Wijziging van de Beleidsregels sociaal domein gemeente Bergen 2017

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen;

 

gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

besluit:

 

vast te stellen de navolgende wijziging van de Beleidsregels sociaal domein gemeente Bergen 2017.

Artikel I

De Beleidsregels sociaal domein gemeente Bergen 2017 worden als volgt gewijzigd:

 

A

Artikel 1.4.1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid komt onder h te vervallen en komt te luiden:

    • h.

      (vervallen);

  • 2.

    Aan het eerste lid worden n, o en p toegevoegd en komen te luiden:

    • n.

      het Jeugdfonds Sport & Cultuur wordt voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar aangemerkt als een voorliggende voorziening voor sport- en/of culturele activiteiten;

    • o.

      Wet op de rechtsbijstand voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand;

    • p.

      Regeling verlaagd griffierecht voor de kosten van het griffierecht.

B

Artikel 5.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het tweede lid, komt te vervallen en komt te luiden:

    • 2.

      (vervallen);

C

Artikel 6.2.2, derde lid, wordt toegevoegd en komt te luiden:

  • 3.

    De kostendelersnorm zoals bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet is niet van toepassing op de belanghebbende die een tijdelijke huurovereenkomst heeft voor de bewoning van een door het college aangewezen woonvorm voor specifieke door het college aangewezen doelgroepen omdat de belanghebbende een commerciële huurprijs betaalt.

D

Artikel 6.3.1, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

  • 3.

    Op grond van artikel 33, vierde lid van de Participatiewet wordt een percentage van de inkomsten uit commerciële verhuur als vermeld in het tweede lid vrijgelaten:

    • a.

      10% van de gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21, onderdeel b van de Participatiewet bij één onderhuurder of kostganger;

    • b.

      20% van de gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21, onderdeel b van de Participatiewet bij twee onderhuurders of kostgangers.

E

Artikel 6.4.2, derde lid, komt te luiden:

  • 3.

    De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de Participatiewet bedraagt 10% van de gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21, onderdeel b, van de Participatiewet, voor de belanghebbende, die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf heeft in een woonvorm, als bedoeld in artikel 6.2.2, tweede of derde lid, van deze beleidsregels, en die daarom de kosten van het bestaan kan delen.

F

De artikelen 7.1.1 tot en met 7.1.11 worden toegevoegd aan Paragraaf 7.1 Algemene bepalingen en komen te luiden:

Artikel 7.1.1 Algemeen

  • 1.

    In artikel 1, derde lid, onderdeel f, sub 3, van de verordening is gedefinieerd wat het begrip “maatwerkvoorziening” inhoudt. Bijzondere bijstand is een maatwerkvoorziening. In deze paragraaf wordt met het begrip “maatwerkvoorziening” bijzondere bijstand bedoeld zoals bepaald in de artikelen 11 en 35, eerste lid, van de Participatiewet.

  • 2.

    In aanvulling op de begrippen in de verordening wordt in hoofdstuk 7 van deze beleidsregels verstaan onder:

    • a.

      bescheiden vermogen: een vermogen van maximaal het in artikel 34, derde lid van de Participatiewet genoemde bedrag;

    • b.

      draagkracht: het gedeelte van het inkomen of vermogen dat de belanghebbende geacht wordt aan te wenden om in de bijzondere kosten te voorzien;

    • c.

      draagkrachtperiode: de periode waarover de financiële draagkracht van de belanghebbende wordt vastgesteld;

    • d.

      inkomen: het inkomen zoals bedoeld in artikelen 31 tot en met 33 van de Participatiewet;

    • e.

      minimum inkomen: een inkomen van ten hoogste 120% van de voor belanghebbende geldende uitkering op datum aanvraag of de datum waarop kosten zijn opgekomen;

    • f.

      vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34, eerste lid van de Participatiewet;

    • g.

      woonkosten: kosten die gemaakt worden om gebruik te mogen maken van de woning, niet zijnde verbruikskosten (nutsvoorzieningen e.d.). Voor een huurwoning zijn de woonkosten de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in art. 1 onderdeel d van de Wet op de huurtoeslag. Bij koopwoning zijn de woonkosten het maandelijks te betalen bedrag voor de financiering van de verschuldigde hypotheekrente.

  • 3.

    Het college verleent een maatwerkvoorziening met inachtneming van het bepaalde in de Participatiewet.

  • 4.

    De verstrekte maatwerkvoorziening moet worden aangewend voor de bijzondere kosten waarvoor deze toegekend is.

Artikel 7.1.2 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt ingediend binnen zes maanden gerekend vanaf de datum waarop de kosten zijn opgekomen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt dat een aanvraag voor de volgende kostensoorten ingediend moet worden voordat de kosten opkomen:

    • a.

      verhuiskosten;

    • b.

      stofferings- en/of inrichtingskosten (inclusief kosten van duurzame gebruiksgoederen);

    • c.

      babyuitzet.

Artikel 7.1.3 Kostendelersnorm (bij bijzondere noodzakelijke kosten)

  • 1.

    De kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet is niet van toepassing.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is de kostendelersnorm wel van toepassing bij aanvragen op grond van:

    • a.

      Paragraaf 7.2 Algemene kosten levensonderhoud;

    • b.

      Paragraaf 7.9 Wonen.

Artikel 7.1.4 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

In geval van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kan het college besluiten in het geheel geen maatwerkvoorziening te verstrekken of besluiten de maatwerkvoorziening in de vorm van een geldlening te verstrekken.

Artikel 7.1.5 Draagkracht algemene bepalingen

  • 1.

    De maatwerkvoorziening wordt verleend met inachtneming van de draagkracht van de belanghebbende en zijn gezin, tenzij in deze beleidsregels anders is bepaald.

  • 2.

    Het college maakt geen gebruik van het drempelbedrag als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de Participatiewet.

Artikel 7.1.6 Vaststelling van de draagkracht

  • 1.

    De draagkracht wordt berekend met inachtneming van de middelen (inclusief vakantietoeslag) als bedoeld in paragraaf 3.4 van de Participatiewet.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt de draagkracht op nihil bepaald bij de belanghebbende:

    • a.

      ten aanzien van wie een schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP is uitgesproken;

    • b.

      die een minnelijk traject op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening volgt.

  • 3.

    De individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag worden voor de vaststelling van de draagkracht niet in aanmerking genomen, met uitzondering van de aanschaf of vervanging van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen als bedoeld in artikel 51 van de Participatiewet.

  • 4.

    Voor de bepaling van het in aanmerking te nemen inkomen wordt, als er geen sprake is van een minimum inkomen, een correctie toegepast worden wegens:

    • a.

      de te betalen eigen bijdrage volgend uit de Wet langdurige zorg. De eigen bijdrage Wet langdurige zorg wordt in mindering gebracht op het inkomen;

    • b.

      de te betalen aflossing van een zelf getroffen afbetalingsregeling met een schuldeiser. Hierop moet aantoonbaar al gedurende 12 maanden correct op afgelost worden en de hoogte van de aflossing kan aantoonbaar niet aangepast worden (aan de gewijzigde financiële situatie van de belanghebbende).

  • 5.

    De draagkracht en/of de draagkrachtperiode wordt herzien als wijziging van de omstandigheden van de belanghebbende of de aard van de kosten daartoe aanleiding geven.

  • 6.

    De vastgestelde draagkracht wordt in geval van een incidentele maatwerkvoorziening in één keer in mindering gebracht op de in aanmerking komende noodzakelijke bijzondere kosten.

  • 7.

    De vastgestelde draagkracht wordt in geval van periodieke kosten gespreid over de maanden waarover de maatwerkvoorziening wordt verstrekt en naar evenredigheid in mindering gebracht op de in aanmerking komende noodzakelijke bijzondere kosten.

  • 8.

    Als het college binnen een draagkrachtjaar zowel een periodieke als incidentele maatwerkvoorziening verstrekt, dan wordt de vastgestelde draagkracht in principe zoveel mogelijk verrekend met de eerst toegekende maatwerkvoorziening.

Artikel 7.1.7 Draagkracht uit inkomen

  • 1.

    Het inkomen wordt op dezelfde wijze vastgesteld als bij de algemene bijstand, conform de artikelen 31 tot en met 33 van de Participatiewet.

  • 2.

    Als de netto vakantietoeslag over het netto inkomen niet bekend is en handmatig berekend moet worden, dient de vakantietoeslag berekend te worden op grond van Paragraaf 6 van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt het netto inkomen in de volgende situaties als volgt berekend:

    • a.

      bij partneralimentatie: wordt rekening gehouden met de partneralimentatie waarover iemand kan beschikken;

    • b.

      bij een zelfstandig ondernemer: wordt aansluiting gezocht bij artikel 6 van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

    • c.

      van de belanghebbende die in een inrichting verblijft en die een eigen bijdrage op grond van de Wet langdurige zorg betaalt: inkomen minus eigen bijdrage Wet langdurige zorg.

  • 4.

    Van de inkomsten uit commerciële verhuur, zoals bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de Participatiewet, wordt een percentage vrijgelaten, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 6.3.1, derde lid, van deze beleidsregels.

  • 5.

    Met een bestuursrechtelijke premieheffing Zorgverzekeringswet (Bronheffing) wordt geen rekening gehouden bij de vaststelling van de draagkracht in inkomen.

  • 6.

    Voor de belanghebbende met een inkomen lager dan 120% van de uitkering (inclusief vakantietoeslag) bedraagt de draagkracht 0%.

  • 7.

    Voor de belanghebbende met een inkomen hoger dan 120% van de uitkering bedraagt de draagkracht 100% van de ruimte boven de 120% van de uitkering.

  • 8.

    De draagkracht bedraagt in afwijking van het zesde en zevende lid 100% van de ruimte boven de uitkering (inclusief vakantietoeslag) bij:

    • a.

      kosten voor direct levensonderhoud;

    • b.

      bijstand voor 18-21 jarigen, voor zover die de landelijke norm te boven gaat;

    • c.

      bijstand voor 18-21 jarigen in een inrichting;

    • d.

      woonkostentoeslag;

    • e.

      eigen bijdrage rechtsbijstand / griffierecht;

    • f.

      uitvaartkosten (niet zijnde de uitvoering van de Wet op de lijkbezorging);

    • g.

      verhuiskosten, stofferings- en/of inrichtingskosten en duurzame gebruiksgoederen (inclusief witgoed en babyuitzet);

    • h.

      doorbetaling vaste lasten tijdens detentie of verblijf in een inrichting;

    • i.

      overbruggingsuitkering;

    • j.

      eerste huur.

  • 9.

    Bij de draagkrachtberekening wordt uitgegaan van het inkomen in de maand waarin de kosten zijn opgekomen. Als er sprake is van sterk wisselende inkomsten kan worden afgeweken van de eerste volzin en kan het inkomen worden bepaald op het gemiddelde inkomen over de voorliggende zes maanden te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn opgekomen.

  • 10.

    In afwijking van het eerste lid wordt bij de bepaling van het in aanmerking te nemen inkomen geen rekening gehouden met toegepaste maatregelen, verlagingen of een ingehouden boete waarmee een uitkering krachtens een werknemersverzekering of sociale voorziening, of een daarmee naar aard en doel overeenkomende buitenlandse regeling of private verzekering wegens een verwijtbare gedraging is verlaagd.

Artikel 7.1.8 Draagkracht uit vermogen

  • 1.

    Het vermogen wordt op dezelfde manier vastgesteld als bij de algemene bijstand, conform de artikelen 31 en 34 van de Participatiewet.

  • 2.

    De draagkracht wordt vastgesteld op 100% van het in aanmerking te nemen vermogen (boven de grens van vrij te laten vermogen) zoals bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet.

  • 3.

    De draagkracht bedraagt in afwijking van het tweede lid, 100% van het vermogen, als dit hoger is dan anderhalf maal de uitkering op grond van de Participatiewet bij:

    • a.

      kosten voor direct levensonderhoud;

    • b.

      uitvaartkosten (niet zijnde de uitvoering van de Wet op de lijkbezorging);

    • c.

      verhuiskosten, stofferings- en/of inrichtingskosten en duurzame gebruiksgoederen (inclusief witgoed en babyuitzet);

    • d.

      doorbetaling vaste lasten tijdens detentie of verblijf in een inrichting;

    • e.

      overbruggingsuitkering;

    • f.

      eerste huur.

  • 4.

    Bij de vaststelling van het vermogen, wordt:

    • a.

      de dagwaarde van één auto, motor, scooter vrijgelaten tot een bedrag van € 3.300;

    • b.

      aangenomen dat een auto / motor die vanwege de ouderdom niet meer voorkomt in de ANWB Koerslijst een dagwaarde vertegenwoordigt die lager is dan het bedrag genoemd in sub a;

    • c.

      in afwijking van sub b wel rekening gehouden met de dagwaarde van een oudere auto of motor wanneer het een auto of motor betreft met een historische waarde, of een (motor)voertuig dat een hogere waarde (exclusief model) vertegenwoordigt;

    • d.

      de dagwaarde van de 2e en/of volgende auto, een motor, een caravan, een scooter of een pleziervaartuig wordt volledig tot het vermogen gerekend;

    • e.

      de dagwaarde van een auto, camper, pleziervaartuig, caravan, scooter, motor vastgesteld aan de hand van de ANWB Koerslijst voor auto’s en voor overige vervoermiddelen of vaartuig aan de hand van een vergelijkbare koerslijst site.

  • 5.

    De actuele waarde van obligaties, aandelen, opties en andere op geld waardeerbare middelen worden volledig meegenomen bij de vaststelling van het vermogen. Alleen bij daadwerkelijk verkoop worden de verkoopkosten in mindering gebracht.

  • 6.

    De afkoopwaarde van levensverzekering(en), lijfrente(n), koopsompolis(sen), spaarbeleg, en andere op geld waardeerbare middelen worden volledig meegenomen bij de vaststelling van het vermogen.

  • 7.

    Bij de vaststelling van de draagkracht uit vermogen wordt het gereserveerde vermogen verbonden in een uitvaartpolis (bestemd voor de kosten van de uitvaart) niet meegenomen bij de vaststelling van het vermogen.

Artikel 7.1.9 Draagkrachtperiode

  • 1.

    De draagkracht wordt vastgesteld voor de duur van 12 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn opgekomen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt, als belanghebbende een periodieke uitkering voor de kosten van levensonderhoud op grond van de Participatiewet ontvangt, de draagkrachtperiode vastgesteld tot het moment waarop de uitkering eindigt.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt, als er geen sprake is van draagkracht, de volgende draagkrachtperiode aangehouden:

    • a.

      3 jaar voor de belanghebbende jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd die een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt;

    • b.

      3 jaar voor de belanghebbende vanaf de pensioengerechtigde leeftijd.

  • 4.

    Als de omstandigheden van de belanghebbende of de aard van de kosten daartoe aanleiding geven, kan de draagkracht genoemd in het eerste en tweede lid over een afwijkende periode vastgesteld worden.

Artikel 7.1.10 De wijze van betalen

De betaling van de maatwerkvoorziening vindt uitsluitend plaats op de volgende wijze:

  • a.

    rechtstreeks aan de belanghebbende: als deze in bezit is van de definitieve nota dan wel andere bewijsstukken, óf;

  • b.

    rechtstreeks aan de belanghebbende: als op basis van een steekproefsgewijze controle achteraf om de definitieve nota dan wel andere bewijsstukken wordt gevraagd, óf;

  • c.

    rechtstreeks aan de belanghebbende: op zijn of haar verzoek op basis van een prijsopgave waarbij de belanghebbende op basis van artikel 55 van de Participatiewet de verplichting heeft om achteraf het definitieve betalingsbewijs of andere bewijsstukken waaruit de betaling blijkt te verstrekken, óf;

  • d.

    rechtstreeks aan de leverancier of een derde: op verzoek van belanghebbende op basis van een prijsopgave;

  • e.

    in natura als deze mogelijkheid / noodzaak zich voordoet.

Artikel 7.1.11 Aflossingsregels

  • 1.

    De maatwerkvoorziening in de vorm van een renteloze geldlening wordt in beginsel volledig terugbetaald.

  • 2.

    Bij de vaststelling van de hoogte van het maandelijkse bedrag waarmee de geldlening wordt afgelost, dient de belanghebbende minimaal over 95% van het sociale minimum te kunnen blijven beschikken. Uitgangspunt is dat belanghebbende het inkomen dat hoger is dan 95% van de uitkering besteedt aan de aflossing van de lening. Doorbetalingen die ten behoeve van de belanghebbende worden gedaan, worden niet bij de vaststelling van deze norm in aanmerking genomen.

  • 3.

    De aflossingstermijn van een renteloze geldlening wordt vastgesteld op 3 jaar. Als er na maximaal 36 maanden nog een restant bestaat, dan wordt dit omgezet in bijstand om niet. Belanghebbende moet dan wel aan de voorwaarden voldaan hebben, dat hij de vastgestelde maandelijkse aflossingsbedragen structureel volledig heeft (af)betaald.

  • 4.

    Van het derde lid kan in ieder geval worden afgeweken als blijkt dat:

    • a.

      belanghebbende op korte termijn een aanzienlijk hoger bedrag kan aflossen; of

    • b.

      belanghebbende in de eerste drie jaar nalatig is geweest met het aflossen van de geldlening; of

    • c.

      wanneer belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kan worden verweten met betrekking tot het ontstaan of voortduren van de situatie welke tot het verstrekken van bijstand in de vorm van een geldlening heeft geleid. De looptijd wordt in dit geval langer aangezien belanghebbende het volledige bedrag moet aflossen.

  • 5.

    Terugbetaling vindt plaats met ingang van de eerste maand na toekenning van de maatwerkvoorziening.

  • 6.

    De hoogte van een eenmaal vastgesteld maandelijks aflossingsbedrag wijzigt in ieder geval:

    • a.

      als de leefomstandigheden wijzigen, waardoor de belanghebbende gaat behoren tot een andere categorie zoals bedoeld in de paragrafen 3.2, 3.3 en 3.4 van de Participatiewet;

    • b.

      ieder half jaar bij de indexeringen van de normbedragen door de rijksoverheid;

    • c.

      als de renteloze lening is omgezet in een terugvordering. Daarna gelden de regels zoals vastgesteld in bijlage 1: het debiteuren heronderzoeksplan van deze beleidsregels.

G

Paragraaf 7.2 Individuele inkomenstoeslag wordt gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 7.2 Algemene kosten levensonderhoud

Artikel 7.2.1 Toeslag jongeren van 18 tot 21 jaar in een inrichting

  • 1.

    Aan de belanghebbende van 18 tot 21 jaar die in een inrichting verblijft, kan slechts een maatwerkvoorziening worden verstrekt als redelijkerwijs geen beroep kan worden gedaan op degene die onderhoudsplichtig is op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en er geen recht bestaat op een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet.

  • 2.

    De hoogte van de maatwerkvoorziening is de norm, exclusief vakantietoeslag, als bedoeld in artikel 23 van de Participatiewet.

Artikel 7.2.2 Jongerentoeslag

  • 1.

    Een maatwerkvoorziening voor algemeen noodzakelijke bestaanskosten van zelfstandig wonende jongeren van 18 tot 21 jaar kan worden verleend voor zover de noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de uitkering, een duurzaam karakter hebben en in de hogere bestaanskosten niet kan worden voorzien door het delen van kosten met een ander, alsmede hiervoor de ouderlijke onderhoudsplicht niet te gelde kan worden gemaakt. Onder duurzaam karakter wordt in ieder geval verstaan dat de jongere 12 maanden of langer noodzakelijk zelfstandig woont.

  • 2.

    De jongere als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval geacht zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders redelijkerwijs niet te gelde te kunnen maken als:

    • a.

      de ouder(s) is/zijn overleden of in het buitenland woont/wonen;

    • b.

      de jongere in het kader van de Wet op de jeugdzorg destijds buiten het gezin is geplaatst;

    • c.

      er sprake is van een acute crisissituatie, waarin door de minderjarige zelf geen verandering kan worden gebracht; en/of

    • d.

      het op individuele gronden niet verantwoord is dat de jonge aanvrager bij zijn ouders woont.

  • 3.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid wordt, analoog aan artikel 41, lid 4, van de Participatiewet, niet eerder ingediend dan vier weken na datum melding en wordt niet eerder dan vier weken na die melding in behandeling genomen.

  • 4.

    Als vastgesteld is dat er recht op een maatwerkvoorziening bestaat op grond van dit artikel wordt deze, analoog aan artikel 44, lid 1, van de Participatiewet, toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om deze bijstand aan te vragen.

  • 5.

    De noodzakelijke kosten van het bestaan van de zelfstandig wonende alleenstaande dan wel alleenstaande ouder van 18 tot 21 jaar zoals bedoeld in het eerste lid, wordt op grond van artikel 21 van de Participatiewet, vastgesteld op de uitkering voor een persoon van 21 jaar exclusief vakantietoeslag in vergelijkbare omstandigheden. De uitkering wordt vastgesteld op het verschil tussen dit bedrag en de uitkering.

Artikel 7.2.3 Overbruggingsuitkering

  • 1.

    Ter overbrugging van de eerste maandbetaling van de algemene bijstand kan in bijzondere omstandigheden een maatwerkwerkvoorziening worden verleend in de noodzakelijke kosten van het bestaan. De te overbruggen periode betreft maximaal een maand.

  • 2.

    De hoogte van de in het eerste lid bedoelde maatwerkvoorziening bedraagt, onder aftrek van alle eventueel aanwezige middelen als genoemd in paragraaf 3.4 van de Participatiewet, maximaal de uitkering exclusief vakantietoeslag.

  • 3.

    De overbruggingsuitkering wordt om niet verleend.

  • 4.

    Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in het eerste lid kan sprake zijn bij:

    • -

      het verlaten van een asielzoekerscentrum;

    • -

      het verlaten van de echtelijke woning bij verbreken van de relatie.

  • 5.

    Aan een toegelaten vluchteling die zich voor het eerst in de gemeente vestigt in verband met de taakstelling huisvesting vergunninghouders wordt een overbruggingsuitkering toegekend, mits hij voorafgaand daaraan voor zijn huisvesting onder de verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers viel. Dit geldt ook voor uitgenodigde asielzoekers die direct na aankomst in Nederland zich in de gemeente vestigen en voor wie de gemeente verantwoordelijk is voor de huisvesting in het kader van de taakstelling huisvesting vergunninghouders.

H

Het opschrift van Paragraaf 7.3 Sociaal medische indicatie wordt gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 7.3 Sociaal medische indicatie en peuteropvang

Artikel 7.3.1 Doelgroep Sociaal medische indicatie

Voor een sociaal medische indicatie komen in aanmerking:

  • a.

    een kind of de ouder die een lichamelijke, zintuigelijke, verstandelijke of psychische beperking heeft en van wie is vastgesteld dat één of meer van deze beperkingen kinderopvang van één of meer andere kinderen in het gezin in de leeftijd van 0 tot 4 jaar noodzakelijk maakt;

  • b.

    het gezin dat in een sociale of medische crisissituatie is beland waardoor de ouders tijdelijk niet in staat zijn de verzorging van het kind/de kinderen op zich te nemen;

  • c.

    een kind of de ouder als kinderopvang in het belang is van de goede en gezonde ontwikkeling van het kind/de kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar.

die voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • i.

    staan ingeschreven in de Basisregistratie Personen van de gemeente; en

  • ii.

    op de datum van aanvraag een vermogen hebben dat niet hoger is dan artikel 34 van de Participatiewet, waarbij het vermogen verbonden in de eigen woning niet wordt meegerekend; en

  • iii.

    hebben de Nederlandse nationaliteit of zijn daaraan gelijkgesteld; en

  • iv.

    die aantoonbaar niet zelf in kinderopvang kunnen voorzien en geen (toereikend) beroep kunnen doen op een voorliggende voorziening; en

  • v.

    die instemmen met professionele begeleiding om de persoonlijke dan wel thuissituatie te verbeteren.

Artikel 7.3.2 Indicatie en advies sociaal medische indicatie

  • 1.

    Het besluit tot het afgeven van een sociaal medische indicatie, dient in ieder geval gebaseerd te zijn op een advies van een consulent met het specialisme jeugd van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan op grond van artikel 5, tweede lid, van de verordening voor de vaststelling van de noodzaak van kinderopvang extra advies inwinnen bij een adviesinstantie. Advies wordt ingewonnen bij de gecontracteerde en gesubsidieerde jeugdhulpaanbieders.

  • 3.

    De consulent met het specialisme Jeugd van de gemeente legt het advies als bedoelt in het eerste lid vast in een rapportage die in ieder geval de volgende onderdelen bevat:

    • a.

      een beschrijving van de noodzaak voor de opvang;

    • b.

      het te bereiken resultaat / doel van de opvang;

    • c.

      de periode waarvoor opvang noodzakelijk is (de duur);

    • d.

      het aantal noodzakelijke uren per dag;

    • e.

      voorwaarden aan de locatie waar het kind naar de opvang gaat;

    • f.

      informatie van betrokken of doorverwijzende instanties of instellingen.

Artikel 7.3.3 Hoogte en duur vergoeding sociaal medische indicatie

  • 1.

    Het college verstrekt alleen een tegemoetkoming als professionele begeleiding wordt ingezet om de persoonlijke dan wel thuissituatie van de belanghebbende te verbeteren. Het niet inzetten of stopzetten van professionele begeleiding is een reden om de tegemoetkoming te weigeren of te stoppen.

  • 2.

    De tegemoetkoming wordt geïndexeerd in dagdelen opvang per week.

  • 3.

    De belanghebbende heeft tijdelijk recht op een tegemoetkoming, met een maximale periode van één jaar. Binnen dit jaar kan een tussentijdse heroverweging plaatsvinden.

  • 4.

    Een verlenging kan plaatsen vinden met een maximale periode van één jaar als:

    • a.

      er geen (toereikend) beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening;

    • b.

      zolang er sprake is van professionele begeleiding in het gezin en er nog zicht is op verbetering van de situatie.

  • 5.

    Volledige tegemoetkoming van de kosten is uitsluitend mogelijk voor ouders met een inkomen tot 120% van de uitkering. Voor ouders met een hoger inkomen wordt de hoogte van de gemeentelijke bijdrage berekend via de tabel in Bijlage 5 Tabel gemeentelijke bijdrage sociaal medische indicatie bij deze beleidsregels en is inkomensafhankelijk.

  • 6.

    Voor bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming wordt uitgegaan van de uurtarieven die door de kinderopvang instelling worden gehanteerd.

Artikel 7.3.4 Eigen bijdrage peuteropvang

  • 1.

    Onder peuteropvang verstaan we de opvang van kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar, gedurende maximaal 2 dagdelen per week bij een kinderopvangaanbieder die geregistreerd is in het landelijk register kinderopvang.

  • 2.

    De belanghebbende zoals beschreven in het derde lid kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor de kosten van de eigen bijdrage peuteropvang gedurende maximaal 2 dagdelen per week.

  • 3.

    De volgende doelgroepen kunnen in aanmerking komen voor de maatwerkvoorziening:

    • a.

      ouders in een re-integratie- of inburgeringstraject die een uitkering ontvangen op grond van de Participatiewet, IOAW, IOAZ, ANW of WIA;

    • b.

      minderjarigen die scholing of een opleiding volgen en algemene bijstand (kunnen) ontvangen;

    • c.

      studenten;

    • d.

      belanghebbenden die geen recht hebben op een tegemoetkoming via de Kinderopvangtoeslag.

  • 4.

    De maatwerkvoorziening eindigt zodra het kind de leeftijd van 4 jaar heeft bereikt of de peuteropvang eerder stopt.

I

Paragraaf 7.4 Collectieve zorgverzekering minima wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 7.4 Gezondheid

Artikel 7.4.1. Collectieve zorgverzekering minima (CZM) - Algemene bepalingen

  • 1.

    Voor medische kosten worden de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg als toereikend en passend beschouwd en gelden daarom als voorliggende voorziening op de Participatiewet.

  • 2.

    Uit het oogpunt van het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid wordt van de belanghebbende verwacht dat hij zich voor verzekerbare medische kosten verzekert. Het ontbreken van een basis- en/of aanvullende zorgverzekering is geen bijzondere omstandigheid. Dit leidt daarom niet tot een noodzaak om voor hieruit voortvloeiende kosten bijzondere bijstand te verlenen.

  • 3.

    De CZM is een collectieve zorgverzekering bestaande uit een basisverzekering en een pakket aanvullende verzekeringen waarvoor het college een overeenkomst heeft gesloten met zorgverzekeraar Univé.

  • 4.

    Deelname aan de CZM is niet verplicht voor een belanghebbende.

  • 5.

    In afwijking van artikel 7.1.9, eerste lid van deze beleidsregels wordt de draagkrachtperiode bij de CZM vastgesteld voor twee jaar.

Artikel 7.4.2. Aanvraag CZM

  • 1.

    Het college beoordeelt op aanvraag of een belanghebbende recht heeft op deelname aan de CZM.

  • 2.

    Voor de CZM gelden de volgende criteria:

    • a.

      de (aan)melding via www.gezondverzekerd.nl wordt aangemerkt als een aanvraag voor deelname/toelating tot de CZM én voor een bijdrage in de premie van de aanvullende zorgverzekering;

    • b.

      de belanghebbende die deelneemt aan de CZM is zelf verantwoordelijk voor de betaling van de verschuldigde premie aan zorgverzekeraar Univé, tenzij anders is overeengekomen;

    • c.

      als de belanghebbende die een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt, een achterstand in de betaling van de premie heeft van drie maanden, houdt het college in beginsel de te betalen premie in van de uitkering en betaalt deze door aan zorgverzekeraar Univé tot het moment waarop het college van oordeel is dat de inwoner de betaling zelf weer kan oppakken.

Artikel 7.4.3 Doelgroep CZM

Voor de CZM komt in aanmerking de belanghebbende die voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    staat ingeschreven in de Basis Registratie Personen op een woonadres in de gemeente;

  • b.

    is 18 jaar of ouder;

  • c.

    heeft aantoonbaar een inkomen dat op de datum van aanvraag niet hoger is dan 120% van de uitkering;

  • d.

    heeft aantoonbaar een vermogen dat niet hoger is dan genoemd in artikel 34, derde lid, van de Participatiewet;

  • e.

    heeft een basis- en aanvullende zorgverzekering bij Univé afgesloten dan wel heeft deze aangevraagd.

Artikel 7.4.4 Hoogte en duur vergoeding CZM

  • 1.

    Het college verleent aan een belanghebbende die deelneemt aan de CZM een gedeeltelijke bijdrage in de kosten van het aanvullende deel van de zorgverzekering. De gemeentelijke bijdrage wordt per kalenderjaar toegekend in de vorm van een periodieke maatwerkvoorziening. De gemeentelijke bijdrage bedraagt voor 2021 en 2022 voor het pakket:

    • a.

      AV Compact: € 10 per maand per belanghebbende;

    • b.

      AV Compleet: € 20 per maand per belanghebbende;

    • c.

      AV Compleet inclusief herverzekering eigen risico: € 45 per maand per belanghebbende.

  • 2.

    De gemeentelijke bijdragen genoemd in het eerste lid worden door het college rechtstreeks betaald aan zorgverzekeraar Univé.

  • 3.

    Het college stelt jaarlijks de hoogte van de gemeentelijke bijdrage in de kosten van de premie van de aanvullende zorgverzekering vast en draagt er zorg voor dat de meest recente bedragen die in de gemeente gelden bekendgemaakt worden.

Artikel 7.4.5 Beëindiging CZM en gemeentelijke bijdrage

  • 1.

    Bij beëindiging van het recht op uitkering voor de kosten van levensonderhoud op grond van de Participatiewet wordt onderzocht of belanghebbende nog als rechthebbende voor de CZM kan worden aangemerkt voor de rest van het kalenderjaar.

  • 2.

    Deelname aan de CZM en de bijdrage in de aanvullende zorgverzekering eindigen in ieder geval:

    • a.

      met ingang van de eerste van de maand, volgend op de maand waarin de belanghebbende geen rechthebbende meer is;

    • b.

      met ingang van de eerste van de maand, volgend op de maand waarin de belanghebbende verhuist, tenzij de belanghebbende verhuist naar een van de gemeenten Heiloo, Castricum of Uitgeest en nog steeds voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in paragraaf 7.4 van deze Beleidsregels;

    • c.

      per 1 januari van het nieuwe kalenderjaar als de belanghebbende tijdens het lopende kalenderjaar uitstroomt uit de uitkering door participatie-activiteiten.

  • 3.

    De CZM en de periodieke maatwerkvoorziening worden toegekend aan een belanghebbende die een periodieke uitkering voor de kosten van levensonderhoud ontvangt op grond van de Participatiewet tot het moment waarop de uitkering eindigt.

Artikel 7.4.6 Medische kosten

  • 1.

    Voor verzekerbare medische kosten wordt de belanghebbende geacht zich te verzekeren.

  • 2.

    Als de belanghebbende die niet verzekerd is via de CZM een maatwerkvoorziening aanvraagt voor medische kosten, stemt het college de hoogte van de eventuele maatwerkvoorziening af.

  • 3.

    De hoogte van de eventuele maatwerkvoorziening wordt vastgesteld op de maximale vergoeding volgens de CZM, aanvullend pakket Compleet, tenzij in deze beleidsregels anders is bepaald.

  • 4.

    Voor het verplicht eigen risico van de Zorgverzekeringswet is geen maatwerkvoorziening mogelijk. Deze kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • 5.

    De kosten van een (vrijwillig) gekozen hoger eigen risico, hoger dan het wettelijk eigen risico, komen niet voor een maatwerkvoorziening in aanmerking.

  • 6.

    Voor eigen bijdragen (niet zijnde het eigen risico) die rechtstreeks verband houden met een verstrekking op grond van de basisziektekostenverzekering kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt.

  • 7.

    Voor eigen bijdragen geheven vanuit de aanvullende verzekering van de Zorgverzekeringswet kan geen maatwerkvoorziening worden geheven.

  • 8.

    Het college kan op grond van artikel 5, tweede lid, van de verordening de (sociaal) medische noodzaak van de (aangevraagde) kosten laten vaststellen door een adviesinstantie.

Artikel 7.4.7 Uitvaartkosten (niet zijnde de uitvoering van de Wet op de lijkbezorging)

  • 1.

    Voor de kosten van een begrafenis of een crematie kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt aan de belanghebbende op wie volgens de bepalingen in het huwelijksgoederenrecht en het erfrecht de plicht rust de kosten van lijkbezorging van bloed- en aanverwanten te voldoen, voor zover deze kosten niet uit de nalatenschap voldaan kunnen worden, niet gedekt zijn door verzekeringen en/of overlijdensuitkering krachtens een sociale zekerheidswet en de nabestaande niet over toereikende middelen beschikt om (zijn aandeel in) de uitvaartkosten te voldoen.

  • 2.

    Op de maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid worden middelen uit de nalatenschap van de overledene volledig in mindering gebracht.

  • 3.

    De maximaal te vergoeden (totale) kosten van de begrafenis of crematie bedragen € 4.000.

  • 4.

    De maatwerkvoorziening wordt waar mogelijk op grond van paragraaf 6.5 van de Participatiewet en paragraaf 10.3 van deze beleidsregels verhaald.

  • 5.

    De maatwerkvoorziening voor uitvaartkosten wordt in beginsel om niet verleend, tenzij aannemelijk is te achten dat er achteraf voldoende middelen zijn.

  • 6.

    Voor de kosten van een uitvaart in het buitenland wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt.

J

Paragraaf 7.5 Meedoen wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 7.5 Meedoen (leeftijd 18 jaar en ouder)

Artikel 7.5.1 Definitie maatschappelijke participatie

Onder maatschappelijke participatie in deze paragraaf wordt verstaan het deelnemen aan activiteiten met een sportief, sociaal dan wel cultureel karakter.

Artikel 7.5.2 Doelgroep

Voor een maatwerkvoorziening komt in aanmerking de belanghebbende die deelneemt of wil deelnemen aan maatschappelijke participatie activiteiten en die voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    staat ingeschreven in de Basis Registratie Personen op een woonadres in de gemeente;

  • b.

    is 18 jaar of ouder;

  • c.

    heeft aantoonbaar een inkomen dat op de datum van aanvraag niet hoger is dan 120% van de uitkering;

  • d.

    heeft aantoonbaar een vermogen dat niet hoger is dan genoemd in artikel 34, derde lid, van de Participatiewet.

Artikel 7.5.3 Wijze van aanvragen en kostensoorten

  • 1.

    De aanvraag wordt ingediend binnen twaalf maanden nadat de kosten zijn opgekomen, tenzij de belanghebbende de kosten niet kan voorfinancieren.

  • 2.

    De volgende kosten komen in aanmerking:

    • a.

      (bijdrage in de) contributie van een sportvereniging, sportactiviteit en sportbenodigdheden dan wel (bijdrage in de) contributie van een culturele of muzikale vereniging of activiteit (toneel, zang, theater, scouting, e.d.);

    • b.

      lidmaatschap bibliotheek;

    • c.

      bijdrage in de kosten van een bezoek aan een bioscoop, theater, (kinder)festival, bezoek dierentuin of (kinder)concert;

    • d.

      museumkaart of Cultureel jongeren pas;

    • e.

      Wonenplus abonnement van Stichting Welzijn.

Artikel 7.5.4 Hoogte van de maatwerkvoorziening

  • 1.

    De hoogte van de maatwerkvoorziening wordt vastgesteld op basis van de maximale bedragen zoals genoemd in bijlage 6 verstrekkingenlijst behorende bij de paragrafen 7.5 Meedoen en 7.6 Kindpakket.

  • 2.

    In de verstrekkingenlijst is bepaald welke belanghebbende als bedoeld in artikel 7.5.2 van deze beleidsregels in aanmerking komt, voor welke kostensoorten en tot welke maximale bedragen per kalenderjaar.

K

Paragraaf 7.6 Kindpakket wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 7.6 Kindpakket (leeftijd 0 tot 18 jaar)

Artikel 7.6.1 Definitie maatschappelijke participatie

Onder maatschappelijke participatie in deze paragraaf wordt verstaan het deelnemen aan activiteiten met een sportief, educatief, sociaal dan wel cultureel karakter.

Artikel 7.6.2 Doelgroep

  • 1.

    Voor een maatwerkvoorziening op grond van deze paragraaf komt in aanmerking de belanghebbende met ten laste komende kinderen die deelneemt of deel wil nemen aan maatschappelijke participatie activiteiten en die voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      staat ingeschreven in de Basis Registratie Personen op een woonadres in de gemeente;

    • b.

      heeft aantoonbaar een inkomen dat op de datum van aanvraag niet hoger is dan 120% van de uitkering;

    • c.

      heeft aantoonbaar een vermogen dat niet hoger is dan genoemd in artikel 34, derde lid, van de Participatiewet.

  • 2.

    De peildatum voor het bepalen van de leeftijd van de kinderen is het moment van indienen van de aanvraag.

Artikel 7.6.3 Wijze van aanvragen en kostensoorten

  • 1.

    De aanvraag wordt ingediend binnen 6 maanden nadat de kosten zijn opgekomen, tenzij de belanghebbende de kosten niet kan voorfinancieren.

  • 2.

    De volgende kosten komen in ieder geval in aanmerking:

    • a.

      contributie van een sportvereniging, sportactiviteit en sportbenodigdheden via het Jeugdfonds Sport & Cultuur;

    • b.

      contributie van een culturele of muzikale vereniging of activiteit (toneel, zang, dans, scouting, e.d.) via het Jeugdfonds Sport & Cultuur;

    • c.

      zwemdiploma A voor kinderen in de leeftijd van 5 tot 18 jaar via het Jeugdfonds Sport;

    • d.

      bijdrage in de kosten van een bezoek aan een bioscoop, theater, kinderfestival, kinderconcert, dierentuin, attractiepark;

    • e.

      cultureel jongeren paspoort (CJP) (wanneer niet via school verstrekt) of museumkaart;

    • f.

      tegemoetkoming schoolkosten.

Artikel 7.6.4 Hoogte van de maatwerkvoorziening

  • 1.

    De hoogte van de maatwerkvoorziening wordt vastgesteld op basis van de maximale bedragen zoals genoemd in bijlage 6 verstrekkingenlijst behorende bij de paragrafen 7.5 Meedoen en 7.6 Kindpakket.

  • 2.

    In de verstrekkingenlijst is bepaald welke belanghebbende als bedoeld in artikel 7.6.2 van deze beleidsregels in aanmerking komt voor welke kostensoorten en tot welke maximale bedragen per kalenderjaar.

  • 3.

    De hoogte van de maximale bijdrage(n) via het Jeugdfonds Sport & Cultuur zijn vastgelegd in de Spelregels Jeugdfonds Sport & Cultuur Noord-Holland Gemeente Bergen. Hierbij gelden de maximale bedragen zoals deze zijn opgenomen in bijlage 6 verstrekkingenlijst behorende bij de paragrafen 7.5 Meedoen en 7.6 Kindpakket.

L

Paragraaf 7.7 Computerregeling wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 7.7 Computerregeling

Artikel 7.7.1 Doelgroep

  • 1.

    Voor een maatwerkvoorziening op grond van dit artikel komt in aanmerking de belanghebbende met ten laste komende schoolgaande kinderen die voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • i.

      staat ingeschreven in de Basis Registratie Personen op een woonadres in de gemeente;

    • ii.

      heeft aantoonbaar een inkomen dat op de datum van aanvraag niet hoger is dan 120% van de uitkering, met dien verstande dat een belanghebbende die een uitkering voor de kosten van levensonderhoud ontvangt op grond van de Participatiewet, wordt geacht daaraan te voldoen;

    • iii.

      heeft aantoonbaar een vermogen dat niet hoger is dan genoemd in artikel 34, derde lid, van de Participatiewet; en

    • iv.

      het kind heeft een computer nodig voor het volgen van het onderwijs.

  • 2.

    De peildatum voor het bepalen van de leeftijd van de kinderen is het moment van indienen van de aanvraag.

Artikel 7.7.2 Hoogte maatwerkvoorziening

  • 1.

    Eenmaal per vijf jaar kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt voor de kosten van een nieuwe computer, laptop of tablet. Er wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt voor een 2e hands computer, laptop of tablet.

  • 2.

    Een belanghebbende kan voor maximaal 2 kinderen per gezin een maatwerkvoorziening aanvragen.

  • 3.

    De maximale vergoeding per kind is opgenomen in bijlage 6 verstrekkingenlijst behorende bij de paragrafen 7.5 Meedoen en 7.6 Kindpakket.

  • 4.

    De regeling is niet bedoeld voor de aanschaf van games, randapparatuur voor games, webcams, internetabonnement, papier, cartridges, onderhoudskosten of andere zaken die niet noodzakelijk zijn voor het gebruik van de computer voor schooldoeleinden van het kind.

M

Paragraaf 7.8 Individuele inkomenstoeslag wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 7.8 Individuele inkomenstoeslag

Artikel 7.8.1 Uitzicht op inkomensverbetering

  • 1.

    Uitzicht op inkomensverbetering wordt in ieder geval verondersteld ten aanzien van de belanghebbende die:

    • a.

      op de aanvraagdatum uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt en/of studiefinanciering ontvangt op grond van de WSF of die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS;

    • b.

      tijdens de laatste twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag een opleiding of onderwijs als bedoeld in sub a heeft gevolgd;

    • c.

      wegens een gedraging van de 2de, 3de of 4de categorie zoals bedoeld in de artikelen 41 en 42 van de verordening tijdens de laatste 12 maanden voorafgaande aan de aanvraag een maatregel opgelegd heeft gekregen;

    • d.

      wegens een gedraging genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, artikel 37 IOAW en IOAZ (met uitzondering van lid 1 sub b) tijdens de laatste 12 maanden van de voorafgaande aan de aanvraag een maatregel opgelegd heeft gekregen;

    • e.

      wegens een gedraging zoals genoemd in artikel 18b, eerste lid, van de Participatiewet en tijdens de laatste 12 maanden voorafgaande aan de aanvraag, een maatregel opgelegd heeft gekregen;

    • f.

      wegens een gedraging, met een benadelingsbedrag als gevolg, zoals genoemd in artikel 18a, eerste lid, van de Participatiewet en artikel 20a van de IOAW en de IOAZ die tijdens de laatste 12 maanden voorafgaande aan de aanvraag een bestuurlijke boete opgelegd heeft gekregen;

    • g.

      door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) een maatregel of een bestuurlijke boete opgelegd heeft gekregen tijdens de laatste 12 maanden voorafgaande aan de aanvraag;

    • h.

      een hoger inkomen heeft dan bijstandsniveau maar gedurende drie jaar op bijstandsniveau leeft wegens een minnelijke schuldregeling of WSNP traject;

    • i.

      inkomsten uit arbeid ontvangt onder de inkomensgrens voor de individuele inkomenstoeslag en bewust kiest voor een deeltijdbaan, maar wel potentieel heeft om zijn inkomen te verbeteren.

  • 2.

    Een belanghebbende die valt onder een van de categorieën genoemd in het voorgaande lid komt niet in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag.

  • 3.

    Als in een andere situatie dan genoemd in het eerste lid van dit artikel kan worden vastgesteld dat er sprake is van uitzicht op inkomensverbetering, behoudt het college zich het recht voor de aanvraag voor de individuele inkomenstoeslag af te wijzen.

Artikel 7.8.2 Geen uitzicht op inkomensverbetering

  • 1.

    Geen uitzicht op inkomensverbetering heeft de belanghebbende die:

    • a.

      een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt op basis van volledige arbeidsongeschiktheid;

    • b.

      een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ die een ontheffing heeft gekregen van de arbeidsverplichtingen genoemd in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b of artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet en artikel 37a IOAW/IOAZ voor meer dan zes maanden en waarbij artikel 7.8.1, sub c en d van deze beleidsregels niet van toepassing is;

    • c.

      op grond van artikel 9a van de Participatiewet of artikel 38 IOAW/IOAZ een ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling heeft en waarbij artikel 7.8.1, eerste lid, sub c en d, van deze beleidsregels niet van toepassing is;

    • d.

      op grond van artikel 6b van de Participatiewet dan wel 4b van de IOAW/IOAZ medisch urenbeperkt is en waarop een vrijlating van inkomsten zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel z, van de Participatiewet dan wel artikel 8, zevende lid, van de IOAW en artikel 8, elfde lid, van de IOAZ van toepassing is.

  • 2.

    Als in een andere situatie dan genoemd in het eerste lid van dit artikel kan worden vastgesteld dat er sprake is van geen uitzicht op inkomensverbetering, behoudt het college zich het recht voor de aanvraag voor de individuele inkomenstoeslag toe te kennen.

Artikel 7.8.3 Beoordeling uitzicht op inkomensverbetering

Met inachtneming van de artikelen 7.8.1 en 7.8.2 beoordeelt het college of een belanghebbende op de aanvraagdatum uitzicht, of geen uitzicht heeft op inkomensverbetering. Deze beoordeling geschiedt aan de hand van:

  • a.

    de krachten en bekwaamheden van de belanghebbende; en

  • b.

    de inspanningen die de belanghebbende heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

N

Paragraaf 7.9 Wonen wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 7.9 Wonen

Artikel 7.9.1 Stofferings- en inrichtingskosten, duurzame gebruiksgoederen (inclusief witgoed en babyuitzet)

  • 1.

    De belanghebbende wordt geacht de kosten, die verband houden met de in de titel van dit artikel genoemde kosten welke behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, primair uit zijn eigen middelen, inkomen, vermogen dan wel de individuele inkomens- of studietoeslag te voldoen; hetzij door reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf waarbij rekening wordt gehouden met de draagkrachtbepalingen als bedoeld in paragraaf 7.1 van deze beleidsregels. Dit geldt ook voor de kosten van de eerste woninginrichting.

  • 2.

    Als de kosten noodzakelijk zijn en uit bijzondere omstandigheden voortvloeien, wordt voor de in de titel genoemde kosten een maatwerkvoorziening verleend voor de hoogst noodzakelijke kosten in de vorm van een renteloze geldlening.

  • 3.

    Als bijzondere bijstand voor inrichtingskosten en/of duurzame gebruiksgoederen wordt verleend, dan is dat in de vorm van een lening en moet deze worden terugbetaald zoals beschreven in artikel 7.1.11 van deze beleidsregels.

  • 4.

    Voor stofferingskosten die naar hun aard niet als duurzame gebruiksgoederen mogen worden gezien, zoals verf, vloerbedekking en behang, kan een maatwerkvoorziening om niet worden verstrekt. De maatwerkvoorziening kan (slechts) als lening worden verstrekt als zich ten aanzien van belanghebbende omstandigheden voordoen als bedoeld in artikel 48, tweede lid van de Participatiewet.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid geldt voor de eerste woninginrichting van toegelaten vluchteling dan wel uitgenodigde asielzoeker het volgende:

    • a.

      een maatwerkvoorziening wordt verstrekt voor de kosten van de eerste woninginrichting in de vorm van een renteloze geldlening.

    • b.

      voor het in redelijkheid bepalen van de hoogte van de noodzakelijke kosten bij complete woninginrichting wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate inrichting met een maximale vergoeding van 70% van de normbedragen zoals opgenomen in de prijzengids van het Nibud, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.

    • c.

      de aflossing dient zoveel mogelijk plaats te vinden door middel van inhouding op de uitkering Participatiewet.

Artikel 7.9.2 Verhuiskosten

  • 1.

    Kosten in verband met verhuizing (transportkosten, dubbele huur, administratiekosten) behoren naar hun aard tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en dienen daarom uit het inkomen te worden voldaan onder meer door reservering of gespreide betaling achteraf.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan voor de kosten van een verhuizing binnen de gemeente of naar een andere gemeente, dat wil zeggen het transport van de inboedel, een maatwerkvoorziening worden verstrekt, als:

    • a.

      er sprake is van een noodzakelijke verhuizing die op geen enkele manier voorzienbaar is;

    • b.

      de verhuizing op medische dan wel sociale gronden als noodzakelijk moet worden beschouwd;

    • c.

      er sprake is van een eerste verhuizing na het verlaten van het AZC.

  • 3.

    Als op grond van het tweede lid een maatwerkvoorziening wordt verstrekt voor de kosten van huur, administratiekosten en waarborgsom, dan bedraagt deze maximaal:

    • a.

      de eerste maandhuur, administratiekosten en waarborgsom van de toegewezen huurwoning voor de toegelaten vluchteling dan wel de uitgenodigde asielzoeker. De eerste maandhuur en administratiekosten worden om niet verstrekt. De waarborgsom wordt in de vorm van een geldlening verstrekt;

    • b.

      één maand dubbele huur om niet in overige situaties.

  • 4.

    De maatwerkvoorziening wordt direct doorbetaald aan de Woningbouwvereniging of verhuurder.

Artikel 7.9.3 Aanhouden van de woning

  • 1.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor de kosten van het aanhouden van de woning voor zover op geen andere wijze in de kosten kan worden voorzien, vanaf de tweede maand van opname of detentie:

    • a.

      gedurende maximaal zes maanden als er sprake is van opname in een inrichting of ziekenhuis die naar verwachting korter duurt dan zes maanden;

    • b.

      gedurende maximaal drie maanden als er sprake is van detentie die naar verwachting korter duurt dan drie maanden.

  • 2.

    De hoogte van de maatwerkvoorziening wordt vastgesteld op de feitelijke kosten van:

    • a.

      de huur minus eventueel door belanghebbende te ontvangen huurtoeslag;

    • b.

      het, verlaagde, maandelijkse termijnbedrag voor levering van energie en water;

    • c.

      het maandelijkse termijnbedrag voor de inboedel- en opstalverzekering.

Artikel 7.9.4 Woonkostentoeslag

  • 1.

    Onder woonkosten verstaat het college:

    • a.

      bij bewoning van een huurwoning of gehuurde woonwagen de op de aanvangsdatum van het lopende huurtoeslagtijdvak per maand geldende huurprijs, als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag (Wht).

    • b.

      bij bewoning van een eigen woning of woonwagen de tot een bedrag per maand omgerekende som van de in verband met de aankoop verschuldigde netto (hypotheek)rente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning of woonwagen verschuldigde zakelijke lasten. Waarbij onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de premie brand en opstalverzekering en het eigenaarsdeel van de waterschapslasten.

  • 2.

    Onder bepaalde, hieronder, nadere omschreven voorwaarden kan het college een woonkostentoeslag verlenen bij een:

    • a.

      huurwoning, waarvan de huurlasten beneden de maximale huurgrens van de Huurtoeslag liggen;

    • b.

      huurwoning, waarvan de huurlasten boven de maximale huurgrens van de huurtoeslag liggen; of

    • c.

      koopwoning

  • 3.

    Een woonkostentoeslag wordt niet verleend:

    • a.

      aan de Nederlander of de daarmee gelijkgestelde die geen recht op huurtoeslag heeft, omdat hij medebewoning heeft van een niet-rechthebbende vreemdeling. Het gemis aan huurtoeslag ten gevolge van de keuze voor een niet-rechthebbende huisgenoot, komt niet voor bijstand in aanmerking. Dit uitgangspunt geldt eveneens voor de eigenaren van een koopwoning.

    • b.

      als geen huurtoeslag wordt ontvangen als gevolg van nalatigheid/verwijtbaarheid van belanghebbende. Dit uitgangspunt geldt eveneens voor de eigenaren van een koopwoning als om die reden geen belastingteruggave wordt/is ontvangen.

    • c.

      aan jongeren van 18 tot en met 22 jaar die geen aanspraak kunnen maken op huurtoeslag als gevolg van een te hoge rekenhuur. De gevolgen van een afwijkend toewijzingsbeleid van woningen en/of verlating van de (oudere) partner komen niet voor bijstand in aanmerking.

  • 4.

    Als de belanghebbende een huurwoning bewoont waarvan de hoogte van de woonkosten, gelet op artikel 13 van de Wht, geen belemmering vormt voor de toekenning van de huurtoeslag, maar hij door omstandigheden buiten zijn schuld nog geen aanspraak kan maken op deze toeslag, wordt een woonkostentoeslag verstrekt.

  • 5.

    De woonkostentoeslag wordt verstrekt tot de datum waarop de belanghebbende wel in aanmerking komt voor huurtoeslag tot maximaal een half jaar. Dit half jaar kan maximaal met een half jaar verlengd worden als belanghebbende kan aantonen dat hij/zij er alles aan heeft gedaan andere woonruimte te vinden, maar dit niet gelukt is en hij/zij daarbij heeft voldaan aan eventuele overige voorwaarden die hem/haar bij besluit zijn opgelegd.

  • 6.

    De woonkostentoeslag bij een huurwoning is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die de belanghebbende, gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wht, per maand zou ontvangen.

  • 7.

    Als de belanghebbende een eigen woning bezit, waarin hij tevens woont en waarvan de hoogte van de woonkosten, gelet op artikel 13 van de Wht, geen belemmering vormt voor de toekenning van de huurtoeslag wordt een woonkostentoeslag verstrekt. De woonkostentoeslag bij een eigen woning is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die de belanghebbende, gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wht, per maand zou ontvangen.

  • 8.

    Als de belanghebbende een woning in huur of eigendom bewoont waarvan de hoogte van de woonkosten op grond van artikel 13 van de Wht een belemmering vormt voor toekenning van huurtoeslag, wordt voor de woonkosten tot en boven de maximale huurgrens een woonkostentoeslag verstrekt voor de periode van maximaal een half jaar. Deze periode kan worden verlengd met maximaal een half jaar als de belanghebbende naar het oordeel van het college naar vermogen heeft getracht goedkopere woonruimte te vinden.

  • 9.

    Als het college overgaat tot bijstandsverlening als bedoeld in het vierde en achtste lid, is het uitgangspunt dat aan de belanghebbende, op grond van artikel 55 van de Participatiewet, de verplichting opgelegd wordt om actief op zoek te gaan naar goedkopere woonruimte, die wel voor huurtoeslag in aanmerking komt, en deze te accepteren.

O

Paragraaf 7.10 Financiële regelingen wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 7.10 Financiële regelingen

Artikel 7.10.1 Bewindvoering (inclusief instaptarief), curatele en mentorschap

  • 1.

    Als de belanghebbende door de rechtbank onder curatele, beschermingsbewind of mentorschap is gesteld kan een maatwerkvoorziening worden verleend voor de kosten van de curator, bewindvoerder of mentor.

  • 2.

    De hoogte van de maatwerkvoorziening wordt vastgesteld aan de hand van wat in de beschikking van de kantonrechter ter zake is bepaald, conform de richtlijnen van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. Als de rechtbank de beloning (nog) niet heeft vastgesteld wordt de hoogte van de maatwerkvoorziening bepaald aan de hand van de forfaitaire jaarbeloning volgens de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (Stcrt. 2014, 32149).

  • 3.

    Een ondercuratelestelling wordt gepubliceerd in landelijke kranten. De publicatiekosten komen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking.

  • 4.

    Voor het vaststellen van de ingangsdatum van het recht op een maatwerkvoorziening wordt aansluiting gezocht bij de artikelen 3 en 4 van de Regeling beloning curatoren bewindvoerders en mentoren.

Artikel 7.10.2 Eigen bijdrage rechtsbijstand en griffierecht

  • 1.

    Algemene voorzieningen als bijvoorbeeld het Juridisch loket en sociaal raadslieden worden aangemerkt als een voorliggende voorziening.

  • 2.

    Voor de kosten van eigen bijdrage rechtsbijstand kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt als op grond van een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand, rechtsbijstand wordt verleend. Eventuele noodzakelijke kosten die voortvloeien uit artikel 4 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 komen voor vergoeding in aanmerking.

  • 3.

    De hoogte van de maatwerkvoorziening voor de kosten is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten. Naast de eigen bijdrage voor de toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand mogen door een advocaat nog griffierechten in rekening worden gebracht. Onvermogenden kunnen een beroep doen op de Regeling verlaagd griffierecht zoals omschreven in artikelen 8:41 en 8:109 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 4.

    De volgende kosten van rechtsbijstand komen niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      vertaalkosten;

    • b.

      reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van rechtszittingen;

    • c.

      de kosten die gemaakt worden in de bezwaarfase anders dan de eigen bijdrage.

  • 5.

    Voor de kosten van rechtsbijstand die zijn ontstaan door een strafrechtelijke zaak is alleen een maatwerkvoorziening mogelijk in de vorm van een geldlening.

Artikel 7.10.3 Leges verblijfsvergunning

  • 1.

    Personen met een vluchtelingenstatus kunnen in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor de kosten van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.

  • 2.

    De hoogte van de bijstand is gelijk aan het bedrag van de legeskosten verminderd met het bedrag dat verschuldigd zou zijn aan leges bij de aanschaf van een Nederlandse identiteitskaart in de gemeente.

  • 3.

    De (leges)kosten van een verblijfsvergunning, anders dan een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, en kosten in verband met naturalisatie worden niet aangemerkt als noodzakelijke kosten en komen daardoor niet in aanmerking voor vergoeding.

  • 4.

    Voor de kosten van een eerste aanvraag tot verblijf wordt geen bijstand verstrekt omdat de aanvrager niet tot de kring van rechthebbenden van de Participatiewet behoort.

Artikel 7.10.4 Nadere verplichtingen

  • 1.

    Aan de bijstandsverlening kunnen op grond van artikel 55 Participatiewet één of meer van de volgende verplichtingen worden verbonden:

    • a.

      De belanghebbende is verplicht om, als het college dat noodzakelijk acht mee te werken aan een onderzoek omtrent diens financiële leerbaarheid met als doel om de financiële zelfstandigheid van belanghebbende te verbeteren en de onderbewindstelling overbodig te maken;

    • b.

      De belanghebbende is verplicht om mee te werken aan een schuldregeling die als doel heeft om de bestaande schuldenproblematiek op te lossen;

    • c.

      De verplichting om betalingsbewijzen te overleggen;

    • d.

      De verplichting om het vonnis van de rechter te overleggen;

    • e.

      De verplichting om, als dat mogelijk is, te verzoeken om veroordeling van de tegenpartij in de proceskosten;

    • f.

      Verplichtingen in verband met het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht;

    • g.

      De verplichting om alles in het werk te stellen om de (schuld)problematiek op te lossen.

  • 2.

    De verplichtingen genoemd in het eerste lid onder a tot en met g is geen limitatieve opsomming.

P

Paragraaf 7.11 Vervoer wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 7.11 Vervoer

Artikel 7.11.1 Algemene bepalingen

  • 1.

    Wanneer de enkele reisafstand meer dan 10 kilometer bedraagt, kan een maatwerkvoorziening voor de kosten van vervoer worden verstrekt als er sprake is van structurele vervoerskosten voor het bezoeken van een zieke of gedetineerde ouder, partner, verzorger of uithuisgeplaatst kind.

  • 2.

    De bezoekfrequentie wordt afgestemd op de individuele situatie van de belanghebbende.

  • 3.

    De hoogte van de maatwerkvoorziening wordt vastgesteld op basis van het tarief voor het openbaar vervoer, voordeligste mogelijkheid, dan wel bij eigen vervoer tegen een kilometervergoeding van € 0,19 per kilometer, kortste route.

Q

Artikel 11.2 wordt aangevuld met de bijlagen 5 en 6 en komt te luiden:

 

De volgende bijlagen maken integraal onderdeel uit van deze beleidsregels:

Bijlage 1: Debiteuren heronderzoeksplan;

Bijlage 2: Aanvullende begripsomschrijving;

Bijlage 3: Berekening (over) waarde woning;

Bijlage 4: Bijzondere situaties in hypotheek- en pandrecht;

Bijlage 5: Tabel gemeentelijke bijdrage sociaal medische indicatie;

Bijlage 6: Verstrekkingenlijst behorende bij de paragrafen 7.5 Meedoen en 7.6 Kindpakket.

 

R

Bijlage 5 Tabel gemeentelijke bijdrage sociaal medische indicatie wordt toegevoegd en komt te luiden:

Bijlage 5 Tabel gemeentelijke bijdrage sociaal medische indicatie 2021 en 2022

Gezamenlijk toetsingsinkomen gezin 2021 (1)

Gemeentelijke bijdrage sociaal medische indicatie per uur in 2021 (2)

Van

Tot en met

1e kind

2e en volgend kind

Lager dan

€ 20.302

100%

100%

€ 20.303

€ 31.214

100%

100%

€ 31.215

€ 42.953

92%

95%

€ 42.954

€ 58.423

86.1%

94.6%

€ 58.424

€ 83.979

79%

93.6%

€ 83.980

€ 116.371

60.9%

89.6%

€ 116.372

en hoger

39.5%

84.5%

(1) Bron: VNG Adviestabel ouderbijdrage peuteropvang 2021

(2) Bron: Kinderopvangtoeslagtabel 2021

 

Gezamenlijk toetsingsinkomen gezin 2022 (1)

Gemeentelijke bijdrage sociaal medische indicatie per uur in 2022 (2)

Van

Tot en met

1e kind

2e en volgend kind

Lager dan

€ 20.584

100%

100%

€ 20.585

€ 31.648

100%

100%

€ 31.649

€ 43.550

91.9%

94.9%

€ 43.551

€ 59.235

85.9%

94.5%

€ 59.236

€ 85.146

78.7%

93.5%

€ 85.147

€ 117.989

60.3%

89.4%

€ 117.990

en hoger

38.6%

84.3%

(1) Bron: VNG Adviestabel ouderbijdrage peuteropvang 2022

(2) Bron: Kinderopvangtoeslagtabel 2022

 

S

Bijlage 6 Verstrekkingenlijst behorende bij paragrafen 7.5 Meedoen en 7.6 Kindpakket wordt toegevoegd en komt te luiden:

Bijlage 6 Verstrekkingenlijst behorende bij de paragrafen 7.5 Meedoen en 7.6 Kindpakket

Welke kosten kunnen worden vergoed?

Meedoen: Voor de belanghebbende van 18 jaar en ouder

Alle personen van 18 jaar en ouder die behoren tot de doelgroep van de maatwerkvoorziening en die deel willen nemen aan activiteiten met een sociaal, cultureel, en sportief karakter kunnen voor de volgende activiteiten/kostensoorten een maatwerkvoorziening aanvragen:

 

Activiteit / Kostensoort

Maximale vergoeding

Lidmaatschap Bibliotheek

Maximaal € 52,50 per persoon per jaar.

Cultureel Jongeren Paspoort (CJP)

- als deze niet via de school/opleiding verstrekt wordt;

- tot de leeftijd van 30 jaar; én

- niet in combinatie met een museumkaart.

Maximaal € 17,50 per jaar, per persoon.

Let op: door tijdelijke acties ligt de aanschafprijs soms lager.

Museumkaart (niet in combinatie met een CJP)

Volwassenen (vanaf 19 jaar) maximaal € 64,90 per persoon per jaar.

Voor 18-jarigen € 32,45 per persoon per jaar.

Abonnement Wonenplus van Stichting Welzijn

Maximaal € 30 per huishouden.

Deelname aan één sport- of sociaal-culturele vereniging of activiteit (inclusief aanschaf accessoires als bijv. sportkleding)

Maximaal € 150 per persoon per jaar voor een sport- of culturele activiteit.

Bijdrage in de kosten van een bezoek aan een bioscoop, theater, (kinder)festival, (kinder)concert, dierentuin, attractiepark

Maximaal € 10 per persoon per jaar.

Kindpakket: Voor de belanghebbende met kinderen tot 18 jaar

Ten behoeve van kinderen die willen deelnemen aan activiteiten met een sociaal, cultureel, educatief en sportief karakter kunnen ouders voor de volgende activiteiten/kostensoorten een vergoeding aanvragen als zij behoren tot de doelgroep van de maatwerkvoorziening:

 

Activiteit / Kostensoort

Maximale vergoeding

Deelname aan één sportvereniging of activiteit (contributie en inclusief sportkleding en sportbenodigdheden)

Aanvraag via het Jeugdfonds Sport & Cultuur, meer informatie is te vinden op https://jeugdfondssportencultuur.nl/fondsen/noordholland/http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Bergen (NH)/CVDR428153/www.jeugdsportfonds.nl en te verkrijgen via intermediairs*. En aanmelden betekent ook echt meedoen / aanwezig zijn!

Maximaal € 225 per kind per jaar voor contributiegeld en sportspullen (maximaal € 100 voor sportspullen).

Lidmaatschap Bibliotheek

Gratis voor kinderen tot en met 17 jaar.

Deelname aan één sociaal-culturele vereniging of activiteit (inclusief benodigdheden als bijv. de aanschaf van een instrument)

Aanvraag via het Jeugdfonds Sport & Cultuur, meer informatie is te vinden op https://jeugdfondssportencultuur.nl/fondsen/noordholland/ en te verkrijgen via intermediairs*. En aanmelden betekent ook echt meedoen / aanwezig zijn!

Maximaal € 425 per kind per jaar voor contributiegeld en attributen (maximaal € 100 voor attributen).

Behalen van het zwemdiploma A

Aanvraag via het Jeugdfonds Sport & Cultuur, meer informatie is te vinden op https://jeugdfondssportencultuur.nl/fondsen/noordholland/ en te verkrijgen via intermediairs*. En aanmelden betekent ook echt meedoen / aanwezig zijn!

Er geldt een eenmalige maximale vergoeding per kind. Zwemlessen mogen gevolgd worden vanaf de leeftijd van 5 jaar. In de spelregels van het Jeugdfonds staat met welk(e) zwembad(en) de gemeente afspraken heeft.

Cultureel Jongeren Paspoort (CJP)

Niet in combinatie met een museumkaart voor jongeren.

Maximaal € 17,50 per kind per jaar voor ouders met kinderen op het voortgezet onderwijs.

Als school deze niet verstrekt en niet in combinatie met een museumkaart voor jongeren.

Museumkaart voor jongeren

Niet in combinatie met een CJP pas.

Maximaal € 32,45 per kind per jaar.

Bijdrage in de kosten van een bezoek aan een bioscoop, theater, kinderfestival, kinderconcert, dierentuin, attractiepark

Maximaal € 10 per kind per jaar.

 

Tegemoetkoming schoolkosten

Maximaal € 100 per kind per schooljaar voor ouders met kinderen in het basisonderwijs.

Maximaal € 125 per kind per schooljaar voor ouders met kinderen op het voortgezet onderwijs.

Maximaal € 200 per kind per schooljaar voor ouders met kinderen op het middelbaar beroepsonderwijs.

Laptop, computer, tablet (inclusief soft- en hardware, printer en verzekering). Niet 2e hands.

Maximaal € 600 eens per 5 jaar en maximaal twee per huishouden.

Geen vergoeding voor: papier, cartridges, onderhoudskosten, aanschaf van games, randapparatuur voor games, webcams of andere zaken die niet noodzakelijk zijn voor het gebruik van de computer of voor schooldoeleinden voor het kind.

*Let op! Een aanvraag bij het Jeugdfonds Sport & Cultuur kan alleen ingediend worden door een intermediair. Denk hierbij aan: het onderwijs (leerkrachten, intern begeleiders, cultuurcoördinator), jeugdzorg, schuldhulpverlening of gezondheidszorg (huisartsen), maatschappelijk werkers, buurtsportcoaches, leden van het Sociaal Team. Ouders, kinderen en sport- en cultuurverenigingen kunnen geen aanvraag indienen.

Artikel II Overgangsrecht

  • 1.

    Een belanghebbende houdt recht op een lopende maatwerkvoorziening op grond van een van de beleidsregels zoals die golden vóór inwerkingtreding van dit besluit tot het moment waarop de huidige maatwerkvoorziening eindigt, danwel tot het moment waarop het college een nieuw besluit afgeeft.

  • 2.

    Op aanvragen die voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn ingediend, maar waar nog geen besluit op is genomen, zijn de beleidsregels opgenomen in dit besluit van toepassing, tenzij dit nadelig is voor de belanghebbende. In dat geval zijn de beleidsregels van toepassing die van kracht waren voordat dit besluit van kracht werd.

  • 3.

    De regelgeving genoemd in artikel III zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit blijft van toepassing op een besluit, dat nog niet onherroepelijk is.

Artikel III Intrekken oude beleidsregels

De Beleidsregels maatschappelijke participatie 2016 gemeente Bergen, Beleidsregels bijzondere bijstand 2015 gemeente Bergen en Beleidsregels meerkosten chronisch zieken en mensen met een chronische beperking gemeente Bergen 2016 worden ingetrokken.

Artikel IV Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.

 

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op 23 november 2021.

mr. M.N. (Martijn) Schroor

secretaris

L. Hj. (Lars) Voskuil

burgemeester

Naar boven