Gemeenteblad van Vlaardingen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Vlaardingen | Gemeenteblad 2021, 461229 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Vlaardingen | Gemeenteblad 2021, 461229 | beleidsregel |
Beleidsregels gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang
1. Toepassing, citeertitel en definities
Deze beleidsregels zijn van toepassing op:
Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle gastouderbureaus, voorzieningen voor kinderopvang en gastouderopvang in de gemeente Vlaardingen.
Onder kinderopvang wordt hierbij verstaan, het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint (artikel 1.1 lid 1 Wko).
Er zijn verschillende soorten kinderopvang:
Daarnaast vallen ook gastouderbureaus, die zelf geen opvang bieden maar gastouderopvang tot stand brengen en begeleiden, onder het gehele proces van toezicht en handhaving kinderopvang zoals opgenomen in deze beleidsregels.
De Wko bepaalt dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor toezicht op en handhaving van de wet, en in de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen en aanverwante regelingen.
In artikel 1.61 van de Wko is bepaald dat het college van B en W de bevoegdheid tot toezicht en handhaving kinderopvang gekregen heeft door middel van attributie. Bevoegdheden zoals het nemen van besluiten over aanvragen, wijzigingen en handhaving zijn door het college gemandateerd aan de teammanager.
Via een aanwijzingsbesluit is de Directeur Publieke Gezondheid van de GGD Rotterdam-Rijnmond aangewezen als toezichthouder, zoals bedoeld in artikel 1.61, lid 2 van de Wet kinderopvang, en hij/zij is gemachtigd om medewerkers in dienst van de GGD Rijnmond aan te wijzen als toezichthouder om
onder zijn/haar verantwoordelijkheid en in zijn/haar plaats als toezichthouder op te treden in de zin van de Wet kinderopvang.
Deze beleidsregels, inclusief het bijbehorende afwegingsmodel, zijn van toepassing op alle - zoals in deze paragraaf gedefinieerde -kinderopvang binnen de gemeente.
Hieronder vindt u definities van de belangrijkste in dit beleid voorkomende termen. Voor alle (overige) definities wordt aangesloten bij de definities zoals deze zijn gegeven in de Wet kinderopvang en onderliggende regelgeving.
Allereerst wordt de gemeentelijke visie op handhaving kinderopvang toegelicht.
Vervolgens wordt ingegaan op de uitvoering van de verschillende taken (en rollen) binnen het gehele proces van toezicht en handhaving kinderopvang, namelijk:
het proces van handhaving kinderopvang door de gemeente, met de verschillende mogelijkheden en de strategie van de gemeente voor handhaving bij het niet naleven van de kwaliteitseisen. Per niet nageleefde kwaliteitseis wordt bepaald welke handhaving daarop volgt, waarbij het afwegingsmodel richting geeft.
In het afwegingsmodel (in de bijlage) is vastgelegd:
2.3 Landelijke en gemeentelijke ontwikkelingen
De Wet kinderopvang is sinds 2005 van toepassing. Sindsdien is het speelveld volop in beweging.
In Hoofdstuk 4, paragraaf 3, wordt bijvoorbeeld beschreven hoe de landelijk ingevoerde werkwijze Herstelaanbod toegepast wordt. Vlaardingen is per 2020 meegegaan met de invoering van de landelijk ontwikkelde werkwijze van Herstelaanbod.
In 2017 is landelijk ook de werkwijze Streng aan de Poort geïntroduceerd, een werkwijze met als doel dat vanaf het moment dat de gemeente toestemming geeft tot exploitatie van een voorziening voor kinderopvang en de voorziening is geregistreerd in het Landelijk Register Kinderopvang er verantwoorde kinderopvang geboden wordt. In hoofdstuk 5 wordt verder toegelicht hoe we in Vlaardingen deze werkwijze uitvoeren.
In 2018 en 2019 is de wetgeving zelf dankzij zowel de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en de (wijzigings-)Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang aangepast. Er is daarmee hard gewerkt aan efficiëntere toezicht en handhaving. Sinds 2018 bestaan er bijvoorbeeld formeel geen peuterspeelzalen meer en in datzelfde jaar is een Personenregister Kinderopvang ingevoerd om continue screening in de kinderopvang te versterken. Sinds maart 2018 is het ook verplicht dat personen die structureel aanwezig zijn bij de (betaalde) opvang van kinderen, beroepsmatig of niet, ingeschreven zijn in dit Personenregister Kinderopvang.
Tenslotte zijn er ontwikkelingen op het vlak van toezicht (en handhaving) op de gastouderopvang, gekeken wordt naar een intensivering hiervan. Een eerste stap is de per 2019 extra gestorte bijdrage hiervoor in het gemeentefonds. Het intensievere toezicht op de gastouderopvang heeft landelijk twee doelen: beter zicht op de kwaliteit en een impuls voor gastouderbureaus en gastouders om de kwaliteitseisen beter na te leven.
Gezien bovenstaande ontwikkelingen is de stap gezet om het handhavingsbeleid en het afwegingsmodel (opnieuw) te herijken. Uitgangspunten hierbij waren het helder maken van het hele proces van toezicht en handhaving kinderopvang, ervoor zorg te dragen dat stappen binnen een handhavingstraject passend en proportioneel zijn, ruimte te houden voor maatwerk en tegelijkertijd helder te beschrijven welke handhaving ingezet kan worden.
Dit alles heeft ertoe geleid dat gemeente Vlaardingen de voor u liggende beleidsregels kinderopvang heeft herzien en vastgesteld.
3. Kader, visie, ambitie en speerpunten
Aan kinderopvang worden kwaliteitseisen gesteld. Deze kwaliteitseisen staan in de Wet kinderopvang (Wko) en in de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen en aanverwante regelingen.
De regelgeving stelt kwaliteitseisen aan de volgende onderwerpen (in de GGD rapportages ook wel domeinen genoemd):
De Wko bepaalt dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor toezicht op en handhaving van deze eisen. De GGD is bij wet de aangewezen toezichthouder voor kinderopvang. Het college van de gemeente Vlaardingen heeft de directeur publieke gezondheid van de GGD Rijnmond aangewezen als toezichthouder.
De Inspectie van het Onderwijs is de tweedelijns toezichthouder en controleert jaarlijks of de gemeente haar wettelijke taken met betrekking tot de registervoering en de uitvoering van het toezicht, goed uitvoert.
De periode waarin kinderen worden opgevangen op een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang of bij een gastouder is een belangrijke periode voor hun verdere ontwikkeling. In Vlaardingen staan we dan ook voor een veilige, gezonde omgeving en een goed pedagogisch klimaat in de (professionele) kinderopvang. Binnen de kinderopvang zijn houders, medewerkers, stagiaires, vrijwilligers en gastouders hier dagelijks mee bezig. Als gemeente dragen we hier, in samenwerking met de GGD (toezicht), aan bij door de kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, voorzieningen van gastouderopvang en de gastouderbureaus te bezoeken, te toetsen en waar nodig te handhaven op de eisen uit de Wet kinderopvang (Wko).
De gemeente heeft de volgende visie op handhaving kinderopvang. Wanneer geconstateerd wordt dat een kwaliteitseis niet is nageleefd of niet nageleefd wordt, kan de gemeente ingrijpen met een handhavingsmaatregel. Feiten en omstandigheden waaronder de overtreding is begaan worden daarbij meegewogen.
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is er allereerst op gericht om de overtreding te laten herstellen, en indien nodig te bestraffen (dus: de gemeente kan een bestuurlijke boete opleggen).
In hoofdstuk 6 wordt verder ingegaan op de wijze van handhaving van de Wet kinderopvang.
We streven een goede relatie met de houder na en gaan uit van het gezamenlijke streven naar kwalitatief hoogwaardige kinderopvang. Voor houders willen we transparant zijn over onze manier van handhaving door een uniforme werkwijze in gelijke casussen, goede informatievoorziening over ons handhavingsbeleid, betrouwbaarheid (we komen onze afspraken na) en heldere communicatie (goede bereikbaarheid, benaderbaarheid en inzet van passende communicatiekanalen).
We doen dit met de volgende ambities als basis:
De gemeente kan aan bepaalde kwaliteitseisen extra aandacht geven. Bijvoorbeeld door intensiever toezicht op voorschriften die al onderdeel uitmaken van het inspectieonderzoek, maar ook door extra (aanvullende) voorschriften vanuit de Wet kinderopvang in het onderzoek op te (laten) nemen. Op deze wijze krijgt de gemeente een beter beeld van de kwaliteit van de kinderopvang en waar nodig kan handhaving ingezet worden. Zodoende draagt de gemeente bij aan de kwaliteit van de kinderopvang.
Op basis van nieuwe (wettelijke, landelijke of lokale) ontwikkelingen of signalen en op basis van onderwerpen die veelvuldig in het regionale gemeentelijke overleg Kinderopvang1 aan de orde zijn als knelpunten of kansen, kunnen in overleg met de GGD Rotterdam-Rijnmond speerpunten voor een specifieke periode of bijvoorbeeld het volgende jaar worden bepaald.
In het jaarlijks overleg met de GGD wordt hier aandacht aan besteed.
De toezichthouder kinderopvang van de GGD komt jaarlijks op alle kindercentra en gastouderbureaus en ziet wat daar in de dagelijkse praktijk gebeurt. Daarnaast onderzoekt de toezichthouder middels een steekproef van de in het LRK geregistreerde voorzieningen voor gastouderopvang, een deel van deze voorzieningen. De toezichthouder fungeert daarmee als de ogen en oren van de gemeente. Hij onderzoekt de naleving van de kwaliteitseisen en adviseert de gemeente over deze naleving.
De toezichthouder geeft geen advies aan de houder, maar kan wel toelichten wat er wordt getoetst en waarom.
De toezichthouder van de GGD voert de volgende onderzoeken voor de gemeente Vlaardingen uit:
De bevindingen tijdens een onderzoek en het oordeel van de toezichthouder worden in een inspectierapport vastgelegd. Deze inspectierapporten geven een beeld van de kwaliteit van de voorziening. De rapporten worden openbaar gemaakt in het LRK.
4.2. Risicogestuurd en onaangekondigd toezicht
Om een goed beeld te krijgen van een kinderdagverblijf, een buitenschoolse opvang, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang, vinden de onderzoeken (met uitzondering van het onderzoek voor registratie) in principe onaangekondigd plaats.
Bij nieuwe kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en gastouderbureaus vindt de toetsing plaats volgens landelijke werkwijze Streng aan de Poort (zie H5). Voor de houder betekent dit dat de houder vanaf het moment van registratie moet voldoen aan de kwaliteitseisen van de Wko.
De eerstvolgende jaarlijkse inspectie - na de onderzoeken voor en na registratie - betreft een regulier onderzoek. Vervolgens wordt het toezicht op kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en gastouderbureaus risico-gestuurd uitgevoerd. Dit betekent meer toezicht waar het nodig is, minder waar het kan.
De gemeente Vlaardingen en de GGD Rotterdam Rijnmond werken met de werkwijze herstelaanbod. Door te werken met herstelaanbod verwacht de gemeente dat een overtreding sneller beëindigd wordt. Dit komt de kwaliteit van de kinderopvang ten goede.
Het herstelaanbod kan aangeboden worden bij alle type voorzieningen, bij een onderzoek na registratie, een jaarlijks onderzoek en een incidenteel onderzoek. Het wordt niet aangeboden bij een onderzoek voor registratie of bij een nader onderzoek.
Elke overtreding kan in aanmerking komen voor herstelaanbod. De toezichthouder beoordeelt op basis van hun professionele inzicht of de aard en omstandigheid zich leent voor herstelaanbod. De periode tot herstel is maximaal 4 weken.
De toezichthouder schrijft in het inspectierapport het verloop van het aanbod. De houder is niet verplicht om van het aanbod gebruik te maken. Herstelaanbod is echter ook geen recht.
In opdracht van de gemeente Vlaardingen geeft de GGD Rotterdam Rijnmond geen herstelaanbod bij:
Recidive2
De gemeente weegt de oorspronkelijke overtreding en de resultaten van herstelaanbod mee bij haar beslissing om wel of niet te handhaven. Meer informatie hierover staat in paragraaf 6.5 Handhaving na herstelaanbod.
Indien de toezichthouder tijdens een onderzoek een situatie tegenkomt waarin het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder zelf ingrijpen. Dit gebeurt met een schriftelijk bevel3. Dit bevel heeft een geldigheidsduur van 7 dagen. In het bevel geeft de toezichthouder aan wat de overtreding(en) is/zijn en welke actie de houder moet ondernemen en binnen welke termijn dit dient te gebeuren.
De toezichthouder informeert onmiddellijk de gemeente over het opgelegde schriftelijk bevel.
Hierdoor is de gemeente tijdig op de hoogte om eventueel vervolgstappen (zoals verlenging van hetschriftelijk bevel) te nemen. Verlenging van een schriftelijk bevel moet gebeuren doormiddel van een brief met dit besluit op (het einde van) dag zeven, zodat de verlenging van het bevel op dag acht ingaat. Eventueel aangevuld met het versturen van een mail op (het einde van) dag zeven waaraan het besluit is toegevoegd, zodat de houder tijdig op de hoogte is van het besluit van verlenging (per dag acht). De periode van verlenging is afhankelijk van de overtreding en omstandigheden en aan de gemeente om te bepalen.
Degene die het voornemen heeft om een nieuw kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang ofgastouderbureau in exploitatie te nemen èn voldoet aan overige relevante regelgeving (denk bijvoorbeeld aan het bestemmingsplan en een geldige omgevingsvergunning en brandveilig gebruik, etc.), moet aarvoor een aanvraag indienen bij het college van die gemeente (in Vlaardingen via kinderopvang@vlaardingen.nl) waar de beoogd te exploiteren kinderopvangvoorziening zich bevindt.
Degene die van plan is om gastouderopvang te gaan bieden, schrijft zich eerst in bij een geregistreerdgastouderbureau. Het gastouderbureau dient vervolgens, namens de toekomstig gastouder, een aanvraag tot exploitatie in voor de nieuwe voorziening voor gastouderopvang. De voorziening voor gastouderopvang moet uiteraard ook voldoen aan overige relevante regelgeving om, na registratie in het Landelijk Register Kinderopvang, te mogen starten.
Het indienen van een aanvraag gebeurt met een landelijk opgesteld formulier ‘Aanvraag Exploitatie type voorziening’, inclusief de vereiste bijlagen (zie onder 5.1 Nieuwe voorziening).
In de volgende gevallen spreken we wettelijk gezien van een aanvraag tot exploitatie en worden deze ook zo behandeld:
De gemeente wil dat er direct vanaf de start van de exploitatie van een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang of voorziening voor gastouderopvang verantwoorde en kwalitatief goede opvang geboden wordt. Voor een gastouderbureau geldt dat deze direct vanaf de start de werkzaamheden zo moet kunnen uitvoeren dat zowel het gastouderbureau als de door het gastouderbureau te begeleiden gastouders, aan de kwaliteitseisen voldoen. De gemeente laat daarom alle nieuwe aanvragen tot exploitatie uitgebreid toetsen door de GGD.
De toezichthouder zal bij het onderzoek voor registratie toetsen of er voldoende vertrouwen is dat er vanaf datum van exploitatie kwalitatief goede opvang of begeleiding geboden wordt of zal gaan worden. Uitgangspunt hierbij is dat al bij de aanvraag tot exploitatie (voor zover mogelijk) alle eisen beoordeeld worden. Aanvullend kan een gesprek met de houder duidelijkheid geven of hij ‘redelijkerwijs aan de kwaliteitseisen’ zal gaan voldoen. Op basis van dit totaal onderzoek vormt de toezichthouder een oordeel over de aanvraag tot exploitatie en geeft een advies aan de gemeente.
De gemeente neemt in de beoordeling van de aanvraag de kwaliteit van andere kinderopvangvoorzieningen van de houder en de daarbij behorende handhavingshistorie mee. Voortdurende, ernstige en/of vele overtredingen op deze voorzieningen vormen een indicatie voor de naleving van de kwaliteitseisen op een nieuwe voorziening. Signalen buiten het advies van de toezichthouder kunnen eveneens meewegen in de beoordeling van de aanvraag.
Een nieuwe kinderopvangvoorziening mag pas in exploitatie genomen worden na schriftelijke toestemming daartoe verleend door het college, op een in dat besluit vastgestelde specifieke datum. Als er toestemming is gegeven wordt de voorziening vervolgens in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) geregistreerd. Om deze toestemming te verkrijgen dient de houder een aanvraag tot exploitatie in bij de gemeente waar de beoogd te exploiteren kinderopvangvoorziening zich bevindt. De beslistermijn is 10 weken. Deze termijn kan in bepaalde situaties nog verlengd worden. Het is dus van belang dat de houder een aanvraag tijdig voor de gewenste startdatum indient. Een aanvraag wordt ingediend middels een door de rijksoverheid vastgesteld aanvraagformulier, te vinden op www.rijksoverheid.nl en www.landelijkregisterkinderopvang.nl.
Bij het indienen van een aanvraag voor een nieuwe kinderopvangvoorziening, worden leges in rekening gebracht.
Op de website van de gemeente Vlaardingen komt informatie te staan over het starten van een kinderopvang voorziening.
Zonder, of voorafgaand aan de schriftelijke toestemming tot exploitatie mag een kinderopvangvoorziening niet geëxploiteerd worden. Indien dit toch gebeurt, wordt dit ook wel aangeduid met illegale kinderopvang. De gemeente Vlaardingen treedt streng op tegen illegale opvang. Illegale opvang is op grond van de Wet Economische Delicten reden voor aangifte bij het Openbaar Ministerie4 of het opleggen van een bestuurlijke boete door de gemeente. Wanneer het OM aangeeft niet te vervolgen of de bestraffing aan het college over te laten, kan het college (alsnog) overgaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Ook bij een kinderopvangvoorziening waarvan de toestemming tot exploitatie is ingetrokken en die desondanks in exploitatie blijft, is sprake van illegale opvang met dezelfde gevolgen als hiervoor beschreven.
Op basis van het onderzoek voor registratie neemt de gemeente een beslissing op de aanvraag. In de beslissing op de aanvraag wordt aangegeven vanaf welke datum de exploitatie mag starten op grond van de Wet kinderopvang.
5.1.3. Onderzoek na registratie
Binnen drie maanden na de registratiedatum beoordeelt de toezichthouder of de kinderopvangvoorziening (niet zijnde een voorziening voor gastouderopvang) in de praktijk aan de kwaliteitseisen voldoet. Hierbij wordt met name gekeken naar de uitvoeringspraktijk van het veiligheids-, gezondheids- en pedagogisch beleid, de inzet van het personeel en de wijze waarop de kinderen worden opgevangen.
5.1.4. Mogelijkheden na afwijzing aanvraag tot exploitatie
Wanneer een aanvraag tot exploitatie is afgewezen, kan de houder een nieuwe aanvraag indienen. Om een nieuwe aanvraag te kunnen indienen, moet er sprake zijn van nieuwe feiten en omstandigheden. Deze moeten door de houder bij de nieuwe aanvraag worden vermeld. Alleen als dat het geval is, wordt een nieuwe aanvraag in behandeling genomen.
Een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang of gastouderbureau dat wordt overgenomen, is veelal al in exploitatie en er worden kinderen opgevangen/bemiddeld.
Het is voor de continuïteit daarom van groot belang dat de oude en nieuwe eigenaar samen een overname goed regelen. Een houderwijziging wordt ingediend middels een door de rijksoverheid vastgesteld wijzigingsformulier. Deze formulieren zijn te vinden op www.rijksoverheid.nl en www.landelijkregisterkinderopvang.nl.
De gemeente Vlaardingen hanteert de volgende uitgangspunten bij een overname:
5.3.1. Verhuizing van een kindcentrum of voorziening voor gastouderopvang
Wanneer een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang verhuist moet dit in behandeling worden genomen als zijnde een nieuwe aanvraag.
Bij de gemeente wordt ingediend:
Voor het nieuwe kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang of voorziening voor gastouderopvang een aanvraag tot exploitatie (inschrijving). Dat betekent dat ook bij een verhuizing conform de werkwijze Streng aan de Poort wordt getoetst. Naleving van de kwaliteitseisen bij andere opvanglocaties of voorzieningen voor gastouderopvang en de handhavingshistorie van de houder wordt meegewogen.
Voor het oude kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang of voorziening voor gastouderopvang een wijzigingsverzoek tot intrekken toestemming exploitatie (uitschrijving). Hierbij moet de aanvrager op het wijzigingsformulier vermelden dat het een verhuizing betreft. Voor een wijziging is de beslistermijn voor de gemeente 8 weken.
5.3.2. Verhuizing van een gastouderbureau
Wanneer een gastouderbureau (GOB) verhuist, geldt een andere procedure. Wettelijk is vastgelegd dat een GOB geen nieuwe aanvraag tot exploitatie hoeft in te dienen wanneer het adres van een GOB wijzigt.
Bij de gemeente wordt ingediend:
Indien de verhuizing naar een andere gemeente is, moet het wijzigingsverzoek gestuurd worden naar de huidige gemeente van vestiging. Deze stuurt het verzoek door (na verwerking in het LRK), waarna de beoogde gemeente van vestiging een besluit zal nemen over het verzoek. Die gemeente kan de GGD vragen advies uit te brengen over het verzoek alvorens dat besluit te nemen.
Het college is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving en kan een handhavingsbesluit nemen indien is geconstateerd dat de kwaliteitseisen niet nageleefd zijn. Dit zal doorgaans blijken uit de inspectierapporten van de GGD. Het niet naleven van de kwaliteitseisen kan echter ook door de gemeente zelf worden geconstateerd. In beide gevallen zal de gemeente in principe handhaven. Het college handhaaft volgens het bijgevoegde afwegingsmodel. Het afwegingsmodel maakt integraal onderdeel uit van deze beleidsregels. Als de beleidsregels niet voorzien in een overtreding, dan zoekt het college aansluiting bij overtredingen waarin de beleidsregels wel voorziet.
De Wet kinderopvang verplicht gemeenten om na het onherroepelijk worden van een handhavingsbesluit, hierover een melding op te nemen in het LRK. Een handhavingsbesluit is pas onherroepelijk wanneer de procedures met betrekking tot bezwaar en beroep ten aanzien van dat besluit zijn afgerond of de bezwaar-en beroepstermijnen zijn verstreken. Hoe in bezwaar en/of beroep gegaan kan worden, wordt bij ieder besluit bekend gemaakt aan de ontvanger.
De gemeente kan de volgende preventieve middelen inzetten.
Wij informeren houders over ons toezicht- en handhavingsbeleid. Op de website gemeentelijke staat het actuele handhavingsbeleid.
Bij wijzigingen in het handhavingsbeleid zullen de houders direct geïnformeerd worden via een mailing.
Op basis van signalen van GGD/toezichthouders en/of houders (en bestuurders) van kinderopvangvoorzieningen kan – al dan niet samen met de GGD - een bijeenkomst gehouden worden om houders (en/of bestuurders) nader te informeren over nieuwe ontwikkelingen en consequenties voor toezicht en/of handhaving
De gemeente heeft een beginselplicht tot handhaven. De wet en regelgeving is hiervoor de basis en in dit gemeentelijk beleid wordt hier invulling aan gegeven. Goed handhaven betekent echter ook dat het college oog heeft voor de specifieke situatie van het geval. Individuele omstandigheden - verzwarend of verzachtend – kunnen van invloed zijn op het wel of juist niet geven van een maatregel nadat geconstateerd is dat een kwaliteitseis niet is nageleefd. Dat doet recht aan het feit dat niet alle situaties ‘standaard’ zijn. Handhaven is maatwerk.
6.2.1. Herstellend en/of bestraffend handhaven
De gemeente heeft de mogelijkheid om zowel herstellend als bestraffend te handhaven.
In aansluiting op onze visie, zoals beschreven in hoofdstuk 3, kiest de gemeente Vlaardingen voor de volgende aanpak:
Naast het herstellen van de overtreding, kan de gemeente een bestuurlijke boete geven voor overtredingen. Er kan ook last onder dwangsom worden opgelegd een boete worden opgelegd wanneer een herstellend instrument niet nageleefd wordt. De last onder dwangsom heeft een signaalfunctie en hiervan gaat een preventieve werking uit.
Herstellend en bestraffend kan naast elkaar ingezet worden.
Naast bovenstaande formele (herstellende of bestraffende) handhaving kan de gemeente Vlaardingen ook een waarschuwing afgeven, als informeel middel en milde maatregel bij overtredingen met laag risico. Het herstel wordt vervolgens in een eerstvolgend regulier onderzoek van de GGD gecontroleerd.
Voor een gastouderbureau buiten de gemeente geldt dat hier geen aanwijzing kan worden opgelegd (Wko art. 1.65 lid 1). In plaats daarvan zal in principe bij een overtreding van een gastouderbureau buiten de gemeente als eerste (herstellende) maatregel een waarschuwing (met hersteltermijn) worden verstuurd, waarop bij geen herstel binnen de termijn vervolgens een (voornemen) last onder dwangsom kan volgen als handhavingsmaatregel. Met uitzondering van de aanwijzing kunnen bij een gastouderbureau buiten de gemeente de overige informele en formele
handhavingsmaatregelen (vanuit de Awb en Wko) wel ingezet worden, zowel herstellend als bestraffend. Afhankelijk van het risico en de situatie, kan de gemeente Vlaardingen ook de gemeente waar het gastouderbureau gevestigd is informeren en verzoeken handhavend op te treden.
In beginsel start een herstellend handhavingstraject met een aanwijzing met een hersteltermijn.
Na de hersteltermijn vindt een nader onderzoek plaats.
Blijkt uit het nader onderzoek dat de kwaliteitseis(en) nog niet of niet volledig worden nageleefd en/of is er vrees voor herhaling van de overtreding(en), dan zal er een afweging plaatsvinden over een vervolgstap in de handhaving. Dit is doorgaans het opleggen van een last onder dwangsom.
Leidt ook deze stap niet tot (volledige) naleving dan zal wederom een afweging over een vervolgstap plaatsvinden. In dat geval ligt een (verhoogde) last onder dwangsom of een exploitatieverbod voor de hand. Het uiterste middel binnen een herstellend traject is het intrekken van de toestemming tot exploitatie en verwijdering van de registratie uit het LRK.
Tegelijktijdig met een herstellend traject kan er zoals in 6.2.1. beschreven is ook een bestraffend traject worden ingezet. Dit is een bestuurlijke boete. De boete kan opgelegd worden voor het overtreden van een bepaalde kwaliteitseis. Ook kan de boete opgelegd worden voor het niet opvolgen van een aanwijzing, een bevel of exploitatieverbod, het niet meewerken aan een vordering van de toezichthouder, illegale opvang of het niet tijdig doorgeven van een wijziging.
Om te komen tot de uiteindelijke beoordeling van de situatie en de in te zetten handhaving worden meerdere afwegingen gemaakt om te bepalen of en zo ja welke actie nodig is. Deze beoordeling van deze afwegingen kan leiden tot gemotiveerd afwijken van de reguliere escalatieladder. Het college kan besluiten om een bepaalde stap of bepaalde stappen in het handhavingstraject over te slaan dan wel meerdere keren toe te passen.
Voor zowel de herstellende als de bestraffende handhaving worden onder andere de volgende afwegingen gemaakt:
6.2.4. Hersteltermijn/begunstigingstermijn
De gemeente geeft de houder bij een op herstel gericht handhavingsmaatregel altijd een termijn om de overtreden kwaliteitseis alsnog na te leven. Dit heet de herstel- of de begunstigingstermijn. De hersteltermijn of begunstigingstermijn van een herstellende maatregel is afgestemd op een redelijke tijd die nodig is om de overtreding te beëindigen en herhaling te voorkomen. Bij de bepaling van de termijn wordt rekening gehouden met de aard en de ernst van de overtreding, waarbij het uitgangspunt is dat de overtreding zo spoedig mogelijk moet worden opgeheven. Zo zullen overtredingen die direct invloed hebben op de kwaliteit van de opvang en daarmee de veilige en gezonde omgeving, of die direct invloed hebben op de ontwikkeling van de kinderen, over het algemeen een korte hersteltermijn kennen. Bij recidive kan de hersteltermijn verkort worden.
Als uitgangspunt worden door de gemeente Vlaardingen de volgende termijnen gehanteerd:
De hersteltermijn zal met deze uitgangspunten bij elk handhavingsbesluit aan de hand van de specifieke situatie worden bepaald.
Niet ieder middel is in iedere situatie geschikt om in te zetten. De gemeente kiest altijd het meest passende middel.
De gemeente hanteert de (schriftelijke) waarschuwing als een ‘milde maatregel’. Een waarschuwing kan worden gegeven bij overtredingen met een laag risico. Het herstel van de overtreding wordt in dat geval in een eerstvolgend regulier onderzoek van de GGD gecontroleerd, er volgt geen apart/extra (nader) onderzoek. Dat is zowel voor de houder als voor de gemeente efficiënt en minder belastend.
Hieronder volgt een toelichting op de diverse formele middelen die de gemeente Vlaardingen zal inzetten.
6.3.1. De aanwijzing (art 1.65 lid 1 Wko)
De aanwijzing wordt door de gemeente Vlaardingen doorgaans ingezet als eerste stap in het handhavingstraject. In een aanwijzing wordt aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder genomen moeten worden. Daarvoor krijgt de houder een hersteltermijn. Afhankelijk van de ernst en/of de gevolgen van de overtreding en de tijd die nodig is om de overtreding te beëindigen, zal deze hersteltermijn korter of langer zijn.
Na afloop van de hersteltermijn kan de gemeente de GGD opdracht geven om een nader onderzoek uit te voeren om te beoordelen of de overtreding van de kwaliteitseis is beëindigd.
6.3.2. De last onder dwangsom (LOD) (art 125, lid 2 Gemeentewet, art 5:32 AwB)
De last onder dwangsom is een herstelmaatregel die doorgaans wordt gegeven na het niet opvolgen van een aanwijzing. Of indien in het verleden al eerder een aanwijzing voor eenzelfde overtreding gegeven is. Een last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden maar waarvoor het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt.
Met een last onder dwangsom krijgt een houder wederom de plicht (last) opgelegd om een overtreding van een kwaliteitseis te herstellen binnen een aangegeven (begunstigings-)termijn en daarna hersteld te houden.
Na afloop van de begunstigingstermijn geeft de gemeente de GGD opdracht om te controleren of de houder aan de last heeft voldaan. Wanneer de houder niet of niet op tijd herstelt verbeurt de dwangsom van rechtswege en moet de houder deze betalen.
Een last onder dwangsom kan - na vollopen van de last - meerdere keren worden opgelegd voor een geconstateerde overtreding, wanneer deze niet tot resultaat heeft geleid. Er kan ook overwogen worden een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen middels een nieuw besluit. Of er kan overgegaan worden tot een volgende stap in het herstellend handhavingstraject.
De gemeente stelt de hoogte van de dwangsom als volgt vast:
* Het bedrag is principe gelijk (zie verzachtende/verzwarende omstandigheden) aan het bedrag dat in het afwegingsmodel staat genoemd als boete.
Een dwangsom kan worden opgelegd:
Per periode dat de last wordt overtreden.
Hierbij wordt na de hersteltermijn per in het besluit aangegeven periode beoordeelt of wel of niet aan de last is voldaan en of deze derhalve is verbeurt of niet. Ook deze vorm is aan een maximum bedrag verbonden. Deze wordt ook in het besluit genoemd. Deze vorm van de last onder dwangsom wordt bij zogenaamde voortdurende overtredingen opgelegd. Dat zijn overtredingen die onafgebroken gedurende een langere periode aanhouden, zoals dat bijvoorbeeld bij een beleidsdocument het geval kan zijn.
Het betalen van de dwangsom kan voorkomen worden door tijdig herstellen en hersteld houden van de overtreding.
De houder waaraan een last onder dwangsom is opgelegd, kan, indien een jaar nadat de last van kracht is geworden geen overtreding van de betreffende kwaliteitseis is geconstateerd, verzoeken om de last op te heffen.
6.3.3. Last onder bestuursdwang (LOB) (artikel 125 lid 2 Gemeentewet, art.5:21 Awb)
Bij een last onder bestuursdwang wordt de houder gemaand de overtreding op te heffen. Indien de houder dit niet of niet tijdig doet, neemt de gemeente bepaalde maatregelen om de overtreding van de kwaliteitseis op te heffen. De kosten die hierbij gemaakt worden zijn voor rekening van de houder.
6.3.4. Het exploitatieverbod (art 1.66 Wko)
Bij een exploitatieverbod verbiedt de gemeente de houder om de voorziening in exploitatie te nemen of te houden. Dit is een zwaar handhavingsmiddel vanwege de verstrekkende gevolgen voor de houder, de ouders en de kinderen. Een belangrijke afweging bij het wel of niet opleggen van een exploitatieverbod is: is de kwaliteit dermate onder de maat dat er redelijkerwijs niet langer gesproken kan worden van verantwoorde kinderopvang? Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij veel overtredingen ineens, maar ook na langdurige handhaving waarbij verbeteringen telkens uitblijven of minimaal zijn en/of waarbij overtredingen zich in de loop van de tijd opstapelen.
De gemeente Vlaardingen kan een houder in de volgende gevallen een exploitatieverbod op leggen:
Zolang de situatie zich voordoet dat het kindercentrum, de voorziening voor gastouderopvang of het gastouderbureau naar verwachting niet dan wel niet langer aan de bij of krachtens de artikelen 1.48d, 2e en 3e lid, en 1.49 tot en met 1.59 gegeven voorschriften (uit Wko) zal voldoen, zoals uit een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62 Wko of anderszins blijkt.
Bij het exploitatieverbod stelt de gemeente een maximale termijn. Dit is geen hersteltermijn zoals eerder in paragraaf 6.2.4. beschreven.
Zodra de houder de maatregelen uit het exploitatieverbod of het eventueel daaraan voorafgaande bevel of de aanwijzing heeft opgevolgd, dient hij de gemeente daarover schriftelijk te berichten. De houder geeft in dat bericht een opsomming van de genomen maatregelen waaruit moet blijken dat hij aan de kwaliteitseisen zal gaan voldoen. De gemeente kan de GGD opdracht geven om naar aanleiding van deze melding op korte termijn te onderzoeken of de kinderopvangvoorziening voldoet aan de kwaliteitseisen van de Wko en onderliggende regelgeving. Hierna informeert de gemeente de houder of het verbod nog blijft gelden.
Indien bij het verstrijken van de gestelde termijn de kwaliteitseisen niet voldoende worden nageleefd, volgt het besluit tot intrekken van de toestemming tot exploitatie. De houder kan ook zelf verzoeken de gemeente de gegeven toestemming tot exploitatie in te trekken.
6.3.5. Intrekken toestemming tot exploitatie in vervolg op handhaving (art. 1.46 lid 5 en lid 6 en art. 1.47a Wko en art. 8 lid 1 en 6 Besluit landelijk register kinderopvang en register buitenlandse kinderopvang)
Er zijn verschillende gronden waarop, in het kader van handhaving, de toestemming tot exploitatie kan worden ingetrokken:
Indien uit een onderzoek als bedoeld in art 1.62, tweede tot en met vijfde lid Wko, of anderszins blijkt dat de exploitatie niet langer in overeenstemming is met de bij of krachtens de artikelen 1.47, eerste lid, en 1.48d tot en met 1.60 Wko gestelde regels, of blijkt dat de geregistreerde voorziening (kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang , gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang) niet langer voldoet aan de definities van de Wko.
Het intrekken van de toestemming tot exploitatie is een uiterste handhavingsmiddel. Dit wordt alleen ingezet wanneer de andere hiervoor genoemde handhavingsmiddelen onvoldoende een herstellend effect op de kwaliteit van de kinderopvang hebben gerealiseerd. De gemeente zal in de basis een zo licht mogelijk handhavingsmiddel inzetten om het doel (herstel) te bereiken (subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel). Het intrekken van de toestemming tot exploitatie vanwege het niet of niet langer voldoen aan de wettelijke voorschriften wordt ingezet wanneer eerder ingezette handhavingsmiddelen zoals een aanwijzing, last onder dwangsom of een exploitatieverbod niet het beoogde (blijvende) herstellende effect hebben. Uitzonderingen hierop zijn de situaties zoals hierboven beschreven onder de tweede en derde bullet.
Wanneer de toestemming tot exploitatie is ingetrokken, wordt de voorziening uit het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) verwijderd. Dit betekent dat er geen sprake meer is van kinderopvang in de zin van de wet. Er mag geen opvang of bemiddeling meer plaatsvinden. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale opvang en tot een boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
De gemeente publiceert het intrekken van de toestemming tot exploitatie en de uitschrijving uit het LRK in de gemeenteberichten (niet wanneer dit een voorziening voor gastouderopvang betreft).
6.3.6. De bestuurlijke boete (hierna: boete) (art 1.72, lid 1 Wko)
Een boete bestraft een overtreding die in het verleden begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. Een boete kan gelijktijdig opgelegd worden met een aanwijzing, een last onder dwangsom of een exploitatieverbod.
Een boete is onvoorwaardelijk en moet altijd worden betaald. Het is, in tegenstelling tot de andere hierboven behandelde maatregelen, een punitieve (bestraffende) sanctie. De boete verschilt daarin van de dwangsom. Bij de dwangsom kan het betalen van het bedrag namelijk worden voorkomen door de overtreding tijdig te herstellen en hersteld te houden. Bij de boete is dat niet het geval.
Een boete kan door de gemeente Vlaardingen worden opgelegd bij:
Hoogte van een boete en grootte van de organisatie
De Wet kinderopvang geeft de gemeente de bevoegdheid om voor een overtreding / het niet naleven van een kwaliteitseis uit de Wko een boete op te leggen van maximaal €45.000. Voor de hoogte van boetes zijn in het afwegingsoverzicht normbedragen opgesteld.
Deze normbedragen zijn qua hoogte afgestemd op de prioritering van de kwaliteitseisen. Een overtreding van een kwaliteitseis met hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl er sprake is van minder ernstige overtredingen in geval van overtredingen van kwaliteitseisen met een lagere prioritering (gemiddeld, laag.
Per prioritering gelden de volgende maximale normbedragen:
Proportionaliteit en een goede dosering zijn een belangrijk uitgangspunt bij handhaving. Gemeente Vlaardingen hanteert daarom vier categorieën waar de boetebedragen op worden afgestemd:
Ad 1. Voor een grote organisatie geldt het volledige normbedrag zoals opgenomen in het afwegingsmodel handhaving (zie bijlage).
Ad 2. Voor een middelgrote organisatie is twee derde van het normbedrag de richtlijn.
Ad 3. Voor een kleine organisatie is dat één derde deel.
Ad 4. Voor voorzieningen voor gastouderopvang is dat één vijfde deel van het normbedrag. Dit geldt niét voor die voorwaarden in het afwegingsmodel waar specifiek gastouder staat vermeld. Daar is de hoogte van de som al afgestemd op deze voorziening.
Bij de bepaling van de grootte van de organisatie is de registratie in het LRK op het moment van begaan van de overtreding het uitgangspunt. Hierbij wordt over gemeentegrenzen heen gekeken.
Na bepaling van de categorie en het bijbehorende normbedrag kan er een verlaging of verhoging van het bedrag van toepassing zijn, afhankelijk de ernst van het feit de verwijtbaarheid of de omstandigheden van het geval, de eventuele verzachtende of verzwarende omstandigheden.
Verzachtende en verzwarende omstandigheden
De gemeente Vlaardingen verlaagt de op te leggen boete indien de omstandigheden hier aanleiding toe geven. Hiervan kan onder andere sprake zijn:
De gemeente Vlaardingen verhoogt de boete indien de omstandigheden hier aanleiding toe geven. Hiervan kan sprake zijn onder andere bij :
Herhaling van de overtreding (recidive). de herhaalde overtreding op dezelfde locatie van de houder – waarvoor destijds een boete is opgelegd - wordt bestraft met een boete van resp. anderhalf (bij de eerste herhaling van de overtreding) en twee maal (bij de daarna volgende herhaalde overtredingen) het in het afwegingsoverzicht opgenomen boetebedrag.
Wanneer er meerdere overtredingen zijn waar een boete voor wordt opgelegd, worden de bedragen bij elkaar opgeteld tot één bedrag.
Als een boete per onderdeel is vastgesteld, is de som van deze bedragen nooit hoger dan het boetebedrag voor het in zijn geheel niet voldoen aan de kwaliteitseis. Wanneer bijvoorbeeld meerdere onderdelen van het pedagogisch plan ontbreken, kan de totale bestuurlijke boete nooit hoger worden dan het boetebedrag voor het totaal ontbreken van het pedagogisch beleidsplan.
6.4. Handhaving na herstelaanbod
Wanneer er herstelaanbod heeft plaatsgevonden, kan dit van invloed zijn op de handhaving die de gemeente inzet op de overtredingen die primair door de toezichthouder geconstateerd zijn.
Wanneer het herstelaanbod niet gedaan is, of wanneer de houder het niet aangenomen heeft, wordt dit niet gezien als verzwarende omstandigheid voor de handhaving. Dan wordt afhankelijk van de casus het reguliere handhavingstraject ingezet.
6.4.1. Herstelaanbod gedaan met positief resultaat
Na herstelaanbod heeft de toezichthouder geconstateerd dat de overtreding is verholpen. De gemeente Vlaardingen zal in dat geval geen herstellend handhavingstraject meer starten, de overtreding is immers verholpen. De gemeente kan alsnog wel een bestraffende sanctie (bestuurlijke boete) opleggen, aangezien tijdens het eerste inspectiebezoek deze overtreding van de wettelijke eisen wel is geconstateerd. Dit is afhankelijk van o.a. de ernst en mate van de overtreding(en) en de voorgeschiedenis (ook handhavingsverleden overige locaties).
6.4.2. Herstelaanbod aangeboden maar geen (volledig) herstel
Als de overtreding na herstelaanbod niet (volledig) is opgelost, handhaaft de gemeente in principe conform het reguliere handhavingsbeleid. Het college slaat hierbij echter stap 1 in het herstellend handhavingstraject – afhankelijk van de mate van herstel - over. In plaats van een aanwijzing wordt dan een voornemen tot last onder dwangsom of voornemen tot last onder bestuursdwang opgelegd.
Onder bijzondere omstandigheden kan het college gemotiveerd afwijken van de beleidsregels.
Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang Vlaardingen 2022” en treden in werking op de dag van bekendmaking in het Gemeenteblad van de gemeente Vlaardingen.
De Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen kinderopvang en peuterspeelzalen kinderopvang 2015, zoals vastgesteld door het college op 8 september 2015, worden ingetrokken.
Aldus op 7 december 2021 vastgesteld door Burgemeester en Wethouders van Vlaardingen
De secretaris,
De burgemeester,
Bijlage 1 Afwegingsmodel gastouderbureaus en voorzieningen gastouderopvang
Bijlage 2 Afwegingsmodel kinderdagopvang en buitenschoolse opvang 2022
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-461229.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.