Gemeenteblad van 's-Hertogenbosch
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
's-Hertogenbosch | Gemeenteblad 2021, 445632 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
's-Hertogenbosch | Gemeenteblad 2021, 445632 | beleidsregel |
Beleidsregels Bijzondere bijstand 2021 III ´s-Hertogenbosch
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente ‘s-Hertogenbosch,
In zijn vergadering van 7 december 2021,
Gezien het voorstel met reg.nr. 11778174,
Overwegen dat het wenselijk is regels vast te stellen waarbinnen bijzondere bijstand kan worden verleend;
“Beleidsregels bijzondere bijstand 2021 III ’s-Hertogenbosch”
De begripsbepalingen van de Participatiewet zijn onverkort op deze beleidsregels van toepassing.
Bij het vaststellen van het bedrag van de bijzondere noodzakelijke kosten wordt aangesloten bij normbedragen zoals opgenomen in de prijzengids van het Nibud en/of de vergoedingen van de Collectieve Zorgverzekering voor Minima (CZM). Dit betekent dat de daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed tot een maximum als genoemd in de Nibud-prijzengids of, indien van toepassing, de vergoeding overeenkomstig de collectieve aanvullende verzekering. Voor duurzame gebruiksgoederen en/of woninginrichting en verhuiskosten wordende bedragen gehanteerd zoals genoemd in de toelichting van deze beleidsregels.
Hoofdstuk 2. Draagkracht en draagkrachtperiode
Het vermogen in de woning met bijbehorend erf als bedoeld in artikel 34 lid 2 onderdeel d van de wet wordt niet in aanmerking genomen. Bij het vaststellen van de draagkracht wordt rekening gehouden met eventuele lagere woonlasten. Bij het bepalen of er sprake is van lagere woonlasten, wordt uitgegaan van de basisnorm voor huurlasten. Het meerdere wordt als draagkracht aangemerkt.
De tegemoetkoming die gedupeerden van de toeslagenaffaire hebben ontvangen op grond van artikel 49 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en die op grond van artikel 7, aanhef en onderdeel p, van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ worden vrijgelaten, wordt niet gerekend tot het inkomen en vermogen van de aanvrager op grond van artikel 31 lid 2 Participatiewet bij de uitvoering van de bijzondere bijstand (inclusief de Individuele Inkomenstoeslag en Studietoeslag) in het jaar waarin deze tegemoetkoming is ontvangen. De vrijstelling voor vermogen geldt ook voor de jaren 2022 tot en met 2025 voor zover de tegemoetkoming voor gedupeerden van de toeslagenaffaire nog niet is besteed door de belanghebbende, gedupeerde c.q. aanvrager van bijzondere bijstand. Het aankopen van beleggingsproducten en crypto’s wordt als een besteding aangemerkt. Alle inkomsten verkregen uit de tegemoetkoming die gedupeerden van de toeslagaffaire hebben ontvangen worden wel beschouwd als middelen bij de uitvoering van de bijzondere bijstand.
Het in aanmerking te nemen inkomen wordt verlaagd met:
de jonggehandicaptenkorting bij personen van 27 jaar of ouder met een Wajonguitkering. De vrijlating geldt niet voor personen jonger dan 27 jaar; dit blijkt uit artikel 31 lid 5 PW, artikel 31 lid 2 sub c PW. Bij personen die een recht hebben op Wajong, maar door andere inkomsten geen Wajong uitbetaald krijgen, mag wél de jonggehandicaptenkorting worden toegepast. Bij een echtpaar (met allebei Wajong) mag de vrijlating twee maal worden toegepast;
Artikel 7 Draagkracht vaststellen en draagkrachtperiode
In afwijking op lid 1 geldt een draagkrachtpercentage van 100% boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm bij de kosten van duurzame gebruiksgoederen, levensonderhoud van jongeren van 18,19 of 20 jaar, bijdrage alleenstaande ouder, woonkostentoeslag, buitengewone verwervingskosten, verhuizing en woninginrichting.
Artikel 10 Bijzondere bijstand Levensonderhoud jongeren 18 tot 21 jaar
Voor woonkosten boven de maximale huurprijs zoals omschreven in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag wanneer belanghebbende een woning in huur of eigendom bewoont, wordt een woonkostentoeslag verstrekt welke in overeenstemming met artikel 12 lid 1 onder b van deze beleidsregels is berekend, met dien verstande, dat de woonkosten die uitgaan boven de maximale rekenhuur volledig voor woonkostentoeslag in aanmerking komen.
De woonkostentoeslag wordt verstrekt tot de datum waarop de belanghebbende wel aanspraak kan maken op huurtoeslag en, als huurtoeslag niet aan de orde is, voor de periode van maximaal één jaar. Deze periode van één jaar kan op aanvraag verlengd worden indien bijzondere omstandigheden daartoe noodzaken. De aantoonplicht ligt hierbij bij belanghebbende.
Aan de woonkostentoeslag zoals beschreven in het derde lid wordt met toepassing van artikel 55 van de Participatiewet de verplichting verbonden dat belanghebbende zo spoedig mogelijk verhuist naar een goedkopere woning, waarvoor geen aanspraak meer gedaan hoeft te worden op woonkostentoeslag, dan wel, indien de woning een eigen woning betreft, de woning zo spoedig mogelijk te koop aanbiedt, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten, zodat geen aanspraak meer gedaan hoeft te worden op woonkostentoeslag.
Hoofdstuk 4. Individuele verstrekkingen
Artikel 13 Meerkosten in verband met ziekte of handicap
Voor bijzondere bijstandsverlening komen in ieder geval de volgende niet verzekerbare medische noodzakelijke kosten in aanmerking:
Artikel 14 Zelfstandig functioneren van ouderen en mensen met een beperking
Voor bijzondere bijstand komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking, als deze noodzakelijk zijn om het zelfstandig functioneren van ouderen en mensen met een beperking te bevorderen:
Artikel 15 Kosten van bijzondere sociale en financiële omstandigheden
leges voor de verlenging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en verblijfsvergunning eerste aanvraag voor een in Nederland geboren kind. Hierbij dient in alle situaties sprake te zijn van een rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling in de zin van artikel 8 onderdeel a tot en met e en i Vreemdelingenwet 2000.
voor zover deze kosten noodzakelijk zijn voor de combinatie van arbeid en zorg, mits door bijzondere omstandigheden, zoals de arbeidstijden van de ouder, geen passend aanbod voor kinderopvang kan worden gedaan door een kindercentrum of gastouderbureau waardoor geen aanspraak op een tegemoetkoming in het kader van de Wet Kinderopvang mogelijk is.
Vanaf 1 januari 2015 is de alleenstaande oudernorm in de Participatiewet vervangen door een combinatie van de alleenstaande norm en de alleenstaande ouderkop, ook wel de ALO-kop genoemd en onderdeel van het kindgebonden budget. Door een verschil in definiëring van het (fiscaal)partnerbegrip tussen de Participatiewet en de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (AWIR) ontvangt een kleine groep alleenstaande ouders geen ALO-kop zonder dat zij hier zelf iets aan kunnen doen. Hierbij kunnen de volgende drie categorieën onderscheiden worden:
De staatssecretaris heeft gemeenten opgeroepen om in die gevallen dat er sprake is van schrijnende situaties, maatwerkondersteuning te bieden bijvoorbeeld via de bijzondere bijstand. Categoriale verstrekking aan een groep personen is niet toegestaan. Vandaar dat elke situatie individueel beoordeeld dient te worden alvorens tot verstrekking van een aanvullende periodieke uitkering kan worden overgegaan. Hierbij dient te worden beoordeeld in hoeverre:
Er kan eenmalig bijzondere bijstand (overbruggingsuitkering) worden verstrekt voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, indien er voorafgaand aan het recht op een (bijstands)uitkering geen inkomen was en of belanghebbende door bijzondere omstandigheden niet heeft kunnen reserveren om te voorzien in deze algemene kosten. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt in dit geval maximaal 90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Artikel 16 Duurzame gebruiksgoederen
De aanschaf van (duurzame) noodzakelijke gebruiksgoederen komen in aanmerking voor bijzondere bijstand zoals bedoeld in artikel 51 van de wet als:
Artikel 17 Maatschappelijke participatie
Bijzondere bijstand wordt in ieder geval verstrekt voor de kosten van sociale activiteiten (participatie) als deze kosten betrekking hebben op:
De bijdrage in deze kosten geldt voor het kalenderjaar waarin de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt én bedraagt 100% van de kosten voor de gezinsleden en hun ten laste komende kinderen.
De maximale bijdrage per kalenderjaar bedraagt € 125,00 per persoon. In die gevallen waarbij gebruik gemaakt kan worden van Stichting Leergeld, het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds, worden deze gezien als een passende en toereikende voorliggende voorziening.
Hoofdstuk 5. Categoriale verstrekkingen bijzondere bijstand
Artikel 19 Computer voor kinderen in het voortgezet onderwijs
Bijzondere bijstand kan worden verstrekt aan die gezinnen met een inkomen dat niet meer bedraagt dan 120% van de geldende bijstandsnorm en waar minstens één van de kinderen op het voortgezet onderwijs zit. Zij komen één keer per 5 jaar in aanmerking voor een computer ter waarde van maximaal € 550,00 in geval van een laptop of maximaal € 600,00 in geval van een desktop.
Ook leerlingen in het kader van de Internationale Schakelklas komen voor deze vergoeding in natura in aanmerking. Artikel 7 van deze beleidsregels is hierop niet van toepassing.
Artikel 20 Collectieve zorgverzekering voor minima (CZM)
Belanghebbenden met een netto maandinkomen tot 130% van de geldende bijstandsnorm kunnen deelnemen aan de collectieve ziektekostenverzekering van VGZ. Via het pakket “VGZ gemeente compleet of VGZ gemeente compleet plus. Of bij CZ via het pakket “CZ gemeente extra of CZ gemeente extra uitgebreid. Voor de premie van het aanvullende deel van de verzekering wordt gedeeltelijk bijzondere bijstand verstrekt. Dit bedrag wordt rechtstreeks uitbetaald aan de betreffende zorgverzekeraar. Met dit bedrag wordt automatisch de premie verlaagd.
Artikel 21 Individuele inkomenstoeslag
In beginsel komt niet voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking de belanghebbende die in de referteperiode een maatregel opgelegd heeft gekregen op grond van artikel 7 tot en met 10 van de Verordening Handhaving Participatiewet IOAW en 2017. Een waarschuwing wordt hier niet als maatregel beschouwd. Artikel 7 van deze beleidsregels is hierop niet van toepassing.
Artikel 22 Overige en slotbepalingen
Belanghebbende behoudt de mogelijkheid tot en met 31 december 2021 een aanvraag voor kosten van bewindvoering van dit jaar met terugwerkende kracht in te dienen (overgangsrecht). Vanaf 1 januari 2022 is artikel 3 lid 3 van toepassing op aanvragen bijzondere bijstand kosten bewindvoering met betrekking indieningstermijn aanvraag.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van B&W van de gemeente ’s-Hertogenbosch op 7 december 2021,
de secretaris
drs. B. van der Ploeg
de burgemeester
drs. J.M.L.N. Mikkers
De verlening van bijzondere bijstand is geregeld in de Participatiewet.
In artikel 35 is bepaald dat bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de noodzakelijke kosten van het bestaan die als gevolg van bijzondere individuele omstandigheden niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Niet de aard van de kosten is bepalend, maar de omstandigheden van belanghebbende. De beoordeling van deze bijzondere individuele omstandigheden is aan het college van burgemeester en wethouders. De landelijk geregelde bijstandsnorm en de eventueel daarop verleende toeslag zullen in de regel toereikend zijn voor de noodzakelijke bestaanskosten.
De landelijke geldende wettelijke voorschriften beperken zich tot hoofdzaken en geven gemeenten veel ruimte tot het maken van eigen beleid. Deze beleidsregels schetsen de kaders waarbinnen bijzondere bijstand in de gemeente ’s-Hertogenbosch wordt verleend.
In de loop van 2005 zijn er naar aanleiding van jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep nieuwe inzichten ontstaan over de noodzaak en de status van een verordening voor de bijzondere bijstand. De uitvoering van de wet is aan burgemeester en wethouders opgedragen en de gemeenteraad is om die reden niet bevoegd om een verordening te maken voor de uitvoering van de bijzondere bijstand. Uiteraard met uitzondering van de zaken die de Participatiewet aan de gemeenteraad opdraagt, zoals de Verordening Individuele Inkomenstoeslag.
De individuele uitvoering van de bijzondere bijstand laat onverlet dat het college daarvoor beleidsregels kan opstellen. Beleidsregels dragen bij aan de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid en zijn ook van belang voor de doelmatigheid van de uitvoering.
In dit artikel worden de begrippen toegelicht. In artikel 1c worden regels over woonkosten opgenomen.
Onderhoudskosten komen in beginsel niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.
Artikel 2.Vorm van de bijstand
In dit artikel is de vorm van de bijstand geregeld, en ook de mogelijkheid om bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid af te wijken van de hoofdregel dat de bijstand om niet verstrekt wordt. Hierbij moet gedacht worden aan situaties waarin de belanghebbende door eigen toedoen een beroep op de bijstand moet doen. Bijvoorbeeld door het te snel interen op een vermogensoverschot. De bijstand kan dan in de vorm van een geldlening verstrekt worden.
Op grond van de Participatiewet wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. In de praktijk is gebleken dat dit bij het in behandeling nemen van aanvragen om bijzondere bijstand regelmatig leidde tot afwijzende besluiten. Dit was een ongewenst gevolg.
Ook worden door de klant vaak kleine kostensoorten opgespaard waardoor de klant slechts eenmaal een aanvraag hoeft in te dienen. Tevens dient de klant vaak een voorliggende voorziening te gelde te maken alvorens er recht op (aanvullende) bijstand bestaat.
Gelet op het bovenstaande is bepaald dat de klant de aanvraag voor bijzondere bijstand tot 1 april van het jaar volgend op het jaar waarin de kosten zijn gemaakt of betrekking op hebben kan indienen.
Deze regel heeft geen betrekking op de kosten genomen in artikel 10, 12 en 15 lid 1 sub c van deze beleidsregels en de Individuele Studietoeslag zoals bedoeld in artikel 36b lid 1 Participatiewet. Dit omdat in deze artikelen de kosten beschreven staan die betrekking hebben op het maandelijkse noodzakelijke kosten van het bestaan. Hiervoor geldt de hoofdregel van de Participatiewet dat er geen bijstand met terugwerkende kracht verstrekt wordt, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Ook geldt deze bepaling niet voor bijzondere bijstand voor incidenteel voorkomende algemene bestaanskosten.
In lid 5 is aangegeven dat het college bepaalt op welke manier de aanvraag ingediend moet worden.
Tot het moment dat het aanvraagproces gedigitaliseerd is, dient de aanvrager gebruik te maken van het aanvraagformulier.
In dit artikel wordt verwezen naar de normbedragen zoals deze voor de verschillende bijzondere kostensoorten verstrekt kunnen worden. Daarnaast is in dit artikel bepaald dat alleen de eventuele meerkosten voor vergoeding via de bijzondere bijstand in aanmerking komen, het zogenaamde besparingsmotief.
De gemeente ’s-Hertogenbosch heeft besloten dat voor de bepaling van aanspraak op bijzondere bijstand en regelingen in het kader van minimabeleid wordt uitgegaan van de vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet. Als er dus sprake is van vermogen boven die grens, dan bestaat er geen recht op bijzondere bijstand omdat er sprake is van draagkracht.
In lid 2 is bepaald dat er geen rekening gehouden wordt met de eventuele aanwezige overwaarde van de eigen woning. Bij eigen woningbezit kan er soms wel sprake zijn van lagere woonlasten omdat de hypotheek (geheel/gedeeltelijk) afgelost is. Bij het vaststellen van de draagkracht wordt rekening gehouden met die eventuele lagere woonlasten. Bij het bepalen of er sprake is van lagere woonlasten, wordt uitgegaan van de basisnorm voor huurlasten. Het meerdere wordt als draagkracht aangemerkt.
Lid 4 geldt uitsluitend voor de gedupeerden van de toeslagenaffaire die een tegemoetkoming van circa 30.000 euro hebben ontvangen van de Belastingdienst. Deze tegemoetkoming valt niet onder het begrip “inkomen” en “vermogen” bij de uitvoering van de bijzondere bijstand. Zolang dit bedrag, of het restant daarvan, op een rekening courant of spaarrekening staat, telt het niet mee als “vermogen”. Het deel van deze tegemoetkoming dat niet is uitgegeven, wordt ook in de jaren tot en met 2025 niet tot het vermogen gerekend. Eventuele inkomsten die uit deze tegemoetkoming worden ontvangen, vallen wel onder het begrip “inkomen” en “vermogen” bij de uitvoering van de bijzondere bijstand, Individuele Inkomenstoeslag en Studietoeslag.
De hardheidstegemoetkoming van circa 30.000 euro wordt door de Belastingdienst uitgekeerd op grond van artikelen 49 lid 1; 49a; 49b en 49c Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Door de vrijlating past de gemeente artikel 7 lid 1 sub p uit de regeling Participatiewet, IOAW, IOAZ op dezelfde manier toe bij de uitvoering van de bijzondere bijstand, Individuele Inkomenstoeslag en Studietoeslag.
Besloten is dat voor de bepaling van aanspraak op bijzondere bijstand en regelingen in het kader van minimabeleid wordt uitgegaan van hetzelfde inkomen zoals dat vastgesteld wordt voor de algemene bijstand. Het inkomen is gelijk aan (de som van) alle netto inkomensbestanddelen exclusief vakantiegeld waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Hoofdregel is dat alle middelen meetellen voor de beantwoording van de vraag of er recht op algemene bijstand bestaat en tot welk bedrag. De Participatiewet geeft een opsomming van de middelen die bij de vaststelling van het rechtop en de hoogte van de algemene bijstand worden vrijgelaten.
Het college oordeelt dat voor bijzondere bijstand uitgegaan wordt van de norm zonder rekening te houden met eventuele kostendelers. Dit is heel goed te verdedigen, want er bestaat alleen recht op bijzondere bijstand als er sprake is van kosten voortvloeiende uit bijzondere omstandigheden en noodzakelijke kosten. Dat iemand eventuele woonkosten kan delen doet aan de bijzondere kosten op zichzelf niet af. Deze individuele bijzondere kosten kunnen niet direct of indirect worden afgewenteld op willekeurige derden, met wie wel algemene kosten kunnen worden gedeeld. Ook wordt de individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing gelaten.
Een periodieke uitkering particuliere oudedagsvoorziening kan niet (gedeeltelijk) buiten beschouwing worden gelaten. Deze geldt van wetswege alleen voor algemene bijstand. De lijfrente kan buiten beschouwing worden gelaten. De lijfrente is ook een soort particuliere oudedagsvoorziening.
In lid 3 wordt aangegeven dat bij de vaststelling van het inkomen uitgegaan wordt van het periodieke inkomen van de belanghebbende(n) over de maand waarin de kosten zijn gemaakt, tenzij dit geen juist inzicht geeft. Hiervan kan sprake zijn in geval van wisselende inkomsten.
Artikel 7.Draagkracht vaststellen en draagkrachtperiode
Het is een discretionaire bevoegdheid van het college om te bepalen welk deel van de middelen in aanmerking wordt genomen voor de draagkracht als bijzondere bijstand wordt aangevraagd. Met de invoering van de Participatiewet betekent dit dat het college zich moet beraden op de vraag of bij de bepaling van de draagkracht rekening wordt gehouden met de kostendelersnorm of niet.
Bij een inkomen tot aan 120% van de geldende bijstandsnorm wordt de draagkracht op nihil vastgesteld. Bij een hoger inkomen dient van het meerdere 35% aangewend te worden als draagkracht. Voor de kosten genoemd in het tweede lid van dit artikel geldt dit niet. Hiervoor geldt een draagkrachtpercentage van 100% boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat in beginsel de draagkracht over een periode van een jaar in aanmerking wordt genomen, dat wil zeggen: de periode van 12 maanden volgend op het maken van de bijzondere kosten.
Artikel 8.Draagkrachtverrekening
De hoofdregel is dat de draagkracht in een keer met de bijstand wordt verrekend. Indien gedurende een langere periode recht op bijstand bestaat, wordt de draagkracht per maand verrekend. Hierdoor wordt bereikt dat de klant bij periodieke kosten niet geconfronteerd kan worden met hoge bijzondere kosten die in een maand voor eigen rekening blijven. Daarnaast kan de situatie zich voordoen dat de draagkracht groter is dan het recht op bijzondere bijstand in een maand. Om de draagkracht volledig te kunnen verrekenen zal er dan een maandelijkse verrekening gedurende de volledige draagkrachtperiode moeten plaatsvinden.
Artikel 9.Wijziging draagkracht(periode)
In het belang van de rechtszekerheid en de uitvoeringspraktijk geldt als uitgangspunt dat de draagkracht binnen de vastgestelde draagkrachtperiode in beginsel voor die periode definitief is. Met andere woorden: een eenmaal vastgestelde draagkracht wordt in beginsel niet meer aangepast. Mogelijke uitzonderingen zijn hierop zijn wijzigingen in de gezinssituatie, zoals het verbreken of aangaan van een samenwoning waardoor er een wezenlijke wijziging optreedt in de persoonlijke en/of financiële situatie van de belanghebbende.
Artikel 10.Bijzondere bijstand Levensonderhoud jongeren 18 tot 21 jaar
De voorwaarden voor verlening van bijzondere bijstand aan personen van 18, 19 of 20 jaar zijn opgenomen in artikel 12 van de Participatiewet. Verlening van bijzondere bijstand is mogelijk wanneer de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongere uitgaan boven de bijstandsnorm, en hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:
Hierbij moet gedacht worden aan ouders die onvindbaar of niet bereikbaar zijn of aan de situatie waarin de relatie tussen ouders en kind ernstig verstoord is. Of de jongere is bijvoorbeeld in het kader van een hulpverleningstraject uit huis geplaatst.
Het meest voorkomende geval waarin een jongere hogere bestaanskosten heeft op die leeftijd, is als hij/zij zelfstandig woont. De bijstandsnorm voor levensonderhoud voor jongeren tot 21 jaar is laag en daardoor is deze norm in dat geval vaak niet toereikend.
De stelregel is dat bijzondere bijstand voor levensonderhoud voor een jongere tot 21 jaar slechts mogelijk is als hij/zij zelfstandig woont. Het is mogelijk om op basis van lid drie van deze stelregel af te wijken. Want ook bij jongeren die in een opvangcentrum verblijven, kan er sprake zijn van hogere bestaanskosten. Vaak is dit het geval als er een eigen bijdrage betaald dient te worden voor het verblijf in het opvangcentrum. Jongeren tot 21 jaar die in een inrichting verblijven komen niet voor algemene bijstand in aanmerking (artikel 13, tweede lid onderdeel a Participatiewet). Ook deze jongeren kunnen op grond van lid drie in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor algemene bestaanskosten, voor zover ze geen beroep kunnen doen op de onderhoudsplicht van de ouders. In het vierde lid is de hoogte van de bijzondere bijstand geregeld.
Dit artikel regelt het recht op woonkostentoeslag. De situatie kan zich voordoen dat er aanspraak is op huurtoeslag, alleen dat deze aanspraak tijdelijk nog niet ten gelde gemaakt kan worden. Te denken valt aan een eerste gebroken maand en aan een plotselinge daling van het inkomen. Deze daling kan ertoe leiden dat de huur niet meer vanuit het inkomen voldaan kan worden, en er, gelet op het rekeninkomen nog geen recht bestaat op huurtoeslag. Dit recht ontstaat dan pas in het volgende toeslagtijdvak. Gedurende de periode tot aan de toekenning van de huurtoeslag kan er dan een woonkostentoeslag verstrekt worden.
Daarnaast hebben personen met een eigen huis geen recht op huurtoeslag. Indien er sprake is van een dusdanig laag inkomen dat de woonkosten niet (volledig) vanuit dit inkomen betaald kunnen worden, bestaat in principe recht op woonkostentoeslag.
Bij zowel lid 1 als 2 geldt dat omstandigheden waaronder recht op huurtoeslag bewust is uitgesloten, geen aanspraak op woonkostentoeslag geven. Bijvoorbeeld bij onderverhuur, onzelfstandige woonruimte, of als de belanghebbende een niet-rechthebbende vreemdeling als huisgenoot heeft.
Op grond van lid 3 compenseren we woonkosten die boven de maximale huurgrens uitstijgen.
Uit lid 4 volgt dat de belanghebbende serieuze pogingen moet ondernemen om geen woonkostentoeslag meer nodig te hebben na de eerste toekenning. Anders is verdere verstrekking niet meer te rechtvaardigen (m.a.w. zijn de extra woonkosten niet langer als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan aan te merken). Bij elke nieuwe aanvraag moet dit opnieuw worden getoetst. De woonkostentoeslag is dus niet gemaximeerd tot twee jaar, maar kan worden verstrekt zolang de bijzondere situatie zich voordoet.
In lid 5 is de mogelijkheid tot het opleggen van een verhuisplicht geregeld. Zwaarwegende belangen kunnen bestaan uit het feit dat het niet wenselijk is om belanghebbenden te dwingen om het huis met verlies te verkopen, waardoor belanghebbende geconfronteerd wordt met een schuld. Ook de duur van de bijstandsafhankelijkheid dient betrokken te worden bij de overweging of een verhuis- of verkoopplicht opgelegd dient te worden.
In lid 6 zijn situaties beschreven waarbij in ieder geval geen verhuisplicht opgelegd dient te worden. Deze zijn afgeleid van artikel 13 van de wet op de Huurtoeslag.
In lid 7 wordt de mogelijkheid geboden de woonkostentoeslag met maximaal één jaar te verlengen.
Elk jaar moet opnieuw worden getoetst of belanghebbende naar vermogen heeft getracht goedkopere woonruimte te vinden, deze toeslag is niet gemaximeerd tot twee jaar, maar kan worden verstrekt zolang de situatie zich voordoet.
De basisverzekering is een passende en toereikende voorziening samen met de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg. Aanvragen voor medische kosten, die op grond van de aanvullende verzekering voor vergoeding in aanmerking komen, worden dan ook veelal afgewezen. In zeer schrijnende situaties behoort het verstrekken van bijzondere bijstand voor medische kosten tot de mogelijkheden, wanneer sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 lid 1 en artikel 49 aanhef en onder b van de Participatiewet.
Aan de hand van de individuele omstandigheden dient beoordeeld te worden of bijzondere bijstand voor een bepaalde kostensoort verstrekt kan worden.
Artikel 14.Zelfstandig functioneren van ouderen en mensen met een beperking
Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 13 van deze beleidsregels.
Artikel 15.Kosten van bijzondere sociale en financiële omstandigheden.
In lid 1 onder d wordt de ouderbijdrage LBIO geregeld. Uitgangspunt van het beleid is het kind dat in een inrichting is geplaatst en waarvoor geen kindertoeslag wordt ontvangen. Als een kind wordt opgevangen in een Boddaertcentrum is het niet uit huis geplaatst. De ouder ontvangt dan gewoon kindertoeslag. Ondanks dat het kind na school wordt opgevangen in een Boddaertcentrum blijft het kind een ten laste komend kind. Dit betekent dat alle kosten ten behoeve van het kind ten laste van de verzorgende ouder komen. Voor de ouderbijdrage heeft altijd recht op bijzondere bijstand bestaan, met dien verstande dat rekening moest worden gehouden met de kosten die de ouders hierdoor bespaard bleven, namelijk de kosten van het avondeten (zgn. besparingsmotief). Het Boddaertcentrum voorziet kennelijk niet meer in avondmaaltijden, waardoor de ouderbijdrage volledig strekt tot vergoeding van noodzakelijke/pedagogische naschoolse opvang. Voor zover de Wlz (AWBZ) niet in een vergoeding voorziet voor deze kosten, heeft de ouder recht op bijzondere bijstand voor de ouderbijdrage.
Lid 1 onder e regelt de betaling van een aanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen. Voor de kosten naheffingsaanslag belasting bestaat er alleen recht op bijzondere bijstand als in die periode bijstand is ontvangen en er dus sprake is van feitelijk te weinig betaalde bijstand. Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als geen (aanvullende) bijstand is ontvangen, in dat geval betreft verstrekken van bijstand expliciet het verstrekken van bijstand voor een schuld, niet omdat er feitelijk te weinig bijstand is ontvangen. Artikel 13 Participatiewet staat in de weg aan het verlenen van bijstand voor die kosten.
Lid 1 onder h regelt leges voor de verlenging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en verblijfsvergunning eerste aanvraag voor een in Nederland geboren kind. Voor die aanvraag bestaat de mogelijkheid van reserveren vooraf (gedurende zwangerschap) of reserveren achteraf door middel van een lening.
Lid 1 onder k regelt het recht op bijstand voor reiskosten. Hierbij kan de situatie zich voordoen dat op basis van de individuele omstandigheden, bijvoorbeeld bij een ouder/kind-relatie, een frequenter bezoeknoodzakelijk is.
Vanaf 1 januari 2015 is de alleenstaande oudernorm in de Participatiewet vervangen door een combinatie van de alleenstaande norm en de alleenstaande ouder kop, ook wel de ALO-kop genoemd en onderdeel van het kindgebonden budget. Door een verschil in definiëring van het (fiscaal)partnerbegrip tussen de Participatiewet en de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (AWIR) ontvangt een kleine groep alleenstaande ouders geen ALO-kop zonder dat zij hier zelf iets aan kunnen doen. Hierbij kunnen de volgende drie categorieën onderscheiden worden:
De staatssecretaris heeft gemeenten opgeroepen om in die gevallen dat er sprake is van schrijnende situaties, maatwerkondersteuning te bieden bijvoorbeeld via de bijzondere bijstand. Categoriale verstrekking aan een groep personen is niet toegestaan. Vandaar dat elke situatie individueel beoordeelt dient te worden alvorens tot verstrekking van een aanvullende periodieke uitkering kan worden overgegaan. Hierbij dient te worden beoordeeld in hoeverre:
De bijstand kan op aanvraag worden verstrekt. De hoogte van de bijdrage is gelijk aan de van toepassing zijnde ALO-kop.
Salarissen en maanduitkeringen worden in het algemeen achteraf betaald. Iemand die een bijstandsuitkering voor levensonderhoud gaat ontvangen kan dus de periode tussen de ingangsdatum van de uitkering en de eerste volledige uitbetaling zelf overbruggen. Het komt echter voor dat iemand de periode tot de eerste volledige uitbetaling niet kan overbruggen, omdat er voorafgaand aan de uitkering geen inkomen was of een inkomen met een ander betalingsritme. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan;
In dergelijke situaties is een overbrugging via de bijzondere bijstand mogelijk. In beginsel gaat het hier om bijstand “om niet”. Wanneer het overbruggingsprobleem echter geheel of gedeeltelijk een gevolg is van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid is het mogelijk om de overbrugging in de vorm van leenbijstand te verstrekken.
Artikel 16.Duurzame gebruiksgoederen
Duurzame gebruiksgoederen zijn incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan. Voor deze kosten moet in principe gereserveerd worden uit de algemene middelen. Als de kosten niet voorzienbaar waren en de belanghebbende niet heeft gereserveerd of niet kon reserveren en vervanging van duurzame gebruiksgoederen noodzakelijk is gebleken, kan een beroep worden gedaan op bijzondere bijstand.
In afwijking van het beginsel dat bijstand in principe om niet wordt verstrekt, kan bijzondere bijstand voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen met toepassing van artikel 51 Participatiewet worden verstrekt in de vorm van een geldlening of borgtocht. Voor wat betreft de vorm van de bijzondere bijstand geldt de volgende voorkeur:
Belanghebbende dient dan ook eerst te trachten een geldlening bij een kredietverlenende instelling af te sluiten, bijvoorbeeld bij een bank of de G.K.B. Als een dergelijke lening niet kan worden afgesloten dan kent het college bijzondere bijstand toe in de vorm van een geldlening. Soms moet de gemeente daarbij borg staan. Bijzondere bijstand kan dan worden verstrekt in de vorm van borgtocht. Borgtocht houdt in dat het college aansprakelijk wordt gesteld als de belanghebbende zijn aflossingsverplichtingen niet nakomt. De gemeente moet de geldlening dan terugbetalen aan de bank en heeft vervolgens een vordering op de belanghebbende (artikel 58 lid 2 onderdeel c Participatiewet).
Deze volgorde is aangewezen omdat ook de aanschaf, vervanging of reparatie van gebruiksgoederen met een duurzaam karakter tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren. Voor de hoogte van de afzonderlijke vergoedingen wordt de Nibud-prijzengids voor dit onderdeel niet gehanteerd. De Nibud-prijzengids is vastgesteld op basis van een modaal inkomen. Voor de hoogte van de verstrekkingen geldt het onderstaande.
Stofferingskosten worden om niet verstrekt
Leenbijstand duurzame gebruiksgoederen
Artikel 17.Maatschappelijke participatie
Dit artikel regelt de ondersteuning die bij maatschappelijke participatie verstrekt wordt. Hierbij wordt uitgegaan dat aan elke activiteit extra kosten verbonden zijn die niet door de belanghebbenden aangetoond hoeven te worden. Denk hierbij aan:
Deze extra kosten worden dusdanig hoog geacht, dat het totaal van de kosten verbonden aan de maatschappelijke participatie de maximaal te verstrekken vergoeding van € 125,00 overstijgt.
Hierdoor bedraagt, bij het ontbreken van draagkracht, de standaard te verstrekken vergoeding € 125,00 per rechthebbende. Indien gebruik gemaakt kan worden van Stichting Leergeld, Jeugdsportfonds of Jeugdcultuurfonds worden deze gezien als een passende en toereikende voorliggende voorziening.
Geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor dagjes uit e.d. Deze kosten behoren tot de algemene kosten van levensonderhoud (het vakantiegeld kan hiervoor worden aangewend).
Artikel 18.Compensatie verminderde huurtoeslag als gevolg van inkomstenvrijlating
Uitkeringsgerechtigden die (tijdelijk) parttime werken, kunnen te maken krijgen met een daling van de huurtoeslag wegens de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31 lid 2 onder n van de Participatiewet. Door deze inkomstenvrijlating stijgt het inkomen van belanghebbende en als gevolg hiervan daalt mogelijk de hoogte van de huurtoeslag. Om uitstroom uit de bijstand te stimuleren en omdat we willen dat arbeid loont, kan deze daling van de huurtoeslag van het rijk gecompenseerd worden middels bijzondere bijstand. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op het bedrag van de daling van de huurtoeslag. De duur van de verstrekking is gelijk aan de duur van de toepassing van de inkomstenvrijlating.
Artikel 19.Computer voor kinderen in het voortgezet onderwijs
Met dit artikel beoogt de gemeente ‘s-Hertogenbosch het voorkomen van achterstanden van kinderen met ouders met een minimuminkomen ten opzichte van andere kinderen in het voortgezet onderwijs.
Voortgezet onderwijs is het onderwijsniveau dat volgt op de basisschool en dat doorgaans gevolgd wordt vanaf de leeftijd van 12 jaar. Het voortgezet onderwijs kent vier opleidingen:
Het gaat hier om een vergoeding in natura voor bijzondere noodzakelijke kosten van bestaan. Deze regeling betreft daarom “normale” individuele bijzondere bijstand, immers er wordt getoetst of deze kosten in het individuele geval noodzakelijk zijn en daadwerkelijk worden gemaakt. Voor deze verstrekking bijzondere bijstand is besloten niet de draagkracht toe te passen maar aan te sluiten bij de inkomens- en vermogenstoets zoals deze wordt toegepast bij de regelingen in het kader van Maatschappelijke Participatie.
Ook leerlingen in het kader van de Internationale Schakel Klas komen voor deze vergoeding in natura in aanmerking. De Internationale Schakel Klas is een vorm van voortgezet onderwijs die bedoeld is om een brug te slaan tussen twee verschillende onderwijssystemen. De schakelklas is in de jaren 80 in Nederland ingevoerd om kinderen die uit een andere cultuur komen en voor wie Nederlands een vreemde taal is voor te bereiden op het reguliere onderwijs.
Artikel 20.Collectieve zorgverzekering voor minima (CZM)
De mogelijkheid om categoriale bijstand te verlenen in de vorm van een aanvullende ziektekostenverzekering is vastgelegd in artikel 35 lid 6 van de Participatiewet. Hiermee kan het niet-gebruik van noodzakelijke voorzieningen worden teruggedrongen. De inkomensgrens wordt hierbij vastgesteld op130 % van de bijstandsnorm. De financiële vergoeding wordt niet aan belanghebbende uitgekeerd maar wordt rechtstreeks aan de zorgverzekeraar uitbetaald.
Artikel 22.Overige en slotbepalingen
De beleidsregels bijzondere bijstand 2021 III treden in werking met terugwerkende kracht op 14 oktober 2021, onder gelijktijdige intrekking van de beleidsregels bijzondere bijstand 2021 II. Besluiten die genomen zijn voorafgaand aan de inwerkingtreding van de beleidsregels Bijzondere Bijstand 2021 III blijven van kracht.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-445632.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.