Nadere regel Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2022

Burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht;

  • gelet op artikel 156 lid 3 Gemeentewet en artikelen 3, 4, en 5, Verordening Jeugdwet ge-meente Utrecht 2022 ;

  • overwegende dat het noodzakelijk is nadere regels te stellen ter uitvoering van de Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2022 met betrekking tot:

  • de voorwaarden die gelden bij het indienen van een aanvraag voor een individuele voorziening

  • de methodiek en procedure waarmee het gesprek wordt gevoerd en het gezinsplan tot stand komt;

  • de criteria voor een individuele voorziening en de methodiek waarmee de noodzaak tot het bieden van een individuele voorziening wordt vastgesteld;

  • de wijze van indienen van een verzoek voor gebruik van het persoonsgebonden budget tijdens een vakantie en het afwegingskader bij een dergelijk verzoek;

besluiten vast te stellen de Nadere regel Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2022.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

  • a.

    Cao : Collectieve arbeidsovereenkomst

  • b.

    Eigen kracht : De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of ouders (gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp) en personen uit het sociale netwerk om de benodigde hulp en ondersteuning bij opgroei-en/of opvoedingsproblemen en/of psychische problemen en/of -stoornissen.

  • c.

    Verordening : Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2022

  • d.

    Zorgcategori e: Indeling op hoofdlijnen van de verschillende categorieën jeugdhulp die aangemerkt wordt als individuele voorziening.

  • e.

    Gebruikelijke hulp : Hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.

 

 

Hoofdstuk 2 Jeugdhulp

 

 

Artikel 2 Toegang tot jeugdhulp

  • 1.

    Een mondelinge aanvraag voor een individuele voorziening in natura kan door de jeugdige of zijn ouders met ouderlijk gezag (hiermee wordt tevens een voogd bedoeld) worden ingediend in een gesprek met een medewerker van het buurtteam. De aanvraag wordt in het gesprek door de jeugdi-ge of zijn ouders met ouderlijk gezag ondubbelzinnig bevestigd en met dagtekening door de mede-werker van het buurtteam in het gezinsplan vastgelegd.

  • 2.

    Een schriftelijke aanvraag voor een individuele voorziening kan uitsluitend worden ingediend bij een medewerker van het buurtteam door middel van een door de jeugdige of zijn ouders met ouder-lijk gezag ondertekend gezinsplan.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor een professionele en eenduidige afweging door een medewerker van het buurtteam bij de beoordeling of een individuele voorziening noodzakelijk is, waarbij de wet-telijke vereisten met betrekking tot verantwoorde werktoedeling in acht worden genomen.

  • 4.

    Het college draagt zorg voor voldoende, kwantitatief en kwalitatief, beschikbare jeugdhulp zoals gedefinieerd in de geldende Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2022 artikel 2 lid 2.

  • 5.

    Een toekenning voor een individuele voorziening in natura wordt alleen verleend voor door het college gecontracteerde jeugdhulpaanbieders.

  • 6.

    Het college zorgt dat de beoordeling van een aanvraag voor een individuele voorziening onder de Jeugdwet collegiaal wordt getoetst als de jeugdige of zijn ouders met ouderlijk gezag het oneens zijn met de uitkomst van die beoordeling.

 

Artikel 3 Beoordelingscriteria eigen kracht

  • 1.

    Bij de beoordeling of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeug-dige of zijn ouders, eventueel met steun van het sociaal netwerk, toereikend zijn om zelf de ge-vraagde jeugdhulp te bieden, wordt rekening gehouden met:

    • a.

      de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige;

    • b.

      de duur daarvan;

    • c.

      de mogelijkheden van de jeugdige of zijn ouders;

    • d.

      de draagkracht en de draaglast van de ouders;

    • e.

      de samenstelling van het gezin en de woonsituatie;

    • f.

      het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen;

    • g.

      de mogelijkheden en de bereidheid van het sociale netwerk om de jeugdige of zijn ouders te on-dersteunen.

  • 2.

    De criteria genoemd in het vorige lid worden in samenhang beoordeeld, waarbij het uitgangspunt is dat, wanneer de jeugdige en zijn ouders, eventueel met behulp van het sociale netwerk, zelf mo-gelijkheden hebben om de problemen op te lossen of het hoofd te bieden, er geen individuele voor-ziening wordt verstrekt, ook niet wanneer de hulp de gebruikelijke hulp overstijgt.

  • 3.

    Een uitzondering op bovenstaande criteria kan gemaakt worden als:

    • a.

      als er sprake is van een jeugdige in de terminale levensfase.

    • b.

      de wens van de jeugdige van 12 jaar of ouder is om geen intieme verzorging te ontvangen van de ouder/verzorger.

 

Artikel 4 Dyslexiezorg

  • 1.

    Een jeugdige komt in aanmerking voor diagnostiek van ernstige dyslexie, indien:

    • a.

      de Poortwachter (is onderdeel van de organisatie Het ABC) van de school, in samenwer-king met de ouders/verzorgers, het volledige opgestelde leerlingdossier ontvangt met de aanvraag voor de voorziening dyslexiezorg; en

    • b.

      de Poortwachter het leerlingdossier heeft beoordeeld volgende richtlijnen van het Ne-derlands Kwaliteitsinstituut Dyslexie (hierna: NKD) wat onder andere inhoudt:

      • i.

        dat uit 3 Cito-toetsen (of vergelijkbare toetsen) na elkaar blijkt dat de jeug-dige een grote achterstand heeft op technisch lezen op woordniveau. Tussen deze toetsen zit telkens minimaal 6 maanden. In het geval van Cito-toetsen betekent dit dat de jeugdige 3 keer een E- of V-(min)-score heeft op lezen; en

      • ii.

        de school extra begeleiding heeft aangeboden en dat kan bewijzen. Deze begeleiding moet voldoen aan eisen die staan omschreven in de ‘Brede Vak-inhoudelijke Richtlijn Dyslexie’; en

      • iii.

        de lees- en spellingproblemen niet voortkomen uit laaggeletterdheid, ge-brekkig onderwijs of andere problemen; en

    • c.

      de Poortwachter een ontvankelijkheidsverklaring afgeeft op basis van haar beoordeling van het door de school opgestelde leerlingdossier. De verklaring wordt afgegeven aan de ouders / verzorgers van de leerling.

 

Artikel 5 Toekenning van individuele voorzieningen

  • 1.

    In geval van toekenning van een individuele voorziening in natura wordt -indien de jeugdige of zijn ouders om een beschikking vraagt- in de beschikking opgenomen:

    • a.

      Dat er een individuele voorziening wordt verstrekt in natura; en indien van toepassing een moti-vering waarom de individuele voorziening niet in de vorm van een pgb wordt verstrekt.

    • b.

      Op welke hulpvragen zoals verwoord in het gezinsplan de individuele voorziening is gericht en wat het beoogde doel of resultaat is van de individuele voorziening.

    • c.

      Het type jeugdhulp dat wordt ingezet in termen van zorgcategorieën.

  • 2.

    Bij een voornemen tot toekenning van een individuele voorziening in de vorm van een pgb, door-loopt de jeugdige of zijn ouders met ouderlijk gezag of de daartoe gemachtigde budgetbeheerder, de 10-punten-pgb-vaardigheden. Het gaat om: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/zorg-en-ondersteuning-thuis/documenten/publicaties/2019/08/26/10-punten-pgb-vaardigheden .

  • 3.

    In geval van toekenning van een individuele voorziening in de vorm van een pgb wordt in de be-schikking opgenomen:

    • a.

      Dat er een individuele voorziening wordt verstrekt in de vorm van een pgb.

    • b.

      Wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is berekend.

    • c.

      Wat de duur is van de verstrekking van een individuele voorziening waarvoor het pgb is bedoeld.

    • d.

      De wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Ingangsdatum toewijzing: Voor alle besluiten die worden genomen geldt dat de datum van besluit de datum van toewijzing van de toegekende individuele voorziening is. In uitzonderlijke gevallen kan het besluit terugwerkende kracht hebben en kan worden gekozen voor een toewijzingsdatum in het verleden, echter nooit eerder dan de meldingsdatum.

  • 5.

    In geval van weigering van een aanvraag van een individuele voorziening, wordt dit in de be-schikking gemotiveerd toegelicht.

 

Hoofdstuk 3 Persoonsgebonden budget (pgb)

 

 

Artikel 6 In geval van een pgb zijn er de verschillende zorgcategorieën:

  • 1.

    Persoonlijke verzorging

  • Activiteiten zoals hulp bij het wassen, aankleden, het verplaatsen in zit- of lighouding, eten en drinken, het toedienen van medicatie, naar het toilet gaan, ook als daarbij gebruik gemaakt wordt van een sonde, katheter, incontinentiemateriaal of stoma. Dit valt onder de individuele voorziening ambulante specialistische jeugdhulp.

  • 2.

    Ambulante begeleiding individueel

  • Activiteiten die met een individu uitgevoerd worden en welke zijn gericht op het bevorderen van het zelfstandig functioneren. Hierbij kan het gaan om jeugdigen met een beperking, een chronisch psy-chisch probleem of een psychosociaal probleem. Dit valt onder de individuele voorziening ambulante specialistische jeugdhulp.

  • 3.

    Ambulante begeleiding groep

  • Zie begeleiding individueel; activiteiten vinden plaats in groepsverband. Dit valt onder de individuele voorziening ambulante specialistische jeugdhulp.

  • 4.

    Vervoer

  • Als een jeugdige op grond van de Jeugdwet jeugdhulp ontvangt en in verband met een medische noodzaak of zijn gebrek aan zelfredzaamheid niet in staat is om zelfstandig van en naar de locatie te komen waar de jeugdhulp wordt gegeven, kan voorzien worden in groepsvervoer naar en van de locatie waar de jeugdhulp gegeven wordt. Individueel vervoer is alleen van toepassing als groepsver-voer niet mogelijk is (ook zorg in natura als bijzonder vervoer is dan voorliggend) en dat redelijker-wijs niet verwacht kan worden van anderen in de omgeving van de jeugdige. Dit valt onder de indivi-duele voorziening ambulante specialistische jeugdhulp.

  • 5.

    Kortdurend verblijf

  • Het logeren van een persoon met een aandoening, beperking of een handicap in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week, als de zorg voor die persoon noodzakelijkerwijs ge-paard gaat met permanent toezicht. Kortdurend verblijf draagt er dus aan bij dat de persoon met een aandoening, beperking of handicap thuis kan blijven wonen en niet in een instelling hoeft te worden opgenomen. Dit valt onder de individuele voorziening niet-gezinsgericht logeren en wonen.

  • 6.

    Behandeling basis jeugd-ggz

  • De zorg voor mensen met lichte tot matige psychische aandoeningen valt onder de Basis GGZ. Een behandeling binnen de Basis GGZ kan bestaan uit gesprekken met bijvoorbeeld een psycholoog of psychotherapeut. Behandeling kan ook gegeven worden bij opvoedondersteuning of een vorm van jeugdhulp en bestaat dan uit gesprekken met een orthopedagoog, psycholoog of psychotherapeut. Dit valt onder de individuele voorziening ambulante specialistische jeugdhulp.

  • 7.

    Behandeling specialistische jeugd-ggz

  • De gespecialiseerde GGZ is bedoeld voor patiënten met zware, ingewikkelde psychische aandoeningen. De behandeling wordt uitgevoerd door bijvoorbeeld een psychiater of een klinisch psycholoog. Dit valt onder de individuele voorziening ambulante specialistische jeugdhulp.

 

Artikel 7 Vakantie

  • 1.

    Een jeugdige of zijn ouders kan een schriftelijk verzoek indienen voor het gebruik van pgb in een vakantie;

  • 2.

    De Medewerker van het buurtteam bepaalt of de toegekende individuele begeleiding noodzake-lijk is om tijdens de vakantie te kunnen functioneren. Denk hierbij aan ondersteuning bij het ma-ken van een transfer van de rolstoel naar het bed in het vakantieverblijf;

  • 3.

    Het pgb mag niet worden ingezet voor het (deels) financieren van de vakantie;

  • 4.

    Een pgb dat naar zijn aard bedoeld is om in te zetten in en rond de woning van betrokkene kan niet tijdens een vakantie worden ingezet;

  • 5.

    Indien de jeugdige of zijn ouders het pgb nodig hebben om tijdens de vakantie te kunnen functi-oneren is de maximale vakantietermijn 13 weken per toekenningsperiode van 12 maanden. Ech-ter hiervan mag maximaal 6 weken aaneengesloten worden opgenomen. Deze termijn is bepaald om te kunnen aansluiten op de lengte van de zomervakantie van basisscholen. Indien het pgb voor een kortere periode wordt toegekend, wordt het aantal van 13 weken naar rato berekend.

 

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

 

 

Artikel 8 Intrekking

De nadere regels Jeugdhulp gemeente Utrecht 2020 worden per 1 januari 2022 ingetrokken.

 

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze nadere regel treedt per 1 januari 2022 in werking.

 

Artikel 10 Citeertitel

Deze nadere regel wordt aangehaald als: Nadere regel Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2022.

 

 

 

 

 

 

 

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van Utrecht in de vergadering van 7 december 2021

De burgemeester,

Sharon A.M. Dijksma

De secretaris

Gabrielle G.H.M. Haanen

Toelichting op de artikelen

 

De vastgestelde Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2022 biedt in lijn met Jeugdwet de moge-lijkheid om op specifieke onderdelen bevoegdheden te delegeren aan het college om nadere regels te stellen binnen de kaders van de Verordening. Met de nadere regels Verordening Jeugdwet geeft het college invulling aan deze bevoegdheid. Het gaat om: de aanvraag en de toegang tot jeugdhulp ende voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Hoofdstuk 1

Artikel 1

Hierin worden een aantal begrippen uit de nadere regels nader toegelicht (begrippen die ook in de Jeugdwet of Verordening Jeugdwet staan worden niet toegelicht).

 

Hoofdstuk 2

Artikel 2

Dit artikel geeft aan op welke wijze een aanvraag kan worden ingediend voor een individuele voor-ziening in natura en op welke wijze wordt gehandeld indien een aanvraag niet gehonoreerd wordt.

Uitgangspunt is dat een aanvraag voor een individuele voorziening in natura mondeling kan worden ingediend, en dat jeugdige en ouders, en de professional zo min mogelijk administratieve last on-dervinden van de aanvraag. Daarom wordt de aanvraag in het gezinsplan opgenomen. Vastleggen van de datum van aanvraag is van belang vanwege beslistermijnen zoals benoemd in de Awb.

Verpleegkundige handelingen vallen niet onder de Jeugdwet. Bij een aanvraag wordt nagegaan of er (mogelijk) sprake is of kan zijn van een Wlz-indicatie of intensieve kindzorg op grond van de Zorg-verzekeringswet.

 

Artikel 3

Lid 1

Nadat de noodzakelijke hulp voor het gezin in kaart is gebracht door het college, moet worden on-derzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/ of ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en onder-steuning te kunnen bieden. Hiervoor wordt een afwegingskader gehanteerd dat onder andere geba-seerd is op de zelfredzaamheid van de jeugdige en de beschikbaarheid, draagkracht en draaglast verhouding bij de ouders eventueel met inzet van personen uit het sociaal netwerk. Bij voldoende eigen kracht wordt geen individuele jeugdhulpvoorziening afgegeven, ook niet in de vorm van een pgb.

 

‘Eigen kracht’ kan verschillende zaken inhouden, zoals:

1. het aanspreken van een aanvullende verzekering;

2. het inzetten van vrijwilligers of mensen uit het sociale netwerk;

3. mogelijkheden van de ouder zelf. Ouders moeten gemotiveerd aangeven waarom en waardoor ze vast lopen aan de hand van voorbeelden.

 

Ad C Mogelijkheden van jeugdige of ouders

Het door ouders aan kinderen bieden van een woonomgeving waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd, een passend pedagogisch klimaat en zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans die nodig is bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid, is voor alle leeftijden gebruikelijke hulp.

Bovengebruikelijke hulp kan in beginsel van ouder(s)/verzorger(s) worden verwacht. Wanneer hulp als bovengebruikelijke hulp volgens bijlage 1 wordt aangemerkt, wil dit niet zeggen dat de ouders, evt. met behulp van het sociaal netwerk, niet voldoende draagkracht hebben de bovengebruikelijke hulp te leveren. Voor een verdere weging kunnen onderstaande punten gebruikt worden.

• is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden;

• is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden.

 

Ad D Draagkracht en draaglast

Soms is het bieden van hulp aan en zorgen voor een kind zo zwaar dat sprake is van overbelasting. Er is dan geen of beperkt evenwicht meer tussen draagkracht (=belastbaarheid) en draaglast (=belasting), vaak gekenmerkt door fysieke en/of psychische klachten van de hulpverlener. Vaak is het tijdelijk overnemen van de bovengebruikelijke hulp voldoende om dit evenwicht te herstellen, zodat de gebruikelijke hulp geboden kan blijven worden. In de gevallen waar ook de gebruikelijke hulp door (dreigende) overbelasting niet of beperkt geboden kan worden, kan deze gebruikelijk hulp volledig of deels toegekend worden als individuele jeugdhulpvoorziening indien geen andere oplos-singen mogelijk zijn.

 

Beoordeling van overbelasting

De feitelijke situatie is het uitgangspunt bij het vaststellen of en in welke mate (boven) gebruikelijke hulp geboden kan worden of dat juist sprake is van (dreigende) overbelasting. Factoren van belang voor het onderzoeken van de draagkracht zijn o.a.:

• Persoonskenmerken

• Lichamelijke en geestelijke conditie

• Andere activiteiten

• Wijze van omgaan met de problemen

• Motivatie/bereidheid voor de hulptaak

• Het sociaal netwerk

 

Factoren van belang voor het onderzoeken van de draaglast zijn o.a.:

• Persoonskenmerken van de hulpvrager

• Benodigde ondersteuningsintensiteit

• Omvang en (on)planbaarheid van de taken

• Ziektebeeld en prognose hulpvrager

• Woonsituatie

• Bijkomende sociale, emotionele of relationele omstandigheden

 

Om deze factoren te kunnen onderzoeken moet vaak degene die de (boven)gebruikelijke hulp moet verlenen zelf ook gehoord worden. Indien nodig kan ook medisch advies worden opgevraagd of kan toestemming gevraagd worden om contact op te nemen met de huisarts. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de hulp die iemand biedt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. Er zijn landelijk diverse vragenlijsten beschikbaar, zoals EDIZ, EDIZ-plus, CRA-D en CSI die indien gewenst gebruikt kunnen worden om het onderzoek naar de belastbaarheid van de hulpverlener verder te onderbouwen. Een eventuele vragenlijst maakt altijd onderdeel uit van het brede onderzoek naar factoren die van belang zijn voor het bepalen van de draagkracht/draaglast. Bij (dreigende) overbelasting wordt daarnaast in het onderzoek ook gekeken naar andere oplossin-gen die kunnen bijdragen aan het verbeteren van het evenwicht van de draagkracht/draaglast. Te denken valt aan ondersteuning door een vrijwilliger en coaching door een mantelzorgcoach, maar ook aan het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk waardoor de belasting minder wordt. Er kan van de huisgenoot worden gevraagd aanpassingen te doen in dit huiselijk leven en/of werk wanneer dit huiselijk leven en/of werk bijdragen aan de overbelasting. Wanneer de geldigheidsduur van de toekenning verlopen is en een herindicatie wordt aangevraagd, zal worden gekeken of en welke in-spanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.

Een individuele voorziening ter vervanging van de gebruikelijke hulp van de overbelaste ouder kan niet worden ingevuld door middel van een pgb dat vervolgens uitgevoerd wordt door de overbelaste ouder of mantelzorger. Doel van de indicatie is immers het ontlasten van de ouder door het door anderen laten uitvoeren van de gebruikelijke hulp. Hiertoe hebben wij in 2022 onder andere een pilot praktische ondersteuning in gezinnen.

 

Ad E Samenstelling van het gezin en de woonsituatie

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kin-deren. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles). Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of ver-zorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouders. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Van ouders wordt verwacht maximaal te zoeken naar eigen oplossingen. Dit geldt ook bij uitval van de ouder in een éénouder-gezin- of als beide ouders beperkingen ondervinden in de opvang en verzorging van de kinderen. Het college onderzoekt, in geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid met mantelzorg kan worden opgevangen.

 

Ad F Belang van de ouders om te voorzien in een inkomen

Tijdens het onderzoek wordt het belang van ouders om te participeren/werken/te voorzien in een inkomen besproken met de ouder(s). Daarbij moet worden uitgegaan van de (financiële) situatie van ouder(s) zoals deze is ten tijde van de aanvraag. Verschillende elementen kunnen hier een rol spelen en worden besproken met de ouder(s) zoals bijvoorbeeld:

  • Als ouder(s) substantieel minder gaan werken/ baan opzeggen om de jeugdhulp te verlenen, bespreken welke consequenties t.a.v. wonen, dagelijks levensonderhoud, school, activiteiten jeugdige, draagkracht er kunnen zijn.

  • Motivatie van ouders om te participeren/werken. Het kan bijvoorbeeld voor ouders voor hun eigen ondersteuningsvraag belangrijk zijn om te participeren /werken. Ook kan arbeid /inkomen /carrière bijvoorbeeld zorgen voor meer draagkracht of een betere woonsituatie wat weer meer eigen mogelijkheden geeft en/of bijdraagt aan het probleemoplossend ver-mogen van jeugdige /ouder(s);

  • Dit is geen uitputtende lijst en dient per situatie beoordeeld te worden en in samenhang met de andere aspecten van het afwegingskader te worden gewogen. Tijdens het onderzoek kunnen elemen-ten als deze worden besproken met de ouder(s). Bij dit onderzoek/gesprek wordt niet aan ouders gevraagd om informatie over de hoogte van het inkomen/vermogen of financiële situatie te overleg-gen. Ook wordt er geen inkomenstoets of financiële draagkrachtmeting bij ouder(s) uitgevoerd. Een aanvraag voor een individuele voorziening afwijzen omdat er voldoende vrij besteedbaar vermogen/ inkomen is (om bijvoorbeeld zelf zorg in te kopen) kan niet.

 

Het college kan bijlage 1 gebruiken voor een eerste inschatting of de gevraagde hulp gebruikelijke hulp betreft. Het is echter geen instrument om uitsluitend te gebruiken voor de toegang tot indivi-duele jeugdhulp.

 

Artikel 4

Geeft nadere regels voor toekenning van Jeugdhulp bij Dyslexie.

 

Artikel 5

Hierin is nader uitgewerkt welke onderdelen in een toekenning en beschikking voor een individuele voorziening in natura of beschikking voor een individuele voorziening in de vorm van een pgb moeten worden opgenomen.

 

De vaststelling of een individuele voorziening nodig is, vergt een professionele en eenduidige afwe-ging. Van belang is daarom dat de medewerkers van het buurtteam werken volgens de wettelijke norm van verantwoorde hulp (voor zowel jeugdhulp als toegang). Deze verplichting uit de Jeugdwet is door de VNG in overleg met de brancheorganisaties uitgewerkt in een norm voor verantwoorde werktoedeling die uit drie onderdelen bestaat:

  • a.

    De norm verplicht de Stichting Lokalis (verder te noemen: Buurtteam Jeugd en Gezin) (als ook andere jeugdhulpaanbieders) tot het werken met geregistreerde professionals uit het Kwaliteitsre-gister Jeugd of het BIGregister.

  • b.

    Bij het toedelen van taken moet Buurtteam Jeugd en Gezin rekening houden met de specifieke kennis en vaardigheden van de geregistreerde professional. De kennis en vaardigheden van de pro-fessionals dienen passend te zijn bij de hulpvraag van de jeugdige en ouders.

  • c.

    Buurtteam Jeugd en Gezin moet ervoor zorgen dat deze geregistreerde professionals kunnen werken volgens hun professionele standaarden (beroepscodes, vakinhoudelijke richtlijnen).

  • d.

    Leidend bij het toepassen van de norm van verantwoorde werktoedeling is het principe “comply or explain”. Dat betekent dat de Buurtteamorganisatie Jeugd en Gezin het werk moet toebedelen aan geregistreerde professionals, tenzij deze kan motiveren waarom dat niet wordt gedaan.

 

Zowel in de Wmo 2015 als in de Jeugdwet worden drie voorwaarden beschreven waaraan een aanvra-ger moet voldoen. De medewerker van het buurtteam maakt een inschatting van:

  • de bekwaamheid van de aanvrager om zorg in te kopen met een pgb en dit pgb te beheren

  • de motivering door de aanvrager waarom een pgb beter voldoet dan zorg in natura

  • de gewaarborgde kwaliteit van de dienstverlening die wordt ingekocht met een pgb.

Op basis van de aanvraag van de jeugdige of zijn ouders komt de medewerker van het buurtteam tot een gewogen oordeel of de jeugdige of zijn ouders in aanmerking komt voor een individuele voorzie-ning in de vorm van een pgb. De handreiking PGB geeft een beeld van de aspecten die de medewer-ker van het buurtteam betrekt in zijn oordeel.

 

 

BIJLAGE 1: Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke hulp

 

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen.

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaar-borgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehooraf-stand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

  • hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaar-borgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, acti-viteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan.

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaar-borgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelf-standig gaan wonen).

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaar-borgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Alle niet in deze bijlage genoemde persoonlijke verzorging door de ouder / verzorger aan het kind is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op herstel van het (gezondheids)probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. Daar-bij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden. Het aanleren van han-delingen op het gebied van persoonlijke verzorging aan jeugdigen valt ook aan te merken als ge-bruikelijke hulp.

Naar boven