Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2022

De raad van de gemeente Eindhoven;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 september 2021;

mede gelet op de artikelen 156, eerste en tweede lid, aanhef en onderdeel h, en artikel 225 van de Gemeentewet en de geldende Parkeerverordening Eindhoven;

 

 

 

besluit vast te stellen de

 

Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2022

 

Artikel 1. Belastbaar feit

Onder de naam ‘parkeerbelastingen’ worden de volgende belastingen geheven:

a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.

 

Artikel 2. Definities

Voor de toepassing van deze verordening met bijbehorende tarieventabel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

b. houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;

c. parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, voor het betalen van parkeerbelasting ingerichte mobiele telefoons, de centrale computer en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

d. parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats waarop slechts tegen het betaling van parkeerbelasting dan wel met een daartoe verleende parkeervergunning of ontheffing mag worden geparkeerd;

e. belanghebbendenparkeerplaats: een parkeerplaats die is aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990, of gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

f. parkeervergunning: een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren zoals geregeld en beschreven in de Parkeerverordening Eindhoven 2009;

g. vergunninghouder: de natuurlijk persoon of rechtspersoon aan wie een parkeervergunning is verleend;

h. RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens van 26 juli 1990, Stb. 459;

i. centrale computer: computer van het bedrijf waarmee de gemeente Eindhoven een overeenkomst heeft gesloten, bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruik van een mobiele telefoon, RFID-kaart (kaart met technologie op het gebied van Radio Frequency Identification) of een ander (communicatie)middel;

j. autodate: het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van motorvoertuigen op grond van een overeenkomst tussen natuurlijke personen en een aanbieder of tussen natuurlijke personen uit meer dan één huishouden;

k. dag: periode tussen 00.00 uur en 24.00 uur;

l.maand: een kalendermaand;

m. jaar: de periode van 1 januari tot en met 31 december;

n. motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990, met inbegrip van brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 van het RVV 1990;

o. voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990.

 

Artikel 3. Belastingplicht

1. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.

2. Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:

a. degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;

b. zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 1, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig, met dien verstande dat:

I. indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd;

II. indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd.

3. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, wordt niet geheven van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

4. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.

 

Artikel 4. Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak

De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

 

Artikel 5. Ontstaan van de belastingschuld

1. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een mobiele telefoon of ander communicatiemiddel of RFID-kaart inloggen op de centrale computer.

2. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel b, is verschuldigd op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

 

Artikel 6. Wijze van heffing en termijn van betaling

1. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften.

2. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel b, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte.

3. Op plaatsen waar kentekenparkeren geldt moet bij de voldoening op aangifte het kenteken van het motorvoertuig waarmee wordt geparkeerd of waarvoor de vergunning geldt worden opgegeven.

4. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald bij de aanvang van het parkeren.

5. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid moet de belasting overeenkomstig de aangifte worden betaald binnen een maand na het einde van het parkeren, indien het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een mobiele telefoon of ander communicatiemiddel of RFID-kaart inloggen op de centrale computer.

6. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel b, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

7. Een naheffingsaanslag wordt opgelegd conform het bepaalde in artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet.

8. Een naheffingsaanslag moet terstond worden betaald.

 

Artikel 7. Ontheffing

1. Indien een vergunning op verzoek van de vergunninghouder wordt ingetrokken of vervalt, wordt op aanvraag ontheffing verleend over de nog niet ingetreden kalendermaanden, waarop de vergunning betrekking heeft.

2. Indien een belastingplichtige als gevolg van verhuizing, ziekte, overlijden, bedrijfsopheffing of -staking, van de verleende vergunning geen gebruik maakt gedurende de gehele of een deel van de periode waarvoor het parkeerbelasting is geheven, wordt op verzoek ontheffing van parkeerbelasting verleend over het aantal volle kalendermaanden gedurende welke dat gebruik niet mogelijk is geweest.

3. Indien als gevolg van maatregelen getroffen door of met instemming van het gemeentebestuur de vergunninghouder over een gedeelte van het tijdvak waarvoor de vergunning geldt geen gebruik kan maken van de vergunning, wordt op verzoek ontheffing van parkeerbelasting verleend over het aantal volle kalendermaanden gedurende welke dat gebruik niet mogelijk is geweest.

4. Deze ontheffing bedraagt een twaalfde deel van het jaarbedrag voor elke volle kalendermaand dat van de vergunning geen gebruik is gemaakt.

 

Artikel 8. Vrijstelling

1. De belasting bedoeld in artikel 1 wordt niet geheven voor het parkeren van een voertuig op de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen door:

a.personen van het Rijk, de provincie, het regiobestuur en de gemeente, voor zover het voertuig in de uitoefening van de dienst wordt gebruikt en uiterlijk duidelijk als dienstvoertuig kenbaar is of, indien het voertuig niet duidelijk als dienstvoertuig kenbaar is, voor zover het dienstvoertuig als zodanig bij het Afdelingshoofd Stadstoezicht is aangemeld;

b.personen die gaan trouwen of een partnerschapsakte gaan sluiten, in het bezit van een door of namens het college van burgemeester en wethouders af te geven bewijs, uitsluitend op het Stadhuisplein.

2. De belasting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, voor het parkeren van een voertuig op een parkeerapparatuurplaats wordt niet geheven van een houder van een geldige Gehandicaptenparkeerkaart als bedoeld in hoofdstuk IV van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW, Stb. 1990,469), mits deze kaart op een van buitenaf duidelijk zichtbare en leesbare plaats direct achter de voorruit van het voertuig is geplaatst.

 

Artikel 9. Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.

 

Artikel 10. Bevoegdheid tot gebruik wielklem en wegsleepregeling

1.Tot zekerheid van de betaling van een naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, kan aan het motorvoertuig een wielklem, als bedoeld in artikel 235 Gemeentewet, worden aangebracht.

2. De wielklem wordt toegepast op alle plaatsen, zijnde de terreinen of weggedeelten, die door het college van burgemeester en wethouders zijn aangewezen als bedoeld in artikel 9.

3. Als na het aanbrengen van de wielklem 24 uren zijn verstreken kan het voertuig naar een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen plaats worden overgebracht en in bewaring worden gesteld.

 

Artikel 11. Kosten

1. De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, bedragen € 66,50.

2. De kosten van het aanbrengen en van het verwijderen van de wielklem bedragen € 275,30.

3. De kosten voor de overbrenging van een voertuig naar de bewaarplaats bedragen

a. voor het basistarief / uitrijtarief: € 90,75;

b.voor de sleepkosten naar de bewaarplaats: € 210,27.

4. De kosten van het bewaren van een voertuig bedragen

a. voor het eerste etmaal of gedeelte daarvan: € 12,10;

b. voor elk volgend etmaal of gedeelte daarvan: € 12,10;

c. voor het bekend maken van de beschikking als het voertuig niet is afgehaald binnen 48 uur: € 18,15.

5. De kosten voor het taxeren en verkopen van een voertuig bedragen

a. voor het taxeren van het voertuig in verband met verkoop, eigendomsoverdracht om niet of vernietiging: € 85,-;

b. voor de verkoop: € 72,-.

6. Het bedrag van de ingevolge het tweede tot en met vijfde lid in rekening te brengen kosten wordt bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld.

 

Artikel 12. Kwijtschelding en uitstel van betaling

Bij de invordering van deze belasting en de naheffingsaanslag en van de kosten als bedoeld in artikel 11 wordt geen kwijtschelding of uitstel van betaling verleend.

 

Artikel 13. Overgangsrecht, inwerkingtreding en citeertitel

De ‘Verordening parkeerbelastingen 2021’, vastgesteld bij raadsbesluit van 3 november 2020, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2022.

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening parkeerbelastingen 2022’.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 9 november 2021

,voorzitter.

,griffier.

 

Tarieventabel verordening parkeerbelastingen 2022

Het tarief voor het parkeren bij parkeerapparatuur als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de verordening bedraagt,

in het gebied (gebiedsbegrenzing conform figuur 1) en op de locatie (in het geldende Aanwijsbesluit en uitwerkingsbesluit parkeren worden de locaties conform de nummering gespecificeerd):

A. Centrum

Per 60 minuten

Maximum dagtarief

Starttarief (toeslag)

Maximale parkeerduur

A1

€ 3,50

n.v.t.

€ 0,30

n.v.t.

A2

€ 2,50

n.v.t.

€ 0,20

n.v.t.

A3

€ 2,50

€ 9,80

€ 0,20

n.v.t.

A4

€ 0,20

n.v.t

n.v.t.

Bezoekersregeling:

maximaal 200 uur per kwartaal voor bewoners;

maximaal 1625 uur per kwartaal voor verzorgingstehuis

B. Schilwijk

Per 60 minuten

Maximum dagtarief

Starttarief (toeslag)

Maximale parkeerduur

B1

€ 1,80

n.v.t

€ 0,20

n.v.t.

B2

€ 1,80

€ 6,30

€ 0,20

n.v.t.

B3

vervallen

 

 

 

B4

vervallen

 

 

 

B5

€ 0,20

n.v.t.

n.v.t.

Bezoekersregeling:

maximaal 200 uur per kwartaal voor bewoners;

maximaal 1625 uur per kwartaal voor verzorgingstehuis

B6

n.v.t.

€ 19,80

€ 0,20

n.v.t.

B7

€ 0,60 / € 1,20*

€ 3,50

n.v.t.

n.v.t.

C. Restgebied

Per 60 minuten

Maximum dagtarief

Starttarief (toeslag)

Maximale parkeerduur

C1

€ 1,70

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

C2

€ 1,70

€ 4,00

n.v.t.

n.v.t.

C3

€ 0,60 / € 1,20*

€ 3,50

n.v.t.

n.v.t.

C4

vervallen

 

 

 

C5

vervallen

 

 

 

C6

€ 0,20

n.v.t.

n.v.t.

Bezoekersregeling:

maximaal 200 uur per kwartaal voor bewoners;

maximaal 1625 uur per kwartaal voor verzorgingstehuis

C7

n.v.t

€ 19,80

€ 0,20

n.v.t

D. Strijp-S

Per 60 minuten

Maximum dagtarief

Starttarief (toeslag)

Maximale parkeerduur

D1

€ 2,50

€ 12,25

n.v.t.

n.v.t.

* Het tarief bedraagt € 0,60 voor de eerste 60 minuten en € 1,20 voor elke volgende 60 minuten, met een maximum van € 3,50 per dag.

 

 

Centrum: Dit gebied wordt begrensd door Boschdijk (tussen Fellenoord en Pastoor Petersstraat) – Pastoor Petersstraat - Veldmaarschalk Montgomerylaan (tussen Pastoor Petersstraat en Vincent van den Heuvellaan) – Vincent van den Heuvellaan - John F Kennedylaan (tussen Vincent van den Heuvellaan en Fellenoord) – Professor Dr. Dorgelolaan (tussen John F Kennedylaan en de Dommel) – De Dommel (tussen Prof. Dr. Dorgelolaan en Vestdijk) – Vestdijk – Hertogstraat – P.C. Hooftlaan – Wal – de Dommel (tussen Wal en Edenstraat) – Edenstraat – Mauritsstraat – Vonderweg – Fellenoord (tot aan Boschdijk).

Schilwijk: Het gedeelte van de gemeente gelegen binnen de ring maar niet behorend tot het centrum.

Rest van de stad: Het gedeelte van de gemeente gelegen buiten de ring.

Strijp-S: Het gebied begrensd door de Beukenlaan, Schootsestraat, Kastanjelaan, Glaslaan en het spoor.

 

 

 

Figuur 1 : begrenzing gebiedstype – gemeente Eindhoven

 

 

 

 

 

Het tarief voor een parkeervergunning als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de verordening bedraagt voor een:

 

 

 

Deze tarieventabel maakt onderdeel uit van en behoort bij het raadsbesluit van 9 november 2021 tot vaststelling van de Verordening parkeerbelastingen 2022

 

 

, voorzitter.

 

 

, griffier.

 

 

Kostenbesluit naheffingsaanslag parkeerbelastingen 2022

 

De kosten van het opleggen van een naheffingsaanslag worden geraamd op € 81,80 per aanslag.

 

De kosten zijn als volgt te specificeren:

 

- informatie verwerkingskosten

€ 352.279,-

- Kosten afschrijving + interest

€ 78.314,-

- Personeelskosten

€ 2.522.621,-

- Overheadkosten

€ 1.228.350,- +

Totale kosten

€ 4.181.564,-

 

Aantal inbare naheffingsaanslagen: 51.118

 

Dit kostenbesluit maakt onderdeel uit van en behoort bij het raadsbesluit van 9 november 2021 tot vaststelling van de Verordening parkeerbelastingen 2022

 

 

 

,voorzitter.

 

 

 

,griffier.

 

Naar boven