Verordening 2022 tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening (APV) Zaanstad 2013

De raad van de gemeente Zaanstad;

 

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 november 2021;

 

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet

 

Besluit:

 

de Verordening 2022 tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening (APV) Zaanstad 2013 vast te stellen:

 

 

 

ARTIKEL I Wijziging verordening

De Algemene plaatselijke verordening (APV) Zaanstad 2013 wordt als volgt gewijzigd:

 

A. Artikel 2:19b komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:19b Gevaarlijke voorwerpen (z)

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens behorende bij de categorieën I, II, III, IV Wet wapens en munitie of voorzover door het bij zich dragen van de voorwerpen bedoeld in het eerste lid de openbare orde of veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.

 

B. Artikel 2:27 komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:27 Begripsbepalingen (z)

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    Leidinggevende: degene die als zodanig staat vermeld op het aanhangsel bij de verleende Alcoholwetvergunning of exploitatievergunning.

  • 4.

    Ongewijzigd

  • 5.

    Ongewijzigd

  • 6.

    Ongewijzigd

  • 7.

    Ongewijzigd

  • 8.

    Onder sterke drank in deze paragraaf wordt verstaan: sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Alcoholwet.

 

C. Artikel 2:39 komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:39 Speelgelegenheden (z)

(zie Verordening speelautomatenhallen gemeente Zaanstad)

 

D. Artikel 2:40 komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:40 Speelautomaten (z)

(zie Verordening speelautomatenhallen gemeente Zaanstad)

 

E. Artikel 2:48 komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Alcoholwet;

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

 

F. Artikel 2:79 komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Als de burgemeester een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen.

  • 3.

    De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

 

G. Artikel 3:7 komt te luiden aldus:

 

Artikel 3:7 Weigeringsgronden (z)

  • 1.

    Een vergunning wordt geweigerd als:

    • a.

      Ongewijzigd

    • b.

      Ongewijzigd

    • c.

      Ongewijzigd

    • d.

      Ongewijzigd

    • e.

      Ongewijzigd

    • f.

      Ongewijzigd

    • g.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      1°. bepalingen, gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze verordening;

 

(rest van dit artikel is ongewijzigd)

 

ARTIKEL II Wijziging toelichting verordening

De toelichting op de Algemene plaatselijke verordening (APV) Zaanstad 2013 wordt als volgt gewijzigd:

 

H. De toelichting van afdeling 8 komt te luiden aldus:

 

AFDELING 8 TOEZICHT OP HORECABEDRIJVEN

 

Algemeen: op openbare inrichtingen zijn naast de regels van de Alcoholwet nog vele andere regels van toepassing. Onder andere de Wet milieubeheer, Wet op de kansspelen, Opiumwet, Wabo en Woningwet. Meer in het bijzonder geldt het Activiteitenbesluit milieubeheer. Op grond van artikel 174 Gemeentewet is de burgemeester belast met het toezicht op publiek toegankelijke gebouwen en bijbehorende erven.

 

Geluidsnormen: het Activiteitenbesluit geeft standaard geluidsnormen voor zowel bestaande als nieuwe horeca-inrichtingen. Bovendien kan het bevoegd gezag technische voorschriften stellen aan een inrichting om aan de geldende geluidsnorm te voldoen. Daarnaast kunnen afwijkende geluidsnormen worden voorgeschreven voor de gehele activiteit of voor specifieke activiteiten, anders dan feestjes. Hierbij kunnen aanvullende eisen worden gesteld, bijvoorbeeld aan de duur van de activiteit.

 

Stemgeluid van een terras (er zijn uitzonderingen!) en onversterkte muziek zijn vrijgesteld van de geluidsnormen. Voor onversterkte muziek geldt dat de gemeente bij verordening afwijkende regels kan stellen.

 

I. De toelichting van artikel 2:28b komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:28b Algemene weigerings- en intrekkingsgronden exploitatievergunning (z)

 

Het is noodzakelijk dat de gronden voor het intrekken, wijzigen of weigeren van een horeca-exploitatievergunning specifiek worden geformuleerd en ook kunnen worden gerelateerd aan de houder en de wijze waarop het bedrijf wordt geëxploiteerd. Door de persoonsgebonden eigenschappen van de vergunning is het voor de burgemeester beter mogelijk een vergunning in te trekken wanneer de vergunninghouder en/of de leidinggevende de vergunning of het bedrijf zodanig gebruikt of laat gebruiken dat deze een gevaar oplevert voor de openbare orde of het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf aantast. De in artikel 1:6 opgenomen gronden voor het wijzigen of intrekken van een vergunning en de in artikel 1:8 opgenomen weigeringsgronden zijn hiervoor te algemeen geformuleerd.

 

In dit artikel zijn imperatieve (eerste lid) en facultatieve (tweede lid) weigerings- en intrekkingsgronden opgenomen. Omdat een ordentelijke en veilige exploitatie voor een groot deel afhankelijk is van de exploitant(en) en leidinggevende(n) van een horecabedrijf, dienen deze personen van goed levensgedrag te zijn, te voldoen aan een leeftijdseis en aan een aantal zedelijkheids- en moraliteitseisen. Daarvoor is aansluiting gezocht bij de eisen die artikel 8 van de Alcoholwet stelt. Als niet aan deze voorwaarden en eisen wordt voldaan weigert de burgemeester de vergunning of trekt deze in. De horeca-exploitatievergunning strekt ertoe om risico op verstoring van de openbare orde en/of het woon- en leefklimaat te voorkomen. De horecaondernemer is verantwoordelijk voor het bewaken van de openbare orde in en rondom zijn horecabedrijf. Dit is als grondbeginsel vastgelegd in de APV.

Het in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn als bedoeld in lid 1 onder b is als imperatieve weigerings- en intrekkingsgrond opgenomen. Dit betekent dat de burgemeester in het geval van slecht levensgedrag van de exploitant of leidinggevende de vergunning moet weigeren of intrekken. Hierdoor ontstaat een eenduidige wijze van optreden. Gedragingen die in ieder geval worden meegenomen in de beoordeling van het levensgedrag zijn: betrokkenheid bij geweldsdelicten, witwaspraktijken, gebruik en/of handel in drugs, mensenhandel, arbeidsuitbuiting rijden onder invloed, discriminatie en een eerdere weigering van een vergunning vanwege levensgedrag.

Eerst worden de gedragingen en veroordelingen die in een periode van vijf jaar voor het indienen van de aanvraag hebben plaatsgevonden meegenomen in de beoordeling van het levensgedrag. Dit om te voorkomen dat iemand eindeloos wordt achtervolgd door in het verleden gemaakte fouten.

 

Wanneer er gedragingen en/of veroordelingen zijn in de vijf jaar voordat de aanvraag werd ingediend, dan worden gedragingen en/of veroordelingen langer dan vijf jaar voordat de aanvraag werd ingediend ook betrokken bij het te nemen besluit.

 

Ook een combinatie van andere gedragingen en veroordelingen dan hierboven genoemd kunnen leiden tot het weigeren van een vergunning. Wanneer een persoon in een tijdsbestek van een aantal jaren stelselmatig wet- en regelgeving overtreedt dan is de kans dat hij/zij dit blijft doen groot, ook bij het exploiteren van een horecabedrijf.

 

Het een of meerdere malen voorkomen in bestuurlijke rapportages van gemeente en politie inzake voornoemde strafbare feiten, waarbij een exploitant/leidinggevende verdachte is of is geweest, waarbij de verdenking niet is weggenomen en er nog nader onderzoek plaatsvindt naar betrokkenheid, wordt eveneens betrokken bij de beoordeling van slecht levensgedrag.

 

In de Alcoholwet is ook geen exacte omschrijving gegeven van het begrip ‘slecht levensgedrag’. Er zijn dus geen beperkingen gesteld aan de feiten of omstandigheden, die bij de beoordeling van het slechte levensgedrag mogen worden betrokken. Zo is in uitspraak van de rechtbank 12/827 d.d. 29-03-2012 de horeca exploitatie vergunning ingetrokken nadat is overwogen of de exploitant had kunnen weten, dat de bovenwoning van een van zijn horeca-inrichtingen werd gebruikt als hennepkwekerij. In een andere uitspraak (RvS 200107319/1/A3) is gebleken dat ook gedragingen buiten de inrichting, kunnen leiden tot intrekken van de vergunning. In dit geval had een in de horecazaak werkzame leidinggevende drugs, wapens en een grote hoeveelheid contant geld in bezit. Ook gedragingen buiten werktijd (buiten de exploitatie van een bedrijf) kunnen worden meegenomen in de beoordeling of iemand van slecht levensgedrag is.

 

Daarnaast kan de burgemeester een exploitatievergunning weigeren of intrekken op grond van ontoelaatbaar nadelige beïnvloeding van de woon- en leefomgeving of openbare orde in en/of rondom een horecabedrijf, als gevolg van de vestiging of aanwezigheid van dat bedrijf. Deze weigeringsgrond valt onder de 'rule of reason' en mag daarom (bij een horecaondernemer die zich hier vestigt) ook op grond van de Dienstenrichtlijn als weigeringsgrond worden gehanteerd.

 

Als toetsingscriterium geldt ook of, en zo ja hoe, exploitanten of leidinggevenden in voorgaande bedrijven hebben geëxploiteerd. De vergunning kan worden geweigerd als exploitanten of leidinggevenden op ondeugdelijke wijze een horecabedrijf hebben geëxploiteerd, bijvoorbeeld door het veroorzaken van (geluids-, bezoekers-) overlast of doordat er illegale activiteiten hebben plaatsgevonden en/of bestuurlijke handhaving noodzakelijk is gebleken. Dit toetsingscriterium maakt het lastiger voor een onkundige of onverantwoordelijke exploitant of leidinggevende om (opnieuw) een horecazaak te openen of over te nemen.

 

J. De toelichting van afdeling 8A komt te luiden aldus:

 

AFDELING 8A, BIJZONDERE BEPALINGEN OVER HORECABEDRIJVEN ALS BEDOELD IN DE Alcoholwet

 

Algemeen: de regels voor paracommerciële horecabedrijven zijn bedoeld om oneerlijke concurrentie te voorkomen. De memorie van Toelichting bij de vroegere Drank- en Horecawet (tegenwoordig: Alcoholwet) vermeldde dat gemeenten bij het opstellen van de verordening de belangrijke maatschappelijke functie van de verschillende paracommerciële instellingen in acht moesten nemen en geen onnodige beperkingen zouden opleggen daar waar de mededinging niet in het geding is. Het is niet de bedoeling dat iedere vorm van mededinging met de commerciële horeca wordt tegengegaan. De regels zijn alleen toegestaan als er in de lokale situatie inderdaad sprake is van oneerlijke concurrentie.

 

Zaanstad telt meer dan 100 paracommerciële instellingen met een vergunning op grond van de Alcoholwet. De meeste instellingen hebben recreatieve, sportieve of sociaal-culturele doelstellingen. De onderlinge verschillen tussen de instellingen zijn groot.

De schenktijden van de belangrijkste categorieën (sportverenigingen en buurthuizen) worden bepaald in artikel 2:34a, eerste, tweede en derde lid.

 

De schenktijden van een beperkte restcategorie (zoals kerken, musea, filmhuizen) worden bepaald in artikel 2:34a, vierde lid.

 

De bepalingen regelen uitsluitend de momenten waarop alcoholhoudende drank mag worden verstrekt.

 

K. De toelichting van artikel 2:34a komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:34a Schenktijden paracommerciële rechtspersonen (z)

 

eerste lid: bepaalt de vaste (standaard) schenktijden in sportkantines. Hierdoor kan de kantine op reguliere wijze geëxploiteerd worden tijdens trainingen, wedstrijden, toernooien en andere verenigingsactiviteiten (zoals spelletjesavonden voor de leden).

 

tweede lid: Verfijnt de regeling uit het eerste lid.

 

Als een verenigingsactiviteit zoals een tenniswedstrijd of een voetbaltoernooi uitloopt, dan biedt deze bepaling de mogelijkheid om de schenktijden uit te breiden tot één uur na afloop van de wedstrijd of het toernooi.

 

derde lid: bepaalt de (vaste) schenktijden van bijvoorbeeld buurt- en dorpshuizen. Bij deze instellingen is het faciliteren van sociale interactie tussen bezoekers een onmisbaar aspect bij het realiseren van de doelstellingen. De exploitatie van een buurt- of dorpshuis is een belangrijk onderdeel van de activiteiten. Een buurt- of dorpshuis vervult de rol van een verlengde huiskamer. Dat wil zeggen een plaats waar buurtbewoners elkaar ontmoeten en met elkaar in contact komen. Dat gebeurt vaak in combinatie met - of als gevolg van- andere activiteiten zoals kinderopvang, workshops en vergaderingen voor en door buurtbewoners. De toegang is laagdrempelig en het gebruik van consumpties is daarbij ondergeschikt en niet noodzakelijk.

 

De reguliere horeca biedt voor deze functie doorgaans geen reëel alternatief en de gebruikers van deze ruimten zullen ook niet snel uitwijken naar de commerciële horeca. Van oneerlijke concurrentie is dan ook niet snel sprake en er is geen aanleiding om striktere beperkingen op te leggen dan in dit artikel verwoord.

 

vierde lid: bepaalt de schenktijden van de overige paracommerciële rechtspersonen zoals genoemd in artikel 1, eerste lid, dertiende gedachtestreepje van de Alcoholwet. Hieronder vallen bijvoorbeeld scholen, speeltuinverenigingen, filmhuizen, musea en kerken. Bij deze categorie zijn de schenktijden makkelijker te koppelen aan de activiteiten waarvoor deze rechtspersonen in het leven zijn geroepen. Hoewel sprake kan zijn van een breed scala aan activiteiten, zal er in de regel geen sprake zijn van oneerlijke concurrentie met de reguliere horeca.

 

L. De toelichting van artikel 2:34b komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:34b Bijeenkomsten bij paracommerciële rechtspersonen (z)

 

Dit artikel bepaalt dat paracommerciële rechtspersonen geen alcoholhoudende drank mogen verstrekken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

 

Het is dus wel toegestaan om bijeenkomsten te organiseren waarbij geen alcoholhoudende drank wordt verstrekt. Ook is het op grond van deze formulering mogelijk om de ruimte (kantine, buurthuis e.d.) te verhuren voor bijeenkomsten van derden. De huurder van de ruimte kan indien gewenst zelf zorgen voor het verstrekken van alcoholhoudende drank.

 

In de praktijk zal dit betekenen dat binnen de beslotenheid van particuliere feesten (bruiloften, verjaardagen en jubilea van leden van de club of van buurtgenoten) de huurder zelf zorgt voor de aanschaf en het verstrekken van alcoholhoudende drank of daarbij gebruik maakt van de diensten van een partijen- cateringbedrijf.

 

Bij verhuur van de ruimte aan personen die niet bij de rechtspersoon zijn betrokken (bijvoorbeeld voor een informatieavond of een productpresentatie of een cursus) kan deze derde voor de verstrekking van alcoholhoudende drank gebruik maken van de diensten van een partijen- cateringbedrijf.

 

De gebruiksmogelijkheden van het vastgoed worden begrensd door wet- en regelgeving zoals milieuregels, bestemmingsplannen, Alcoholwet en APV. Het is dus niet mogelijk dat een buurthuis of sportvereniging door tussenkomst van een party-organisator en een partijen- cateringbedrijf zonder meer openbaar toegankelijke festiviteiten als housefeesten of disco-avonden kan organiseren en het vastgoed als een soort zalenverhuurbedrijf kan exploiteren.

 

M. De toelichting van artikel 2:39 komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:39 Speelgelegenheden (z)

 

De artikelen 2:39 en 2:40 zijn uit de APV geschrapt en de regelgeving is opgenomen in de Verordening speelautomatenhallen gemeente Zaanstad.

 

N. De toelichting van artikel 2:40 komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:40 Speelautomaten (z)

 

De artikelen 2:39 en 2:40 zijn uit de APV geschrapt en de regelgeving is opgenomen in de Verordening speelautomatenhallen gemeente Zaanstad.

 

O. De toelichting van artikel 2:79 komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

Algemeen

Artikel 151d van de Gemeentewet regelt dat de raad bij verordening kan bepalen dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon er zorg voor draagt dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet ter zake van overtreding van het door de raad bij verordening gestelde voorschrift.

 

Ultimum remedium

Uit de wet volgt dat dit instrument is bedoeld als een ultimum remedium. Artikel 151d, tweede lid, van de Gemeentewet regelt dat het instrument van de last onder bestuursdwang (voor de goede orde, dat impliceert dat de burgemeester ook een last onder dwangsom kan opleggen) alleen wordt ingezet als er geen andere geschikte manier voorhanden is om de overlast aan te pakken. Bij een besluit om op grond van deze bepaling een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen zal de burgemeester dus moeten motiveren dat er geen andere geschikte instrumenten waren om de woonoverlast tegen te gaan. Alleen al daarom zal er aan zo’n besluit een stevig dossier ten grondslag moeten liggen. Het meest overtuigend zou zijn als uit het dossier blijkt dat andere instrumenten als buurtbemiddeling al zijn geprobeerd zonder het gewenste resultaat.

 

Het ultimum remedium karakter geldt in nog sterkere mate als sprake is van een huisverbod als bedoeld in het derde lid van artikel 151d Gemeentewet Een zo zware maatregel, die een inbreuk betekent op het grondwettelijk beschermde woonrecht, is alleen mogelijk wanneer de ernst van de situatie dat eist en er werkelijk geen andere optie meer open staat.

 

Eerste lid

Dit lid is geformuleerd als een zorgplichtbepaling. Een (tijdelijke) bewoner hoort zich zo te gedragen dat zijn of haar buren daar geen ernstige hinder van ondervinden. Bij ernstige en herhaaldelijke hinder kan ook de verhuurder worden aangesproken.

 

Tweede lid

Als last onder bestuursdwang of dwangsom kan de burgemeester gedragsaanwijzingen opleggen aan de overtreder waaraan de overtreder zich dient te houden.

 

Derde lid

In het derde lid regelt de raad in welke gevallen de burgemeester in ieder geval toepassing kan geven aan de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom. In het artikel is niet expliciet bepaald dat de burgemeester een last onder dwangsom kan opleggen, omdat dit reeds volgt uit de artikel 5:32 van de Awb juncto artikel 125 van de Gemeentewet. Welke herstelsanctie het meest geëigend is in een specifieke situatie zal steeds door de burgemeester moeten worden afgewogen. De burgemeester kan in beleidsregels vastleggen hoe hij of zij invulling geeft aan deze bevoegdheid. Een van de genoemde gevallen is “ernstige vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf”.

 

P. De toelichting van artikel 3:2 komt te luiden aldus:

 

Artikel 3:2 Begripsbepalingen (z)

[Ongewijzigd]

Exploitant: voor de definitie van ‘exploitant’ is aansluiting gezocht bij een van de definities van het begrip leidinggevende in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1°, van de Alcoholwet. Het ‘voor rekening en risico’ heeft betrekking op de natuurlijke persoon of op de rechtspersoon. Onder deze definitie valt ook de vennoot in een personenvennootschap. Het bestuur van een rechtspersoon kan zelf ook een rechtspersoon zijn, maar gelet op de (persoonlijke) eisen die worden gesteld aan de exploitant, worden bij rechtspersonen alle natuurlijke personen op de vergunning vermeld. Deze natuurlijke personen worden beschouwd als exploitant in de zin van de APV – al dan niet als vertegenwoordiger van die rechtspersoon.

 

Alleen sub f ‘exploitant’ wordt aangepast, de rest van de toelichting blijft ongewijzigd.

 

Q. De toelichting van artikel 3:7 komt te luiden aldus:

 

Artikel 3:7 Weigeringsgronden (z)

Het eerste lid, in samenhang gelezen met het tweede tot en met het vijfde lid, bevat de gronden op basis waarvan een vergunning in ieder geval wordt geweigerd.

 

De opheffing van het algemeen bordeelverbod is onder meer gericht op het decriminaliseren van de niet langer strafbare vormen van (exploitatie van) prostitutie. Daarom is het, ook volgens de wetgever, van belang dat bij de besluitvorming over een aanvraag om een vergunning voor het exploiteren van een seksbedrijf rekening gehouden kan worden gehouden met de antecedenten van de daarbij betrokken personen: de exploitant en de beheerder.

 

Aan het bevoegd gezag kan, op grond van artikel 13 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens, gegevens uit de justitiële documentatieregisters worden verstrekt over personen die als exploitant of beheerder zijn vermeld in een aanvraag.

 

Eerste lid: In de onderdelen a tot en met g wordt zoveel mogelijk dezelfde terminologie gehanteerd en worden nagenoeg dezelfde eisen gesteld als in de Alcoholwet en het daarop gebaseerde Alcoholbesluit. Dit heeft als voordeel dat voor seksbedrijven waarvoor niet tevens een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet Alcoholwet is vereist een antecedentenonderzoek kan worden verricht. Belangrijker nog dan dit procedurele argument is het feit dat inhoudelijk min of meer dezelfde belangen wegen bij de antecedentenbeoordeling. In aanvulling op het Alcoholbesluit zijn in het eerste lid onder meer zedendelicten en mishandeling uit het Wetboek van Strafrecht en overtredingen van de Vreemdelingenwet 2000 en de Wet arbeid vreemdelingen opgenomen. De toevoeging van bepalingen over misdrijven tegen de zeden en mishandeling dienen ter bescherming van de prostituees. De relevantie van de opname van de Vreemdelingenwet 2000 en de Wet arbeid vreemdelingen is gelegen in de bestrijding van mensenhandel.

 

De rest van de toelichting blijft ongewijzigd.

 

R. De inhoudsopgave na de toelichting komt te vervallen.

 

ARTIKEL III Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.

 

ARTIKEL IV Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening 2022 tot wijziging van de

Algemene plaatselijke verordening (APV) Zaanstad 2013:

 

 

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Zaanstad in de vergadering 25 november 2021

De raad van de gemeente Zaanstad,

de griffier,

de voorzitter,

Naar boven