Gemeenteblad van Nijmegen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nijmegen | Gemeenteblad 2021, 436302 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nijmegen | Gemeenteblad 2021, 436302 | beleidsregel |
Beleidsregels Terug- en Invordering Participatiewet 2022
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen,
Gelet op de bepalingen van artikel 58 lid 2, 5 en 7 en 59 lid 2 van de Participatiewet, afdeling 4.4.4 van de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening Bestuursrechtelijke geldschulden,
Bij het terug- en invorderingsbeleid gelden niet alleen de wettelijke bepalingen van de Participatiewet zoals in deze beleidsregel beschreven. Ook de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over bestuurlijke geldschulden (4de tranche Awb), als ook de bepalingen van de Verordening bestuursrechtelijke geldschulden zijn van kracht.
Met inwerkingtreding, per 1 januari 2013 van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Wet aanscherping) is de bevoegdheid tot terugvordering, voor vorderingen die ontstaan zijn als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet, omgezet in een wettelijke verplichting.
BESLUIT: vaststellen van de beleidsregels Terug- en Invordering Participatiewet 2022
Terugvordering op grond van artikel 58 Pw
Artikel 58 tweede lid Participatiewet geeft het college de bevoegdheid om kosten van bijstand, in een aantal in dat lid opgesomde situaties, terug te vorderen. Van deze bevoegdheid maakt het college, behoudens de in deze beleidsregel opgenomen uitzonderingen, als volgt gebruik:
1.1 Ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand (artikel 58 lid 2 onder a)
Niet besteden bijstand aan bestemd doel
In gevallen waarin om niet verstrekte bijzondere bijstand niet, of niet volledig is besteed aan het bestemde doel wordt het besluit tot toekenning, ingevolge artikel 54 lid 3 Participatiewet, herzien en wordt de ten onrechte of teveel betaalde uitkering teruggevorderd.
1.2 Niet nakomen van verplichtingen die bij de als geldlening of borgtocht verleende bijstand (artikel 58 lid 2 onder b en c) zijn opgelegd
Bijstand die als geldlening of in de vorm van borgtocht is verstrekt wordt teruggevorderd wanneer de belanghebbende niet aan zijn verplichting tot terugbetaling aan de kredietverlenende instantie voldoet. In de gevallen waarin een als geldlening verstrekte bijzondere bijstand niet of niet volledig is besteed aan het bestemde doel is ook sprake van niet nakomen van de aan de geldlening verbonden verplichting en wordt de bijzondere bijstand teruggevorderd.
1.3 Verstrekte voorschotten (artikel 58 lid 2 onder d)
Van de belanghebbende wordt het verleende voorschot geheel of gedeeltelijk teruggevorderd indien een voorschot is verstrekt en over de betrokken periode geen recht op bijstand bestaat of het recht op bijstand bedraagt minder dan het verleende voorschot.
1.4 Onverschuldigd betaalde bijstand voor zover belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen (artikel 58 lid 2 onder e)
De teveel of ten onrechte betaalde bijstand wordt teruggevorderd indien:
1.5 Anderszins onverschuldigde betaling (artikel 58 lid 2 onder f)
Naderhand in aanmerking te nemen, verkregen middelen over een bijstandsperiode, of ontvangen vergoedingen van kosten, waarvoor bijstand is verleend worden teruggevorderd. Het kan zowel gaan om achteraf ontvangen inkomen als om achteraf ontvangen vermogen.
1.6 Achteraf ontvangen inkomsten
Inkomsten worden teruggevorderd die door de belanghebbende zijn ontvangen en die betrekking hebben op een periode waarover uitkering is ontvangen. Voorwaarde hierbij is dat deze inkomsten in aanmerking zouden zijn genomen bij de vaststelling van het recht op en/of bij de hoogte van de bijstand. Er wordt teruggevorderd tot het bedrag waarmee met de ontvangen inkomsten rekening zou zijn gehouden.
1.7 Achteraf ontvangen vermogen
Als een belanghebbende redelijkerwijs niet kan beschikken over vermogen, dan wordt dit niet betrokken bij de bijstandsverlening. Op het moment waarop de belanghebbende wel over het vermogen kan beschikken, wordt het vermogen, vanaf de datum van aanspraak op het vermogen, wel in aanmerking genomen bij de beoordeling van het recht op bijstand. Als blijkt dat er ten onrechte of teveel aan bijstand is verstrekt dan wordt dit bedrag teruggevorderd.
1.8 Terugvordering van bijstand met een bepaalde bestemming
Bijstand die is verleend met een bepaalde bestemming wordt van de belanghebbende teruggevorderd wanneer met het oog op die specifieke bestemming naderhand vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen.
Artikel 59 van de Participatiewet geeft het college de bevoegdheid om kosten van bijstand ook van gezinsleden, terug te vorderen. Van deze bevoegdheid maakt het college, behoudens de in deze beleidsregel opgenomen uitzonderingen, gebruik.
Van de in artikel 58 tweede lid Participatiewet opgenomen bevoegdheid om af te zien van (verdere) terugvordering maakt het college in de volgende situaties gebruik.
Deze regel geldt niet in het geval de bijstand tot een te hoog bedrag of ten onrechte is betaald als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet.
De regel van het tweede lid, wordt in onderstaand schema aan de hand van een voorbeeld toegelicht:
In artikel 58 vijfde lid Participatiewet is opgenomen de bevoegdheid om de krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 over de bijstand af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen, alsmede de vergoeding bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet terug te vorderen. Het zogenaamde bruteren.
Het college bruteert alleen als de terugvordering is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet. Bij deze vorderingen wordt ook niet afgezien van bruteren.
Als het terug te vorderen bedrag is verstrekt in een eerder kalenderjaar dan het huidige, wordt meteen besloten tot bruteren. Als het terug te vorderen bedrag is verstrekt in het huidige kalenderjaar, wordt in het volgende kalenderjaar besloten tot brutering.
5. Kwijtschelding van vorderingen
Onder omstandigheden is het college bevoegd om een openstaande vordering kwijt te schelden. Hierbij kunnen drie situaties worden onderscheiden:
5.1 Vordering niet zijnde schending inlichtingenplicht
de belanghebbende bij reguliere aflossing van de vordering of door middel van beslag op uitkering, inkomen en/of (on)roerende goederen van de belanghebbende en/of van degene met wie hij in gemeenschap van goederen is gehuwd of een geregistreerd partnerschap is aangegaan, naar alle waarschijnlijkheid minder kan aflossen dan het voorgestelde afkoopbedrag of,
5.2 Vordering schending inlichtingenplicht
Het college ziet onder voorwaarden geheel of gedeeltelijk af van verdere terugvordering van fraudevorderingen, die niet vallen onder de reikwijdte van artikel 60c van de Participatiewet, bij het succesvol afronden van een schuldsaneringstraject in het kader van een minnelijke schuldregeling. De voorwaarden zijn:
Het college kan een besluit tot kwijtschelding intrekken als blijkt dat de belanghebbende het college voor, tijdens of na de looptijd van de terugbetaling voorzien heeft van onjuiste of onvolledige informatie en de juiste of volledige informatie had geleid tot een andere terugbetalingsverplichting of tot geen kwijtschelding.
6. Matiging van terugvordering
Bij terugvordering in de situatie als bedoeld in artikel 59 lid 2 Participatiewet hanteert het college de volgende regel:
In het geval een belanghebbende heeft samengewoond met een partner en beiden waren gedurende de periode van de verzwegen samenwoning uitkeringsgerechtigden, wordt de terugvordering gematigd tot het verschil tussen de aan beiden verstrekte uitkeringen naar de norm alleenstaande (ouders) en de norm gehuwden waar beiden recht op zouden hebben gehad.
Bij het aanwezig zijn van in aanmerking te nemen, verzwegen, vermogensbestanddelen matigt het college de terugvordering tot het netto bedrag waarmee de waarde van het vermogensbestanddeel het vrij te laten vermogen ex. art 34 derde lid Participatiewet gedurende de gehele periode van schending inlichtingenplicht overtreft. Hierbij wordt het vrij te laten vermogen aangehouden zoals dat gold op het moment van het verkrijgen van het in aanmerking te nemen vermogensbestanddeel.
De aflossingscapaciteit voor het terugbetalen van een vordering, niet zijnde vorderingen ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet, wordt bij belanghebbenden die uitstromen naar werk, op 5% van de toepasselijke bijstandsnorm vastgesteld gedurende 1 jaar na uitstroom.
De aflossingscapaciteit voor het terugbetalen van een vordering niet zijnde vorderingen ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet, wordt bij belanghebbende die geen uitkering meer ontvangt (anders dan door uitstroom naar werk), vastgesteld op 50% van het positieve verschil tussen het besteedbaar inkomen per maand (inclusief vakantiegeld) en de toepasselijke bijstandsnorm. Dit bedrag wordt vermeerderd met de aflossingscapaciteit van 5% behorend bij de toepasselijke bijstandsnorm.
De aflossingscapaciteit voor het terugbetalen van een vordering die is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet, wordt bij belanghebbende die geen uitkering meer ontvangt, vastgesteld op 50% van het positieve verschil tussen het besteedbaar inkomen per maand (inclusief vakantiegeld) en de toepasselijke bijstandsnorm. Dit bedrag wordt vermeerderd met de aflossingscapaciteit van 10% behorend bij de toepasselijke bijstandsnorm.
8. Invorderingsvolgorde bij verrekening
In het geval er bij een uitkeringsgerechtigde sprake is van meerdere vorderingen en/of boetes hanteert het college de volgende regels als het gaat om de volgorde van de inning van vorderingen en boetes door middel van verrekening.
Uitgangspunt is dat bij samenloop van meerdere vorderingen op de oudste vordering als eerste moet worden afgelost.
In het geval de oudste vordering geen fraudevordering is en er een fraudevordering is die dateert van voor de invoering van de Wet aanscherping is de aflossingscapaciteit 5% van de toepasselijke bijstandsnorm. Het aflossingsbedrag wordt voor de helft aangewend voor de aflossing van de oudste niet fraudevordering en voor de andere helft ter aflossing van de fraudevordering.
In het geval de oudste vordering geen fraudevordering is en er een fraudevordering ontstaat na de invoering van de Wet aanscherping wordt de aflossingscapaciteit verhoogd naar 10% van de toepasselijke bijstandsnorm. In dat geval kan er ook sprake zijn van een bestuurlijke boete. Het aflossingsbedrag wordt voor de helft aangewend voor de aflossing van de oudste niet fraudevordering en voor de andere helft ter aflossing van de boete.
In het geval er geen oudere vorderingen zijn en er ontstaat een fraudevordering waarbij ook een boete is opgelegd wordt de aflossingscapaciteit van 5% van de toepasselijke bijstandsnorm aangewend ter aflossing van de boete. Daar waar gesproken wordt aflossingsvolgorde van vorderingen en boetes heeft die volgorde ook betrekking op de op die vordering of boete betrekking hebbende incassokosten.
Artikel 8 van de Verordening bestuurlijke geldschulden regelt in het eerste lid dat, in afwijking van artikel 4:112 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht de aanmaningstermijn voor vorderingen, die zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 van de Participatiewet, de aanmaningstermijn vijf dagen is.
Het tweede lid geeft een bestuursorgaan de bevoegdheid ook voor andere situaties de aanmaningstermijn in afwijking van artikel 4:112 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht op vijf dagen te stellen. Van deze bevoegdheid maakt het college als volgt gebruik: bij alle openstaande vorderingen, dus ook die niet zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 van de Participatiewet, wordt de aanmaningstermijn op vijf dagen gesteld.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-436302.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.