Artikel nr.
|
Huidige tekst
|
Nieuwe tekst
|
1:1
|
Artikel 1:1 Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
a.openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;
b.weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b Wegenverkeerswet 1994;
c.openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;
d.bebouwde kom: de gebieden binnen de grenzen van de bebouwde kom zoals deze zijn aangegeven op de door het college vastgestelde plattegrond;
e.rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;
f.bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 Bouwverordening;
g.gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder c Woningwet;
h.handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;
i.bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
j.openbare inrichting:
i.een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;
ii.elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.
k.terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
|
Artikel 1:1 Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
a.openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;
b.weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b Wegenverkeerswet 1994;
c.openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;
d.bebouwde kom: de gebieden binnen de grenzen van de bebouwde kom zoals deze zijn aangegeven op de door het college vastgestelde plattegrond;
e.rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;
f.bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;
g.gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage 1 bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;
h.handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;
i.bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;
j.openbare inrichting:
i.een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;
ii.elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.
k.terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
l.beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet
|
1:2
|
Artikel 1:2 Beslistermijn
1.Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag, tenzij in deze verordening anders is bepaald.
2.Het bevoegd bestuursorgaan kan de termijn bedoeld in het eerste lid voor ten hoogste acht weken verlengen.
3.In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:7, 2:8 of 4:10 van deze verordening.
|
Artikel 1:2 Beslistermijn
1.Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag, tenzij in deze verordening anders is bepaald.
2.Het bevoegd bestuursorgaan kan de termijn bedoeld in het eerste lid voor ten hoogste acht weken verlengen.
3. Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.
|
1:4
|
Artikel 1:4 Voorschriften, beperkingen en nadere regels
1.Aan een vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning, ontheffing of melding is vereist.
2.Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend of van wie een melding is geaccepteerd, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
3.Onverminderd het bepaalde in deze verordening kan het bevoegd bestuursorgaan nadere regels stellen met betrekking tot de onderwerpen in deze verordening.
|
Artikel 1:4 Voorschriften, beperkingen en nadere regels
1.Aan een vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning, ontheffing of melding is vereist.
2.Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend of van wie een melding is geaccepteerd, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
3. Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.
|
1:5
|
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding
De vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding is persoonsgebonden.
|
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding
1. De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.
|
1:6
|
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding
De vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding kan worden ingetrokken of gewijzigd als:
a.ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
b.op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing of het accepteren van de melding, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning, ontheffing of melding is vereist;
c.de aan de vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
d.van de vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;
e.de vergunninghouder of melder onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van het gebruikmaken van de vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding gelet op het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning, ontheffing of melding is vereist.
f.de houder of melder dit verzoekt.
|
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding
1. De vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding kan worden ingetrokken of gewijzigd als:
a.ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
b.op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing of het accepteren van de melding, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning, ontheffing of melding is vereist;
c.de aan de vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
d.van de vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;
e.de vergunninghouder of melder onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van het gebruikmaken van de vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding gelet op het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning, ontheffing of melding is vereist.
f.de houder of melder dit verzoekt.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.
|
2:6b
|
Artikel 2:6b Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen
1.Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel is niet van toepassing op:
a. vlaggen, wimpels of vlaggenstokken indien deze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;
b. zonneschermen, voor zover ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en voor zover:
i. elk onderdeel zich hoger dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;
ii. elk onderdeel, ongeacht hoe het scherm staat, zich op meer dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;
iii. elk onderdeel, ongeacht hoe het scherm staat, minder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;
c. voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijs kortstondig op de openbare plaats gebracht worden in verband met laden of lossen ervan;
d. kerstbomen en –versiering, indien deze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen;
e. voertuigen;
f. evenementen als bedoeld in artikel 2:12;
g. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:15;
h. voorwerpen, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Parkeerverordening.
2. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel is voorts niet van toepassing op:
a. voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard, tenzij sprake is van een situatie, als bedoeld in het tweede lid, onder a, van het vorige artikel;
b. voorwerpen die door of in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam worden geplaatst ter uitoefening van publieke taken;
c. situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de provinciale wegenverordening.
3. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, van het vorige artikel is niet van toepassing indien in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
4. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b, van het vorige artikel is niet van toepassing op bouwwerken.
5. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van het vorige artikel is niet van toepassing indien in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
|
Artikel 2:6b Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen
1.Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel is niet van toepassing op:
a. vlaggen, wimpels of vlaggenstokken indien deze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;
b. zonneschermen, voor zover ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en voor zover:
i. elk onderdeel zich hoger dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;
ii. elk onderdeel, ongeacht hoe het scherm staat, zich op meer dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;
iii. elk onderdeel, ongeacht hoe het scherm staat, minder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;
c. voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijs kortstondig op de openbare plaats gebracht worden in verband met laden of lossen ervan;
d. kerstbomen en –versiering, indien deze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen;
e. voertuigen;
f. evenementen als bedoeld in artikel 2:12;
g. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:15;
h. voorwerpen, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Parkeerverordening.
2. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel is voorts niet van toepassing op:
a. voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard, tenzij sprake is van een situatie, als bedoeld in het tweede lid, onder a, van het vorige artikel;
b. voorwerpen die door of in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam worden geplaatst ter uitoefening van publieke taken;
c. beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.
3. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, van het vorige artikel is niet van toepassing indien in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
4. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b, van het vorige artikel is niet van toepassing op bouwwerken.
5. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van het vorige artikel is niet van toepassing indien in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
|
2:7
|
Artikel 2:7 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
2.De vergunning wordt verleend:
a.als
omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan,
beheersverordening
, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;
b.door
het college in de overige gevallen.
3.Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing:
a.indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht;
b.bij het openbreken van de verharding en het graven en spitten in de weg ten behoeve van voorwerpen voor het opladen van elektrische voertuigen zoals laadpalen voor elektrische voertuigen, mits deze werkzaamheden vooraf schriftelijk bij het gevoegd gezag zijn gemeld.
4.Het verbod in het eerste lid geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, de provinciale wegenverordening, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of Verordening Ondergrondse Infrastructuur Veldhoven.
|
Artikel 2:7 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
2.Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing:
a.indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht;
b.bij het openbreken van de verharding en het graven en spitten in de weg ten behoeve van voorwerpen voor het opladen van elektrische voertuigen zoals laadpalen voor elektrische voertuigen, mits deze werkzaamheden vooraf schriftelijk bij het gevoegd gezag zijn gemeld.
3.Het verbod in het eerste lid is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet of Verordening Ondergrondse Infrastructuur Veldhoven.
|
2:8
|
Artikel 2:8 Maken, veranderen van een uitweg
1.Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg indien:
a. degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet minimaal 4 weken van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of
b. het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.
2.Van de melding wordt kennis gegeven via het Gemeenteblad.
3.Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg indien:
a. daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;
b. dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
c. het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
d. er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
4.De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.
5.Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de provinciale wegenverordening.
|
Artikel 2:8 Maken, veranderen van een uitweg
1.Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg indien:
a. degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet minimaal 4 weken van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of
b. het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.
2.Van de melding wordt kennis gegeven via het Gemeenteblad.
3.Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg indien:
a. daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;
b. dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
c. het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
d. er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
4.De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.
5.Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.
|
2:12
|
Artikel 2:12 Begripsbepaling
1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
a. bioscoopvoorstellingen;
b. markten als bedoeld in artikel 160 eerste lid onder g Gemeentewet;
c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:5 van deze verordening;
g. sportwedstrijden binnen de reguliere competitie of binnen de eigen vereniging die plaatsvinden op sportterreinen, in sporthallen of sportzalen.
2. Onder evenement wordt mede verstaan:
a.een herdenkingsplechtigheid;
b.een braderie;
c.markten, anders dan bedoeld in het eerste lid onder b;
d.een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;
e.een feest, barbecue, muziekvoorstelling op of aan een openbare plaats;
f.een wedstrijd op of aan een openbare plaats, voor zover in het geregelde onderwerp niet wordt voorzien door artikel 10 jo. artikel 148 Wegenverkeerswet 1994.
3. In deze afdeling wordt verstaan onder:
a.risico-evenement: evenement met een verhoogd risico, gebaseerd op de door het bevoegd bestuursorgaan vastgestelde risicomatrix voor evenementen (categorie C);
b.evenement met verhoogde aandacht: evenement met een gemiddeld risico, waarvoor verhoogde aandacht moet zijn, gebaseerd op de door het bevoegd bestuursorgaan vastgestelde risicomatrix voor evenementen (categorie B);
c.regulier evenement: evenement met een laag risico, gebaseerd op de door het bevoegd bestuursorgaan vastgestelde risicomatrix voor evenementen (categorie A);
d.vrijgesteld evenement: evenement waarbij de risico’s van dien aard zijn dat het evenement vrijgesteld is van de melding- dan wel vergunningplicht, waarbij standaardmaatregelen en –voorschriften voldoen, gebaseerd op de door het bevoegd bestuursorgaan vastgestelde risicomatrix voor evenementen (categorie 0);
e.buurt-/wijkevenement: een evenement dat door en in de buurt c.q. wijk georganiseerd wordt;
f.schoolevenement: een evenement dat door een onderwijsinstelling wordt georganiseerd en dat gericht is op onderwijs gerelateerde activiteiten;
g.liefdadigheidsevenement: een evenement dat in hoofdzaak gericht is op en in het teken staat van liefdadigheid;
h.informatief evenement: een evenement dat in hoofdzaak gericht is op een of meerdere onderwerpen met als doel om er meer over te weten te komen of er iets van te leren.
|
Artikel 2:12 Begripsbepaling
1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
a. bioscoopvoorstellingen;
b. markten als bedoeld in artikel 160 eerste lid onder g Gemeentewet;
c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
d. het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;
e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:5 van deze verordening;
g. sportwedstrijden binnen de reguliere competitie of binnen de eigen vereniging die plaatsvinden op sportterreinen, in sporthallen of sportzalen.
2. Onder evenement wordt mede verstaan:
a.een herdenkingsplechtigheid;
b.een braderie;
c.markten, anders dan bedoeld in het eerste lid onder b;
d.een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;
e.een feest, barbecue, muziekvoorstelling op of aan een openbare plaats;
f.een wedstrijd op of aan een openbare plaats, voor zover in het geregelde onderwerp niet wordt voorzien door artikel 10 jo. artikel 148 Wegenverkeerswet 1994.
3. In deze afdeling wordt verstaan onder:
a.risico-evenement: evenement met een verhoogd risico, gebaseerd op de door het bevoegd bestuursorgaan vastgestelde risicomatrix voor evenementen (categorie C);
b.evenement met verhoogde aandacht: evenement met een gemiddeld risico, waarvoor verhoogde aandacht moet zijn, gebaseerd op de door het bevoegd bestuursorgaan vastgestelde risicomatrix voor evenementen (categorie B);
c.regulier evenement: evenement met een laag risico, gebaseerd op de door het bevoegd bestuursorgaan vastgestelde risicomatrix voor evenementen (categorie A);
d.vrijgesteld evenement: evenement waarbij de risico’s van dien aard zijn dat het evenement vrijgesteld is van de melding- dan wel vergunningplicht, waarbij standaardmaatregelen en –voorschriften voldoen, gebaseerd op de door het bevoegd bestuursorgaan vastgestelde risicomatrix voor evenementen (categorie 0);
e.buurt-/wijkevenement: een evenement dat door en in de buurt c.q. wijk georganiseerd wordt;
f.schoolevenement: een evenement dat door een onderwijsinstelling wordt georganiseerd en dat gericht is op onderwijs gerelateerde activiteiten;
g.liefdadigheidsevenement: een evenement dat in hoofdzaak gericht is op en in het teken staat van liefdadigheid;
h.informatief evenement: een evenement dat in hoofdzaak gericht is op een of meerdere onderwerpen met als doel om er meer over te weten te komen of er iets van te leren.
|
2:14
|
Artikel 2:14 Exploitatie openbare inrichting
1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een openbare inrichting die niet vergunningplichtig is op grond van artikel 3 of artikel 4 van de Drank- en Horecawet te exploiteren.
2.De burgemeester weigert de vergunning indien:
a.de vestiging of exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan;
b.de exploitant de leeftijd van 21 jaar niet heeft bereikt;
c.de exploitant in enigerlei opzicht van slecht levensgedrag is;
d.de exploitant onder curatele staat of is ontzet uit de ouderlijke macht of voogdij.
3.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
4.Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
5.Het eerste lid geldt niet voor een openbare inrichting in een winkel als bedoeld in artikel 1 Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit;
6.Voor de openbare inrichting als bedoeld in het vijfde lid gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.
7.Voorts geldt het in het eerste lid gestelde verbod niet voor een openbare inrichting in:
a.zorginstellingen;
b.musea;
c.kantoren;
d.scholen.
8.Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
|
Artikel 2:14 Exploitatie openbare inrichting
1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een openbare inrichting die niet vergunningplichtig is op grond van artikel 3 of artikel 4 van de Alcoholwet te exploiteren.
2.De burgemeester weigert de vergunning indien:
a.de vestiging of exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan;
b.de exploitant de leeftijd van 21 jaar niet heeft bereikt;
c.de exploitant in enigerlei opzicht van slecht levensgedrag is;
d.de exploitant onder curatele staat of is ontzet uit de ouderlijke macht of voogdij.
3.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
4.Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
5.Het eerste lid geldt niet voor een openbare inrichting in een winkel als bedoeld in artikel 1 Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit;
6.Voor de openbare inrichting als bedoeld in het vijfde lid gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.
7.Voorts geldt het in het eerste lid gestelde verbod niet voor een openbare inrichting in:
a.zorginstellingen;
b.musea;
c.kantoren;
d.scholen.
8.Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
|
Afd. 5
|
Afdeling 5. Regulering
paracommerciële
rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Drank- en Horecawet
|
Afdeling 5. Regulering
paracommerciële
rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de
Alcoholwet
|
2:21
|
Artikel 2:21 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder:
.alcoholhoudende drank,
·horecabedrijf,
·horecalokaliteit,
·inrichting,
·paracommerciële rechtspersoon,
.sterke drank,
·slijtersbedrijf en
·zwak-alcoholhoudende drank,
dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.
|
Artikel 2:21 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder:
.alcoholhoudende drank,
·horecabedrijf,
·horecalokaliteit,
·inrichting,
·paracommerciële rechtspersoon,
.sterke drank,
·slijtersbedrijf en
·zwak-alcoholhoudende drank,
dat wat daaronder wordt verstaan in de Alcoholwet.
|
2:29B
|
Artikel 2:29B Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
2. De burgemeester kan een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:
a. geluid- of geurhinder;
b. hinder van dieren;
c. hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;
d. overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;
e. intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.
|
Artikel 2:29B Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit de woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijk hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
2. De burgemeester kan een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:
a. geluid- of geurhinder;
b. hinder van dieren;
c. hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;
d. overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;
e. intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.
|
2:34a
|
Artikel 2:34a Verboden gebruik lachgas
Het is verboden op een openbare plaats lachgas te gebruiken, dan wel voorbereidingen daarvoor te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben, als daardoor hinder ontstaat voor personen of de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
|
Artikel 2:34a Verboden lachgasgebruik
1. Het is verboden op een openbare plaats lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken,
voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij
zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare
orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder
veroorzaken.
2. Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter
bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied lachgas
recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve
van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.
3. Het college kan in het aanwijzingsbesluit het in het tweede lid bedoelde verbod beperken tot
bepaalde tijden.
|
2:35
|
Artikel 2:35 Verboden drankgebruik
1.Het is degene met een leeftijd van 18 jaar of ouder verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
2.Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:
a.een terras dat behoort bij een openbare inrichting, gedurende de toegestane openingstijden van de openbare inrichting;
b.de plaats, niet zijnde een openbare inrichting, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 Drank- en Horecawet.
|
Artikel 2:35 Verboden drankgebruik
1.Het is degene met een leeftijd van 18 jaar of ouder verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
2.Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:
a.een terras dat behoort bij een openbare inrichting, gedurende de toegestane openingstijden van de openbare inrichting;
b.de plaats, niet zijnde een openbare inrichting, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 Alcoholwet.
|
2:44
|
Artikel 2:44 Loslopende honden
1.Het is de eigenaar of houder van een hond verboden de hond te laten verblijven of te laten lopen:
a.binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zonder dat die hond aangelijnd is;
b.buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond niet is aangelijnd;
c.op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelterrein, trapveldje, schoolterrein, sportveld of op een andere door het college aangewezen plaats;
d.op
een openbare plaats zonder voorzien te zijn van een gemeentelijke hondenpenning.
2.Het verbod in het eerste lid onder a, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
3.De verboden in het eerste lid onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:
a.die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of
b.die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.
|
Artikel 2:44 Loslopende honden
1.Het is de eigenaar of houder van een hond verboden de hond te laten verblijven of te laten lopen:
a.binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zonder dat die hond aangelijnd is;
b.buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond niet is aangelijnd;
c.op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelterrein, trapveldje, schoolterrein, sportveld of op een andere door het college aangewezen plaats;
2.Het verbod in het eerste lid onder a, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
3.De verboden in het eerste lid onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:
a.die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of
b.die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.
|
2:46
|
Artikel 2:46 Gevaarlijke honden
1.In dit artikel wordt verstaan onder:
a.muilkorf: muilkorf ingericht naar een model dat beantwoordt aan de volgende beschrijving: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn;
b.kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.
2.Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:
a.anders dan kort aangelijnd nadat de burgemeester aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;
b.anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat de burgemeester aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.
3.Onverminderd artikel 2:44, eerste lid onder c dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.
|
Artikel 2:46 Gevaarlijke honden
1.In dit artikel wordt verstaan onder:
a.muilkorf: muilkorf ingericht naar een model dat beantwoordt aan de volgende beschrijving: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn;
b.kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.
2.Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:
a.anders dan kort aangelijnd nadat de burgemeester aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;
b.anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat de burgemeester aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.
3. Een hond als bedoeld in het eerste lid dient voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.
|
2:53
|
Artikel 2:53 Definitie
In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.
|
Artikel 2:53 Definitie
In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.
|
3:7
|
Artikel 3:7 Weigeringsgronden
1.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 wordt vergunning wordt geweigerd als:
a.de exploitant of de beheerder onder curatele staat;
b.de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;
c.de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;
d.redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;
e.redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;
f.er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;
g.de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;
h.de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
1°bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze Algemene Plaatselijke Verordening;
2°de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;
3°artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;
4°de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
5°de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of
6°de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie;
i.een maximum als bedoeld in artikel 3:5 al is bereikt;
j.de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening.
2.Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder g, wordt gelijk gesteld:
a.een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;
b.vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,- bedraagt.
3.De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder g en h, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.
4.Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder g en h, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.
5.Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:
a.voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met g, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;
b.als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eis met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;
c.als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;
d.als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;
e.als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:15, eerste en tweede lid;
f.als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven.
|
Artikel 3:7 Weigeringsgronden
1.Een vergunning wordt geweigerd als:
a.de exploitant of de beheerder onder curatele staat;
b.de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;
c.de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;
d.redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;
e.redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;
f.er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;
g.de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;
h.de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
1°bepalingen, gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze Algemene Plaatselijke Verordening;
2°de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;
3°artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;
4°de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
5°de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of
6°de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie;
i.een maximum als bedoeld in artikel 3:5 al is bereikt;
j.de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met het omgevingsplan of een bekendgemaakte
ontwerpwijziging daarvan.
2.Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder g en h, wordt gelijk gesteld:
a.een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;
b.betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, tweede lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,- bedraagt.
3.De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder g en h, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.
4.Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder g en h, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.
5.Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:
a.voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met g, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;
b.als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eis met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;
c.als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;
d.als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;
e.als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:15, eerste en tweede lid;
f.als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven.
|
3:9
|
Artikel 3:9 Intrekkingsgronden
1.De vergunning wordt ingetrokken als:
a.de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;
b.de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;
c.is gehandeld in strijd met de artikelen 3:10, 3:13, aanhef en onder a, 3:14, tweede lid, 3:15 en 3:17, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;
d.zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;
e.zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met h;
f.de vergunninghouder dat verzoekt;
g.de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan of een beheersverordening.
2.De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:
a.is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;
b.in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;
c.een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;
d.is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;
e.is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;
f.zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;
g.de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;
h.er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;
i.gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.
|
Artikel 3:9 Intrekkingsgronden
1.De vergunning wordt ingetrokken als:
a.de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;
b.de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;
c.is gehandeld in strijd met de artikelen 3:10, 3:13, aanhef en onder a, 3:14, tweede lid, 3:15 en 3:17, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;
d.zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;
e.zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met h;
f.de vergunninghouder dat verzoekt;
g.de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met het omgevingsplan.
2.De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:
a.is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;
b.in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;
c.een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;
d.is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;
e.is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;
f.zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;
g.de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;
h.er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;
i.gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.
|
4:1
|
Artikel 4:1 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
-Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;
-collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
-gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan inartikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
-gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
-houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
-incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;
-inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer.
-onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.
|
Artikel 4:1 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
-Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;
-collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
-gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan inartikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
-gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
-houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
-incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;
-inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer.
-onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.
|
4:4
|
Artikel 4:4
Onversterkte
muziek
1.Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer binnen inrichtingen is de in het tweede lid opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:
a.de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;
b.de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ookgelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;
c.de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder;
d.bij het bepalen van de geluidsniveaus als vermeld in de tabel wordt geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.
2. Tabel
3.Voor de duur van 10 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.
4.Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in de artikelen 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening.
|
Artikel 4:4
Onversterkte
muziek
1.Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer binnen inrichtingen is de in het tweede lid opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:
a.de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;
b.de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ookgelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;
c.de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder, zoals die wet en dat besluit luidden direct voorafgaand aan de
inwerkingtreding van de Omgevingswet;
d.bij het bepalen van de geluidsniveaus als vermeld in de tabel wordt geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.
2. Tabel
3.Voor de duur van 10 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.
4.Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in de artikelen 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening.
|
4:5
|
Artikel 4:5 Overige geluidhinder
1.Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit, toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
2.Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:
a.evenementen als bedoeld in artikel 2:12 van deze verordening;
b.het gebruik van openbare sport- en speelvoorzieningen en terreinen voor zover het betreft de uitoefening van sport- en speelactiviteiten.
3.Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
4.Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant.
5.Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
|
Artikel 4:5 Overige geluidhinder
1.Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit, toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
2.Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:
a.evenementen als bedoeld in artikel 2:12 van deze verordening;
b.het gebruik van openbare sport- en speelvoorzieningen en terreinen voor zover het betreft de uitoefening van sport- en speelactiviteiten.
3.Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
4. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening.
5.Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
|
4:11
|
Artikel 4:11 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
1.Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
a.onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
b.bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
c.kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:13 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;
d.mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
2.Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.
3.Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.
4.Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening.
|
Artikel 4:11 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
1.Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
a.onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
b.bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
c.kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:13 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;
d.mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
2.Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.
3.Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.
4. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.
|
4:12
|
Artikel 4:12 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
1.Het is verboden op of aan een roerende of onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor:
a.het verkeer in gevaar wordt gebracht;
b.ernstige hinder ontstaat voor de omgeving;
c.de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2.Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.
|
Artikel 4:12 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
1.Het is verboden op of aan een roerende of onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor:
a.het verkeer in gevaar wordt gebracht;
b.ernstige hinder ontstaat voor de omgeving;
c.de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2. Het verbod is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.
|
4:13
|
Artikel 4:13 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
|
Artikel 4:13 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
|
4:14
|
Artikel 4:14 Nachtverblijf buiten kampeerterreinen
1.Het is verboden ten behoeve van nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.
2.Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.
3.Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.
4.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:
a.de bescherming van natuur en landschap;
b.de bescherming van een stadsgezicht.
5.Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
|
Artikel 4:14 Nachtverblijf buiten kampeerterreinen
1.Het is verboden ten behoeve van nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het Omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.
2.Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.
3.Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.
4.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:
a.de bescherming van natuur en landschap;
b.de bescherming van een stadsgezicht.
5.Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
|
5:4
|
Artikel 5:4 Voertuigwrakken e.d.
1.Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en/of in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert, op de weg te parkeren.
2.Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
|
Artikel 5:4 Voertuigwrakken e.d.
1.Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en/of in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert, op de weg te parkeren.
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.
|
5:5
|
Artikel 5:5 Kampeermiddelen e.a.
1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt langer dan drie achtereenvolgende dagen op een openbare plaats te plaatsen of te hebben.
2.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wegenverordening Noord-Brabant of de Landschapsverordening Noord-Brabant.
|
Artikel 5:5 Kampeermiddelen e.a.
1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt langer dan drie achtereenvolgende dagen op een openbare plaats te plaatsen of te hebben.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.
|
5:16
|
Artikel 5:16 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
1.Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.
2.Het verbod in het eerste lid geldt niet voor een standplaats die voor maximaal 1 dag wordt ingenomen op het plein Meiveld mits:
a.de standplaatshouder uiterlijk 2 weken voorafgaand aan het innemen of hebben van de standplaats daarvan schriftelijk melding heeft gedaan aan het college via het door het college vastgestelde meldingsformulier;
b.voorafgaand aan het innemen van de standplaats met de gemeente afstemming heeft plaatsgevonden over de exacte locatie van de standplaats;
c.de standplaatshouder de 4 weken voorafgaand aan het innemen van de standplaats geen standplaats heeft ingenomen op het plein Meiveld;
d.de standplaats niet wordt ingenomen op marktdagen en/of tijdens evenementen;
e.niet meer dan 3 standplaatsen per dag worden ingenomen;
f.geen levende dieren worden aangeboden, verkocht of afgeleverd.
3.Het college weigert de vergunning indien de aanvraag om een vergunning betrekking heeft op het innemen van een standplaats op het marktterrein tijdens marktdagen of op het terrein waar een evenement plaatsvindt.
4.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 van deze verordening kan de vergunning worden geweigerd:
a.indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
b.wegens strijd met een geldend bestemmingsplan;
c.indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
5.De weigeringsgrond in het vierde lid onder a geldt niet voor vergunningplichtige bouwwerken.
6.Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
7.Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Noord-Brabant.
8.Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
|
Artikel 5:16 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
1.Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.
2.Het verbod in het eerste lid geldt niet voor een standplaats die voor maximaal 1 dag wordt ingenomen op het plein Meiveld mits:
a.de standplaatshouder uiterlijk 2 weken voorafgaand aan het innemen of hebben van de standplaats daarvan schriftelijk melding heeft gedaan aan het college via het door het college vastgestelde meldingsformulier;
b.voorafgaand aan het innemen van de standplaats met de gemeente afstemming heeft plaatsgevonden over de exacte locatie van de standplaats;
c.de standplaatshouder de 4 weken voorafgaand aan het innemen van de standplaats geen standplaats heeft ingenomen op het plein Meiveld;
d.de standplaats niet wordt ingenomen op marktdagen en/of tijdens evenementen;
e.niet meer dan 3 standplaatsen per dag worden ingenomen;
f.geen levende dieren worden aangeboden, verkocht of afgeleverd.
3.Het college weigert de vergunning indien de aanvraag om een vergunning betrekking heeft op het innemen van een standplaats op het marktterrein tijdens marktdagen of op het terrein waar een evenement plaatsvindt.
4.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 van deze verordening kan de vergunning worden geweigerd:
a.indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
b.wegens strijd met het Omgevingsplan;
c.indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
5.De weigeringsgrond in het vierde lid onder a geldt niet voor vergunningplichtige bouwwerken.
6.Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
7.Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening
8.Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
|
5:17
|
Artikel 5:17 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
1.Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
2.Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.
3.De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.
4.Van de melding wordt kennis gegeven via het Gemeenteblad.
5.Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht , de Scheepvaartverkeerswet , het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening, de Verordening Ondergrondse Infrastructuur of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
|
Artikel 5:17 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
1.Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
2.Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.
3.De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.
4.Van de melding wordt kennis gegeven via het Gemeenteblad.
5. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet , het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
|
5:18
|
Artikel 5:18 Beschadigen van waterstaatswerken
1.Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, gordingen, waterleidingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
2.Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.
|
Artikel 5:18 Beschadigen van waterstaatswerken
1.Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, gordingen, waterleidingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de provinciale omgevingsverordening.
|
5:19
|
Artikel 5:19 Crossterreinen
1.Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
2.Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:
a.het voorkomen of beperken van overlast;
b.de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;
c.de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.
3.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht, de Zondagswet of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.
|
Artikel 5:19 Crossterreinen
1.Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
2.Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:
a.het voorkomen of beperken van overlast;
b.de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;
c.de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.
3.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.
|
5:20
|
Artikel 5:20 Beperking verkeer in natuurgebieden
1.Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1 onder z van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1 onder i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
2.Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:
a.in het belang van het voorkomen van overlast;
b.in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;
c.in het belang van de veiligheid van het publiek.
3.Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:
a.ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;
b.die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
c.die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;
d.van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
e.ten behoeve van bestemmingsverkeer.
4.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:
a.op wegen als bedoeld in artikel 1:1 onder b van deze verordening;
b.binnen de bij of krachtens de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.
5.Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
6.Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
|
Artikel 5:20 Beperking verkeer in natuurgebieden
1.Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1 onder z van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1 onder i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
2.Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:
a.in het belang van het voorkomen van overlast;
b.in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;
c.in het belang van de veiligheid van het publiek.
3.Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:
a.ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;
b.die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
c.die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;
d.van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
e.ten behoeve van bestemmingsverkeer.
4.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:
a.op wegen als bedoeld in artikel 1:1 onder b van deze verordening;
b.binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.
5.Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
|
5:21
|
Artikel 5:21 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
1.Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
2.Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:
a.verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke,
b.sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand,
c.vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert, voor zover dit niet plaatsvindt in bossen en natuurgebieden of binnen een afstand van 30 meter daarvan in de periode van 1 april tot 1 november.
3.Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.
4.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
5.Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429 aanhef en onder 1 of 3 Wetboek van Strafrecht of de Provinciale Milieuverordening Noord-Brabant.
6.Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
|
Artikel 5:21 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
1.Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
2.Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:
a.verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke,
b.sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand,
c.vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert, voor zover dit niet plaatsvindt in bossen en natuurgebieden of binnen een afstand van 30 meter daarvan in de periode van 1 april tot 1 november.
3.Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.
4.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
5.Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429 aanhef en onder 1 of 3 Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.
|
5:23
|
Artikel 5:23 Verboden plaatsen
1.Incidentele asverstrooiing is verboden op:
a.verharde delen van een openbare plaats;
b.algemene begraafplaats De Hoge Boght m.u.v. het uitstrooiveld;
c.speel- en sportterreinen;
d.hondenuitlaat- en hondenuitrenterreinen en hondenuitlaatroutes;
e.een kinderboerderij.
2.Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.
3.Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens op de algemene begraafplaats De Hoge Boght.
|
Artikel 5:23 Verboden plaatsen
1.Incidentele asverstrooiing is verboden op:
a.verharde delen van een openbare plaats;
b.algemene begraafplaats De Hoge Boght m.u.v. het uitstrooiveld;
c.speel- en sportterreinen;
d.hondenuitlaat- en hondenuitrenterreinen en hondenuitlaatroutes;
e.een kinderboerderij;
f.parken.
2.Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.
3.Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens op de algemene begraafplaats De Hoge Boght.
|