Gemeente Heerlen – Verordening van de gemeenteraad van Heerlen houdende regels met betrekking tot de heffing en invordering van rioolheffing 2022

 

 

De raad van de gemeente Heerlen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 3 november 2021;

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

”VERORDENING RIOOLHEFFING 2022”

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

  • 1.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • 2.

    Toelichting begrip rioolstelsel:

  • 3.

    Het begrip gemeentelijke riolering is veel ruimer dan alleen de riolering op zich. Het gaat om alle voorzieningen die worden getroffen om te voldoen aan de wettelijke zorgplichten. Daaronder vallen onder andere rioleringspijpen en kolken, maar ook bijvoorbeeld voorzieningen tegen grondwateroverlast en individuele behandelingssystemen (iba’s).

  • 4.

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

  • 5.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater.

  • 6.

    Toelichting begrip water:

  • 7.

    Onder het begrip water vallen alle verschillende soorten water. In de zorgplichten van artikel 228a Gemeentewet worden meerdere waterbegrippen gebruikt die gebaseerd zijn op de herkomst van het water. De definities van de specifieke waterbegrippen zijn opgenomen in de Wet milieubeheer of Waterwet en behoeven in de verordening rioolheffing geen nadere toelichting.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • 1.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • 2.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven:

    • 1.

      van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering verder te noemen: eigenarendeel; en

    • 2.

      van degene die een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd al doen niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersdeel.

  • 2.

    Voor het eigenarendeel wordt, als het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3.

    Voor het gebruikersdeel wordt:

    • 1.

      gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

    • 2.

      gebruik door degene aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven.

    • 3.

      het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 4. Voorwerp van de belasting

  • 1.

    Voorwerp van de belasting is een perceel.

  • 2.

    Als perceel wordt aangemerkt:

    • 1.

      de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

    • 2.

      de roerende zaak, welke duurzaam aan een plaats gebonden is;

    • 3.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • 4.

      een samenstel van twee of meer in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • 5.

      het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

  • 1.

    1.Het eigenarendeel wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.

  • 2.

    2.Het gebruikersdeel wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.

  • 3.

    3.Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater en grondwater en oppervlaktewater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Indien dit aan het begin van het belastingjaar niet bekend is, wordt het aantal kubieke meters water gesteld op het aantal kubieke meters dat naar het perceel is toegevoerd of opgepompt van de laatst bekende verbruiksperiode. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van 365 dagen, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar bepaald naar een periode van 365 dagen.

  • 4.

    4.Voor nieuwe gebruikers wordt, zolang geen gegevens als bedoeld in het tweede lid bekend zijn, een belasting geheven als genoemd in artikel 6, tweede lid, onder a.

  • 5.

    5.Ingeval de toegevoerde hoeveelheid water niet kan worden vastgesteld vanwege het ontbreken van een watermeter en het perceel ook niet aangesloten is op een gemeenschappelijke watermeter, wordt de toegevoerde hoeveelheid water gesteld op de hoeveelheid als genoemd in artikel 6, tweede lid, onder a.

  • 6.

    6.Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • 1.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • 2.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen. De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 7.

    7.Voor zover de gegevens als bedoeld in het derde lid van dit artikel niet bekend zijn wordt het waterverbruik van gemeentewege bepaald aan de hand van de afgevoerde hoeveelheid afvalwater van vergelijkbare percelen, met dien verstande dat voor de berekening van de verschuldigde belasting als minimum waterafname wordt aangehouden een hoeveelheid van 200 m3.

  • 8.

    8.De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de aantoonbare hoeveelheid water die niet is afgevoerd via de gemeentelijke riolering.

Artikel 6 Belastingtarieven

  • 1.

    1.Het eigenarendeel bedraagt per perceel € 84,72

  • 2.

    2.Het gebruikersdeel als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, bedraagt bij een hoeveelheid afgevoerde kubieke meters afvalwater van:

  • 1.

    0 t/m 200 m3 € 99,55

  • 2.

    201 m3 t/m 400 m3 € 183,96

  • 3.

    401m3 t/m 800 m3 € 322,03

  • 4.

    801 m3 t/m 2.000 m3 € 531,18

  • 5.

    2.001 m3 t/m 5.000 m3 € 823,23

  • 6.

    5.001 m3 t/m 10.000 m3 € 1.193,68

  • 7.

    10.001 m3 t/m 20.000 m3 € 1.611,37

  • 8.

    20.001 m3 t/m 30.000 m3 € 2.014,21

terwijl voor elke volgende hoeveelheid van 10.000 m3 of gedeelte daarvan het onder h genoemde tarief met € 1.193,68 wordt vermeerderd, een en ander met een maximum van € 17.532,11.

Artikel 7 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven ter zake van garageboxen, trafo’s, hoogspanningsmasten, zendmasten en onbebouwde percelen.

Artikel 8 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 9 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting voor het eigenarendeel is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.

  • 5.

    Voor de vaststelling van de gebruikerssituatie is beslissend hetgeen ter zake in de basisregistratie personen is geregistreerd, tenzij blijkt dat de gebruikerssituatie anders is.

  • 6.

    Belastingbedragen van minder dan € 5,00 worden niet geheven.

  • 7.

    Voor de toepassing van het vorige lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 11 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet een aanslag worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn een maand later.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat en het bedrag daarvan niet hoger is dan € 20.000,- en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog niet geëindigde maanden in het kalenderjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen ten minste vier en ten hoogste tien bedraagt.

  • 3.

    Betaling van de termijnen zoals bedoeld in de leden 1 en 2 is mogelijk via automatische incasso, mits wordt voldaan aan de voorwaarden van de Uitvoeringsregeling automatische incasso van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen (BsGW).

  • 4.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 12 Overgangsrecht

De Verordening rioolheffing 2021, van 5 november 2020, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 13, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 13 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2022.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening rioolheffing 2022.

Aldus besloten tijdens de openbare vergadering van de gemeenteraad van de gemeente Heerlen van 3 november 2021.

voorzitter,

drs. R. Wever

griffier,

drs. T.W. Zwemmer

Naar boven