Nadere regels Jeugdhulp gemeente Cranendonck 2022

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck;

 

gelet op het bepaalde in Verordening Jeugdhulp gemeente Cranendonck 2022

 

besluit:

 

vast te stellen de Nadere regels Jeugdhulp gemeente Cranendonck 2022.

 

Inleiding

De Nadere regels Jeugdhulp 2022 zijn een uitwerking van de Verordening Jeugdhulp Gemeente Cranendonck 2022 (hierna te noemen verordening) en de Jeugdwet.

 

De Jeugdwet legt de nadruk op de eigen kracht, zelfredzaamheid en samenredzaamheid. Mensen komen zelf tot oplossingen op basis waarvan wordt bepaald op welke punten aanvullend een individuele maatwerkvoorziening nodig is.

 

Betrekken van inwoners bij het beleid

  • 1.

    Uitgangspunt bij het opstellen van nieuw beleid zijn de ambities en behoeften van de gemeenschap;

  • 2.

    Het college stelt inwoners in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen;

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat inwoners op diverse manieren worden betrokken bij nieuw te vormen beleid en stelt inwoners in de gelegenheid advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp;

  • 4.

    Het college faciliteert inwoners om hun rol effectief te kunnen vervullen, voorziet hen van de benodigde informatie en ondersteuning. Dat kan onder andere door middel van het inplannen van (periodieke) overleggen, gesprekken in de wijk en inzage in strategische beleidsstukken.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Alle begrippen die in deze Nadere regels worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven hebben

dezelfde betekenis als de begrippen in de Verordening Jeugdhulp 2022, de Jeugdwet, Algemene

Verordening Gegevensbescherming(AVG) en/of de Algemene wetbestuursrecht (Awb).

Hoofdstuk 2 Vormen van individuele voorzieningen

Artikel 2.1

De volgende vormen van overige voorzieningen, zoals opgenomen in artikel 2 lid 1 van de Verordening, zijn rechtstreeks toegankelijk:

  • Begeleiding/ondersteuning van door jeugd en gezinsprofessional van het Sociaal Team;

  • Informatie, consultatie en (handelings)advies;

  • Licht pedagogische hulp;

  • Kortdurende cliëntondersteuning;

  • Andere hier niet genoemde jeugdhulp.

Artikel 2.2

De volgende vormen van individuele voorzieningen, zoals opgenomen in artikel 2 lid 2 van de Verordening, zijn beschikbaar, maar niet vrij toegankelijk:

  • Jeugdbescherming;

  • Jeugdreclassering;

  • Specialistisch;

  • Hoog specialistisch;

  • Verblijf;

  • Crisishulp;

  • Mobiliteit, met dien verstande dat kosten voor vervoer van ouders/verzorgers niet voor vergoeding in aanmerking komen;

  • Landelijk gespecialiseerde voorzieningen;

  • Andere hier niet genoemde jeugdhulp.

 

Toelichting: Vormen van jeugdhulp kunnen zijn:

 

Dyslexiezorg:

De ondersteuning voor jeugdigen met (een vermoeden van) ernstig dyslexie (ED), in de vorm van dyslexieonderzoek en/of behandeling.

 

Mobiliteit:

In eerste instantie is de inwoner zelf verantwoordelijk voor het organiseren van vervoer van- en naar een jeugdhulp- of dagbestedingslocatie. In specifieke gevallen, bijvoorbeeld in geval van structurele beperkte zelfredzaamheid van de inwoner en diens netwerk, kan onder bepaalde voorwaarden vervoer worden georganiseerd om van- en naar een jeugdhulp- of dagbestedingslocatie te reizen.

 

Pleegzorg:

Ondersteuning waarbij pleegouders de jeugdige verblijf, verzorging en opvoeding bieden in combinatie met professionele begeleiding van het pleegkind, de pleegouders en de biologische ouders door een (pleeg)zorgaanbieder.

 

Verblijf:

Jeugdhulp met verblijf bestaat uit

  • -

    Pleegzorg

  • -

    gezinshuis en

  • -

    Verblijf bij een aanbieder in verschillende vormen

Jeugdbescherming:

Ondersteuning in de vorm van jeugdbeschermingsmaatregelen. (Voorlopige) ondertoezichtstelling en voogdij zijn jeugdbeschermingsmaatregelen. Deze maatregelen zijn mogelijk na een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) en een beslissing van de kinderrechter en eventueel in vrijwillig of preventief kader.

 

Jeugdreclassering:

Ondersteuning in de vorm van intensieve begeleiding en controle voor jongeren die veroordeeld zijn. Dit kan zowel op basis van een proces-verbaal van de politie als van de leerplichtambtenaar zijn. De jeugdreclassering wordt uitgevoerd door een gecertificeerde instelling.

 

Crisiszorg:

Een hulpvraag om zorg of ondersteuning waarop binnen 24 tot 48 uur moet worden gehandeld.

Hoofdstuk 3 Procedure

Artikel 3.1

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn jurisprudentie een stappenplan in vier fasen aanbevolen, om te zorgen dat het onderzoek naar gevraagde jeugdhulp zorgvuldig uitgevoerd wordt:

  • 1.

    Stel allereerst vast wat de eigenlijke hulpvraag is

  • 2.

    Stel vervolgens vast welke problemen er zijn en breng deze in kaart

  • 3.

    Stel daarna vast welke hulp nodig is en in welke mate die nodig is

  • 4.

    Stel tot slot vast welk aandeel de ouders of het sociale netwerk in de hulp kunnen hebben

Artikel 3.2
  • 1.

    Een individuele voorziening kan volgens de Jeugdwet in de vorm van zorg in natura of een pgb worden verstrekt.

  • 2.

    Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een pgb vindt slechts plaats indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen. Zij zijn verplicht om daarvoor een budgetplan bij het college in te dienen volgens het vastgestelde model in bijlage 1 van deze nadere regels.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening, al dan niet in de vorm van een pgb, wordt rekening gehouden met richtlijnen rondom gebruikelijke zorg. In bijlage 2 zijn de richtlijnen rondom gebruikelijke zorg opgenomen. Wanneer de aanvraag getypeerd kan worden als gebruikelijke zorg, wordt er geen individuele voorziening verstrekt.

Hoofdstuk 4 Eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen

Artikel 4.1

De gemeente hoeft geen jeugdhulp te verstrekken als de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouder(s) naar oordeel van de gemeente toereikend zijn. Hulp van personen uit het sociaal netwerk valt daar ook onder.

Artikel 4.2

De wet schrijft niet voor wat nu precies onder de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen kan vallen. De invulling die de gemeente daaraan geeft, moet vallen binnen een redelijke wetsuitleg. Daartoe dienen deze nadere regels. Komt de gemeente tot het oordeel dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) (deels) toereikend zijn, dan kan een aanvraag om jeugdhulp geheel of gedeeltelijk worden afgewezen.

 

Toelichting artikel 4.1 en 4.2

Uitgangspunt van de Jeugdwet is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en jeugdigen zelf ligt. Van ouders mag worden verwacht dat zij vergaande aanpassingen doen om dit te kunnen realiseren. Dit kan betekenen dat ouders hun eigen carrière of financiële situatie moeten bijstellen om voor het kind beschikbaar te zijn en de noodzakelijke zorg te kunnen bieden. De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen zijn persoonsgebonden. Dat wil zeggen het kan betrekking hebben op de jeugdige of zijn ouder(s), maar ook op beiden. De gemeente zal in de individuele situatie moeten beoordelen of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen toereikend zijn.

Onder het probleemoplossend vermogen wordt ook het vermogen verstaan om te herkennen én erkennen (begrijpen) dat er problemen bestaan om vervolgens te kunnen komen tot het treffen van (eigen) maatregelen om deze problemen op te lossen.

Aanspreken aansprakelijke derde

 

Ook in de situatie dat ouders gescheiden zijn, wordt onderzoek gedaan naar de vraag of de ouder (waar de jeugdige niet woonachtig is) de hulp, zorg en ondersteuning redelijkerwijs kan bieden. De ex-echtgenoot kan immers tot de huiselijke kring worden gerekend. Is er sprake van co-ouderschap, dan geldt het uitgangspunt dat van hen wordt verwacht dat zij samen de hulp, zorg of ondersteuning bieden. Immers, bij co-ouderschap verdelen ouders feitelijk de zorg voor het kind; zij vallen beiden onder de huiselijke kring.

 

De noodzaak tot jeugdhulp kan het gevolg zijn van letselschade waarvoor een procedure kan worden gevoerd gericht op de vaststelling van de onrechtmatige daad. Het kan binnen de reikwijdte van de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen vallen dat de ouders de aansprakelijk derde aanspreken op de schade van het verlies van inkomen. Dit is het geval als (een van) de ouder(s) genoodzaakt is (deels) de baan op te zeggen in verband met de zorg voor het kind (de jeugdige).

Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget

Artikel 5.1 Eisen ZZP’er bij pgb

Deze dienstverlener dient als zelfstandige een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te kunnen overleggen en is geregistreerd bij het Kwaliteitsregister jeugd (SKJ), het register voor Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG) en/of is aangesloten bij een beroepsverenging. De dienstverlener is geen eerstegraads familie van de jeugdige.

Artikel 5.2 Besteding pgb

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget dient besteed te worden aan Jeugdhulp. Dit betekent dat het pgb in ieder geval niet besteed kan worden aan:

    • a.

      bemiddelings- en administratiekosten;

    • b.

      kosten verbonden aan het opstellen van een budgetplan;

    • c.

      reistijd, vervoer- en parkeerkosten dienstverlener;

    • d.

      algemeen gebruikelijke kosten (zoals reiskosten naar school of instelling, voedsel, abonnementskosten, gebruikelijke kosten verbonden aan het uitoefenen van een hobby of sport, etc.);

    • e.

      overheadkosten van de dienstverlener waaronder mede begrepen kosten van de dienstverlener tot opstellen van een zorg- of werkplan;

    • f.

      feestdagen- en/of eenmalige uitkering en/of cadeau dienstverlener.

  • 2.

    Het volledige bedrag aan pgb dient verantwoord te worden. De bestedingsvrije ruimte bedraagt daarmee € 0,00.

 

Toelichting artikel 5.2

Een budgetplan draagt er onder meer aan bij dat de gemeente beter kan beoordelen of wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarden en de eventuele overige bepalingen in de verordening. Denk in dit kader ook aan de voorwaarden die gelden als de jeugdige en/zo zijn ouder(s) het pgb wenst te besteden aan een persoon van het sociaal netwerk. De verordening bepaalt dat het pgb alleen aan hen mag worden besteed als dit naar oordeel van de gemeente leidt tot aantoonbare betere en effectievere ondersteuning en aantoonbaar doelmatiger is. Anders gezegd, het moet duidelijk worden dat de besteding van het pgb aan de ouder(s) of een andere persoon uit het sociaal netwerk uiteindelijk tot een beter resultaat zal leiden. Dit ten opzichte van de inzet in natura. Dat kan het geval zijn als de persoon uit het sociaal netwerk de meest aangewezen persoon is om de jeugdhulp te bieden, gelet op de problematiek van de jeugdige. De gemeente beoordeelt of de aangewezen jeugdhulp:

  • niet goed vooraf is in te plannen,

  • op ongebruikelijke tijden of op veel korte momenten per dag geboden moet worden,

  • op verschillende locaties moet worden geboden,

  • op afroep te organiseren moet zijn,

  • door de aard van de problematiek van de jeugdige alleen (of beter) door de betreffende persoon kan worden geboden,

  • door de jeugdige gemotiveerd wordt geaccepteerd.

Er is geen limitatieve opsomming beoogd.

 

Het ligt op de weg van de jeugdige of zijn ouder(s) om dat aan te tonen. Dat kan bijvoorbeeld blijken uit het budgetplan.

Artikel 5.3 Uitbetaling pgb

  • 1.

    Uitbetaling van een pgb vindt plaats aan de SVB. De SVB betaalt vervolgens in opdracht van de budgethouder rechtstreeks de dienstverlener.

  • 2.

    De jeugdige en/of zijn ouders geven de Sociale Verzekeringsbank (SVB) opdracht voor het uitvoeren van betalingen aan hun zorgverleners. Het opstellen van een zorgovereenkomst als onderdeel van het ondersteuningsplan geldt als voorwaarde voor het uitbetalen van zorgverleners uit het persoonsgebonden budget.

Artikel 5.4 Kwaliteit

  • 1.

    De verordening bepaalt dat degene aan wie het pgb wordt besteed moet voldoen aan de eisen die gelden voor de jeugdhulpaanbieders die door de gemeente zijn gecontracteerd. Strikt genomen volgt deze bepaling uit de wet. Behoudens de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) gelden de ‘deskundigheidseisen’ niet voor personen uit het sociaal netwerk. Ouders hoeven voor zichzelf geen VOG te overleggen.

  • 2.

    Ingevolge het bepaalde in artikel 8.1.1 van de Wet, wordt een pgb verstrekt indien sprake is van een veilige, doeltreffende individuele voorziening. Hierbij weegt het college, ingevolge artikel 8.1.1, derde lid, onder c van de wet, mee of maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt en van goede kwaliteit is.

  • 3.

    Voor de toets aan het gestelde in lid 2, vormt het (gezins)plan of het familiegroepsplan de basis, zoals benoemd in artikel 6 van de verordening. Indien aanvullende informatie benodigd wordt geacht door het college, wordt deze door jeugdige of ouders verstrekt.

Hoofdstuk 6 Evaluatie

Artikel 6.1

Het college heeft de mogelijkheid om verstrekte individuele voorzieningen op doelmatigheid te toetsen door in gesprek te gaan met de jeugdige en/of ouders. In dit gesprek komt aan de orde of de jeugdige en/of ouders tevreden zijn over de geleverde ondersteuning en of de ondersteuning bijdraagt aan de boogde doelen zoals opgesteld in het (gezins)plan of het familiegroepsplan. Dit maakt de kwaliteit en doelmatigheid van de geboden ondersteuning inzichtelijk. Ook wordt bekeken of een heroverweging noodzakelijk is door te kijken naar rechtmatigheid. Waar noodzakelijk wordt het (gezins)plan of het familiegroepsplan bijgesteld aan de nieuwe situatie en/of opnieuw vastgesteld welke individuele voorziening nodig is om de actuele ondersteuningsvraag te beantwoorden. In het (gezins)plan of het familiegroepsplan wordt opgenomen binnen welke termijn(en) de evaluatie plaatsvindt.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 7.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of ouders afwijken van de bepalingen van deze regels, indien toepassing van het besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 7.2 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden gelijktijdig in werking met de ‘Verordening Jeugdhulp gemeente Cranendonck 2022’.

Bijlage 1 Budgetplan PGB jeugd

 

U wilt bij de gemeente Cranendonck een persoonsgebonden budget (PGB) aanvragen. Hiermee koopt u zelf uw zorg in. Dit kan alleen als u dit budgetplan volledig invult en indient. U kunt dit budgetplan alleen of samen met uw zorgverlener invullen.

 

Met dit plan laat u aan de gemeente zien dat wat de reden is dat u een PGB budget aanvraagt en hoe u deze in wil zetten. Van belang is duidelijk te aan te geven wat de hulpvraag is en welke ondersteuning nodig is.

 

Het budgetplan wordt meegenomen in de beoordeling van uw PGB aanvraag.

 

Om een goed beeld te krijgen welke zorg uw kind nodig heeft, is het nodig dat u een overzicht maakt van alle activiteiten waarbij uw kind hulp of ondersteuning nodig heeft. Het gaat hierbij om de extra ondersteuning. Dit is de zorg en ondersteuning die méér is dan de zorg en ondersteuning die voor elk kind van een bepaalde leeftijd nodig is.

 

Belangrijk

  • 1.

    Dit plan is strikt vertrouwelijk.

  • 2.

    Gegevens uit dit plan mogen niet aan derden worden verstrekt of worden ingezien zonder uitdrukkelijke toestemming van ouder(s) en jeugdige. Alleen geregistreerde deskundigen, die aanwezig zijn bij het gesprek ter beoordeling van de (her)indicatie jeugdhulp mogen dit verslag voor deze (her)indicatie gebruiken.

  • 3.

    In verband met de bescherming van persoonsgegevens dient dit verslag zorgvuldig te worden bewaard. Medische gegevens mogen niet worden ingezien/opgeslagen door niet bevoegde personen.

Persoonlijke gegevens

 

Datum:

Ingevuld door:

Mede-invuller:

 

Gegevens jeugdige

 

Naam jeugdige:

Geboortedatum jeugdige:

 

Gegevens vertegenwoordiger(s)

 

Naam:

Adres:

Telefoon:

E-mail:

 

Wie maken deel uit van het gezin?

 

Naam gezinslid:

Geboortedatum gezinslid:

Relatie tot jeugdige:

 

Naam gezinslid:

Geboortedatum gezinslid:

Relatie tot jeugdige:

 

Naam gezinslid:

Geboortedatum gezinslid:

Relatie tot jeugdige:

 

Naam gezinslid:

Geboortedatum gezinslid:

Relatie tot jeugdige:

 

Naam gezinslid:

Geboortedatum gezinslid:

Relatie tot jeugdige:

 

Vraag 1. Wie ben ik?

 

Geef een omschrijving van uw kind, van het gezin, en van de beperkingen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Vraag 2. Wat wil ik in mijn leven?

 

Hoe wilt u dat het leven van uw kind er uit ziet, nu en in de toekomst?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Vraag 3. Wat kan ik zelf oplossen?

 

Wat kunt u zelf doen om de hulpvraag van uw kind op te lossen? Wat heeft u tot nu geprobeerd om de hulpvraag zelf op te lossen?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Vraag 4. Waarbij heb ik zorg of ondersteuning nodig en wanneer?

 

Omschrijf welke hulp u en/of uw kind nodig heeft, en wanneer u en/of uw kind deze ondersteuning nodig heeft. Probeer dit zo concreet mogelijk te omschrijven in handelingen.

 

Waarbij heb ik zorg of ondersteuning nodig?

Gemiddeld aantal uren per dag of per week

 

 

 

 

 

Vraag 5. Wat is nodig op het gebied van onderwijs?

 

Geef aan wat nodig is voor onderwijs, indien dit van toepassing is.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Vraag 6. Wat verwacht ik van de ondersteuning?

 

Geef een omschrijving van de hulp zoals die volgens u het beste bij uw kind of het gezin past.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Vraag 7. Welke doelen wil ik behalen met deze zorg of ondersteuning?

 

Omschrijf wat u wilt bereiken met de hulp die u aanvraagt, en of u kunt inschatten wanneer dit bereikt zal zijn.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Vraag 8. Waarom wil ik zorg of ondersteuning inkopen met een persoonsgebonden budget?

 

Beschrijf bij deze vraag waarom u kiest voor een persoonsgebonden budget, en waarom Zorg in natura niet passend is.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Vraag 9. Welke zorgverlener wil ik inzetten met het persoonsgebonden budget.

 

Beschrijf bij deze vraag wie de zorg en, of ondersteuning gaat leveren.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bijlage 2 – Richtlijn gebruikelijke zorg jeugd

 

Kortdurende en langdurige situaties

Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties.

 

Kortdurend

Er is uitzicht op herstel van het (gezondheids)probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van het kind. Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

 

Langdurig

Het gaat om situaties waarbij naar verwachting de hulp langer dan drie maanden nodig zal zijn.

 

Algemeen aanvaarde maatstaven:

  • In kortdurende situaties moet alle persoonlijke verzorging en hulpverlening door de ouders c.q. gebruikelijke verzorgers worden geboden.

  • In langdurige situaties is de hulp, waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving (ouders, volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten) aan het kind moet worden geboden gebruikelijke hulp. Het gaat hier in ieder geval om:

    • Ouderlijk toezicht: dit toezicht wordt anders naarmate een kind ouder wordt en zich ontwikkelt.

    • Volledige verzorging en begeleiding bij kinderen tot 3 jaar.

    • Het aanleren van handelingen op het gebied van persoonlijke verzorging en begeleiding aan derden (familie, vrienden) ten behoeve van de jeugdige.

    • Begeleiding naar het ziekenhuis (ook meerdere malen per week).

    • Begeleiding naar zwemles of culturele- en sportverenigingen.

  • Het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan kinderen is tot een leeftijd van 18 jaar gebruikelijke hulp, zowel in kortdurende als langdurige situaties.

Uitzonderingen op algemeen aanvaarde maatstaven

  • Voor zover een ouder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke hulp uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt van hen geen bijdrage verwacht op dit onderdeel. Bij kinderen geldt deze uitzondering alleen voor zover het handelingen betreft die bij een gezond kind c.q. een kind zonder beperkingen niet voorkomen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het geven van sondevoeding of medicijnen.

  • Voor zover een ouder overbelast is of dreigt te raken, wordt van hem of haar geen gebruikelijke hulp verwacht, totdat deze (dreigende) overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:

    • Wanneer voor de ouder eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend.

    • Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van geïndiceerde ondersteuning, dient men die overbelasting op te heffen door deze ondersteuning door (andere) zorgverleners uit te laten voeren.

  • Voor zover de jeugdige zich in de terminale levensfase bevindt, kan een partner, ouder, broer/zus en/of andere huisgenoot afhankelijk van de situatie vrijgesteld worden van de gebruikelijke hulp.

Algemeen beoordelingskader bij kinderen

Om vast te stellen welke hulp kan worden verstrekt, wordt beoordeeld welke hulp op het gebied van persoonlijke verzorging en zelfstandig leven uitgaat boven de hulp die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft (boven gebruikelijke hulp). Bij die beoordeling dienen de leeftijd van het kind, de aard van de zorghandelingen, de frequentie van deze zorghandelingen en de omvang van de daarmee gemoeide tijd te worden betrokken. Deze thema’s worden hieronder uitgelegd.

 

A. Leeftijd

Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met verschillen die tussen kinderen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Bij de beoordeling van wat tot gebruikelijke hulp van ouders voor hun kinderen behoort, past daarom een zekere marge. Ook bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd kan de hulp die het ene kind nodig heeft meer of minder zijn dan de hulp die een ander kind nodig heeft. Het ene kind is nu eenmaal gemakkelijker of sneller zelfstandig dan het andere kind.

Voorbeeld: Veel kinderen van 4 jaar zijn overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet, maar het is niet ongewoon dat een kind van deze leeftijd hier stimulans, hulp of toezicht bij nodig heeft.

 

Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel.

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

  • hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

  • zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben tot 18 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

B. Aard van de zorghandelingen

Zorghandelingen die het kind zelfstandig kan uitvoeren vallen altijd onder gebruikelijke zorg.

Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen.

Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulphandeling vervangen, zoals het geven van

sondevoeding in plaats van eten. Of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen

worden geboden, zoals het geven van medicijnen.

Voorbeelden van handelingen die gebruikelijke hulphandelingen vervangen kunnen zijn: het legen van een

katheterzakje in plaats van verschonen; bij een kind met een verstandelijke beperking oefenen met het gebruik

van pictogrammen in plaats van oefenen met topografie.

 

C. Frequentie en patroon van de zorghandelingen

Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse hulp aan een kind, zoals drie keer eten

per dag, kunnen als gebruikelijke hulp worden aangemerkt.

Voorbeeld: Als een kind bij het ontbijt en het naar bed gaan medicatie aangereikt moet krijgen, loopt dit mee in

de het normale patroon van dagelijkse hulp aan een kind en wordt dit als gebruikelijke hulp aangemerkt.

Hetzelfde geldt voor het aanreiken van spullen of speelgoed na afloop van de maaltijd of na een drinkmoment,

bij kinderen met een lichamelijke beperking.

Een voorbeeld van zorghandelingen die niet meelopen in het normale patroon van dagelijkse hulp van ouders

aan een kind, is het meerdere malen per nacht bieden van hulp van ouders aan een kind vanaf 5 jaar. Bij de

beoordeling wordt rekening gehouden met die zorgsituaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid

moeten zijn om onplanbare hulp en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en

beperkingen van het kind.

 

D. Omvang van de met de zorghandelingen gemoeide tijd

De omvang van de tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan meebrengen dat niet langer van

gebruikelijke hulp sprake is.

Voorbeeld: alle kinderen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en kleden, maar als deze

handelingen veel meer tijd kosten vanwege bijvoorbeeld spasticiteit, wordt deze extra tijd niet als gebruikelijke

hulp gezien.

 

E. Samenhangende beoordeling

De hiervoor genoemde criteria moeten telkens in samenhang en gelet op de omstandigheden van het kind worden beoordeeld.

  • Zo kan een zorghandeling die naar zijn aard en omvang voor een kind van een bepaalde leeftijdsgroep gebruikelijk is, in een individuele situatie veel vaker voorkomen (frequentie), waardoor deze hulp niet geheel als gebruikelijk kan worden aangemerkt.

  • Zo kan bij een kind van een bepaalde leeftijd dat is aangewezen op handelingen die niet bij alle gezonde kinderen voorkomen en die kunnen meelopen in het gebruikelijke patroon van dagelijkse verzorging, niet langer sprake zijn van gebruikelijke hulp vanwege de (extra) tijd die met deze zorghandelingen gemoeid gaat.

Een concrete uitwerking: het geven van medicatie (aard) bij een kind van 9 jaar (leeftijd) is gebruikelijke hulp.

Als de medicatie elke nacht (meerdere malen) moet worden toegediend, loopt dit niet mee in het dagelijkse

patroon en moet beoordeeld worden of ouders hierdoor zodanig belast worden dat het niet meer redelijk is dit

als gebruikelijke hulp te beschouwen.

 

Richtlijnen gebruikelijke hulp bij persoonlijke verzorging

 

Ouders aan kinderen, in kortdurende situaties

Alle persoonlijke verzorging door de ouder aan het kind is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op herstel. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden. Voorbeeld: het (extra) verschonen bij buikgriep.

 

Ouders aan kinderen, in langdurige situaties

Een kind is aangewezen op een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet als het gaat om een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke hulp in vergelijking tot kinderen zonder een chronische hulpvraag van dezelfde leeftijdscategorie volgens de richtlijn wordt overschreden. Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulphandeling vervangen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten, of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden zoals het geven van medicijnen.

 

Voorbeeld: het toedienen van eten en drinken door een ouder aan een kind van 2 jaar is gebruikelijke hulp, ook als het om sondevoeding gaat. Als het voeden van dit kind via de sonde meer tijd kost, of vaker moet gebeuren dan de normale dagelijkse eet- en drinkmomenten, kan er een aanspraak op een individuele voorziening zijn. Als een kind een handeling zelf kan uitvoeren, is er op grond van het begrip ‘redelijkerwijs’ geen aanspraak op een individuele voorziening, zoals het legen of wisselen van een katheterzakje.

 

Uitzonderingen 

Naast de algemene uitzonderingen die zijn beschreven aan het begin van dit protocol, geldt voor kinderen daarnaast:

  • 1.

    Als gebruikelijke persoonlijke verzorging bij kinderen van niet uitstelbare aard is en degene die de gebruikelijke hulp moet verlenen niet beschikbaar is, wegens reguliere school- of werkweek van hem/haar zelf of van het kind, kan hiervoor een individuele voorziening worden toegekend. Bij zorghandelingen tijdens de kinderopvang of tijdens het onderwijs, is sprake van persoonlijke verzorging als het gaat om handelingen die organisaties voor kinderopvang of onderwijs normaal niet bieden, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten.

  • 2.

    Als een kind van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder wordt geen bijdrage verwacht van de ouder.

Persoonlijke verzorging tijdens kinderopvang 

De opvang/zorg die instanties voor kinderopvang plegen te bieden is gebruikelijke hulp. Alleen voor de hulp die aanvullend nodig is aan de opvang/zorg is er aanspraak op een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet. De niet-uitstelbare persoonlijke verzorging kan tijdens kinderopvang geïndiceerd worden.

 

Voorbeeld: een baby krijgt bij de kinderopvang drie keer per dag een flesje. Voor een baby valt het geven van een flesje onder normale dagelijkse zorg, zoals kinderopvang die biedt, dat is dus geen hulpverlening die onder de Jeugdwet valt. Nu kost het bij deze baby, vanwege ernstige slikproblemen, extra tijd om dat flesje te geven. Voor het geven van een flesje staat gemiddeld 20 minuten per keer en bij deze baby kost het 35 minuten per keer. De minuten meer tijd komen voort uit aandoening gerelateerde stoornissen en beperkingen. De extra tijd die het kost om het flesje te geven, valt wel onder de Jeugdwet, dus: drie keer 15 minuten = 45 minuten per dag dat het kind gebruik maakt van de kinderopvang. Wanneer de baby geen flesje zou krijgen maar sondevoeding, dan is de volledige tijd voor het toedienen van de sondevoeding tijdens de kinderopvang hulpverlening die valt onder de Jeugdwet. Het geven van sondevoeding valt niet onder hulp zoals instanties voor kinderopvang die bieden. Om deze reden kan het geven van sondevoeding gedurende de kinderopvang volledig worden toegekend.

 

Persoonlijke verzorging tijdens onderwijs 

De school biedt gangbare en normale dagelijkse hulp, zoals het strikken van veters, het aantrekken van een jas en hulp bij toiletgang bij kleuters. Voor deze gangbare en normale dagelijkse hulp kan geen individuele voorziening worden ingezet. Gedurende de tijd dat een kind de school bezoekt, is er voor de niet-uitstelbare hulp geen verplichting voor de ouders om deze gebruikelijke hulp op school te leveren. Deze hulp kan dus worden toegekend. De onderwijsregelgeving is voorliggend op een individuele voorziening vanuit de Jeugdwet tijdens schooltijd.

 

Richtlijnen gebruikelijke hulp bij zelfstandig leven individueel

 

Ouders aan kinderen, in kortdurende situaties

Alle begeleiding door de ouder aan het kind is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op herstel. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

 

Ouders aan kinderen, in langdurige situaties

Een kind kan aangewezen zijn op een algemene of individuele voorziening als het gaat om een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke hulp in vergelijking tot een gezond kind c.q. een kind zonder beperkingen van dezelfde leeftijdscategorie volgens de richtlijn wordt overschreden.

 

Uitzonderingen 

Naast de algemene uitzonderingen, die zijn beschreven aan het begin van dit protocol, gelden geen extra uitzonderingen.

 

Aandachtspunten 

Ouderlijk toezicht aan kinderen is gebruikelijke hulp. Kinderen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Bij een cognitief beperkt kind met gedragsproblemen kan het zijn, dat er meer dan gebruikelijk correctie en aansturing van gedrag en vaak ook meer aandacht voor vaste structuur nodig is.

 

Begeleiding tijdens kinderopvang

Wanneer ouders werken, zijn/blijven zij verantwoordelijk voor de opvang/verzorging van hun kinderen. De begeleiding die buiten dit werk/onderwijs om als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouders werken/onderwijs volgen niet worden geïndiceerd. Wanneer sprake is van bovengebruikelijke begeleiding, wordt de omvang van de bovengebruikelijke begeleiding vastgesteld over het hele etmaal/zeven dagen per week. Dus feitelijk ook gedurende de periode dat ouders werken/onderwijs volgen. Ouders kunnen de keuze maken wanneer zij de geïndiceerde uren inzetten, thuis of tijdens de kinderopvang.

 

Begeleiding tijdens onderwijs

Wanneer kinderen naar school gaan, kan gedurende de schooltijd geen begeleiding worden geïndiceerd die buiten de schooltijd als gebruikelijke hulp wordt beschouwd. Wanneer sprake is van boven gebruikelijke begeleiding, wordt de omvang van de boven gebruikelijke begeleiding vastgesteld over het hele etmaal/zeven dagen per week. Dus feitelijk ook gedurende de periode dat het kind op school is. Ouders kunnen de keuze maken wanneer zij de geïndiceerde uren inzetten, thuis of tijdens het onderwijs. Daarnaast is het mogelijk om begeleiding in de vorm van toezicht tijdens het onderwijs te indiceren wanneer het gedrag van het kind de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt.

 

Richtlijnen bij (dreigende) overbelasting ouders c.q. verzorgers

 

Algemeen 

De zorg voor een ziek kind, kan zo zwaar worden dat van overbelasting sprake is. Soms blijkt een individuele voorziening niet voldoende te zijn. In zulke gevallen kan de gebruikelijke hulp opnieuw beoordeeld worden en zo nodig leiden tot een gewijzigd besluit. Voor het bieden van een beschermende woonomgeving blijven ouders, ook bij overbelasting, zelf verantwoordelijk.

 

Beoordeling van overbelasting

Aan het indiceren van gebruikelijke hulp gaat het beoordelen van de overbelasting vooraf. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Tekort schieten van het ‘coping mechanisme’ kan er de oorzaak van zijn; emotionele labiliteit en slapeloosheid het gevolg. Naast de aard en ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt, doordat er iets met de gebruikelijke hulpverlener zelf aan de hand is (draagkracht vermindering) en/of dat deze gevolg is van de ernst van de ziekte van het kind (draaglast verhoging).

 

De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch gebruikelijke hulptaken moeten worden overgenomen. Eén van de redenen daarvoor kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij taken overnemen, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn de gebruikelijke hulp te leveren. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, helpen om een oordeel te vormen.

 

Soms is het duidelijk dat de ouder overbelast is, maar soms ook niet. Er bestaat niet één, simpel af te nemen test, die hierover direct uitsluitsel geeft. Wel gebruiken behandelaars en hulpverleners vragenlijsten waarmee overbelasting (mede) onderbouwd kan worden. Niet alleen de omvang van de planbare zorgtaken, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare hulp te leveren is van invloed op de belastbaarheid van de gebruikelijke hulpverlener. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele zorgtaken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde zorgtaken, waarbij continu aanwezigheid en alertheid van de gebruikelijke hulpverlener noodzakelijk is. Klachten en symptomen die bij een aanpassingsstoornis optreden, kunnen op overbelasting wijzen zonder dat van een stoornis in psychiatrische zin sprake hoeft te zijn. Het gaat om klachten en symptomen zoals:

  • angst of gespannenheid: nervositeit, onrust, rusteloosheid, slecht slapen;

  • depressie: hopeloosheid, huilbuien, somberheid;

  • gedragsproblemen: negeren van normen en regels, onaangepast gedrag;

  • gecombineerd emotioneel en gedragsgestoord: depressie en/of angst gecombineerd met een gedragsstoornis of onaangepast gedrag;

  • lichamelijke klachten, verminderde prestaties of concentratieproblemen.

Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die iemand biedt. Bij overbelasting door een dienstverband van te veel uren of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing in de eerste plaats gezocht moeten worden in minder uren gaan werken of aanpak van de spanningen op het werk. Steeds zal daarom in het besluit worden aangegeven dat, wanneer de overbelasting bijvoorbeeld door het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk kan worden teruggedrongen, dit dan ook van een ouder wordt verwacht. Wanneer de geldigheidsduur van het besluit verlopen is en een nieuwe aanvraag wordt gedaan, zal worden gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.

 

Normtijden persoonlijke verzorging

De gemeente kent de volgende normtijden voor hulp en zorg bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) als persoonlijke verzorging wordt geïndiceerd en er dus sprake is van boven gebruikelijke zorg. Deze zijn afkomstig uit de CIZ indicatiewijzer (2014).

Activiteiten persoonlijke verzorging

Overzicht handelingen

Gemiddelde tijd per keer in minuten

Maximale frequentie p/dag

1.1 zich wassen

Delen van het lichaam

10

1x

Gehele lichaam

20

1x

1.2 zich aankleden

Volledig aan-/uitkleden

15

2x

Gedeeltelijk uitkleden

10

1x

1.3 in en uit bed gaan

Hulp bij uit bed komen

10

1x

Hulp bij in bed gaan

10

1x

Hulp bij middagrust

10

2x

1.4 Zich verplaatsen in zit- of lighouding (hulp bij beweging, houding)

20

Maatwerk

1.5 Naar toilet gaan en zich reinigen c.q. incontinentiemateriaal verwisselen

15

Maatwerk

1.6 Eten en drinken

Hulp bij broodmaaltijd

10

2x

Hulp bij warme maaltijd

15

1x

Hulp bij drinken

10

6x

1.7 Toiletgang

Stomaverzorging bij lokaal intacte huid

20

Maatwerk

Stomazakje wisselen

10

Maatwerk

Katheterzak legen/wisselen

10

Maatwerk

Uritip aanbrengen

15

Maatwerk

Klysma microlax

15

Maatwerk

2.1 Persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid

Zorg voor tanden

5

2x

Zorg voor haren

5

1x

Zorg voor nagels

5

1x per week

Scheren

10

1x

Inspectie van de intacte huid op (dreigende) vervormingen, ontstekingen en/of infecties

10

Maatwerk

Zalven van de intacte huid

10

Maatwerk

Verzorging van smetplekken (roodheid en irritaties huid)

10

Maatwerk

Verzorging van intacte huid rondom natuurlijk en onnatuurlijke lichaamsopeningen

10

Maatwerk

2.2 Aanbrengen/verwijderen prothese

Aanbrengen prothese/hulpmiddel

15

1x

Verwijderen prothese/hulpmiddel

15

1x

2.3 Aanleren en begeleiden van PV-activiteiten

Aanleren van kind, ouders en/of sociaal netwerk gekoppeld aan activiteiten 1.1 tot en met 2.2

Gelijk aan een of meer van de aan te leren activiteiten 1.1. tot en met 2.2 plus maximaal in totaal 30 minuten per week

Gelijk aan een of meer van de aan te leren activiteiten 1.1 tot en met 2.2

Bron: CIZ Indicatiewijzer - Toelichting op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014, zoals vastgesteld door het ministerie van VWS, Versie: 7.1, juli 2014

 

Normtijden Zelfstandig leven individueel

De gemeente kent de volgende normtijden als Zelfstandig leven individueel wordt geïndiceerd en er dus sprake is van boven gebruikelijke zorg. Deze zijn afkomstig uit de CIZ indicatiewijzer (2014).

De frequentie waarmee de begeleiding wordt geïndiceerd is niet meer dan nodig om verantwoorde zorg te bieden.

 

Begeleidingsactiviteit

frequentie

Gemiddelde duur per keer

Maximale omvang per week in uren

  • 1.

    Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur c.q. het voeren van regie en/of

  • 2.

    Het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid

1x per week

60 - 180 min.

1 - 3 uur

2x per week

60 - 180 min.

2 - 6 uur

3x per week

30 - 90 min.

1,5 - 4,5 uur

4x per week

30 - 90 min.

2 - 6 uur

5x per week

15 - 90 min.

1 - 7,5 uur

6x per week

15 - 90 min.

1,5 - 9 uur

1x per dag

15 - 90 min.

1,5 - 10 uur

2x per dag

15 - 45 min.

3,5 - 10 uur

3x per dag

15 - 30 min.

5 - 10 uur

4x per dag

15 - 20 min.

7 - 9 uur

  • 3.

    Het bieden van toezicht

13 uur

3.1 Het bieden van toezicht tijdens onderwijs

4 uur

3.1 Het bieden van toezicht tijdens onderwijs + zeer ernstige gedragsproblematiek: gemotiveerd toekennen

7 uur

  • 4.

    Oefenen

1-3 uur

Combinaties

1 en/of 2 + oefenen

13 uur

1 en/of 2 + 3

13 uur

1 en/of 2 + 3 + oefenen

16 uur

1 en/of 2 + 3 + 3.1 + oefenen

20 uur

1 en/of 2 + 3 + zeer ernstige gedragsproblematiek: gemotiveerd toekennen (wel of niet incl. oefenen)

20 uur

1 en/of 2. + 3 + 3.1 + oefenen + zeer ernstige gedragsproblematiek: gemotiveerd toekennen (wel of niet incl. oefenen)

25 uur

Bron: CIZ Indicatiewijzer - Toelichting op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014, zoals vastgesteld door het ministerie van VWS, Versie: 7.1, juli 2014

 

Bijlage 3 – Protocol medische verwijsroute

 

Protocol als bedoeld in artikel 3 lid 4 van de Verordening Jeugdhulp 2022

 

Vooraf

Dit protocol is opgemaakt in de wetenschap dat vele Aanbieders die actief zijn op het terrein van jeugdhulp met een grote mate van deskundigheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid hun rol vervullen. Desalniettemin voelt de Gemeente de behoefte om op het proces van het bepalen van de individuele voorziening na verwijzing door een huisarts, jeugdarts of medisch specialist meer zicht en grip te creëren middels de opmaak van dit protocol. Dit protocol is een hulpmiddel voor jeugdhulpaanbieders en tevens toetsingskader voor de Gemeente om de juiste stappen te volgen in het licht van de wet- en regelgeving en contractuele afspraken.

 

Het protocol is een nadere uitwerking van de Overeenkomst BA Ondersteuning Jeugd, Wmo, Beschermd wonen en Maatschappelijke deelname en werk tussen gemeente Eindhoven en aanbieder. Zie voor verdere verwijzing: Verordening Sociaal Domein gemeente Eindhoven. Alle begrippen die in dit protocol worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, Besluit Jeugdwet en Verordening Sociaal Domein Eindhoven en Nadere Regeling Sociaal Domein Eindhoven.

 

De medische verwijsroute

Jeugdhulp is onder andere toegankelijk na verwijzing door een huisarts, jeugdarts en medisch specialist. Na de verwijzing staat echter vaak nog niet vast welke vorm van jeugdhulp in welke mate nodig is. In de praktijk is het dan vaak de jeugdhulpaanbieder zelf die, samen met de jeugdige en/of ouders, beoordeelt welke specifieke voorziening nodig is, in welke omvang en voor hoe lang. Kortom, de rol van de jeugdhulpaanbieder is veelal cruciaal. Dit maakt dat de Gemeente, behoefte heeft tot nadere borging van een goede kwaliteit van beoordeling en afweging door de jeugdhulpaanbieder en meer inzicht in en sturing op het proces om een toewijzing (JW315). Een duidelijk beoordelingskader, en waar nodig tijdige afstemming tussen jeugdhulpaanbieder en Gemeente vooraf, dragen bij aan de juiste zorginzet voor jeugdige en hun ouders.1 Eventuele discussies achteraf kunnen voorkomen worden omdat er vooraf door middel van dit protocol een kader is geschept waarbij de professionaliteit van de jeugdhulpaanbieder voorop staat.

 

Dit betekent niet dat de gemeenten te pas en te onpas mogen “ingrijpen” in het proces van zorginzet na verwijzing. Voorkomen moet worden dat jeugdhulpaanbieders onnodig / zonder aanleiding belast worden door de gemeenten. Het vertrekpunt voor de afstemming tussen Gemeente en jeugdhulpaanbieder blijft vertrouwen. Hoewel de wet zelf daar niet heel expliciet over is, kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat gemeenten ook voor wat betreft het proces van zorginzet na medische verwijzing, voorwaarden kunnen stellen aan jeugdhulpaanbieders.

 

Doel

Het doel van dit protocol is de waarborging van een deskundige en juiste bepaling van de in te zetten individuele voorziening door een jeugdhulpaanbieder na een medische verwijzing. Het protocol heeft daarnaast ook tot doel om een beter zicht te krijgen op het proces voorafgaande aan het verzoek tot

toewijzing (JW315). Dit inzicht ondersteunt de Gemeente bij de doorontwikkeling van het systeem van jeugdhulp. Om de gedeelde verantwoordelijkheid van Gemeente en jeugdhulpaanbieder te benadrukken, maakt dit protocol niet alleen deel uit van lokale regelgeving maar maakt het protocol ook deel uit van de Overeenkomst zoals gesloten met jeugdhulpaanbieders zorg in natura.

 

Toepassingsgebied

Individuele voorzieningen die ingezet worden na verwijzing via de medische verwijsroute in het kader van de Jeugdwet. Dit betekent dat alle jeugdhulpaanbieders (zorg in natura) gehouden zijn tot toepassing van het protocol en dat het college de mogelijkheid c.q. bevoegdheid heeft tot een beoordeling van het correct toepassen van het protocol door jeugdhulpaanbieders en, in het verlengde daarvan, de juistheid van de voorgestelde individuele voorziening ingevolge het verzoek om toewijzing (JW315).

 

Uitzondering:

Het protocol is niet van toepassing op landelijk gecontracteerde zorg en individuele voorzieningenkindergeneeskunde.

 

A. Uitgangspunten

  • 1.

    Het protocol leent zich voor doorontwikkeling en is dus geen statisch document.

  • 2.

    We tornen niet aan de autonomie van de medisch verwijzer.

  • 3.

    Aan een verzoek om toewijzing (JW315) ingevolge dit protocol ligt altijd een verwijzing van een huisarts, medisch specialist of jeugdarts ten grondslag. Zonder een geldige verwijzing, mag geen verzoek tot toewijzing (JW315) worden gedaan.

  • 4.

    De Gemeente kan, indien gerede twijfel bestaat over het correct toepassen van dit protocol door een jeugdhulpaanbieder, de controle(s) toepassen zoals bepaald onder E. Ook valt controle op naleving van het protocol onder artikel 2.5 van de Overeenkomst.

    Van een dergelijke gerede twijfel over het correct toepassen van het protocol, kan ook sprake zijn indien onrecht- c.q. onregelmatigheden zijn geconstateerd in de geleverde zorg door de jeugdhulpaanbieder na een toewijzing. Hierbij is niet relevant welk toegangskanaal is doorlopen (gemeentelijk toegangskanaal dan wel medische verwijsroute).

    Van genoemde gerede twijfel kan voorts sprake zijn indien de Gemeente ingevolge van artikel 1.6. lid 7 van de Overeenkomst, het vermoeden heeft dat de jeugdhulpaanbieder het maatschappelijk belang, gemeentelijk belang dan wel het belang van de cliënt schaadt.

  • 5.

    Naast de controle zoals geduid onder 4 is de Gemeente toegestaan verwachte en

    onverwachte controles uit te voeren op de uitvoering van de opdracht, waarbij het correct

    uitvoeren van het protocol onderdeel van de controle kan uitmaken.

  • 6.

    Het bepaalde onder 4. en 5. is op basis van de reeds bestaande bevoegdheid ingevolge

    artikel 2.5 lid 11 van de Overeenkomst waarin bepaald is dat de Gemeente verwachte en

    onverwachte controles kan uitoefenen (in brede zin) waarvan de uitkomsten met de

    jeugdhulpaanbieder worden besproken.

  • 7.

    Het protocol ziet toe op zorg in natura waarbij voor zorg in natura het uitgangspunt is dat de

    Gemeente geen toewijzing (JW301) verstrekt aan een jeugdhulpaanbieder die niet

    gecontracteerd is. Indien een arts verwijst naar een jeugdhulpaanbieder die niet

    gecontracteerd is, is het aan de jeugdhulpaanbieder om onverwijld contact op te nemen met

    de Gemeente. Indien geen contract zorg in natura tot stand komt, kan geen opdracht tot

    verlenen zorg tot stand komen. De Gemeente accepteert vervolgens geen declaratie van de

    betreffende aanbieder.

  • 8.

    In geval van (vermeende) tegenstrijdigheden tussen het onderhavige protocol en de

    bestaande Overeenkomst en documenten die reeds onderdeel uitmaakten van deze

    Overeenkomst, prevaleert het bepaalde in dit protocol.

  • 9.

    Het protocol betreft een nadere uitwerking van hetgeen is opgenomen onder artikel 2.3 lid 1

    van de Overeenkomst. Het protocol wordt daartoe op de website van de lokale Gemeente

    gepubliceerd.

  • 10.

    De gevolgen bij niet naleving van één van de verplichtingen uit de Overeenkomst staan

    uitgewerkt onder artikel 3.7 van de Overeenkomst.

B. Werkwijze: de te doorlopen stappen

Voor het indienen van een verzoek om toewijzing (JW315) voert aanbieder de volgende activiteiten

uit:

  • a.

    stel de hulpvraag van de jeugdige en/of de ouders vast;

  • b.

    stel vast of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en, zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn.

     

  • De Jeugdhulpaanbieder maakt een eerste inschatting voor welke ondersteuning de jeugdige of zijn

    ouders in aanmerking komen gezien de aard en ernst van de problematiek en de mogelijkheden

    vanuit de jeugdhulpaanbieder om passende ondersteuning te bieden. Er hoeft dus geen volledige

    diagnose te worden gesteld. Een diagnostisch traject of een observatie thuis kan onderdeel worden

    van het verzoek om toewijzing (JW315). Belangrijk is wel om te bepalen of de jeugdige en / of de

    ouders gezien zijn of hun problematiek wel voor ondersteuning in aanmerking komt of komen en of er

    geen contra-indicaties zijn. De inschatting van de aard en ernst van de problematiek kan indien

    mogelijk geheel of gedeeltelijk op basis van dossieronderzoek plaatsvinden. Ook kan onderdeel van

    de intake zijn dat met de jeugdige en/of zijn ouder(s) gesproken wordt (telefonisch of face-to-face)

    over het vervolgtraject en de invulling van de ondersteuning/behandeling.

     

  • c.

    bepaal welke hulp, naar aard en omvang, nodig is.

    Bij specialistische GGZ partijen wordt de intake mogelijk ook pre-intake of screening genoemd. sGGZ partijen mogen daar waar in de Overeenkomst wordt gesproken over “intake” dit lezen als “screening”. Mits de inhoud van de screening voldoet aan de definitiebeschrijving. De beoordeling hiervan is de verantwoordelijkheid van de jeugdhulpaanbieder evenals de rechtmatige inrichting van het startzorgbericht (305).

     

    Producten Diensten Catalogus (PDC)

    De jeugdhulpaanbieder kan voorzieningen inzetten zoals beschreven in de PDC (bijlage bij Overeenkomst zorg in natura).

     

    De goedkoopst adequate individuele voorziening

    Voor wat betreft het bepalen van aard en omvang van de individuele voorziening opteert de

    aanbieder, bij gebleken geschiktheid van meerdere individuele voorzieningen zoals beschreven in de

    PDC altijd voor de individuele voorziening waar de laagste kosten aan zijn verbonden. Dit betekent

    ook dat de aanbieder qua frequentie, volume en/of maximum indicatieduur van zorginzet niet meer

    inzet dan nodig om het resultaat te bereiken.

    Dit betreft ook een eerste inschatting of de jeugdhulpaanbieder wel de juiste expertise en kwaliteit in

    huis heeft om passende ondersteuning te bieden. Is er bijvoorbeeld wel sprake van psychische en/of

    psychiatrische problematiek of ligt de hoofdoorzaak van de ondersteuningsvraag meer op het vlak van

    een verstandelijke beperking waarbij een expertise vereist is die de jeugdhulpaanbieder niet heeft?

    Het kan echter ook zijn dat de aard en ernst van de problematiek ‘te zwaar’ of ‘te licht’ is voor een

    jeugdhulpaanbieder. Dit is uiteraard per jeugdhulpaanbieder verschillend.

    Inherent aan deze stap is ook dat jeugdhulpaanbieder toetst op betrokkenheid van andere aanbieders

    bij de jeugdige of ouders. Uitgangspunt is dat zorginzet zoveel als mogelijk plaatsvindt door één

    aanbieder. Als jeugdhulpaanbieder in de aanmeld- of intakefase constateert dat er al een andere

    aanbieder betrokken is bij de jeugdige en/of de ouders, dan stemt jeugdhulpaanbieder (met

    toestemming van de jeugdige en/of ouders) eerst af met de al betrokken aanbieder voordat een

    verzoek om toewijzing (JW315) wordt gedaan bij de Gemeente. Jeugdhulpaanbieder toetst op dat

    moment welke zorg de andere aanbieder inzet en hoe zich dit verhoudt tot mogelijk aanvullend

    aanbod. Ook als jeugdhulpaanbieder pas na het indienen van een verzoek om toewijzing constateert

    dat er al een andere jeugdhulpaanbieder betrokken is, wordt er afstemming gezocht met deze

    jeugdhulpaanbieder. De jeugdhulpaanbieder informeert de jeugdige en/of de ouders en licht ook toe

    waarom de jeugdhulpaanbieder dit doet. Ook toetst de jeugdhulpaanbieder hier op de goedkoopst

    adequate mogelijkheid voor een individuele voorziening. De betrokken partijen maken onderling, in

    samenspraak met de jeugdige en/of de ouders, eventueel afspraken over de ondersteuning die wordt

    geboden. Waar nodig en mogelijk worden plannen op elkaar afgestemd. Als jeugdhulpaanbieder dan

    vervolgens een verzoek tot toewijzing (JW315) indient bij de Gemeente, constateert de Gemeente dus dat een JW315 wordt ingediend terwijl er al een jeugdhulpaanbieder actief is. De Gemeente kan op dat moment dan contact opnemen met de jeugdhulpaanbieder. Het is dan aan de jeugdhulpaanbieder om te motiveren waarom de aanvullende zorginzet noodzakelijk is. Indien de jeugdhulpaanbieder daartoe onvoldoende in staat is, wordt het verzoek om toewijzing (JW315) niet in behandeling genomen. De verwerking van het verzoek om toewijzing (JW315) wordt opgeschort tot het moment dat de gevraagde motivering afdoende heeft plaatsgevonden. Bij het contact tussen Toegang en jeugdhulpaanbieder kan blijken dat de jeugdhulpaanbieder niet wist dat er reeds een andere aanbieder actief is. Op dat moment gaat de jeugdhulpaanbieder alsnog deze toets verrichten. De verwerking van het verzoek om toewijzing (JW315) wordt opgeschort tot het moment dat de toets

    alsnog heeft plaatsgevonden en de motivering voor een eventuele aanvullende individuele voorziening afdoende is. Indien de motivering na drie keer nog niet voldoende is, kan de jeugdige en/of zijn ouder(s) worden verwezen naar de Gemeente voor het bepalen van (aanvullende) zorginzet.

  • d.

    onderzoek of en in hoeverre er mogelijkheden zijn om, geheel dan wel gedeeltelijk:

    • 1.

      op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • 2.

      met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot een oplossing voor de hulpvraag4;

    • 3.

      met gebruikmaking van een algemene voorziening te komen tot een oplossing voor de hulpvraag;

    • 4.

      om door middel van een voorliggende voorziening te komen tot een oplossing voor de hulpvraag.

Nadat bij stap c. de jeugdhulpaanbieder heeft bepaald welke hulp nodig is, onderzoekt de aanbieder

bij stap d. of er alternatieven zijn voor een mogelijk zorgaanbod van zijn kant die voorgaan op een

mogelijke zorginzet door de jeugdhulpaanbieder.

 

Daartoe toetst de jeugdhulpaanbieder ook op zorginhoudelijke betrokkenheid van de Toegang. Indien

de Toegang reeds betrokken is bij de jeugdige en/of ouders, dan stemt de jeugdhulpaanbieder eerst

af met de betrokken medewerker voordat een verzoek om toewijzing (JW315) wordt ingediend (mits

jeugdige en/of ouders hiervoor toestemming geeft). Ook als jeugdhulpaanbieder pas na het indienen

van een verzoek om toewijzing constateert dat er al iemand van de Toegang betrokken is, wordt er

afstemming gezocht met de betrokkene(n). De jeugdhulpaanbieder en de Toegang maken onderling,

in samenspraak met de jeugdige en/of de ouders, afspraken over de ondersteuning die wordt

geboden. Waar nodig en mogelijk worden plannen op elkaar afgestemd.

 

Indien voorafgaande aan een verzoek tot wijziging (JW315) geen afstemming heeft plaatsgevonden

tussen de jeugdhulpaanbieder en de Toegang, terwijl de Toegang wel inhoudelijk betrokken is bij de

jeugdige en / of de ouders, wordt de verwerking van het verzoek tot toewijzing (JW315) opgeschort tot het moment dat de jeugdhulpaanbieder alsnog afstemming heeft gezocht met de Toegang.

Ingevolge artikel 2.3 lid 3 van de Overeenkomst neemt de jeugdhulpaanbieder altijd contact op met de Toegang indien het voornemen bestaat tot inzet van het product verblijf. De jeugdhulpaanbieder en de Toegang bepalen in gezamenlijkheid of het product verblijft ingezet dient te worden of een

andersoortig product.

 

Indien de jeugdhulpaanbieder na het doorlopen van stap d. constateert dat er (gedeeltelijk) geen

jeugdhulp ingezet hoeft te worden vanwege mogelijkheden eigen kracht, gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen, inzet mantelzorg, algemene voorzieningen ofwel voorliggende

voorzieningen en er in deze verschil van inzicht is met de cliënt, verwijst de jeugdhulpaanbieder de

jeugdige en/of ouders door naar de Toegang. De Toegang beoordeelt dan opnieuw en stuurt een

beschikking, zodat de klant eventueel in bezwaar kan gaan.

 

Ook kan het zijn dat de jeugdhulpaanbieder tot de conclusie komt dat hij de gewenste zorg niet kan

leveren, maar dat de gewenste jeugdhulp wel door een andere jeugdhulpaanbieder kan worden

geleverd. De jeugdhulpaanbieder wendt zich in dit geval richting de verwijzer. De verwijzing dient zo

nodig te worden aangepast en de jeugdige en/of ouders nemen contact op met de andere

jeugdhulpaanbieder. Deze jeugdhulpaanbieder is ook gehouden aan dit protocol.

 

C. Verificatie van verwijzing en doorlopen stappen

De verwijzing bewaart de jeugdhulpaanbieder in het persoonsdossier van de jeugdige en / of de

ouders en legt de aanbieder, indien gevraagd, over aan de Gemeente.

De jeugdhulpaanbieder moet per verzoek om toewijzing (JW315), kunnen laten zien dat

bovenstaande stappen (a t/m d) zijn doorlopen, hoe deze zijn doorlopen en wat de uitkomsten hiervan zijn. De schriftelijke weergave verwerkt de jeugdhulpaanbieder in het ondersteunings- of behandelplan en is vormvrij.

 

Deze verificatieplicht betekent niet dat de jeugdhulpaanbieder standaard gehouden is tot toezending

van ondersteunings- of behandelplan bij indienen van elke JW315. Indien daartoe aanleiding is dan

wel in geval van afspraken rondom een controle kan het overleggen van plan aan de orde zijn. Zie

nader onder E.

 

D. Termijnen van verwijzing en toewijzing

Geldigheidsduur verwijzing: 6 maanden

De wetgever heeft geen termijnen gekoppeld aan de geldigheidsduur van een verwijzing. De

Gemeente hanteert een geldigheidsduur van zes maanden, zijnde de periode die start per datum

afgifte verwijzing door arts tot aan het moment dat jeugdhulpaanbieder het verzoek om toewijzing

(JW315) indient. Wanneer de verwijzing ouder is dan 6 maanden, verwijst de jeugdhulpaanbieder de

jeugdige of de ouders terug naar de verwijzer voor een nieuwe verwijzing dan wel verwijst de

jeugdhulpaanbieder de jeugdige of de ouders naar de Toegang.

Duur toewijzing (JW301): maximaal één jaar

De duur van de toewijzing (JW301) wordt bepaald met inachtneming van hetgeen bepaald in de PDC.

Daar waar in PDC geen termijnen worden gesteld is het maximaal 1 jaar.

Verlenging toewijzing

Na afloop van de toegewezen individuele voorziening, kan de jeugdhulpaanbieder, op basis van de

afgegeven toewijzing (JW301), éénmaal verzoeken om verlenging via een nieuw verzoek tot

toewijzing (JW315). Een nieuwe verwijzing van een arts is dan niet nodig. Uitzondering hierbij is een

individuele voorziening waarbij verlenging volgens de PDC niet mogelijk is. Een verzoek tot verlenging

kan worden gedaan voor hetzelfde product dan wel een product van dezelfde vorm maar minder

zwaar.

Een verzoek tot verlenging mag niet worden ingediend indien het een nieuwe zorgvraag betreft.

Daarvoor is dan wel een nieuwe verwijzing nodig van een arts dan wel een besluit tot toekenning van

een nieuwe individuele voorziening via de Toegang.

 

Alvorens een nieuw verzoek tot toewijzing (JW315) in te dienen, neemt de jeugdhulpaanbieder

contact op met de Toegang indien de jeugdhulpaanbieder weet dat de Toegang bij jeugdige of ouders

betrokken is (mits jeugdige of ouders hiervoor toestemming geeft/geven).

Bij een verzoek tot verlenging verstrekt de jeugdhulpaanbieder de arts die de verwijzing heeft

afgegeven een (kort) voortgangsverslag met een beschrijving van het inhoudelijke verloop en

resultaten van zorginzet, een eventueel crisisplan en een aanspreekpunt bij en contactgegevens van

de jeugdhulpaanbieder. Het verslag is vormvrij. Het verslag wordt toegevoegd aan het dossier van de

jeugdige of de ouders en kan, indien daartoe ingevolge dit protocol aanleiding toe is, getoond worden

aan de Gemeente.

 

E. Controle

Ingevolge uitgangspunt 4, 5 en 6 onder A. kan de Gemeente een controle uitvoeren. Deze controle

kan op basis van incidenten/signalen uitgevoerd worden bij specifieke aanbieders of middels vooraf

aangekondigde materiële controle bij aanbieders geselecteerd op basis van objectieve criteria.

Waarbij het correct uitvoeren van het protocol onderdeel van de controle kan uitmaken.

Zo kan een controle, bij mogelijk geconstateerd onrecht- c.q. onregelmatigheden, inhouden dat

maatregelen worden genomen als genoemd in artikel 3.7 van de Overeenkomst. Waarbij eerst de

mogelijkheid geboden moet zijn om de verplichtingen alsnog na te komen. Wanneer aan de

verplichtingen geen gehoor wordt gegeven kan de Gemeente passende maatregelen nemen.

 

Controles vinden in ieder geval plaats met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit en

subsidiariteit.

 

Bijlage: begrippenlijst

  • a.

    Algemeen gebruikelijke voorziening:

    voorziening die niet speciaal is bedoeld voor de jeugdige of ouders met een ondersteuningsvraag

    of behoefte ingevolge de wet en die algemeen verkrijgbaar is, niet of niet veel duurder is dan

    vergelijkbare diensten die algemeen gebruikelijk worden geacht en voor de jeugdige of de ouders

    ook daadwerkelijk beschikbaar is, financieel gedragen kan worden en passende compensatie biedt.

  • b.

    Algemene voorziening:

    aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften,

    persoonskenmerken en mogelijkheden van gebruikers, vrij toegankelijk is en waarmee aan de

    hulpvraag van de jeugdige of de ouders wordt tegemoet gekomen.

  • c.

    Gebruikelijke hulp:

    hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de

    echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Dat betekent dat voor de vraag

    of van een huisgenoot in redelijkheid kan worden verwacht of hij / zij gebruikelijke hulp biedt de

    specifieke situatie van de jeugdige, de ouders en eventuele andere huisgenoten bepalend is:

    maatwerk.

  • d.

    Mantelzorg:

    hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het

    opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de

    Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale

    relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

  • e.

    Sociaal netwerk:

    personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de jeugdige of de ouders een sociale

    relatie onderhouden.

  • f.

    Voorliggende voorziening: een voorziening ontleend aan een andere wettelijke regeling dan de Jeugdwet waarmee aan de

    hulpvraag van de jeugdige of de ouder(s) wordt tegemoetgekomen.

Naar boven