VERORDENING TOT WIJZIGING VAN DE ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING VOOR ARNHEM

 

DE RAAD VAN DE GEMEENTE ARNHEM;

 

gelezen het initiatiefvoorstel van de fracties van SP, D66, VVD

 

gelet op de artikelen 147, 147a en 149 van de Gemeentewet;

 

BESLUIT

vast te stellen de

 

VERORDENING TOT WIJZIGING VAN DE ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING VOOR ARNHEM

 

 

I. Wijzigingen

Artikel 2.4.10 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor Arnhem (APV) wordt als volgt gewijzigd en de bijbehorende toelichting wordt als volgt vastgesteld:

 

“ Artikel 2.4.10 Hinderlijk gedrag en straatintimidatie op openbare plaatsen

1. Het is verboden op een openbare plaats:

a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

b. zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.'

 

Toelichting

"Artikel 2.4.10 Op basis van dit artikel kan tegen vormen van onnodige hinder of overlast worden opgetreden. Met dit onderdeel wordt ook beoogd om verschillende vormen van straatintimidatie te verbieden en heeft zowel betrekking op gedragingen van een individu, als van een groep. Het motief is primair gelegen in het wegnemen van de effecten op openbare orde als gevolg van intimiderend gedrag op straat. Straatintimidatie is ongewenst gedrag in de openbare ruimte waardoor anderen zich onveilig voelen. Denk hierbij onder meer aan ongewenst betasten, iemand in het nauw drijven met seksuele bedoelingen, iemand opzettelijk de doorgang versperren, zich opzettelijk tegen iemand aanduwen, volgen/achternalopen, (aanhoudende) vragen om iemands naam/nummer/bestemming en vragen om seksuele handelingen.

 

Bij overtreding van het Wetboek van Strafrecht kan uitsluitend diegene tot wie het gedrag zich primair richt, aangifte doen. Om uiteenlopende redenen doen deze slachtoffers dat lang niet altijd. De bepalingen in het Wetboek van Strafrecht bieden dus geen sluitend systeem om de negatieve effecten 52 van deze gedragingen tegen te gaan. Op grond van dit onderdeel is het ook mogelijk om op te treden tegen dit soort ongewenst gedrag, ook al heeft het slachtoffer daarvan geen aangifte gedaan.

 

Artikel 424 van het WvSr stelt ‘straatschenderij’ strafbaar, terwijl artikel 426bis van het WvSr het belemmeren van anderen op de openbare weg met straf bedreigt. Artikel 431 van het WvSr stelt nachtelijk burengerucht strafbaar. Deze handelingen zou men kunnen omschrijven als baldadigheid. De omschrijvingen zijn echter ‘strakker’ dan wat men in het taalgebruik meestal als baldadigheid ervaart. Artikel 2.4.10 vormt daarom hierop een aanvulling.

 

Artikel 5 van de WVW 1994 bepaalt dat het voor eenieder verboden is zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt dan wel dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. De strekking van het begrip openbare plaats in artikel 2.4.10 gaat verder dan het begrip weg als bedoeld in de WVW 1994. Voor zover een hinderlijke gedraging plaatsvindt op de weg, als omschreven in artikel 5 van de WVW 1994, is artikel 2.4.10 niet van toepassing. Werd dit niet uitgesloten, dan zou een met een hogere regelgeving strijdige situatie kunnen ontstaan."

 

II. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als: "Wijziging van artikel 2.4.10 van de APV (Straatintimidatie)"

 

De griffier, De voorzitter,

Naar boven