Algemene subsidieverordening Purmerend 2022

De raad van de gemeente Purmerend,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 21 september 2021, nr. 1555031

 

gelet op artikel 149 Gemeentewet

 

overwegende dat:

  • de fusie tussen de gemeente Purmerend en Beemster per 1 januari 2022 aanleiding is om te komen tot een geharmoniseerde subsidieverordening;

  • dit heeft geresulteerd in een nieuwe subsidieverordening waarbij tevens getoetst is op actuele wetgeving

 

B E S L U I T:

 

1. Vast te stellen de Algemene subsidieverordening Purmerend 2022

 

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Aanvrager: een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid dan wel één of meer natuurlijke personen, die een aanvraag heeft of hebben ingediend om subsidie te verkrijgen;

  • b.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • c.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend;

  • d.

    Subsidieregeling: nadere regels krachtens deze verordening, houdende regels voor het verstrekken van subsidie voor een bepaald doel.

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college voor activiteiten die vallen binnen de in de gemeentebegroting opgenomen programma’s.

  • 2.

    Deze verordening is niet van toepassing op subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen.

  • 3.

    Ten aanzien van subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid van de Awb (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is) kan het college bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.

Artikel 3. Bevoegdheid tot subsidiëring

  • 1.

    Het college besluit over het al dan niet verlenen, vaststellen, wijzigen en intrekken van subsidies, met inachtneming van de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen.

  • 2.

    Het college kan subsidieregelingen vaststellen, waarin de te subsidiëren activiteiten en de doelgroepen worden omschreven, met inachtneming van de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen.

  • 3.

    Het college is bevoegd te besluiten over subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is.

Artikel 4. Staatssteunregels

  • 1.

    Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening.

  • 2.

    Wanneer het college afwijkt op grond van het eerste lid verwijst het in de relevante besluiten en correspondentie naar het betreffend steunkader en de hierbinnen geldende voorwaarden voor subsidie en -ontvanger.

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1.

    Het college kan subsidieplafonds vaststellen voor elk van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde programma's dan wel voor elk van de in die programma's genoemde activiteiten.

  • 2.

    In dat geval stelt het college gelijktijdig met de vaststelling van het subsidieplafond de wijze van verdeling vast.

Artikel 6. Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om subsidie wordt bij voorkeur digitaal ingediend bij het college. Als hiervoor een (digitaal) aanvraagformulier is vastgesteld door het college dan geschiedt dit met gebruikmaking daarvan.

  • 2.

    Bij de aanvraag legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;

    • c.

      een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

  • 3.

    Een rechtspersoon die voor de eerste keer subsidie aanvraagt, legt tevens over: een exemplaar van de oprichtingsakte of de statuten, alsmede van het jaarverslag, de jaarrekening of de balans van het voorgaande jaar.

  • 4.

    Het college kan bepalen dat een of meer van de in het derde lid genoemde stukken niet overgelegd behoeven te worden, indien daarmee geen aantoonbaar belang is gediend of indien dit redelijkerwijs niet van de aanvrager verlangd kan worden.

  • 5.

    Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

  • 1.

    Een aanvraag om een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, wordt ingediend uiterlijk op 1 juni voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2.

    Een aanvraag om een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt, wordt uiterlijk 13 weken voorafgaand aan dat boekjaar ingediend.

  • 3.

    Andere aanvragen om subsidie worden uiterlijk 13 weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten ingediend.

  • 4.

    Het college kan op een daartoe strekkend gemotiveerd verzoek gericht op zwaarwegende redenen de termijn bedoeld in het eerste lid verlengen.

  • 5.

    Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

Artikel 8. Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 2.

    Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, tweede en derde lid, binnen 13 weken nadat de volledige aanvraag is ingediend.

  • 3.

    Het college kan de beslissing als bedoeld in voorgaande leden met opgave van redenen eenmaal voor ten hoogste acht weken verdagen en doet de instelling daarvan, vóór afloop van de in voorgaande leden genoemde termijn, gemotiveerd mededeling.

  • 4.

    Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

  • 1.

    Onverminderd de artikelen 4:25 en 4:35 van de Awb, weigert het college de subsidie in ieder geval:

    • a.

      voor zover de subsidieverstrekking een steunmaatregel zou vormen die in strijd is met artikel 107 of 108 van het VwEU;

    • b.

      In het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur; of

    • c.

      Indien de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met andere wettelijke voorschriften, het algemeen belang, de gezondheid of de veiligheid van de inwoners of de openbare orde.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid kan het college de subsidie weigeren, intrekken of terugvorderen indien:

    • a.

      de te subsidiëren activiteit geen invulling geeft aan de doelstellingen of het beleid van de gemeente Purmerend.

    • b.

      de te subsidiëren activiteit al wordt uitgevoerd door een andere partij of als er voor soortgelijke activiteiten al subsidie is verleend;

    • c.

      er voor een soortgelijke activiteit door een andere aanvrager een aanvraag is ingediend die op grond van een kwalitatieve beoordeling van beide aanvragen de voorkeur verdient;

    • d.

      de aanvrager een bij of krachtens deze verordening gestelde verplichting niet nakomt of als hij niet voldoet aan daarin gestelde regels en voorwaarden om voor de subsidie in aanmerking te komen;

    • e.

      de te subsidiëren activiteit niet of niet in overwegende mate gericht is op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komt aan de gemeente of haar ingezetenen;

    • f.

      niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteit waarvoor deze wordt gevraagd;

    • g.

      het aannemelijk is dat de gelden niet of niet in voldoende mate besteed zullen worden aan de activiteit of het doel waarvoor subsidie wordt gevraagd;

    • h.

      de organisatie van de aanvrager naar het oordeel van het college onvoldoende omvang of onvoldoende draagvlak bezit voor een doeltreffende realisatie van de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd;

    • i.

      de activiteiten uitsluitend of mede tot doel hebben de deelnemers te overtuigen van een politieke, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging;

    • j.

      de instelling op welke wijze dan ook discrimineert wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, burgerlijke staat, ras, sekse of seksuele geaardheid of op welke grond dan ook. Onder discriminatie wordt in dit verband niet begrepen onderscheid ter opheffing van maatschappelijke achterstand; of

    • k.

      in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.

Artikel 10. Verantwoording

Voor zover niet anders is bepaald bij subsidieregeling, wordt bij de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.

 

Artikel 11. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger

  • 1.

    Als aannemelijk is dat een of meer activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat onverwijld schriftelijk aan het college.

  • 2.

    Een subsidieontvanger informeert het college onverwijld schriftelijk over:

    • a.

      aanmerkelijke verschillen tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten ten opzichte van de begroting, onder vermelding van de oorzaak van de verschillen;

    • b.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • c.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • d.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet, niet tijdig of niet geheel kunnen worden nagekomen;

    • e.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders, en het doel van de rechtspersoon.

  • 3.

    Indien een per boekjaar verstrekte subsidie € 25.000,- of meer bedraagt, behoeft de subsidieontvanger toestemming van het college voor handelingen bedoeld in artikel 4:71 van de Awb.

Artikel 12. Aan een subsidie te verbinden (bijzondere) verplichtingen

  • 1.

    Bij subsidies kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten.

  • 2.

    Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger verplichtingen als genoemd in artikel 4:38, eerste lid van de Awb worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 3.

    Bij subsidieregeling of in de verleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger ook verplichtingen als genoemd in artikel 4:39, eerste lid van de Awb worden opgelegd, voor zover die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie en voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

  • 4.

    De subsidieontvanger is, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan het college een vergoeding verschuldigd als zich een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Awb.

  • 5.

    De hoogte van de in het vorige lid bedoelde vergoeding wordt berekend door de verhouding in percentage tussen de verleende subsidie en de overige inkomsten van de subsidieontvanger toe te passen op het batig saldo.

Artikel 13. Egalisatiereserve

  • 1.

    Bij verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger van een per kalender- of boekjaar verstrekte subsidie, een egalisatiereserve vormt als bedoeld in artikel 4:72, eerste lid, van de Awb.

    • a.

      De egalisatiereserve van een per kalender- of boekjaar verstrekte subsidie bedraagt niet meer dan 10% van het verleende subsidiebedrag.

    • b.

      Indien de egalisatiereserve de onder a. bedoelde 10% overschrijdt, wordt het bedrag waarmee de maximale hoogte van de egalisatiereserve van dat jaar overschreden wordt, terugbetaald aan het college. De afrekening voor deze terugbetaling vindt plaats bij de vaststelling van de subsidie.

  • 2.

    De subsidieontvanger is ter zake van de egalisatiereserve vergoedingsplichtig naar evenredigheid van de mate waarin de door het college verstrekte subsidie aan de egalisatiereserve heeft bijgedragen indien:

    • a.

      de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

    • b.

      de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd; of

    • c.

      de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

Artikel 14. Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000

  • 1.

    Subsidies tot en met € 5.000,- worden door het college direct vastgesteld, tenzij toepassing wordt gegeven aan het volgende lid.

  • 2.

    Als bij verleningsbeschikking de subsidieontvanger wordt verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, vindt de vaststelling plaats binnen 13 weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.

  • 3.

    Indien inlichtingen over de verrichte activiteiten worden gevraagd zoals vermeld in het 2de lid, dan dient de subsidieontvanger de gevraagde informatie in:

    • a.

      in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 1 april van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar;

    • b.

      in geval van een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt, uiterlijk 13 weken na afloop van het betrokken boekjaar;

    • c.

      in andere gevallen uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

Artikel 15. Eindverantwoording bij subsidies tussen € 5.000 en € 50.000

  • 1.

    Bij subsidies van meer dan € 5.000,- en ten hoogste € 50.000,- dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in:

    • a.

      in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 1 april van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar;

    • b.

      in geval van een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt, uiterlijk 13 weken na afloop van het betrokken boekjaar;

    • c.

      in andere gevallen uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

  • 2.

    Als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld door het college, dan geschiedt dit met gebruikmaking daarvan.

  • 3.

    De aanvraag bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan;

    • b.

      een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag en/of jaarrekening).

Artikel 16. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 50.000

  • 1.

    Bij subsidies van meer dan € 50.000,- dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in:

    • a.

      in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 1 april van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar;

    • b.

      in geval van een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt, uiterlijk 13 weken na afloop van het betrokken boekjaar;

    • c.

      in andere gevallen uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

  • 2.

    Als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld door het college, dan geschiedt dit met gebruikmaking daarvan.

  • 3.

    De aanvraag bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan;

    • b.

      een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening); en

    • c.

      een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop.

  • 4.

    Naast de stukken zoals vermeld in voornoemd lid 1 t/m 3 levert de subsidieontvanger aan wie een subsidie van meer dan € 100.000,- is verleend ook een controleverklaring bij de jaarrekening aan, opgesteld door een onafhankelijk accountant.

  • 5.

    De in het 4de lid bedoelde opdracht aan de accountant kan mede omvatten de opdracht tot onderzoek van de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen, indien en voor zover de gelden waarmee de subsidie betaald wordt afkomstig zijn uit een specifieke doeluitkering van het Rijk.

  • 6.

    Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

Artikel 17. Subsidievaststelling subsidies van meer dan € 5.000

  • 1.

    Het college stelt een subsidie van meer dan € 5.000,- vast binnen 13 weken na de ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.

  • 2.

    Deze termijn kan eenmaal voor ten hoogste 8 weken worden verlengd.

  • 3.

    Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.

  • 4.

    Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c eerste lid en artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is ingediend, kan het college de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Als de aanvraag niet binnen deze termijn wordt ingediend, kan zij overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Artikel 18. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 19. Slotbepalingen

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2022. Indien deze verordening niet is bekendgemaakt voor 1 januari 2022, dan treedt deze verordening in werking op de dag na die van bekendmaking en heeft deze verordening terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2022.

  • 2.

    De Algemene subsidieverordening Purmerend 2014 wordt op de in het eerste lid genoemde datum ingetrokken.

  • 3.

    Subsidies die zijn aangevraagd of verstrekt voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening, worden behandeld overeenkomstig de regeling die gold ten tijde van de aanvraag.

  • 4.

    Op de behandeling van aanvragen om vaststelling van een subsidie die is verleend

    • a.

      op grond van de Algemene Subsidieverordening Purmerend 2014, blijft het recht dat gold op het tijdstip van verlening van toepassing.

  • 5.

    Op de behandeling van een bezwaarschrift tegen een besluit op grond van de Algemene Subsidieverordening Purmerend dat is bekendgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

Artikel 20. Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Algemene subsidieverordening Purmerend 2022 (ASP2022).

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering d.d. 28 oktober 2021

de griffier,

R.J.C. van der Laan

de voorzitter,

D. Bijl

 

Toelichting bij de Algemene subsidieverordening Purmerend 2022 (ASP 2022)

 

In deze toelichting zijn de artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht vermeld waar in de tekst van de Algemene subsidieverordening naar verwezen wordt en wordt op enkele bepalingen een toelichting gegeven indien dit nodig is.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1. Definities

In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren regelingen. Deze definities zullen dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.

Er is geen definitie opgenomen van subsidie. Wat onder een subsidie moet worden verstaan, is omschreven in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Ook is er geen definitie opgenomen van een subsidieplafond, want dit is al gedefinieerd in artikel 4:22 Awb. In een verordening neem je geen bepalingen over uit hogere wetgeving. Een verordening dient aan te sluiten op hogere wetgeving.

 

Artikel 2. Reikwijdte

Het college heeft de bevoegdheid om te besluiten over het verstrekken van subsidies op alle beleidsterreinen opgenomen in de begroting. Het college past daarbij het bepaalde in deze verordening en in de gemeentebegroting toe.

 

Artikel 3. Bevoegdheid tot subsidiëring

Het eerste lid geeft aan het college de bevoegdheid om het subsidieproces uit de voeren. Dit omvat de bevoegdheid en verantwoordelijkheid om te besluiten over subsidies. Het college kan ter uitvoering van deze bevoegdheid algemeen uitvoeringsbeleid opstellen, zoals het voorschotbeleid en het sanctiebeleid. Daarnaast kunnen beleidsveldinhoudelijke regels worden gesteld voor specifieke subsidies.

Het tweede lid geeft aan het college de bevoegdheid om, met inachtneming van de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen, subsidieregelingen vast te stellen. Subsidieregelingen bevatten algemeen verbindende voorschriften en vormen de juridische grondslag voor inhoudelijk subsidiebeleid met een bepaald beleidsdoel.

In een subsidieregeling wordt bepaald voor welke activiteiten subsidiemiddelen beschikbaar worden gesteld. Voor zover de gemeente Purmerend iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren. Ook in andere artikelen van de ASP wordt vastgelegd dat bij subsidieregeling het subsidiebeleid kan worden uitgewerkt, zoals het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de concrete subsidie of de wijze van verdelen van het subsidieplafond.

Een subsidieregeling bevat – net als de subsidieverordening zelf – algemeen verbindende voorschriften. In een subsidieregeling kunnen bijvoorbeeld specifieke te subsidiëren activiteiten of tarieven worden vastgelegd. Daarnaast kan een aanduiding van de doelgroep vermeld worden, maar ook dus eventueel afwijkende aanvraag- of beslistermijnen, op welke manier subsidieaanvragen beoordeeld worden en/of op welke manier deze subsidies kunnen worden aangevraagd. De hoofdregels zoals vastgelegd in de Algemene subsidieverordening Purmerend 2022 blijven van toepassing en hoeven niet te worden herhaald, maar op onderdelen, zoals de aanvraagtermijn kan een subsidieregeling dus afwijken van de subsidieverordening. De subsidieregeling kan daarom relatief eenvoudig en beperkt van opzet zijn en is meestal voor een kortere periode van kracht. Een subsidieregeling wordt door het college vastgesteld. Dit kan dus sneller gebeuren dan bij een raadsverordening en ook wijzigingen zijn sneller en eenvoudiger aan te brengen. Dat komt de flexibiliteit ten goede.

Subsidieverlening vindt dus altijd plaats binnen de vastgestelde kaders door de raad (subsidieverordening/programmabegroting/maatschappelijk beleidskader), maar er kan een subsidieregeling worden vastgesteld door het college voor specifieke activiteiten of een specifieke doelgroep die meestal voor een korte periode van kracht is. In dit systeem is dus op een bepaalde subsidie én een subsidieregeling én de Algemene subsidieverordening van toepassing.

Het derde lid geeft aan het college tevens de bevoegdheid om te besluiten over subsidies waarvoor een juridische grondslag ontbreekt. Het betreft hier de subsidies die bedoeld zijn in lid 3 van artikel 4:23 Algemene Wet Bestuursrecht. Hieronder vallen de subsidies waarvan in de gemeentelijke begroting de subsidieontvanger en het budget is vermeld. Voor deze categorie wordt geen subsidieregeling vastgesteld. Tevens vallen hieronder incidentele subsidies waarvoor geen subsidieregeling of beleidsregels zijn opgesteld, maar die wel vallen onder een beleidsterrein dat is opgenomen in de gemeentelijke begroting.

Dergelijke incidentele subsidies zonder juridische grondslag kunnen alleen verstrekt worden indien het aantal subsidieontvangers beperkt is en de subsidie voor ten hoogste vier jaren wordt verstrekt. Het verstrekken van dergelijke incidentele subsidies vereist maatwerk.

Subsidies die door de gemeente zijn verkregen (inkomende subsidies) van Europese bestuursorganen vallen eveneens onder artikel 4:23 Awb lid 3.

 

Artikel 4. Staatssteunregels

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er in de subsidieregeling afgeweken wordt van de ASP, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader.

 

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

In de Awb zijn in de artikelen 4:25 tot en met 4:28 de belangrijkste bepalingen rondom het werken met een subsidieplafond gegeven. Het dient om de uitgaven te beheersen. Het subsidieplafond voorkomt een open einde financiering. De raad stelt het financiële kader vast met de gemeentebegroting. Binnen dit kader kan het college voor beleidsterreinen en/of werkvelden subsidie(deel)plafonds vaststellen. Veelal gebeurt dit bij een subsidieregeling.

Met het oog op de rechtszekerheid verlangt de Awb dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt vóór ingang van de periode waarop het betrekking heeft. Zo kunnen potentiële aanvragers tijdig weten hoeveel geld beschikbaar is. Maar vooral van belang is dat subsidieaanvragen zonder nadere motivering kunnen worden afgewezen op het moment dat het subsidieplafond bereikt is.

Indien het subsidieplafond tijdig is bekendgemaakt, heeft dat gevolgen voor nog eerder inge­diende aanvragen met betrekking tot het relevante tijdvak; de aanvrager kan niet aan de werking van het subsidieplafond ontkomen door de aanvraag ver van te voren in te dienen.

Bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt de wijze van verdelen vermeld (art. 4:26 van de Awb). De wijze van verdelen kan ook worden bekendgemaakt door te verwijzen naar de subsidieregeling waarin de wijze van verdeling is vastgelegd. In dat laatste geval zal verwezen moeten worden naar een reeds geldende subsidieregeling.

Voor subsidies zonder wettelijke grondslag geldt geen subsidieplafond. Het college dient bij het verstrekken van deze subsidies een begrotingsvoorbehoud te maken, indien de begroting op het moment van de subsidieverlening nog niet is vastgesteld.

Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen in de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen. Dit is geregeld in Artikel 4:34 van de Awb.

 

Artikel 6. Aanvraag

Het subsidieproces van de gemeente is ingesteld op elektronisch berichtenverkeer. Voor de gemeentelijke werkprocessen heeft een digitale aanvraag de voorkeur. Ingevolge artikel 2:14 van de Awb moet de gemeente de weg van een schriftelijke aanvraag wel open houden.

Zowel voor de aanvrager als voor de gemeente is het praktisch om te werken met een aanvraagformulier. Het komt de efficiëntie van het subsidieproces ten goede. De aanvrager weet dan welke informatie hij moet leveren en de gemeente beschikt op overzichtelijke wijze over alle relevante informatie. Tevens kan met een aanvraagformulier de uniformiteit van behandeling van subsidieaanvragen in de verschillende beleidsterreinen van de gemeente worden bevorderd. Dit vergemakkelijkt de uitvoering en is van belang bij de evaluatie van het beleid.

De gegevens in lid 2 moeten in ieder geval worden overlegd. De gegevens in lid 3 moeten overlegd worden, tenzij het college bepaalt dat dit niet een aantoonbaar belang dient of redelijkerwijs niet van de aanvrager kan worden verlangd.

Het college is bevoegd in een subsidieregeling andere of slechts enkele van de in dit artikel genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk respectievelijk voldoende zijn (vijfde lid).

 

Artikel 7. Aanvraagtermijn

De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar of per boekjaar worden verstrekt, en andersoortige subsidies.

Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste tot en met derde lid.

 

Artikel 8. Beslistermijn

Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar of boekjaar, en andere. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid.

 

Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

In dit artikel worden de algemeen geldende weigeringsgronden van artikelen 4:25, tweede lid en 4:35 van de Awb, met nadere gronden aangevuld.

In het eerste lid zijn verplichte weigeringsgronden opgenomen.

Subsidie wordt geweigerd wanneer de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met andere wettelijke voorschriften, waarbij 107 of 108 van het VwEU en artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen (hierna: Wet Bibob) door het openbaar bestuur met name worden genoemd. Strijd met het 107 of 108 van het VwEU treedt bijvoorbeeld op wanneer de subsidie hoger is dan toegestaan ingevolge de cumulatieregels van het toepasselijke Europees staatssteunkader.

De Wet Bibob stelt het college in staat om te screenen of de subsidieaanvragers dan wel -ontvangers in relatie staan tot strafbare feiten. Hierdoor wordt voorkomen dat een bestuursorgaan onbedoeld strafbare feiten faciliteert door het verlenen van een subsidie. Bij deze weigeringsgrond is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hierbij louter om de integriteit van de persoon dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet Bibob geen subsidie wenst te verlenen.

In het tweede lid zijn enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daar niet toe verplicht. De weigeringsgronden spreken voor zich. Onderdeel k geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.

 

Artikel 11. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger

Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt. Met ‘schriftelijk’ in het eerste lid is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. De melding kan ook digitaal worden gedaan.

 

Artikel 12. Aan een subsidie te verbinden (bijzondere) verplichtingen

Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).

Wat betreft het tweede en derde lid wordt het creëren van deze mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden geboden door de artikelen 4:38 (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) en 4:39 (voor zover het betreft verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) van de Awb. In beginsel dient de algemene subsidieverordening hiervoor een uitdrukkelijke grondslag te bieden, of – in het geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie – de verleningsbeschikking.

Het tweede lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren.

Het derde lid maakt het mogelijk om verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief, deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.

In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:

- als de subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

- als de subsidieontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

- als de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

- als de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of

- de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

Volgens artikel 4:41 lid 1 Awb geldt deze vergoedingsplicht alleen als hierin is voorzien in de verordening of subsidieregeling, of – als deze ontbreken – in de subsidiebeschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met het vierde lid krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven. In de praktijk zal dit alleen aan de orde zijn bij rechtspersonen die jaarlijks subsidie ontvangen, maar het is ook mogelijk in andere gevallen.

 

Artikel 13. Egalisatiereserve

De figuur van de egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidieontvanger waaraan als bestemming het dekken van exploitatierisico’s is verbonden. De reserve wordt gevormd om tot een gelijkmatige verdeling van lasten te komen en dient te worden gebruikt voor de activiteiten waar de subsidie voor bedoeld was. Op grond van artikel 4:58 van de Awb is artikel 4:72 van de Awb alleen van toepassing op per kalender- of boekjaar verstrekte subsidie aan een rechtspersoon en bovendien enkel als dat in de ASP, een subsidieregeling of bij de subsidieverlening is bepaald. De verplichting een egalisatiereserve te vormen als bedoeld in het eerste lid kan dus enkel aan rechtspersonen worden opgelegd, voor per kalender- of boekjaar verstrekte subsidies.

Het college kan bij een verleningsbeschikking voor een subsidie die per kalender- of boekjaar wordt verstrekt bepalen dat de subsidieontvanger een egalisatiereserve dient te vormen (eerste lid). In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve. De reserve wordt dus gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen.

 

Artikel 14. Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000

Subsidies tot en met € 5.000 kunnen op basis van vertrouwen worden verstrekt; er wordt dan niet standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 11). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.

Als de subsidieontvanger en in het verleden gerealiseerde activiteiten al (positief) bekend zijn zal de subsidie bij een dergelijk klein bedrag meestal direct vastgesteld en uitbetaald kunnen worden. In andere gevallen, bijvoorbeeld als niet zeker is of de verleende subsidie geheel nodig zal zijn voor de activiteiten, kan er eerst verleend worden, gevolgd door een vaststelling (tweede lid).

Verder wordt in het geval van verlening gevolgd door vaststelling, in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen een nader bepaalde termijn, vastgesteld door de subsidieverstrekker.

 

Artikel 15. Eindverantwoording bij subsidies tussen € 5.000,- en € 50.000,-

In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie tussen € 5.000 en € 50.000 aan het college dienen te verantwoorden; er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden (eerste lid), deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan (derde). Ingevolge artikel 10 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.

Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring, andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het college, overeenkomstig het derde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG (Algemene verordening gegevensbescherming).

 

Artikel 16. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 50.000

Bij subsidies vanaf € 50.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Het zesde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder meer of minder, gegevens gevraagd worden. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.

 

Artikel 17. Subsidievaststelling subsidies van meer dan € 5.000

Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden; wel bestaat de mogelijkheid tot verdagen (tweede lid). Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst. Een besluit tot verdaging op grond van het tweede lid is appellabel (dit in tegenstelling tot een mededeling op grond van artikel 4:14 van de Awb dat de – eventueel verdaagde – termijn niet gehaald wordt).

 

Artikel 18. Hardheidsclausule

Deze hardheidsclausule is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen bijvoorbeeld het vasthouden aan een termijn in de ASP of de toepasselijke subsidieregeling wegens bijzondere omstandigheden onevenredig kan zijn tot de daarmee te dienen belangen. Op grond van dit artikel kan het college dan afwijken en bijvoorbeeld een andere termijn vaststellen.

Naar boven