Besluit tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Enschede 2009

De raad van de gemeente Enschede,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 12 oktober 2021,

 

besluit:

 

de verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Enschede 2009 (APV) vast te stellen conform de bijlage, waardoor:

 

  • 1.

    het verboden wordt zonder vergunning van de burgemeester een smart-, head- of giftshop (SHG-shop) te exploiteren;

 

  • 2.

    straatintimidatie verboden wordt.

Artikel 1 Wijziging Verordening

De Algemene plaatselijke verordening gemeente Enschede 2009 wordt als volgt gewijzigd:

 

A

 

Afdeling 17 komt als volgt te luiden:

 

Afdeling 17. TOEZICHT OP SMART-, HEAD- EN GIFTSHOPS

 

Toegevoegd wordt:

 

Artikel 2:85 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer vaak wordt aangeduid als een smartshop, headshop of giftshop;

  • b.

    leidinggevende:

    • 1.

      de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;

    • 2.

      de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;

    • 3.

      de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;

       

Artikel 2:86 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een inrichting te exploiteren.

 

Artikel 2:87 Eisen leidinggevende

Een leidinggevende:

  • a.

    staat niet onder curatele;

  • b.

    is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

  • c.

    is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

  • d.

    heeft de leeftijd van 21 jaar bereikt.

     

Artikel 2:88 Nadere regels

De burgemeester kan nadere regels vast stellen voor wat betreft het aantal inrichtingen waarvoor vergunning kan worden verleend alsmede voor die inrichting geldende nadere voorwaarden.

 

Artikel 2:89 Vergunningaanvraag

  • 1.

    Voor het verkrijgen van een vergunning moet een aanvraag bij de burgemeester worden ingediend aan de hand van een door de burgemeester vast te stellen formulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag, bedoeld in het vorige lid, wordt tenminste:

    • a.

      opgaaf gedaan van de personalia van de leidinggevende(n) voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;

    • b.

      opgaaf gedaan van de personalia en het adres van iedere overige leidinggevende;

    • c.

      overgelegd een recente pasfoto van de leidinggevende(n);

    • d.

      opgaaf gedaan van het adres en de aard van de bedrijfsuitoefening;

    • e.

      overgelegd een nauwkeurige beschrijving van de inrichting, waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan en een plattegrond van de inrichting (schaal 1 : 100).

  • 3.

    Per inrichting wordt niet meer dan één aanvraag gelijktijdig in behandeling genomen.

     

Artikel 2:90 Beslistermijn

  • 1.

    De burgemeester beslist binnen dertien weken na de datum waarop de aanvraag met bijbehorende bescheiden is ontvangen.

  • 2.

    De burgemeester kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen. De aanvrager van de vergunning wordt voor de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis gesteld van de verdaging.

     

Artikel 2:91 Weigeringsgronden

  • 1.

    De burgemeester weigert de vergunning indien:

    • a.

      de vestiging of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een in procedure zijnd plan, een stadsvernieuwingsplan, een leefmilieuverordening of met het bepaalde in of krachtens deze verordening;

    • b.

      de inrichting is gelegen in een door de burgemeester aangewezen gebied waar een drugsgebruiksverbod geldt;

    • c.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • d.

      een leidinggevende in de vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag betrokken is geweest bij de exploitatie van een inrichting, ten aanzien waarvan een bestuurlijke maatregel is opgelegd.

  • 2.

    De burgemeester kan de vergunning weigeren indien naar zijn oordeel door de aanwezigheid van de inrichting de openbare orde en veiligheid wordt aangetast of het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting nadelig wordt beïnvloed.

  • 3.

    Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester in ieder geval rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en van de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal komen te liggen;

    • b.

      de aard van de inrichting;

    • c.

      de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de inrichting;

    • d.

      de concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied;

    • e.

      de wijze van bedrijfsuitoefening door de leidinggevende(n) van de inrichting in deze of in andere inrichtingen;

    • f.

      de wijze van bedrijfsuitoefening van de inrichting in het verleden.

  • 4.

    De burgemeester kan een vergunning ten aanzien van een inrichting, waarvan de vergunning op grond van artikel 2:94, aanhef en onder c is ingetrokken, gedurende een bij die intrekking vastgestelde termijn van ten hoogste vijf jaar weigeren.

 

Artikel 2:92 Vergunning

  • 1.

    In een vergunning worden vermeld:

    • a.

      de natuurlijke of rechtspersoon of -personen aan wie de vergunning is verleend;

    • b.

      de leidinggevenden;

    • c.

      tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;

    • d.

      de plaats waar de inrichting zich bevindt;

    • e.

      de situering en de oppervlakten van de lokaliteiten.

  • 2.

    De vergunning of een afschrift daarvan is in de inrichting aanwezig.

  • 3.

    De vergunning wordt verleend voor een periode van 3 jaar, en kan door een uiterlijk 13 weken voor afloop van die periode ingediende aanvraag worden verlengd met telkens een periode van 3 jaar.

  • 4.

    Indien een inrichting een zodanige verandering ondergaat dat zij niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning gegeven omschrijving, is de vergunninghouder verplicht bedoelde wijziging binnen één maand bij de burgemeester te melden. De burgemeester verstrekt, indien nog aan de ten aanzien van de inrichting gestelde eisen wordt voldaan, een gewijzigde vergunning, waarin de ingevolge artikel 2:92 vereiste omschrijving is aangepast aan de nieuwe situatie.

 

Artikel 2:93 Aanwezigheid leidinggevende

Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op een vergunning met betrekking tot die inrichting.

 

Artikel 2:94 Intrekkingsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 trekt de burgemeester de vergunning in, indien:

  • a.

    aannemelijk is, dat een leidinggevende van de inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en veiligheid of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

  • b.

    een leidinggevende van de inrichting toestaat dan wel gedoogt, dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

  • c.

    zich in of vanuit de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en veiligheid of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

  • d.

    is gehandeld in strijd met artikel 2:92, vierde lid of artikel 2.93;

  • e.

    indien de bedrijfsuitoefening van de inrichting voor een periode van langer dan 3 maanden is of wordt onderbroken;

  • f.

    indien niet langer wordt voldaan aan het bepaalde in of krachtens deze afdeling.

 

Artikel 2:95 Vervallen vergunning

Een vergunning vervalt, wanneer:

  • a.

    sedert haar verlening 3 maanden zijn verlopen, zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

  • b.

    gedurende 3 maanden anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

  • c.

    er sprake is van een gewijzigde exploitant, die geen nieuwe vergunning heeft aangevraagd;

  • d.

    de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.

 

Artikel 2:96 Sluiting van inrichtingen

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer inrichtingen tijdelijk andere dan de bij of krachtens de Winkeltijdenwet vastgestelde sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen. Van bijzondere omstandigheden is in ieder geval sprake wanneer er sprake is van een met een wettelijk voorschrift strijdige situatie.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet of artikel 2:34b.

 

Artikel 2:98 Overgangsbepaling

 

  • 1.

    Artikel 2:86 is niet van toepassing op voor het moment van inwerkingtreding al aanwezige inrichtingen na afloop van 3 maanden na inwerkingtreding, indien de exploitant binnen die termijn een aanvraag om vergunning heeft ingediend, totdat op die aanvraag door de burgemeester is beslist.

  • 2.

    Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tijdig een vergunningaanvraag als bedoeld in het eerste lid is ingediend en welke aanvraag niet buiten behandeling is gelaten of de vergunning niet is geweigerd, is het bepaalde in artikel 2:92, eerste lid onder b niet van toepassing zolang de exploitatie ongewijzigd wordt voortgezet.

 

B

 

Aan Hoofdstuk 6 (strafbepalingen), artikel 6:1 en 6:1a lid 1 wordt toegevoegd: artikel 2:86.

 

 

C

 

Artikel 2:47 komt te luiden:

 

Artikel 2:47 Hinderlijke gedrag en straatintimidatie op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan andere gebruikers of gebruikers van nabij die openbare plaats gelegen gebouwen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

 

Artikel 2 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2022.

 

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van 21 december 2021.

De Griffier, R.M. Jongedijk

de Voorzitter, Th.J.F.M. Bovens

Invoering vergunningstelsel smart-, head- en giftshops

Toelichting Algemeen

 

1. Om welke winkels gaat het.

Smart-, head- en giftshops (SHG-shops) zijn winkels die in hoofdzaak of als belangrijke nevenactiviteit producten verkopen die omschreven kunnen worden als hallucinerende middelen (ecodrugs), die niet verboden zijn op grond van de Opiumwet, of dienst (kunnen) doen voor het gebruik van cannabis.

SHG-shops verkopen drugsgerelateerde (eco)-producten (middelen die niet op de verboden lijst van de Opiumwet staan, bijvoorbeeld magic truffels, hennepzaden, CBD- olieën/ supplementen), en/of attributen waarmee drugs kunnen worden gebruikt maar die op zichzelf legaal zijn (bijvoorbeeld, wiet- en shisapijpen, vaporisers, grinders), of andere drugsgerelateerde producten. Wat SHG- shops onderscheid van andere winkels is dat deze producten in hoofdzaak dan wel als belangrijke nevenactiviteit worden aangeboden.

 

2. Ontwikkelingen sinds 2015

Tot 1 maart 2015 kende de gemeente Enschede een vergunningstelsel voor de exploitatie van maximaal 5 grow,- smart- en headshops. Vanaf 1 maart 2015 is de exploitatie van een growshop echter strafbaar gesteld in de Opiumwet, met als gevolg dat de op grond van de APV Enschede verleende vergunningen voor growshops (van rechtswege) kwamen te vervallen. Op dat moment werden in Enschede 5 vergunde shops geëxploiteerd. Een ongewenst neveneffect van die strafbaarstelling was dat de mogelijkheid van gemeentelijk toezicht op deze shops ook kwam te vervallen, en (al dan niet illegale) activiteiten meer buiten het zicht raakten. Daarnaast blijkt dat het strafbaar handelen van SHG- shops vaak moeilijk bewijsbaar is voor politie en OM, en ook dat er gewijzigde exploitatievormen worden waargenomen (zoals giftshops of onder andere noemers). Met inachtneming daarvan schatten we het aantal bedrijven dat nu actief is in deze branche op 20. Op dit moment is er geen mogelijkheid deze forse toename te reguleren.

 

3. Noodzaak en wenselijkheid regulering SHG- shopbranche

Enschede heeft als grensgemeente een aanzuigende kracht op drugstoerisme. Delen van de binnenstad kampen al jaren met ernstige overlast als gevolg drugshandel en drugsgebruik in de openbare ruimte. De leefbaarheid in winkelgebieden staat voor zowel bewoners, ondernemers en winkelend publiek onder druk. De aanwezigheid en onbelemmerde groei van het aantal SHG-shops draagt daar, gelet op het productaanbod en de aanzuigende werking daarvan op drugstoerisme, aan bij.

 

Het aantal signalen en meldingen van winkeliers(verenigingen), politie en gemeentelijke toezichthouders die te relateren zijn aan SHG-shops is ook toegenomen. Het gaat dan vooral om illegale drugshandel en overlastgevend drugtoerisme. Het gevoel van sociale onveiligheid onder ondernemers, bewoners en winkelend publiek is toegenomen.

 

Een aantal keren is ook daadwerkelijk gebleken van gebleken van betrokkenheid van criminelen en drugshandel in of vanuit deze winkels. Dit heeft tot zowel strafrechtelijke als bestuursrechtelijke maatregelen geleid. In de periode vanaf 1 maart 2015 zijn bestuurlijke maatregelen opgelegd aan 4 winkels die als grow-, smart-, head- of giftshop zijn aan te merken, in de periode vanaf 2012 gerekend in totaal 7 keer. Vanaf 2018 is 3 keer gebleken van drugshandel/ strafbare feiten vanuit in het centrum gelegen SHG-shops (De Stuntzaak aan de Korte Hengelosestraat (verkoop verboden wapens), headshop Happy Smoker en Galaxy headshop , beide aan gevestigd aan De Heurne (drugshandel). Daarmee onderscheidt deze branche zich van andere detailhandel. Recente informatie van de politie bevestigt dit.

 

Zoals hiervoor genoemd is in delen van (in het centrum) gelegen winkelgebieden al jaren sprake van (ernstige) drugsgerelateerde overlast. Het beleid is er integraal op gericht deze illegale drugshandel en daarmee gepaard gaande gevaar voor de openbare orde en veiligheid en de leefbaarheid weg te nemen: Zo is cameratoezicht ingesteld, zijn delen van het centrum door de burgemeester aangewezen als gebied waar een drugsgebruiksverbod in de openbare ruimte geldt is er intensief toezicht en handhaving door politie en BOA’s, in samenwerking met bewoners en ondernemers.

Ook in het kader van retailbeleid wordt geïnvesteerd om het voor publiek aantrekkelijk te maken ook te verblijven in deze nu kwetsbare winkelgebieden, wat overigens ook de algehele doorstroming en spreiding van winkelend publiek in de binnenstad bevordert. Aanwezigheid van (concentraties van) SHG- shops werken die investering tegen en past niet in de visie Citymarketing, waarin wordt gestreefd naar een positief (toeristisch) imago van de stad.

 

Alles overwegende wordt het wenselijk en noodzakelijk geacht om de vestiging van deze categorie winkels te reguleren. Door de genoemde maatschappelijke gevolgen onderscheiden SHG-shops zich van andere detailhandel.

Het opnemen van een exploitatie-vergunningstelsel in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is een geschikt instrument om een beheersbare en controleerbare branche te creëren. Het biedt de mogelijkheid om een ondernemer te screenen (BIBOB en levensgedrag), voorwaarden te stellen die de openbare orde, de veiligheid en de leefbaarheid moeten waarborgen, en vestiging op kwetsbare of ongewenste locaties of concentratie van SHG-shops in een winkelgebied- of straat tegen te gaan. Door middel van het vergunningenstelsel worden dus voorwaarden verbonden aan de vestiging en exploitatie van SHG-shops waardoor een meer beheersbare en te reguleren branche ontstaat, en waarbij malafide exploitanten kunnen worden geweerd. Om ongewenste verplaatsingseffecten tegen te gaan (waterbedeffect) gaat de vergunningplicht in de hele gemeente gelden.

 

Samengevat houdt het vergunningstelsel het volgende in:

  • 1.

    Wordt het verboden zonder vergunning van de burgemeester een SHG- shop te exploiteren;

  • 2.

    Maakt een BIBOB- onderzoek deel uit van de aanvraagprocedure;

  • 3.

    Worden de exploitant en leidinggevenden gescreend op levensgedrag;

  • 4.

    Wordt geen vergunning verleend voor vestiging in door de burgemeester aangewezen gebieden waar een drugsgebruiksverbod geldt;

  • 5.

    Wordt geen vergunning verleend als vestiging conflicteert met ruimtelijk beleid, een stadsvernieuwingsplan of een leefmilieuverordening;

  • 6.

    Kan de burgemeester nadere regels vaststellen waarin aanvullende vestigingscriteria zijn opgenomen (bijvoorbeeld een onderling afstandscriterium, geen vestigingen op prominente locaties of woonwijken).

  • 7.

    Wordt de vergunning ingetrokken en/ of de shop tijdelijk gesloten bij het niet naleven van de voorwaarden drugshandel of openbare orde verstoringen in of vanuit de SHG- shop.

 

Overgangsrecht

Op grond van overgangsrecht geldt voor de op het moment van inwerkingtreding van het vergunningstelsel al aanwezige SHG-shops die voor vergunningverlening in aanmerking komen en bij ongewijzigde exploitatie, niet het verbod op vestiging in een door de burgemeester aangewezen gebied waar een drugsgebruiksverbod geldt, alsook niet de in de nadere regels opgenomen aanvullende vestigingscriteria.

 

Toelichting per artikel

 

Artikel 2:85 Begripsomschrijvingen

Smart-, head- en giftshops (SHG-shops) zijn winkels die in hoofdzaak of als belangrijke nevenactiviteit producten verkopen die omschreven kunnen worden als hallucinerende middelen (ecodrugs) die niet verboden zijn op grond van de Opiumwet, of dienst (kunnen) doen voor het gebruik van drugs.

SHG-shops verkopen drugsgerelateerde eco-producten (middelen die niet op de verboden lijst van de Opiumwet staan, zoals (niet limitatief):

  • psychoactieve substanties, waaronder niet-traditionele genotmiddelen op natuurlijke basis en gerelateerde literatuur en accessoires,

  • magic truffels;

  • hennepzaden;

  • CBD- oliën/ supplementen),

of (al dan niet in combinatie met):

attributen waarmee drugs kunnen worden gebruikt en die op zichzelf legaal zijn, zoals( niet limitatief):

  • hash- en waterpijpen;

  • vaporisers;

  • grinders),

al dan niet in combinatie met overige drugsgerelateerde producten (literatuur, kleding, geschenken).

Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een hoofdactiviteit of van een belangrijke nevenactiviteit kunnen verschillende factoren van belang zijn, zoals omzet, reclame, bekendheid, presentatie (sociale media).

 

Artikel 2:87 Eisen leidinggevende

Voor dit criterium wordt aansluiting gezocht bij wat daar onder de Alcoholwet wordt verstaan. SHG- shops kunnen vanwege het drugsgerelateerde productaanbod een speciale aantrekkingskracht hebben op het criminele milieu. In het (recente) verleden is meermalen gebleken van betrokkenheid bij drugshandel. Het is daarom niet wenselijk als – bijvoorbeeld – personen met een crimineel verleden een sleutelrol krijgen in een onderneming met dit productaanbod. Daarom moet een exploitatievergunning worden geweigerd of ingetrokken wanneer de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Daarvan is in ieder geval sprake wanneer een leidinggevende betrokken is (geweest) bij strafbare feiten als drugshandel, witwassen, valsheid in geschrifte, deelname aan een criminele organisatie. Deze opsomming is niet limitatief, per geval zal worden beoordeeld of een leidinggevende nog voldoet aan de eis niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn.

Wel vereist het Unierecht in zo’n geval dat vooraf duidelijk is onder welke omstandigheden aan die vergunningsvoorwaarde is voldaan (zie punt 58 uit het arrest van het Hof van 8 mei 2013, ECLI:EU:C:2013:288, Libert). De Dienstenrichtlijn en de rechtspraak van het Hof van Justitie staan er niet aan in de weg dat die specificatie plaatsvindt op bestuurlijk niveau, zoals bijvoorbeeld in een beleidsregel of blijkens een vaste bestuurspraktijk.

 

Artikel 2:88 Nadere regels

Om adequaat in te kunnen springen op ongewenste ontwikkelingen in de SHG-shop branche, krijgt de burgemeester de bevoegdheid om algemene nadere regels te stellen aan de exploitatie van een SHG-shop. Hierbij moet gedacht worden aan het maximum aantal vergunningen dat verleend kan worden en aanvullende vestigingscriteria (locatiebeleid). Ook kan de burgemeester aanvullend een nadere duiding van het vergunningplichtig productaanbod opnemen in de Nadere regels, om te voorkomen dat malafide ondernemers het productaanbod zo wijzigen dat de exploitatie buiten de reikwijdte van de vergunningplicht valt.

 

Artikel 2:89 Vergunningaanvraag

Bij de aanvraag om een vergunning voor een GSH-shop wordt gebruik gemaakt van het door burgemeester vastgestelde aanvraagformulier (bijlage I). Ten behoeve van de toets op grond van de Wet Bevordering Integriteitsbeoordeling door het Openbaar Bestuur (Wet Bibob) wordt gebruik gemaakt van het uitgebreide Bibob-formulier. De door aanvrager te overleggen bescheiden en gegevens zijn vastgelegd in artikel 2:89 lid 2 APV. Bij de beoordeling van een aanvraag om vergunning zal ook rekening worden gehouden met de omstandigheid dat een leidinggevende in de vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag betrokken is geweest bij de exploitatie van een inrichting of het gebruik van een woning, ten aanzien waarvan een waarschuwing en/of sluiting heeft plaats gehad (zie ook artikel 2:92 lis 1 onder d).

 

Artikel 2:90 Beslistermijn

De lex silenco is niet van toepassing, een vergunning is dus niet van rechtswege verleend bij termijnoverschrijding. Verdere opschorting van de beslistermijn is mogelijk in het geval een adviesaanvraag bij het Landelijk Bureau Bibob (LBB) wordt ingediend, overeenkomstig de daarvoor geldende bepalingen van de Wet Bibob.

 

Artikel 2:91 Weigeringsgronden

Een van de gronden om de vergunning te weigeren doet zich voor wanneer de inrichting is gelegen in een door de burgemeester aangewezen gebied waar een drugsgebruiksverbod geldt. In die gebieden is al sprake van ernstige drugsoverlast, de vestiging van een SHGp-shops daar zou haaks staan op het integrale beleid en de (extra) inzet van bestuurlijke en strafrechtelijke maatregelen om drugstoerisme en drugsoverlast tegen te gaan. Om die reden wordt de vestiging van een SHG-shop in deze gebieden niet toegestaan zolang het noodzakelijk is daar een drugsgebruiksverbod te laten gelden.

Wanneer een leidinggevende in de vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag betrokken is geweest bij de exploitatie van een inrichting, ten aanzien waarvan een bestuurlijke maatregel is opgelegd, wordt de vergunning eveneens geweigerd.

Het hoeft hier niet alleen te gaan om een leidinggevende van de inrichting ten aanzien waarvan een bestuurlijke maatregel is opgelegd, het kan ook gaan om een destijds daarbij betrokken medewerker die nu als leidinggevende op de aanvraag vermeld staat. De bestuurlijke maatregel als hier bedoeld, geldt niet alleen voor een inrichting in de zin van deze afdeling, maar ook voor een voor publiek openstaand gebouw of woning of lokaal ten aanzien waarvan een waarschuwing of bestuurlijke maatregel is opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet, artikel 174 en 174a van de Gemeentewet of artikel 2:34b van deze verordening.

 

Naast de bevoegdheid o.g.v. artikel 2:88 om bij algemene nadere regels aanvullende (vestigings)criteria vast te stellen, kan de burgemeester op grond van het tweede lid van artikel 2:91 in concrete gevallen een vergunning weigeren wanneer het aannemelijk is dat de openbare orde en veiligheid wordt aangetast of het woon- en leefklimaat nadelig zal worden beïnvloed. In het derde lid zijn de factoren opgenomen waarbij rekening moet worden gehouden.

 

Op grond van het vierde lid kan een aanvraag voor een vergunning worden geweigerd, wanneer een eerder verleende vergunning op dezelfde locatie is ingetrokken. Dit is het geval wanneer een inrichting - ongeacht de exploitant - langdurig bekend staat als locatie waar in of van waaruit de openbare orde, de veiligheid of de leefbaarheid ernstig is aangetast. Onder verwijzing naar de onderbouwing in het intrekkingsbesluit, kan een nieuwe aanvraag voor de betreffende locatie worden geweigerd. De termijn waarbinnen dat kan wordt in het intrekkingsbesluit opgenomen en wordt - afhankelijk van de ernst - vastgesteld op maximaal 5 jaar.

 

Artikel 2:92 Vergunning

Ook hier wordt aansluiting gezocht bij wat daar onder de Alcoholwet wordt verstaan en beschreven.

Een verlengingsaanvraag ziet alleen op de voortdurende vervulling van de voorwaarden. Het betreft dus een verkorte (administratieve) procedure.

 

Artikel 2:96 Sluiting van inrichtingen

Wanneer tijdelijke sluiting van een inrichting noodzakelijk is ter bescherming van de openbare orde, de veiligheid of gezondheid, en spoed vereist is, kan de burgemeester gebruik maken van deze op artikel 174 Gemeentewet gebaseerde bevoegdheid. Dit artikel is niet van toepassing wanneer in die onderwerpen reeds wordt voorzien in artikel 13b van de Opiumwet en artikel 2:34b van deze verordening. Ook moet deze bevoegdheid worden onderscheiden van de algemene bevoegdheid op grond van de Awb om (spoed)bestuursdwang toe te passen, bijvoorbeeld in het geval een inrichting wordt geëxploiteerd zonder dat een vergunning is verleend.

 

Artikel 2:98 Overgangsbepaling

Voor op het moment van inwerkingtreding van het vergunningstelsel al bestaande inrichtingen geldt dat exploitanten 3 maanden de gelegenheid krijgen een vergunningaanvraag in te dienen. Tot het moment dat op deze vergunningsaanvraag is beslist kan de exploitatie - mits ongewijzigd - worden voortgezet.

Vanuit oogpunt van rechtszekerheid is bij de beoordeling van de aanvraag voor deze bestaande inrichtingen de weigeringsgronden genoemd in artikel 2:91 eerste lid, onder b niet van toepassing. De exploitant kon immers niet voorzien dat exploitatie van de inrichting in deze specifieke gebieden niet langer is toegestaan. Wanneer overigens aan de vergunningsvoorwaarden wordt voldaan en zolang de vergunde exploitatie ongewijzigd wordt voortgezet, blijft deze vergunningsvoorwaarde buiten beschouwing. Vanaf het moment dat de exploitatie wijzigt, de vergunning vervalt of wordt ingetrokken, geldt bij de beoordeling van de wijziging of in geval van een nieuwe aanvraag op dezelfde locatie deze voorwaarde wel.

 

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag en straatintimidatie op openbare plaatsen

Aan het opschrift van artikel 2:47 is ‘en straatintimidatie’ toegevoegd om aan te geven dat ook straatintimidatie valt onder de strafbaarstelling van het zich zodanig ophouden op een openbare plaats dat aan andere gebruikers of gebruikers van nabijgelegen gebouwen onnodige overlast of hinder wordt veroorzaakt. Hiermee wordt beoogd om verschillende vormen van straatintimidatie waaronder seksuele intimidatie te verbieden, waarbij het zowel kan gaan om gedragingen van een individu als van een groep. Het motief is primair gelegen in het wegnemen van de effecten van intimiderend gedrag op straat op de openbare orde. Straatintimidatie is ongewenst gedrag in de openbare ruimte waardoor anderen zich onveilig kunnen voelen. Daarbij valt in ieder geval maar niet uitsluitend te denken aan ongewenst betasten, iemand in het nauw drijven met al dan niet seksuele bedoelingen, iemand opzettelijk de doorgaan versperren, zich opzettelijk tegen iemand aanduwen, volgen of achternalopen, (aanhoudend) vragen om iemands naam, telefoonnummer of bestemming en vragen om seksuele handelingen. Bij overtreding van het Wetboek van Strafrecht kan uitsluitend diegene, tot wie het gedrag zich primair richt, aangifte doen. Om uiteenlopende redenen doen deze slachtoffers dat lang niet altijd. De bepalingen in het Wetboek van Strafrecht bieden dus geen sluitend systeem om de negatieve effecten van deze gedragingen tegen te gaan. Op grond van deze wijziging van artikel 2:47 is het mogelijk om op te treden tegen dit soort hinderlijk en ongewenst gedag, ook al heeft het slachtoffer daarvan geen aangifte gedaan.

Naar boven