7e Verordening tot wijziging van de verordening Sociaal Domein gemeente Nieuwkoop 2015 vastgesteld door de gemeenteraad van 16 december 2021, nummer 2021-124

 

ARTIKEL I

De Verordening Sociaal Domein gemeente Nieuwkoop 2015 wordt als volgt gewijzigd:

 

A

Artikel 1 lid 3 sub k. wordt vervangen door de volgende tekst:

 

Team: het integraal ondersteuningsteam dat kan bestaan uit:

 

  • 1.

    jeugdhulpverleners die consultatie en advies, basisdiagnostiek, ambulante jeugdhulp en zorgcoördinatie bieden aan jeugdigen en/of hun (pleeg)ouders of zorgen voor de toeleiding naar gespecialiseerde jeugdhulp als de jeugdige en/of de (pleeg)ouders niet op eigen kracht en binnen eigen mogelijkheden uit de jeugdhulpvraag komen. Dit betreft het jeugd- en gezinsteam (JGT).

  • 2.

    medewerkers die over verschillende expertises beschikken en samen inwoners begeleiden als zij niet op eigen kracht en binnen eigen mogelijkheden uit de hulpvraag komen

B

De titel van hoofdstuk 2 wordt vervangen door “Aanvraag- en beoordelingsprocedure”.

 

C.

In artikel 2 wordt de term Wmo loket” vervangen door “Team”

 

D.

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    De aanhef van lid 1 wordt vervangen door: “ In het gesprek over de Wmo hulpvraag tussen het team, de inwoner en mogelijk andere betrokkenen onderzoekt het team:”

  • 2.

    De tekst van lid 1 sub a. wordt vervangen door: “wat de hulpvraag is;”

  • 3.

    De tekst van lid 1 sub b wordt vervangen door: “welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;”

  • 4.

    De tekst van lid 1 sub c wordt vervangen door: “welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving; en “

  • 5.

    De tekst van lid 1 sub d wordt vervangen door: “In hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.”

  • 6.

    Lid 2 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

  • Bij de aanvraag jeugdhulp onderzoekt het team en/of het CJG:

  •  

    • a.

      de behoeften, hulpvraag, persoonskenmerken en voorkeuren van de jeugdige en zijn ouders, de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige en de gezinssituatie;

    • b.

      of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja welke dat zijn

    • c.

      welke ondersteuning, hulp en zorg naar aard en omvang nodig zijn voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

    • d.

      of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige ondersteuning, hulp en zorg te kunnen bieden.

  • 7.

    Lid 3 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

  • Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

  • 8.

    Lid 2 t/m 5 worden vernummerd naar lid 4 t/m 7

E.

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In de aanhef van artikel 4 wordt achter “maatwerkvoorziening” de afkorting “(Wmo)” toegevoegd.

  • 2.

    De tekst van artikel 4 lid 1 wordt vervangen door de volgende tekst: “Inwoners kunnen een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indienen bij het college”.

F.

Artikel 5 lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In de aanhef van lid 1 vervalt de zinsnede “…de inwoner”

  • 2.

    De tekst van onderdeel a wordt vervangen door de volgende tekst:

  • De eigen mogelijkheden, de inzet van het sociaal netwerk en voor wat betreft de jeugdwet het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en voor wat betreft de Wmo de mantelzorg en gebruikelijke hulp ontoereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te verlenen, waarbij bij de Wmo-maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden bij de beoordeling van de eigen kracht en eigen mogelijkheden tevens de eigen financiële draagkracht wordt meegewogen, en...”

  • 3.

    In lid 5 wordt aan het einde van de tekst de zinsnede “…en eigen kracht.” toegevoegd.

G.

Artikel 7a lid 3 wordt als volgt gewijzigd.

 

  • 1.

    Bij onderdeel e wordt na “…vervoer naar dagbesteding“ de zinsnede “… of jeugdhulp-voorziening” toegevoegd en wordt “€ 5,--.” vervangen door “€ 5,50”.

  • 2.

    Bij onderdeel f wordt “€ 20,-per uur” vervangen door “€ 21,-per uur.” Na de zinsnede “…als bedoeld in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015...” wordt toegevoegd de zinsneden “…en artikel 8ab van de Regeling Jeugdwet...”.

H.

Artikel 8 lid 6 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Lid 6 wordt lid 6 onderdeel a.

  • 2.

    Bij onderdeel a wordt “(waaronder pgb’s)” vervangen door “(in natura of pgb)”

  • 3.

    Onderdeel b wordt toegevoegd en luidt als volgt:

  • “Het college kan een toezichthouder rechtmatigheid aanwijzen belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet en Wmo 2015”.

I.

De aanhef van artikel 10 lid 1 wordt vervangen door de volgende tekst:

“Onder de maatwerkvoorzieningen jeugd vallen de volgende specialistische jeugdhulpvoorzieningen: “

 

J.

In artikel 11a wordt de term “huishoudelijke ondersteuning” vervangen door “huishoudelijke hulp”

 

K.

Bij artikel 38 wordt een tweede lid toegevoegd met de titel “Advies externe deskundige” en welke als volgt luidt:

“Het college stelt vast of een persoon door een structurele medische beperking niet in staat is tijdens de studie inkomsten te verwerven. Indien de complexiteit van de medische situatie van de belanghebbende hiervoor aanleiding geeft, kan het college hierover advies inwinnen bij een externe deskundige.”

 

L.

Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    De tekst van lid 1 wordt gewijzigd en luidt als volgt:

  • “Een individuele studietoeslag wordt maandelijks uitbetaald en bedraagt (netto) voor:

  • 21 en ouder €300,00

  • 20 jaar €240,00

  • 19 jaar €180,00

  • 18 jaar €150,00”

  • 2.

    Lid 3 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

  • “De studietoeslag wordt toegekend voor een periode van 12 maanden”.

  • 3.

    Lid 4 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

  • “De individuele studietoeslag wordt tussentijds beëindigd zodra belanghebbende de studie staakt of niet langer voldoet aan één of meerdere voorwaarden zoals genoemd in deze verordening en artikel 36b van de wet.”

  • 4.

    Lid 5 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

  • “De studietoeslag wordt beëindigd met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin het recht op studietoeslag niet langer bestaat.”

M.

Artikel 40 onderdeel a wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Bij punt 1 vervalt de zinsnede “…het niet tijdig laten verlengen van de registratie.”

  • 2.

    Een tweede punt wordt toegevoegd welke luidt als volgt:

  • “Het niet nakomen van de in artikel 56a, tweede lid, van de Participatiewet neergelegde verplichting om mee te werken aan het door het college in naam van de belanghebbende verrichten van betalingen uit de toegekende bijstand van huur, gas, water en stroom en de verplichte zorgverzekering indien dit in het Plan Inburgering en Participatie is bepaald.

N.

Hoofdstuk 7 met de titel “Inburgering” wordt toegevoegd.

 

O.

Artikel 61 met de titel “Nadere regels Inburgering” wordt toegevoegd en luidt als volgt:

 

“Het college kan nadere regels stellen over de wettelijk vastgelegde uitvoerings- bevoegdheden zoals genoemd in de Inburgeringswet.”

 

P.

Hoofdstuk 7 “Overige bepalingen” wordt vernummer naar hoofdstuk 8.

 

Q.

Artikel 61 met de titel “Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering” wordt vernummerd naar artikel 62.

 

R.

Artikel 61a met de titel “Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden op grond van de Wmo” wordt vernummerd naar artikel 62a.

 

S.

Artikel 62b met de titel “Opvragen gegevens voor het besluit tot het verlenen van schuldhulp” wordt toegevoegd en luidt als volgt:

 

“Het college kan gebruik maken van de bevoegdheden als genoemd in artikel 3 lid 2 en 3 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening bij het opvragen van gegevens.”

 

T.

Artikel 62 met de titel “Toepassen verordening en stellen nadere regels” wordt vernummerd naar artikel 64.

 

U.

Artikel 63 met de titel “Beschikkingstermijn schuldhulpverlening” wordt toegevoegd en luidt als volgt:

 

“De beschikking tot schuldhulpverlening zoals bedoeld in artikel 4a, eerste lid van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, dan wel de afwijzing of beëindiging ervan, wordt door het college gegeven binnen maximaal acht weken na het eerste gesprek, bedoeld in artikel 4, eerste lid van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.”

 

V.

Artikel 63a met de titel “Vroegsignalering schulden” wordt toegevoegd en luidt als volgt:

 

“Lid 1

De gemeente heeft overeenkomsten met (tenminste) de vaste lasten partners zoals genoemd in de wet op grond waarvan deze vaste lasten partners betalingsachterstanden melden aan gemeente.

 

Lid 2

Bij een melding van een vaste lasten partner zoals bedoeld in lid 1 neemt het college contact op met de inwoner die een betalingsachterstand heeft om een eerste aanbod voor een gesprek te doen.

 

Lid 3

Afhankelijk van het aantal meldingen per huishouden of de hoogte van de betalingsachterstand vindt het contact schriftelijk, telefonisch of door middel een huisbezoek plaats.”

 

W.

Artikel 63 met de titel “Hardheidsclausule” wordt vernummerd naar artikel 65.

 

X.

Artikel 64 met de titel “Overgangsrecht” wordt vernummerd naar artikel 66.

 

Y.

Artikel 65 met de titel “Meldingsregeling calamiteiten en geweld” wordt vernummerd naar artikel 67

 

Z.

Hoofdstuk 8 met de titel “Betrekken van ingezetenen bij het beleid, cliëntenparticipatie en klachten” wordt vernummerd naar hoofdstuk 9.

 

AA.

Artikel 66 met de titel “Betrekken van ingezetenen bij het beleid /Cliëntenparticipatie” wordt vernummerd naar artikel 68.

 

BB.

Artikel 67 met de titel “Klachtenregeling” wordt vernummerd naar artikel 69.

 

CC.

Artikel 68 “met de titel “Citeertitel” wordt vernummerd naar artikel 70.

 

DD.

Artikel 69 met de titel “Inwerkingtreding” wordt vernummerd naar artikel 71.

ARTIKEL II

Deze 7e Verordening tot wijziging van de Verordening Sociaal Domein gemeente Nieuwkoop 2015 treedt in werking op 1 januari 2022.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 16 december 2021, nummer 2021-124.

E.R. van Holthe

Griffier

R. van Duijn

Burgemeester

Toelichting van de artikelen in de Verordening

 

Oud

Nieuw

Toelichting Hoofdstuk 2 Integrale benadering

 

De integrale benadering is van essentieel belang om met inwoner(s) en het/de betrokken team(s) te komen tot het verhelderen van de hulpvraag, die de inwoner heeft op één of meerdere gebieden binnen het sociaal domein.

Toelichting Hoofdstuk 2 Aanvraag- en beoordelingsprocedure

Toelichting artikel 2

 

In dit artikel staat beschreven hoe een inwoner een hulpvraag kan stellen aan de gemeente. Een hulpvraag kan op verschillende manieren binnenkomen bij:

  • het Wmo loket

  • het CJG

  • het serviceplein in Alphen aan den Rijn.

Wmo loket vervangen door het nieuwe begrip: het team

Toelichting artikel 3. Het gesprek, verslag en integraal plan

Het gesprek over de hulpvraag kan overal in de gemeente plaatsvinden, zoals bij de inwoner thuis, in een buurthuis of op het gemeentehuis. In dit artikel staat een aantal punten genoemd die in het gesprek aan de orde kunnen komen. Er zijn nog meer punten die behandeld kunnen worden, afhankelijk van de hulpvraag. Bijvoorbeeld de financiële situatie van de inwoner. Van het gesprek tussen de inwoner en een medewerker over de hulpvraag wordt een verslag op hoofdlijnen gemaakt. Dit verslag kan ook meteen dienen als integraal plan, volgens het principe één gezin, één plan. De medewerker van het team maakt dit verslag en/of plan en spreekt met de inwoner af wat een redelijke termijn is waarbinnen de inwoner dit ontvangt. Het verslag en/of plan wordt opgenomen in het dossier van de inwoner waar hij toegang toe heeft. De inwoner heeft ook de mogelijkheid om, indien gewenst, opmerkingen of latere aanvullingen aan het verslag en/of plan te laten toevoegen. Deze clausule is opgenomen zodat de inwoner regie heeft en kan hebben over de eigen hulpvraag en dus zeggenschap heeft over de inhoud van het verslag en/of plan. Zo wordt ook recht gedaan aan het principe van ‘eigen kracht’.

Toelichting artikel 3 Het gesprek, verslag en integraal plan

Het gesprek over de hulpvraag kan overal in de gemeente plaatsvinden, zoals bij de inwoner thuis, in een buurthuis of op het gemeentehuis. In dit artikel staat een aantal punten genoemd die in het gesprek aan de orde kunnen komen. Er zijn nog meer punten die behandeld kunnen worden, afhankelijk van de hulpvraag. Bijvoorbeeld de financiële situatie van de inwoner. Van het gesprek tussen de inwoner en een medewerker over de hulpvraag wordt een verslag op hoofdlijnen gemaakt. Dit verslag kan ook meteen dienen als integraal plan, volgens het principe één gezin, één plan. De medewerker van het team maakt dit verslag en/of plan en spreekt met de inwoner af wat een redelijke termijn is waarbinnen de inwoner dit ontvangt. Het verslag en/of plan wordt opgenomen in het dossier van de inwoner waar hij toegang toe heeft. De inwoner heeft ook de mogelijkheid om, indien gewenst, opmerkingen of latere aanvullingen aan het verslag en/of plan te laten toevoegen. Deze clausule is opgenomen zodat de inwoner regie heeft en kan hebben over de eigen hulpvraag en dus zeggenschap heeft over de inhoud van het verslag en/of plan. Zo wordt ook recht gedaan aan het principe van ‘eigen kracht’.

 

Stappenplan bij hulpvraag of aanvraag

Het proces om te komen tot een zorgvuldige beoordeling van een hulpvraag wordt aan de hand van de stappenplannen van de Centrale Raad van Beroep van 2017 en 2018 beschreven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen aanvragen in het kader van de Jeugdwet en in het kader van de Wmo. Dit omdat deze aanvragen een ander karakter hebben die om een specifieke accenten vraagt in de beoordelingsprocedure.

Toelichting artikel 4 Aanvraag van een maatwerkvoorziening

Een aanvraag kan rechtstreeks ingediend worden bij het college. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan ook via het team ingediend worden bij het college. Uitzondering hierop is de aanvraag voor een uitkering. Deze moet gericht worden aan het college en ingediend worden bij het UWV.

Zo laten.

Toelichting Artikel 5 Verstrekken van een maatwerkvoorziening

Samen met de inwoner wordt op basis van het verslag en/of integraal plan (artikel 3) gekeken welke maatwerkvoorziening het beste bijdraagt aan het verbeteren van de zelfredzaamheid van de inwoner. Hierbij worden de in lid 1 en 2 omschreven criteria gebruikt. Op basis daarvan neemt het college een beslissing welke maatwerkvoorziening ingezet wordt.

 

Lid 2 betreft een ‘kan’-bepaling. De grondslag voor deze bepaling is artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: de Wmo 2015), waarin is bepaald dat de raad in de verordening bepaalt op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.

In de memorie van toelichting is bij artikel 2.3.5, derde lid, van de wet (Kamerstukken II 2013-14, 33841, nr. 3, p. 148) opgemerkt dat de maatwerkvoorziening nadrukkelijk een hekkensluiter is. Alleen wanneer iemand echt niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg en hulp van andere personen uit het sociale netwerk in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en ook een algemene voorziening geen uitkomst biedt, is er een rol voor het college. Dat is niet het geval wanneer het gaat om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard gebruikelijk zijn (fiets, schoonmaakmiddelen, wandelstok, eenvoudige rollator). Wanneer iemand beschikt over algemeen gebruikelijke zaken, maar deze in verband met zijn beperking of problemen niet meer afdoende zijn, kan aanleiding bestaan om een voorziening te treffen. Dat is ook niet het geval als de aanvrager zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, bijvoorbeeld: indien iemand is aangewezen op een rolstoel en een huis koopt waarin veel dure aanpassingen moeten worden aangebracht, had het in de rede gelegen dat de aanvrager in een al aangepast huis zou zijn gaan wonen.” Er kan dan sprake zijn van verhuizing naar een inadequate woning.

Deze passage in het bijzonder – maar gelezen in samenhang met de verdere parlementaire geschiedenis – biedt een onderbouwing om het begrip ‘voorzienbaarheid’ in individuele gevallen een rol te laten spelen bij de afwijzing van een maatwerkvoorziening. Zoveel volgt ook uit de passages in de parlementaire geschiedenis waaruit blijkt dat de wetgever aan heeft willen sluiten bij de huidige rechtspraak op dit punt (zie in het bijzonder de nadere memorie van antwoord, Kamerstukken I 2013-14, 33841, nr. J, p. 18). Hieruit volgt verder dat met dit artikel nadrukkelijk geen (verkapte) inkomenstoets is – of kan worden – beoogd. Ook op grond van de wettekst en blijkens de parlementaire geschiedenis is hiervoor namelijk uitdrukkelijk geen ruimte gelaten (zie verder de nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2013-14, 33841, nr. 34, p. 24).

 

Gelet op artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a, van de wet, de genoemde wetsgeschiedenis en de huidige rechtspraak is het van belang een expliciete grondslag te hebben voor afwijzing van een maatwerkvoorziening waarbij de ‘voorzienbaarheid’ een rol speelt. Dit lid voorziet in een dergelijke grondslag.

 

Gelet op de noodzaak tot een individuele beoordeling is de weigeringsgrond als ‘kan-bepaling’ vormgegeven; het college van burgemeester en wethouders is daarmee altijd gegeven een inhoudelijke afweging te maken bij iedere individuele aanvraag. Met het oog op de duidelijkheid en de noodzaak tot een individuele belangenafweging is een tweede zin aan dit artikellid toegevoegd.

Belangrijke rechterlijke uitspraken, waarin de “voorzienbaarheid” en belangenafweging van een Wmo-voorziening een rol spelen zijn: Rechtbank Roermond 22-8-2008, ECLI:NL:RBROE: 2008: BE9440, Rechtbank Leeuwarden 8-10-2009, ECLI:NL:RBLEE:2009:BK1051, Rechtbank Zutphen 1-12-2010, ECLI:NL:RBZUT:2010:BO5844, CRVB 15-12-2010, ECLI:NL:CRVB:2010: B08856, CRVB 9-5-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW6548, CRVB 21-5-2014, ECLI:NL: CRVB: 2014:1864 en Rechtbank Noord-Nederland 16-12-2014, zaaknummer AWB 14/2898.

 

De grote lijnen, die uit de voornoemde uitspraken naar voren komen, zijn dat in een verordening met het oog op de “voorzienbaarheid” niet als afwijzingsgrond “algemeen gebruikelijk” mag worden gehanteerd. Het college dient bij de beoordeling van de “voorzienbaarheid” van een aanvraag rekening te houden met alle van belang zijnde individuele feiten en/of omstandigheden van de aanvrager.

Hieronder vallen volgens rechtspraak in ieder geval: de persoonskenmerken van de aanvrager, zoals leeftijd, gezinssituatie, woonsituatie en/of gezondheidssituatie, de behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met de wijziging van leefsituatie, de capaciteit van aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien, en tenslotte ook de onverwachtheid van een optredende (medische) noodzaak tot een maatwerkvoorziening.

 

Lid 6 en 7 gaan over advisering. Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft in een aantal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 van de Awb geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt een persoon of college bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren over door een bestuursorgaan te nemen beslissingen en niet werkzaam onder de verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan. In de Awb is niet geregeld dat een adviseur benoemd moet worden en in deze verordening is ook niet opgenomen wie de adviseur is. Omdat er wisselende situaties zijn, kunnen er ook verschillende adviseurs aangewezen worden.

Toelichting Artikel 5 Verstrekken van een maatwerkvoorziening

Samen met de inwoner wordt op basis van het verslag en/of integraal plan (artikel 3) gekeken welke maatwerkvoorziening het beste bijdraagt aan het verbeteren van de zelfredzaamheid van de inwoner. Hierbij worden de in lid 1 en 2 omschreven criteria gebruikt. Op basis daarvan neemt het college een beslissing welke maatwerkvoorziening ingezet wordt.

 

Lid 2 betreft een ‘kan’-bepaling. De grondslag voor deze bepaling is artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: de Wmo 2015), waarin is bepaald dat de raad in de verordening bepaalt op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.

In de memorie van toelichting is bij artikel 2.3.5, derde lid, van de wet (Kamerstukken II 2013-14, 33841, nr. 3, p. 148) opgemerkt dat de maatwerkvoorziening nadrukkelijk een hekkensluiter is. Alleen wanneer iemand echt niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg en hulp van andere personen uit het sociale netwerk in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en ook een algemene voorziening geen uitkomst biedt, is er een rol voor het college. Dat is niet het geval wanneer het gaat om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard gebruikelijk zijn (fiets, schoonmaakmiddelen, wandelstok, eenvoudige rollator). Wanneer iemand beschikt over algemeen gebruikelijke zaken, maar deze in verband met zijn beperking of problemen niet meer afdoende zijn, kan aanleiding bestaan om een voorziening te treffen. Dat is ook niet het geval als de aanvrager zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, bijvoorbeeld: indien iemand is aangewezen op een rolstoel en een huis koopt waarin veel dure aanpassingen moeten worden aangebracht, had het in de rede gelegen dat de aanvrager in een al aangepast huis zou zijn gaan wonen.” Er kan dan sprake zijn van verhuizing naar een inadequate woning.

Deze passage in het bijzonder – maar gelezen in samenhang met de verdere parlementaire geschiedenis – biedt een onderbouwing om het begrip ‘voorzienbaarheid’ in individuele gevallen een rol te laten spelen bij de afwijzing van een maatwerkvoorziening. Zoveel volgt ook uit de passages in de parlementaire geschiedenis waaruit blijkt dat de wetgever aan heeft willen sluiten bij de huidige rechtspraak op dit punt (zie in het bijzonder de nadere memorie van antwoord, Kamerstukken I 2013-14, 33841, nr. J, p. 18).

 

Gelet op artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a, van de wet, de genoemde wetsgeschiedenis en de huidige rechtspraak is het van belang een expliciete grondslag te hebben voor afwijzing van een maatwerkvoorziening waarbij de ‘voorzienbaarheid’ een rol speelt. Dit lid voorziet in een dergelijke grondslag.

 

Gelet op de noodzaak tot een individuele beoordeling is de weigeringsgrond als ‘kan-bepaling’ vormgegeven; het college van burgemeester en wethouders is daarmee altijd gegeven een inhoudelijke afweging te maken bij iedere individuele aanvraag. Met het oog op de duidelijkheid en de noodzaak tot een individuele belangenafweging is een tweede zin aan dit artikellid toegevoegd.

Belangrijke rechterlijke uitspraken, waarin de “voorzienbaarheid” en belangenafweging van een Wmo-voorziening een rol spelen zijn: Rechtbank Roermond 22-8-2008, ECLI:NL:RBROE: 2008: BE9440, Rechtbank Leeuwarden 8-10-2009, ECLI:NL:RBLEE:2009:BK1051, Rechtbank Zutphen 1-12-2010, ECLI:NL:RBZUT:2010:BO5844, CRVB 15-12-2010, ECLI:NL:CRVB:2010: B08856, CRVB 9-5-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW6548, CRVB 21-5-2014, ECLI:NL: CRVB: 2014:1864 en Rechtbank Noord-Nederland 16-12-2014, zaaknummer AWB 14/2898.

 

De grote lijnen, die uit de voornoemde uitspraken naar voren komen, zijn dat in een verordening met het oog op de “voorzienbaarheid” niet als afwijzingsgrond “algemeen gebruikelijk” mag worden gehanteerd. Het college dient bij de beoordeling van de “voorzienbaarheid” van een aanvraag rekening te houden met alle van belang zijnde individuele feiten en/of omstandigheden van de aanvrager.

Hieronder vallen volgens rechtspraak in ieder geval: de persoonskenmerken van de aanvrager, zoals leeftijd, gezinssituatie, woonsituatie en/of gezondheidssituatie, de behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met de wijziging van leefsituatie, de capaciteit van aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien, en tenslotte ook de onverwachtheid van een optredende (medische) noodzaak tot een maatwerkvoorziening.

 

Lid 5 en 7 gaan over advisering. Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft in een aantal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 van de Awb geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt een persoon of college bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren over door een bestuursorgaan te nemen beslissingen en niet werkzaam onder de verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan. In de Awb is niet geregeld dat een adviseur benoemd moet worden en in deze verordening is ook niet opgenomen wie de adviseur is. Omdat er wisselende situaties zijn, kunnen er ook verschillende adviseurs aangewezen worden.

Toelichting bij Artikel 6 Beschikking maatwerkvoorziening Wmo en Jeugdwet

Na de beslissing (artikel 5) ontvangt de inwoner een beschikking. In dit artikel is vastgelegd wat er in ieder geval in deze beschikking moet staan. Op basis van de Awb kan een inwoner altijd bezwaar aantekenen tegen de beslissing. Een bezwaarclausule maakt standaard deel uit van de beschikking.

Toelichting bij Artikel 6 Beschikking maatwerkvoorziening Wmo en Jeugdwet

Beschreven wordt in welke gevallen de inwoner na een beslissing (artikel 5) een beschikking ontvangt. Voorts is vastgelegd wat er in ieder geval in deze beschikking moet staan. Op basis van de Awb kan een inwoner altijd bezwaar aantekenen tegen de beslissing. Een bezwaarclausule maakt standaard deel uit van de beschikking.

Toelichting artikel 7 Maatwerkvoorziening via een pgb

In het eerste lid is verankerd dat het college op grond van artikel 8.1.1 van de Jeugdwet en/of artikel 2.3.6 van de Wmo een pgb kan verstrekken. Zowel in de Jeugdwet als in de Wmo wordt een compleet beeld gegeven van de rechten en plichten van de inwoner.

 

In beide wetten is bepaald dat een pgb pas verstrekt wordt als:

  • -

    de inwoner op eigen kracht of met hulp uit het sociaal netwerk of met hulp van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, voldoende in staat is de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

  • -

    de inwoner gemotiveerd kan aantonen dat de maatwerkvoorziening die door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder geleverd wordt, niet passend is;

  • -

    gewaarborgd is dat de ondersteuning die tot de maatwerkvoorziening behoort en die de inwoner met het budget wil inkopen, van goede kwaliteit is.

Het door de gemeente geregelde collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) heeft in beginsel voorrang op de vaak duurdere verstrekking van een pgb.

Zo laten

Toelichting artikel 8 Nieuwe feiten en omstandigheden, intrekking of terugvordering voor Jeugdwet en Wmo

In dit artikel worden regels gesteld voor het bestrijden van een ten onrechte ontvangen (maatwerk)voorziening of pgb alsmede voor het oneigenlijk gebruik of misbruik hiervan.

Het eerste lid benadrukt dat volgens de wet een inwoner verplicht is aan te geven wanneer er zich nieuwe feiten en omstandigheden voordoen waarvan men redelijkerwijs kan verwachten dat die van invloed op de (maatwerk)voorziening of het pgb kunnen zijn. Het tweede lid stelt dat de gemeente ook zelf de situatie kan bekijken en kan besluiten om een beslissing over de (maatwerk)voorziening of het pgb te herzien, in te trekken of terug te vorderen en onder welke omstandigheden de gemeente dit mag doen.

 

Het derde lid geeft aan dat als een pgb na zes maanden nog niet gebruikt is voor het doel waarvoor het uitgegeven is, de beslissing ingetrokken kan worden. Het vierde lid regelt dat als door de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt zijn die bij volledigheid en/of juistheid tot een andere beslissing geleid hadden, het pgb of de geldswaarde van de voorziening (de daadwerkelijke kosten van de voorziening) teruggevorderd kunnen worden.

 

Het vijfde lid regelt de terugvordering van een (maatwerk)voorziening in eigendom of een pgb als het recht hierop ingetrokken is/wordt. Tenslotte geeft het zesde lid het college de mogelijkheid om naast de beoordeling van de kwaliteit, al dan niet steekproefsgewijs, te onderzoeken of de verstrekte maatwerkvoorzieningen (in natura of pgb) op een rechtmatige en doelmatige manier worden ingezet/gebruikt).

Toelichting artikel 8 Nieuwe feiten en omstandigheden, intrekking of terugvordering voor Jeugdwet en Wmo

In dit artikel worden regels gesteld voor het bestrijden van een ten onrechte ontvangen (maatwerk)voorziening of pgb alsmede voor het oneigenlijk gebruik of misbruik hiervan.

Het eerste lid benadrukt dat volgens de wet een inwoner verplicht is aan te geven wanneer er zich nieuwe feiten en omstandigheden voordoen waarvan men redelijkerwijs kan verwachten dat die van invloed op de (maatwerk)voorziening of het pgb kunnen zijn. Het tweede lid stelt dat de gemeente ook zelf de situatie kan bekijken en kan besluiten om een beslissing over de (maatwerk)voorziening of het pgb te herzien, in te trekken of terug te vorderen en onder welke omstandigheden de gemeente dit mag doen.

 

Het derde lid geeft aan dat als een pgb na zes maanden nog niet gebruikt is voor het doel waarvoor het uitgegeven is, de beslissing ingetrokken kan worden. Het vierde lid regelt dat als door de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt zijn die bij volledigheid en/of juistheid tot een andere beslissing geleid hadden, het pgb of de geldswaarde van de voorziening (de daadwerkelijke kosten van de voorziening) teruggevorderd kunnen worden.

 

Het vijfde lid regelt de terugvordering van een (maatwerk)voorziening in eigendom of een pgb als het recht hierop ingetrokken is/wordt. Tenslotte geeft het zesde lid het college de mogelijkheid om naast de beoordeling van de kwaliteit, al dan niet steekproefsgewijs, te onderzoeken of de verstrekte maatwerkvoorzieningen (in natura of pgb) op een rechtmatige en doelmatige manier worden ingezet/gebruikt).

 

Tenslotte geeft het zesde lid het college de mogelijkheid om naast de beoordeling van de kwaliteit, al dan niet steekproefsgewijs, te onderzoeken of de verstrekte maatwerkvoorzieningen en pgb’s worden gebruikt, respectievelijk besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn verstrekt, of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt en of de geleverde ondersteuning van goede kwaliteit is. Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van de cliënt, ouders van de cliënt of een pgb-houder, als op de ondersteuningsverlening door een aanbieder. Voor het onderzoek naar de rechtmatigheid kan het college een toezichthouder aanwijzen.

Toelichting artikel 28 Maatwerkvoorziening inkomensondersteuning

Dit artikel betreft een uitwerking van artikel 2.1.7 van de Wmo. Daarin is opgenomen dat bij verordening bepaald kan worden dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekt wordt ter ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie. De tegemoetkoming kan op aanvraag verstrekt worden. De beslissing op een dergelijke aanvraag wordt vastgelegd in een beschikking.

Toelichting artikel 28 Maatwerkvoorziening inkomensondersteuning

Vervallen

Toelichting artikel 40

De artikelen 40 en 42 moeten in onderlinge samenhang gelezen worden. In artikel 40 worden schendingen van verplichtingen uit de Participatiewet geformuleerd. De verwijtbare gedragingen die genoemd zijn in artikel 40 zijn ondergebracht in categorieën. Aan die categorieën wordt in artikel 42 een gewicht toegekend in de vorm van een verlagingspercentage. De categorieën zijn gerangschikt naar toenemende zwaarte. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging meer concrete gevolgen heeft voor het niet aanvaarden, verkrijgen of behouden van betaalde arbeid.

Toelichting artikel 40

Vanaf 1 januari 2022 treedt het nieuwe artikel 56a van de P-wet in werking. Hierin is de gemeentelijke taak om te ‘ontzorgen’ neergelegd. ´Ontzorgen’ betekent dat de gemeente betalingen verricht uit de bijstandsuitkering van de statushouder: de huur, de premie voor de verplichte zorgverzekering en de voorschotten voor de rekeningen van gas, water en licht worden voor de duur van zes maanden direct betaald uit de bijstandsuitkering. Het artikel heeft alleen betrekking op inburgeringsplichtigen met recht op bijstand die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben.

 

Als de inburgeringsplichtige niet meewerkt aan het verplichte ‘ontzorgen’ en bijvoorbeeld weigert een machtiging te ondertekenen, dan moet het college de bijstandsuitkering verlagen op grond van artikel 18 van de Participatiewet en de afstemmingsverordening. Dit kan alleen als deze voorziet in een verlaging wegens het niet nakomen van de ‘ontzorgingsplicht’.

Geen

Toelichting artikel 61 (nieuw) Inburgering

Voor de Wet Inburgering heeft de gemeenteraad geen bepalingen in deze, of een andere, Verordening opgenomen aangezien de uitvoeringsbevoegdheden van het college aangaande de inburgering, in de Wet Inburgering 2021 zijn opgenomen. De nadere uitwerking van de wettelijk vastgelegde uitvoeringsbevoegdheden worden, conform artikel 1:3 lid 4 Awb, opgenomen in de Nadere Regels.”

Artikel 61. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

(…)

Artikel 62. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

(…)

Artikel 61a. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden op grond van de Wmo

(…)

Artikel 62a. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden op grond van de Wmo

(…)

Toelichting Artikel 62 t/m 67, 84 en 86

Toelichting artikel 62 t/m 86: vernummeren tot artikel 64 t/m 69, 86 en 88

Geen

Toelichting 62b (nieuw) Opvragen gegevens voor het besluit tot het verlenen van schuldhulp

Het college kan alleen bij andere gemeenten en andere, in het Besluit Wgs genoemde, instanties, gegevens opvragen over eerder gebruik van schuldhulpverlening of over opgelegde boetes wegens fraude, als de gemeente dit in het beleid heeft opgenomen dat deze bevoegdheid toegepast kan worden.

Geen

Toelichting 63 (nieuw) Beschikkingstermijn schuldhulpverlening

Vanaf 1 januari 2022 moet door de gemeenteraad zijn vastgelegd binnen welke termijn een beschikking voor schuldhulp wordt afgegeven.

Geen

Toelichting 63a. Vroegsignalering schulden

Sinds 1 januari 2021 is vroeg-signalering een wettelijke taak. Met dit artikel wordt deze wettelijke taak verankerd in de gemeentelijke regelgeving. Met de vaste lasten partners zijn afspraken gemaakt d.m.v. overeenkomsten. Om vroeg- signalering verder te versterken worden er steeds meer afspraken gemaakt met ook andere schuldeisers. De in de wet genoemde partners zijn dan ook niet limitatief.

 

Naar boven