Gemeenteblad van Waddinxveen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waddinxveen | Gemeenteblad 2021, 40035 | Verordeningen |
Zoals bouwplannen en verkeersmaatregelen.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waddinxveen | Gemeenteblad 2021, 40035 | Verordeningen |
Verordening Sociaal Domein gemeente Waddinxveen Samenredzaam 2020
De raad van de gemeente Waddinxveen;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 november 2020;
gelet op de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet, de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, de Wet zorg en dwang en de Gemeentewet;
1. Inleiding verordening sociaal domein
In Nederland vinden we het belangrijk dat:
Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te helpen. De wetgever heeft wetten gemaakt om dit te bereiken. Het gaat om de:
De regels in deze verordening vullen de wettelijke regels aan. Het zijn regels op hoofdlijnen die de gemeenteraad heeft vastgesteld. Soms zijn er nog extra regels nodig waarin bepaalde zaken worden uitgewerkt. Ook dat is in deze verordening geregeld.
Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het resultaat van een besluit recht doet aan die doelen. De gemeente gaat daarbij uit van de volgende kernwaarden:
Per hoofdstuk wordt aangegeven welke van deze en andere kernwaarden de basis van de regels vormen en welke rol zij spelen. De begrippen die in deze verordening worden gebruikt, worden toegelicht in hoofdstuk 13.
De gemeente is gelijktijdig verantwoordelijk voor goede zorg voor inwoners die geen hulp of ondersteuning willen ontvangen, maar wel een gevaar vormen voor zichzelf of de omgeving. Voor deze inwoners wordt vaak de term ‘zorgmijders’ gebruikt. In dat geval zoekt de gemeente samenwerking met het meldpunt zorg en overlast. Indien noodzakelijk wordt er opgeschaald naar Veilig Thuis.
Deze verordening is gebaseerd op de wetten die bij 1.1 zijn genoemd. Die wetten vormen de wettelijke basis voor de artikelen in deze verordening. Maar niet voor alle artikelen geldt dat in iedere wet daarover iets is terug te vinden. Dat verschilt per artikel. Daarom is per artikel aangegeven op welke wetten dat artikel is gebaseerd. Soms is een paragraaf of hoofdstuk in zijn geheel gebaseerd op een of meer wetten. Dan is dat aangegeven bij het begin van die paragraaf of dat hoofdstuk. Waar in deze verordening ‘Gemeentewet’ als grondslag wordt genoemd, wordt daarmee de algemene regelingsbevoegdheid van de gemeenteraad bedoeld (art. 121 Gemeentewet). Bij een aantal artikelen wordt ook de ‘Awb’ (Algemene wet bestuursrecht) genoemd. Die verwijzing staat er als er in de Awb specifieke bepalingen zijn die op dat artikel van toepassing zijn. Bijvoorbeeld bij artikel 3.4.11 en 3.4.12 (over subsidies), 8.2 (over geld) en 11.1 t/m 11.3 (over klachten).
De wet verplichte GGZ (wvggz) en de wet zorg en dwang (wzd) vormen hierop een uitzondering. Deze wetgeving vormt een nieuwe verantwoordelijkheid waar gemeenten per 1 januari 2020 mee te maken hebben. Deze wetten komen verder niet terug in de verordening, aangezien de gemeente bij deze wetgeving alleen een rol heeft wanneer het gaat om crisis situaties. Het Sociaal Team verwijst - zoals terug te lezen is in artikel 1.3. - in het geval van zorgmijders en crisis situaties door naar het meldpunt zorg en overlast en zo nodig Veilig Thuis.
De wvggz regelt per 1 januari 2020 de rechten van mensen die te maken krijgen met verplichte zorg vanwege een psychische aandoening. Deze wet biedt meer instrumenten voor zorg op maat: verplichte zorg zo kort als mogelijk en zo lang als noodzakelijk. De wet zorg en dwang regelt per 1 januari 2020 de rechten bij onvrijwillige zorg of opname van mensen met een licht verstandelijke beperking of psychogeriatrische aandoening zoals dementie. De gemeente is met deze wetgeving beter in staat om inwoners – bijvoorbeeld na ontslag uit een gedwongen opname – zorg en ondersteuning op maat te kunnen bieden aan huis en in de woonomgeving. De burgemeester heeft de plicht meldingen van inwoners die zich zorgen maken te onderzoeken en kan na het zo mogelijk horen van de betrokkene in overleg met een psychiater zo nodig een (crisis)maatregel opleggen.
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop een inwoner aan de gemeente hulp kan vragen als het gaat om één of meer van de onderwerpen uit deze verordening. Beschreven wordt hoe de inwoner een hulpvraag kan stellen, hoe de hulpverlening in zijn werk gaat en wat de gemeente van de inwoner verwacht. Uitgangspunt is dat alle hulpvragen die de inwoner heeft in één keer kunnen worden gesteld en dat er één procedure is. Dit is de standaardprocedure. Bij het onderzoeken van die hulpvragen kijkt de gemeente naar alle leefgebieden van de inwoner die daarvoor van belang zijn, en volgt het principe ‘één huishouden, één plan, één regisseur’. Soms geldt voor bepaalde hulpvragen een bijzondere route, dat is dan ook aangegeven.
2.1.1 Indienen hulpvraag [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs]
Inwoners die hulp nodig hebben kunnen zich melden bij het preventieteam (Wadwijzer). Het preventieteam wijst inwoners zo nodig door naar het Sociaal Team van de gemeente. Inwoners die al hulp krijgen van de gemeente, kunnen direct een digitale melding doen bij het Sociaal Team. De inwoner kan een melding schriftelijk, telefonisch of digitaal doen. Het is ook mogelijk dat iemand anders een melding namens de inwoner doet. De gemeente maakt o.a. via de website bekend op welke wijze en tijdstippen inwoners zich kunnen melden bij het preventieteam en Sociaal Team.
2.1.2 Procedure [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs]
Het doel van de melding is om de hulpvraag met de inwoner te bespreken en te onderzoeken of er hulp nodig is. De gemeente bevestigt de melding of aanvraag binnen vijf dagen per brief aan de inwoner (zie 2.3.1 lid 3). Ook geeft de gemeente informatie over wie namens de gemeente contactpersoon is en dat het mogelijk is om een eigen plan op te stellen (persoonlijk plan). Ook geeft de gemeente informatie over wie namens de gemeente contactpersoon is en dat het mogelijk is om een eigen plan op te stellen (persoonlijk plan). De gemeente informeert de inwoner daarnaast over de mogelijkheid om zich tijdens het gesprek te laten vergezellen door iemand uit het persoonlijke netwerk of om gratis hulp te krijgen van een onafhankelijk deskundige (cliëntondersteuner).
2.1.3 Gegevens [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs]
De gemeente verzamelt alle gegevens over de situatie van de inwoner die nodig zijn voor het gesprek. Als het gaat om gegevens die de gemeente niet zelf kan inzien of verkrijgen, dan vraagt de gemeente aan de inwoner om die gegevens binnen een bepaalde termijn aan te leveren. Bij de uitnodiging voor het gesprek wordt duidelijk gemaakt welke gegevens dat zijn en welke termijn daarvoor geldt.
2.2.1 Procedure gesprek [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs]
Bij de start van het gesprek identificeert de inwoner zich met een geldig identiteitsbewijs, tenzij de identiteit al bij de medewerker bekend is. Als de inwoner een persoonlijk plan heeft gemaakt, dan betrekt de medewerker dit bij het gesprek. Als de inwoner dat wil, kan hij iemand (bijvoorbeeld een familielid of cliëntondersteuner) vragen om bij het gesprek aanwezig te zijn. In het geval van een jeugdige kan het gesprek ook gevoerd worden met alleen ouders of wettelijke vertegenwoordiger.
2.2.3 Ondersteuningsplan [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs]
Tijdens en na het gesprek maakt de medewerker een inschatting van de zelfredzaamheid en de zorgbehoeften van de inwoner. Na het gesprek maakt de medewerker een verslag en legt dit vast in een ondersteuningsplan. Dat is een plan van aanpak, waaruit blijkt wat er is besproken, welk effect de inwoner wil bereiken, hoe dat bereikt zou kunnen worden en welke rol de gemeente daarbij zou kunnen spelen.
2.3.1 Aanvraag [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Awb]
Inwoners die een collectieve zorgverzekering van de gemeente af willen sluiten kunnen dit alleen digitaal aanvragen via www.gezondverzekerd.nl.
2.3.2 Aanvraag voor hulp-op-maat [Jeugdwet, Wmo, PW, Wgs]
De gemeente kan hulp-op-maat weigeren als een inwoner iets (niet) heeft gedaan waardoor de hulpvraag is veroorzaakt, en hij deze hulpvraag had kunnen voorzien. De gemeente kan hulp-op-maat ook weigeren, als een inwoner de gevraagde hulp zelf heeft ingeroepen of aangeschaft, tenzij de gemeente daarvoor toestemming heeft gegeven.
2.3.3 Advisering [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Awb]
De gemeente zorgt ervoor dat de medewerker die een melding of aanvraag behandelt de deskundigheid heeft die nodig is om deze melding of aanvraag goed te kunnen behandelen. Als de medewerker die deskundigheid niet heeft, zorgt de gemeente ervoor dat een wel deskundige een advies uitbrengt. Dit advies (deskundig oordeel) betrekt de gemeente bij de beoordeling van de aanvraag.
2.3.4 Beoordelen aanvraag [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Awb]
Om te bepalen of de gemeente hulp verleent, volgt de gemeente in principe de volgende stappen:
Stap 1: De gemeente stelt eerst vast wat de hulpvraag van de inwoner is.
Stap 2: De gemeente stelt hierna vast welke problemen, beperkingen en stoornissen er precies zijn.
Stap 3: De gemeente bepaalt welke hulp nodig is en hoe veel.
Stap 4: De gemeente onderzoekt wat de inwoner zelf kan doen om het probleem op te lossen (eigen kracht), al dan niet met gebruikelijke hulp, met hulp van anderen uit het sociale netwerk of van andere organisaties, of met andere voorzieningen.
Stap 5: De gemeente bepaalt welke aanvullende hulp nodig is om het probleem op te lossen en het gewenste effect te bereiken.
De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners met een uitkering worden geholpen bij het vinden van passend werk als zij kunnen werken. Welke hulp dat kan zijn wordt in dit hoofdstuk beschreven. De hulpmiddelen die worden ingezet heten voorzieningen. Deze voorzieningen moeten op een goede manier worden verdeeld over verschillende doelgroepen. Hoe de voorzieningen worden verdeeld, wordt vooral bepaald door de kansen op betaald werk van de inwoners. Het vinden van passend betaald werk is het meest waardevol voor de inwoner en de samenleving. Dit is niet voor iedereen haalbaar. Ook vormen van onbetaald werk kunnen een belangrijke stap zijn op weg naar betaald werk. Tenslotte kan onbetaald werk voor sommigen persoonlijk uitdagend en waardevol genoeg zijn. Ook deze vorm van meedoen draagt bij aan een samenredzaam Waddinxveen. Dit hoofdstuk gaat verder over de tegenprestatie die kan worden gevraagd en over meedoen aan activiteiten in de samenleving voor inwoners met een beperking. Het is belangrijk dat deze inwoners ook volwaardig kunnen meedoen en dat hun positie in de samenleving verbetert.
De gemeente kan voor de verschillende soorten voorzieningen budgetplafonds vaststellen. Een budgetplafond is het maximale bedrag dat de gemeente aan een bepaalde soort voorziening per kalenderjaar kan uitgeven. Als dit budgetplafond bereikt is, verstrekt de gemeente geen voorziening meer waarvoor dit budgetplafond geldt, tenzij in de wet anders is bepaald. De hoogte van de beschikbare budgetten wordt jaarlijks vastgelegd in de gemeentebegroting.
3.4 Voorzieningen – werk [PW, IOAW, IOAZ]
De gemeente beoordeelt per persoon of het zinvol is om een voorziening in te zetten. Als dit het geval is beoordeelt de gemeente welke voorziening zij inzet en voor hoe lang. Daarbij kijkt de gemeente naar een aantal factoren, zoals de omstandigheden van de inwoner, zijn eventuele beperkingen, de zorg voor kinderen, mantelzorg, wettelijke verplichtingen en de beschikbaarheid van voldoende budget.
3.4.2 Participatieplaats [PW, IOAW, IOAZ]
De gemeente kan een inwoner met een gemeentelijke uitkering die weinig kans heeft op werk en voorlopig niet aan het werk kan, een participatieplaats aanbieden. De inwoner moet 27 jaar of ouder zijn. De participatieplaats wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente, de werkgever en de inwoner.
De inwoner die nog geen beschutte werkplek kan krijgen omdat het voorgeschreven aantal beschutte werkplekken in één jaar al is gerealiseerd, heeft voorrang op personen van wie later is vastgesteld dat zij in aanmerking kunnen komen voor een beschutte werkplek. Zolang er nog geen geschikte werkplek voor de inwoner beschikbaar is, kan het wel zijn dat die andere personen voorgaan.
3.4.4 Wettelijke loonkostensubsidie [PW, IOAW, IOAZ, Awb]
De gemeente kent de werkgever een wettelijke loonkostensubsidie toe als de werknemer wel kan werken, maar niet het wettelijk minimumloon kan verdienen. Het gaat dan om inwoners, die in het doelgroepenregister voor de banenafspraak staan, omdat UWV dat heeft bepaald, of omdat de gemeente heeft vastgesteld, dat ze dit minimumloon niet kunnen verdienen (via de zgn. ´praktijkroute´).
3.4.7 Werkgeverspremie [PW, IOAW, IOAZ, Awb]
De werkgever moet in ieder geval voldoen aan de volgende voorwaarden:
De werkgever biedt de inwoner een arbeidscontract aan, waardoor het maandinkomen van de inwoner minimaal op bijstandsniveau uitkomt. Het contract duurt minimaal zes maanden. Gaat het om een uitzendbureau, dan moet er een uitzendcontract zijn voor minstens acht uur per week voor de duur van minimaal 26 weken;
3.4.9 Kinderopvang vanwege werk of scholing [Wko, PW, IOAW, IOAZ]
3.4.10 Andere voorzieningen en vergoedingen [PW, IOAW, IOAZ]
De gemeente kan andere voorzieningen inzetten als dat nodig is om inwoners te helpen aan het werk te gaan of te blijven of om de kans op werk te vergroten. Een voorbeeld is de aanschaf van een fiets als de cliënt deze nodig heeft om naar het werk te kunnen gaan. De maximale duur is 12 maanden. De maximale hoogte van de vergoeding is het verschil tussen de bijstandsnorm en het wettelijk minimumloon.
3.5.4 Voorwaarden tegenprestatie [PW, IOAW, IOAZ]
Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt de gemeente rekening met de mogelijkheden en de persoonlijke situatie van de inwoner. De gemeente legt geen tegenprestatie op als de inwoner mantelzorg verleent en dit niet te combineren is met de tegenprestatie, of als de inwoner vrijwilligerswerk doet.
3.6 Meedoen in de samenleving [Wmo]
Inwoners die vanwege een beperking, een psychisch of psychosociaal probleem hulp nodig hebben om mee te doen in de samenleving (participatie), kunnen op aanvraag hulp-op-maat krijgen. Zij moeten wel aan de voorwaarden van artikel 2.3.2 voldoen. Ook moet de hulp langdurig nodig zijn en een passende bijdrage leveren voor de inwoners, zodat zij in staat zijn om mee te doen in de samenleving en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. De gemeente kan in ieder geval de volgende vormen van hulp geven:
3.6.1 Dagbesteding en begeleiding [Wmo]
De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die niet in staat zijn om de dag veilig door te komen hulp-op-maat krijgen (begeleiding). De hulp-op-maat houdt in dat inwoners begeleid worden. De begeleiding kan een-op-een of in een groep plaatsvinden. Het betekent, dat de begeleider helpt bij de dagelijkse gang van zaken en de inwoner helpt om op een goede manier met zijn omgeving om te gaan. De begeleider kan ook helpen bij vaak terugkerende activiteiten, zoals het structureren van de dag, het doen van de administratie en het beheren van de financiën. De begeleider neemt deze activiteiten niet volledig over.
3.6.2 Verplaatsen in en om het huis [Wmo]
Jeugdigen moeten zo gezond en veilig mogelijk kunnen opgroeien. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van hun ouders en hun netwerk. Als zij daarbij hulp nodig hebben, dan kunnen zij een beroep doen op hulp van de gemeente. Daarbij staat het versterken van de eigen kracht van de jeugdige en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving voorop.
Met jeugdigen bedoelen we in deze verordening kinderen en tieners tot 18 jaar en jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar die al jeugdhulp ontvingen toen zij 18 waren en die deze hulp vanaf hun 18e nog nodig hebben. Dit zijn de jeugdigen zoals beschreven in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
4.1 Algemene voorzieningen jeugd [Jeugdwet]
De gemeente zorgt ervoor dat jeugdigen zoveel mogelijk gezond, kansrijk en veilig kunnen opgroeien. Om dat te bereiken zijn in ieder geval de volgende algemene voorzieningen beschikbaar:
Deze hulp is vrij toegankelijk. De jeugdige of zijn ouders heeft hiervoor geen verwijzing of een besluit van de gemeente nodig.
5. Wonen in een veilige en gezonde omgeving
Inwoners met een beperking en/of met langdurige psycho-sociale problemen hebben soms hulp nodig om zo lang en zelfstandig mogelijk in hun eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen. De gemeente heeft de taak om inwoners te helpen als ze niet in staat zijn om zelf oplossingen te vinden voor knelpunten in hun woning, bij normale dagelijkse activiteiten en in de huishouding. De gemeente moet ook maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat inwoners met een beperking zo lang mogelijk voor zichzelf kunnen zorgen (zelfredzaamheid). De gemeente kijkt hierbij niet alleen naar de korte termijn, maar ook naar de te verwachten ontwikkelingen. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen over de hulp die de gemeente aan deze inwoners kan geven.
De gemeente zet zich ervoor in, dat inwoners met een beperking zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen, de noodzakelijke dagelijkse activiteiten kunnen uitvoeren en een eigen huishouding kunnen voeren. Inwoners kunnen op aanvraag hulp-op-maat krijgen, als ze voldoen aan de voorwaarden van artikel 2.3.2. Ook moet die hulp langdurig nodig zijn en een passende bijdrage leveren, zodat inwoners zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving kunnen blijven wonen.
Als de kosten van de woonvoorzieningen gelijk zijn aan of hoger zijn dan de verhuiskostenvergoeding, verwacht de gemeente dat de inwoner verhuist naar een geschikte woning. De inwoner kan dan een geldbedrag krijgen voor de verhuizing en de inrichting van de nieuwe woning. De hoogte van deze bijdrage wordt vastgesteld door de gemeente en is terug te vinden in het tarievenoverzicht.
De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner hulp-op-maat kan krijgen in de vorm van beschermd wonen. De inwoner moet deze woonvorm nodig hebben als gevolg van psychische of psychosociale problemen. Beschermd wonen kan worden ingezet als dit de inwoner helpt om zichzelf weer te kunnen handhaven in de samenleving.
De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner hulp-op-maat kan krijgen in de vorm van tijdelijke (maatschappelijke) opvang. Deze opvang is bedoeld voor de inwoner die de thuissituatie heeft verlaten en de opvang nodig heeft omdat de inwoner zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving als gevolg van psychische of psychosociale problemen of de dreiging van huiselijk geweld.
5.3.1 Ondersteuning mantelzorger
De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die mantelzorg geven, hulp-op-maat kunnen krijgen als het voor een korte periode niet meer lukt om de mantelzorg vol te houden en de mantelzorg niet overgenomen kan worden door vrijwilligers. De hulp-op-maat houdt in dat de mantelzorg wordt overgenomen door een professional.
Ieder kind heeft recht op onderwijs dat bij zijn talenten en mogelijkheden past en dat aansluit bij de levensovertuiging of godsdienst van de ouders. Soms is de afstand van huis naar school groot voor het kind, of kan het kind vanwege zijn beperking niet zelfstandig naar school reizen. Ouders kunnen dan vaak een beroep doen op leerlingenvervoer, zodat de vrijheid van onderwijs gerealiseerd kan worden. In dit hoofdstuk is geregeld hoe de gemeente ouders ondersteunt bij het vervoer van hun kind naar school.
Ouders kunnen hulp krijgen bij het vervoer van hun kind als voldaan is aan de voorwaarden van dit hoofdstuk. Deze hulp heet een vervoersvoorziening. Het kan gaan om een bijdrage in de reiskosten of om aangepast vervoer dat wordt geregeld door de gemeente, zoals een taxibusje. Het is mogelijk dat ouders van kinderen op de (speciale) basisschool een deel van de kosten zelf moeten betalen. Dat is de eigen bijdrage.
De gemeente onderzoekt of ouders hulp nodig hebben bij het vervoer van hun kind naar school. Als er hulp nodig is gaat de gemeente na welke hulp er nodig is. De gemeente onderzoekt dan met welk vervoermiddel het kind kan reizen en welke route naar school de kortste veilige route is en met welk vervoermiddel het kind kan reizen. Ook onderzoekt de gemeente of er begeleiding nodig is bij het reizen.
6.4 Vorm en hoogte van de vervoersvoorziening
De gemeente stemt de vervoersvoorziening af op de goedkoopste manier van reizen. Als het kind naar school kan fietsen, kunnen de ouders een vergoeding krijgen voor het gebruik van de fiets. Kan het kind niet fietsen naar school, dan kunnen de ouders een vergoeding krijgen voor het openbaar vervoer (OV). Ouders kunnen gebruikmaken van aangepast vervoer als dat nodig is. Maar ouders kunnen er in dat geval ook voor kiezen om het kind zelf te vervoeren. Dan hebben zij recht op een vergoeding die gebaseerd is op de kosten van vervoer met eigen auto. Gaat het kind naar de basisschool, dan betalen de ouders de reiskosten soms zelf (zie artikel 6.4.1).
6.4.1 Bijzondere regeling vervoer naar basisschool
Is het inkomen van de ouders hoger dan € 26.550,- dan trekt de gemeente per kind de kosten voor de eerste zes kilometer met het OV af van de vergoeding aan de ouders. Het gaat om de kosten voor het gebruik van een OV-chipkaart of een andere OV-betaalmogelijkheid door het kind en een eventuele begeleider. Ook als er geen OV beschikbaar is of als er geen gebruik wordt gemaakt van het OV, trekt de gemeente dit bedrag af van de vergoeding. Bij aangepast vervoer moeten de ouders dit bedrag aan de gemeente betalen (eigen bijdrage).
Is de reisafstand meer dan 20 kilometer? Dan betalen ouders per kind de reiskosten voor een deel zelf of helemaal zelf (eigen bijdrage). Als de gemeente zorgt voor aangepast vervoer, dan betalen de ouders de eigen bijdrage aan de gemeente. Als het kind op een andere manier wordt vervoerd, dan wordt de eigen bijdrage afgetrokken van de vergoeding die de ouders van de gemeente krijgen. De hoogte van de eigen bijdrage wordt per kind per schooljaar berekend en hangt af van het inkomen van de ouders.
Voor inwoners die niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien, heeft de gemeente een financieel vangnet: een maandelijkse bijstandsuitkering. Om deze inwoners en andere inwoners met een laag inkomen extra te ondersteunen kunnen zij bij de gemeente een aantal aanvullende uitkeringen en toeslagen aanvragen. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste extra’s geregeld. Ook worden er enkele basisregels gegeven voor de hulp die de gemeente kan bieden bij een schuldenprobleem.
Bijzondere bijstand is een hulpmiddel waarmee de gemeente inwoners kan helpen om noodzakelijke kosten te kunnen betalen die door bijzondere omstandigheden zijn ontstaan. Deze kosten kunnen niet uit eigen middelen of aanvullende toeslagen betaald worden. Hier worden de uitgangspunten beschreven waarmee de gemeente rekening houdt bij het toepassen van de regels over bijzondere bijstand.
7.3 Individuele Studietoeslag [PW]
Studenten met een beperking hebben soms extra hulp nodig om een opleiding te volgen. Dat is belangrijk omdat de kans op werk met een afgeronde opleiding groter is. Met de individuele Studietoeslag krijgt de student een zetje in de rug omdat het inkomen wordt aangevuld. De regeling is bedoeld om een student, die door zijn beperking naast zijn studie niet kan werken, te compenseren. In deze paragraaf geeft de gemeente aan voor welke studenten de studietoeslag is bedoeld, welk bedrag toegekend kan worden en hoe dat wordt uitbetaald.
Nadat de student een aanvraag heeft ingediend, onderzoekt de gemeente of de beperking van de student zo groot is dat hij niet het wettelijk minimumloon kan verdienen. De gemeente doet dat aan de hand van gegevens die zij van de student of van andere instanties heeft gekregen. Als die gegevens niet duidelijk genoeg zijn, vraagt de gemeente aan een deskundige om een advies te geven.
7.4 Individuele Inkomenstoeslag [PW]
Voor inwoners die al jaren moeten rondkomen van een laag inkomen en geen uitzicht hebben op verbetering van hun inkomen, is de individuele inkomenstoeslag bedoeld. Dat is een extraatje dat eens per 12 maanden kan worden aangevraagd en waarmee het inkomen wordt aangevuld. Hier is beschreven voor welke inwoners de individuele inkomenstoeslag bedoeld is en aan welke aanvullende voorwaarden er moet worden voldaan.
De individuele inkomenstoeslag is bedoeld voor inwoners van 21 jaar of ouder, maar jonger dan de AOW-leeftijd, die in een ononderbroken periode van 36 maanden een inkomen hebben gehad, dat niet hoger is dan 130% van de toepasselijke bijstandsnorm. Studenten komen niet in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag.
7.5 Bijdrage voor maatschappelijke kosten [Gemeentewet]
Om actief deel te kunnen nemen aan de samenleving is het belangrijk dat inwoners meedoen aan maatschappelijke activiteiten. Hieraan zijn meestal kosten verbonden. Enkele groepen inwoners met een laag inkomen kunnen een bijdrage krijgen om te sporten en om mee te doen aan culturele en maatschappelijke activiteiten, of een bijdrage in de schoolkosten, als het om ouders met kinderen gaat.
De bijdrage voor maatschappelijke kosten is bedoeld voor inwoners uit de volgende groepen:
In aanvulling op het eerste lid, vergoedt de gemeente voor inwoners tot 18 jaar ook het lidmaatschap voor één sport of één cursus per kalenderjaar. Voor inwoners van 18 jaar of ouder vergoedt de gemeente 50% van de kosten per persoon per kalenderjaar. Voor de bijdrage geldt een maximum bedrag. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het sportlidmaatschap en het cultureel lidmaatschap. De kosten voor zwemles voor het diploma A, B en C worden voor kinderen vanaf 4 jaar volledig vergoed. Voor alle bijdragen genoemd in lid 2 geldt dat er per persoon per kalenderjaar maximaal voor één lidmaatschap een vergoeding kan worden aangevraagd bij de gemeente.
7.6.1 Collectieve zorgverzekering [PW]
Inwoners die al verzekerd zijn bij Zorg en Zekerheid kunnen zich tijdens het kalenderjaar aanmelden om mee te doen aan de collectieve zorgverzekering. Inwoners die ergens anders verzekerd zijn kunnen pas het volgende kalenderjaar meedoen. Zij moeten zich voor 31 december van het lopende kalenderjaar aanmelden. Inwoners met een betalingsachterstand in de zorgpremie kunnen niet overstappen naar de collectieve zorgverzekering.
7.6.2 Bijdrage voor mensen met een chronische ziekte of beperking
Een inwoner die een chronische ziekte of een beperking heeft, kan van de gemeente een bijdrage krijgen. Deze bijdrage is bedoeld voor de extra kosten die een inwoner heeft, door zijn ziekte of beperking. Het gaat om de inwoner die geen goede financiële buffer heeft en moet rondkomen van een inkomen, dat lager is dan 130% van de bijstandsnorm.
De gemeente heeft de taak om inwoners met schuldproblemen te helpen. Inwoners kunnen daarom de gemeente om hulp vragen bij het zoeken naar een oplossing voor hun schulden. Hieronder zijn de belangrijkste uitgangspunten genoemd, die de gemeente toepast als inwoners om hulp vragen. De gemeente is bevoegd nadere regels te stellen inzake de schulhupverlening. Aanvullende informatie is terug te vinden in de beleidsregels.
7.7.3 Aanbod voor schuldhulpverlening
Inwoners hebben via het preventieteam laagdrempelig toegang tot een financieel specialist. De financieel specialist geeft ondersteuning aan inwoners die moeite hebben met rondkomen of al schulden hebben. De financieel specialist kan bijvoorbeeld ondersteunen bij het op orde brengen van het budget of het treffen van betalingsafspraken met schuldeisers. Naast de diensten van de financieel specialist kunnen inwoners via het sociaal team ook gebruik maken van de ondersteuning van een schuldregelaar. Zodra de situatie van de inwoner voldoende stabiel is en een schuldregeling gewenst en noodzakelijk is, kan de schuldregelaar ondersteuning geven bij dit vervolgtraject.
De hulp die de gemeente geeft, is in principe ‘in natura’: de gemeente zorgt ervoor dat er hulp wordt ingezet. Dat kan in de vorm van een dienst zijn (bijvoorbeeld hulp in de huishouding), maar het is ook mogelijk dat er een product wordt gegeven (bijvoorbeeld een woningaanpassing) of in bruikleen (een rolstoel). In bepaalde gevallen kan de hulp in de vorm van geld worden gegeven (inkomenstoeslag) of als een persoonsgebonden budget. In dit hoofdstuk is geregeld op welke manier de gemeente de hulp geeft. Ook is geregeld wanneer de gemeente een financiële bijdrage aan de inwoner kan vragen voor Wmo-hulp.
8.2 Hulp in geld [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Llv, Wko, Awb]
De betaling wordt gedaan op het bankrekeningnummer dat de inwoner heeft doorgegeven, tenzij het doel van de betaling alleen maar op een andere manier kan worden bereikt. Dan kan de gemeente het geld op een andere manier, in een andere vorm betalen of aan een andere persoon betalen. Het kan bijvoorbeeld gaan om een betaling aan een aanbieder of een betaling in contant geld, als de inwoner geen bankrekening heeft.
Gaat het om jeugdhulp, dan blijft deze hulp beperkt tot die activiteiten die het karakter hebben van gebruikelijke zorg, zoals begeleiding, dagactiviteiten, persoonlijke verzorging, kortdurend verblijf en vervoer. Deze hulp komt alleen in aanmerking voor een pgb als deze in tijd, duur of intensiteit verder gaat dan wat gebruikelijk is in een huishouden.
De inwoner maakt een plan voor de besteding van het pgb als het gaat om de diensten begeleiding, dagbesteding en of hulp bij het huishouden. Dit is het pgb-plan. Hierin staat welke hulp de inwoner met het pgb wil betalen en door wie de hulp wordt gegeven. De gemeente moet het plan goedkeuren en zal daarna het pgb vaststellen.
De kostprijs mag niet hoger zijn dan wat gebruikelijk is voor de die dienst of dat product. De hoogte van het pgb is gelijk aan de hoogte van die offerte. Er geldt wel een maximumbedrag. Dat is het bedrag dat de gemeente zal betalen voor de hulp die nodig is (laagste hulp in natura-tarief). Wanneer de offerte hoger is dan dit maximumbedrag, vergoedt de gemeente de meerprijs niet.
8.4 Bijdrage in de kosten [Wmo]
De inwoner betaalt een bijdrage in de kosten voor Wmo-hulp-op-maat (maatwerkvoorziening), zolang de inwoner gebruik maakt van die hulp of voor de periode waarvoor het pgb is verstrekt. Gaat het om een product en of woningaanpassing, dan betaalt de inwoner een bijdrage totdat de kostprijs is betaald.
De inwoner betaalt de bijdrage per maand aan het CAK. De hoogte van deze maandelijkse bijdrage is gemaximaliseerd (abonnementstarief) ongeacht of er 1 of meer Wmo maatwerkvoorzieningen zijn verstrekt, het inkomen en vermogen van client. Uitzondering geldt voor degenen die gebruik maken van bescherm wonen zorg in natura of maatschappelijke opvang.
Gaat het om de kosten van een woningaanpassing voor een minderjarige inwoner, dan betalen de onderhoudsplichtige ouders de bijdrage. Dat geldt ook voor de ouder tegen wie een vaderschapsactie is ingesteld en de rechter dit verzoek heeft afgewezen (artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek), en voor degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een minderjarige inwoner.
9. Afspraken tussen inwoner en gemeente
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de gemeente en de inwoner met elkaar omgaan. Het gaat over de manier waarop de gemeente zich moet gedragen en wat er van de inwoner wordt verwacht. Als de inwoner rechten heeft, dan staan daar vaak plichten tegenover. Houdt de inwoner daar onvoldoende rekening mee, dan kan dit gevolgen hebben.
9.1.1 De rol van de gemeente [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet, Awb]
De gemeente reageert op een professionele manier op gedrag van de inwoner dat ontoelaatbaar is. De gemeente zorgt voor het volgende:
De gemeente stuurt de inwoner een brief met daarin duidelijk vermeld wat de gemeente gaat doen als reactie op het gedrag, wat dit precies betekent voor de inwoner. De gemeente maakt de inwoner ook duidelijk dat hij het gedrag moet aanpassen, zodat de relatie hersteld wordt en de gemeente eventueel de dienstverlening zal voortzetten (als die is stopgezet).
De inwoner is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het oplossen van zijn hulpvraag. De gemeente kijkt samen met de inwoner naar mogelijkheden om tot een oplossing van de hulpvraag te komen, al dan niet met inschakeling van het sociale netwerk. De inwoner zorgt voor het volgende:
9.2.7 Onacceptabel gedrag [PW, IOAW, IOAZ]
De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die zich onacceptabel gedraagt tegenover personen en instanties die de Participatiewet, de IOAW en IOAZ uitvoeren. De uitkering wordt drie maanden verlaagd met 100% van de uitkeringsnorm als het gaat om lichamelijk geweld tegen personen, en één maand met 50% van de uitkeringsnorm als het gaat om lichamelijk geweld tegen zaken of bedreiging van personen.
9.2.8 Te weinig besef van verantwoordelijkheid [PW]
De verlaging wordt vastgesteld op 20% van de uitkeringsnorm, als de inwoner zijn eigen middelen onverantwoord heeft besteed en daardoor eerder bijstand heeft aangevraagd. De verlaging duurt maximaal net zolang als de periode waarover de inwoner geen beroep op bijstand had hoeven doen, als hij zijn middelen verantwoord had besteed.
9.2.9 Tijdelijke of blijvende weigering IOAW/IOAZ [PW]
Als de inwoner verwijtbaar werkloos is, wordt de IOAW- of IOAZ-uitkering geweigerd. De uitkering wordt dan geweigerd naar de mate waarin de inwoner inkomen zou hebben kunnen ontvangen als hij niet verwijtbaar werkloos was geworden of gebleven.
De uitkering wordt tijdelijk geweigerd, als de inwoner:
De uitkering wordt blijvend geweigerd, als de inwoner:
9.2.12 Herhaling (recidive) [PW, IOAW, IOAZ]
Als binnen een jaar na de datum van een besluit tot verlaging opnieuw tot een verlaging wordt besloten wegens het niet nakomen van de zelfde verplichting, dan wordt de duur van de verlaging verdubbeld. De duur wordt ook verdubbeld als de gemeente de eerdere verlaging vanwege dringende redenen van de inwoner heeft vastgesteld op € 0,- (nihil).
Voor herhaling bij het niet nakomen van de wettelijke arbeidsvoorwaarden heeft artikel 9.2.5 een afwijkende regeling
9.2.13 Boete bij niet nakomen inlichtingenplicht [PW, IOAW, IOAZ]
Als de inwoner de aan de uitkering verbonden inlichtingenplicht niet nakomt en er daardoor teveel of onterecht bijstand is verstrekt, legt de gemeente een boete op. De hoogte van de boete wordt met toepassing van landelijke regels afgestemd op
Bij een eerste schending van de inlichtingenplicht kan de gemeente in plaats van een boete een waarschuwing geven.
Bij herhaling binnen een termijn van vijf jaar wordt de boete verhoogd naar 150%.
De gemeente kan afzien van een boete als daarvoor dringende redenen zijn. Financiële gevolgen horen bij een boete en vormen geen dringende redenen.
9.3.1 Herzien [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet]
9.3.2 Intrekken [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet]
9.3.3 Beëindigen [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet]
9.4.2 Terugvordering voorziening [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet, Burgerlijk Wetboek]
9.5.1 Controle [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ]
De gemeente controleert na toekenning regelmatig of de inwoner recht heeft op een uitkering of voorziening. Zij controleert of de inwoner de juiste uitkering of voorziening heeft aangevraagd of ontvangt en of hij zich aan de verplichtingen houdt. De gemeente kan daarvoor gebruik maken van:
10. Inwoners en gemeente in gesprek
Het beleid dat de gemeente maakt en uitvoert is bedoeld voor de inwoners. De gemeente probeert het beleid en de regels zo goed mogelijk uit te voeren. Toch is het mogelijk dat inwoners het niet eens zijn met de aanpak van de gemeente. De gemeente gaat dan graag in gesprek met haar inwoners. In dit hoofdstuk staan enkele regels over de mogelijkheid om een klacht in te dienen of bezwaar te maken, een vertrouwenspersoon te spreken of er via een mediationgesprek samen uit te komen. Daarbij is aangesloten bij de visie op klachtbehandeling van de Nationale ombudsman.
Met de ervaringen van de inwoners, zowel positief als negatief, kan de gemeente haar beleid als het nodig is aanpassen en verbeteren. Inwoners kunnen hiervoor gevraagd en ongevraagd advies over geven via vertegenwoordigers in de Participatie Advies Raad, de PAR. Ook zijn er vormen van inspraak mogelijk die in dit hoofdstuk worden weergegeven.
10.1 Inwoners betrekken bij beleid [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Gemeentewet]
10.5 Klachten over andere personen of organisaties [Awb, Gemeentewet]
De inwoner die een klacht heeft over het gedrag van een persoon of organisatie die hulp verleent op grond van een besluit van de gemeente, moet zijn klacht eerst indienen bij die persoon of organisatie. Die persoon of organisatie moet een klachtenregeling hebben en deze met de gemeente hebben gedeeld.
10.6 Vertrouwenspersoon [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Awb]
De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner die hulp van de gemeente krijgt, een onafhankelijke vertrouwenspersoon kan spreken. De inwoner kan bij deze vertrouwenspersoon terecht voor een vertrouwelijk gesprek over bijvoorbeeld ongewenste omgangsvormen, problemen, klachten en vragen in verband met de geboden hulpverlening.
10.7 Bezwaar [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Awb]
Als de gemeente een besluit neemt, informeert de gemeente de inwoner over de manier waarop bezwaar kan worden gemaakt tegen dat besluit. De inwoner die het niet eens is met een besluit dat is genomen op grond van de genoemde wetten en van deze verordening, kan daartegen bezwaar maken volgens de regels die zijn beschreven in de Algemene wet bestuursrecht. Nadat de gemeente een bezwaarschrift heeft ontvangen, neemt een medewerker contact op met de inwoner om navraag te doen of de inwoner ervoor open staat om het bezwaar te bespreken (zgn. pre-mediationgesprek). De medewerker geeft uitleg over het besluit van de gemeente en informeert bij de inwoner naar nieuwe argumenten, feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van het bezwaar. Dit gesprek is gericht op verbetering van de besluitvorming door de gemeente en om te beoordelen of alle feiten en omstandigheden bekend waren om een zorgvuldig besluit te nemen.
11. Kwaliteit, inkoop en aanbesteding
De diensten en producten die de gemeente levert, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten moeten aansluiten bij de behoefte van de inwoner. Producten moeten degelijk zijn en goed bruikbaar voor de inwoner. De gemeente moet zich bij de inkoop van diensten en producten aan bepaalde regels houden. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit, de inkoop en de aanbesteding van diensten en producten.
In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. Waarom deze begrippenlijst?
Aangepast vervoer: vervoer met een besloten (school)bus, taxi, treintaxi of bustaxi;
Aanbieder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen of diensten levert op grond van een besluit van de gemeente, ter uitvoering van een wettelijke verlpichting.
Andere voorziening: een voorziening waarop de inwoner een beroep kan doen voor de hulp die hij nodig heeft, anders dan hulp-op-maat. Het gaat om voorzieningen die buiten de regeling liggen van de aangevraagde voorziening of om voorzieningen die binnen het bereik van die regeling liggen, maar vrij toegankelijk zijn voor de inwoner. Dat kan bijvoorbeeld een andere uitkering zijn, een algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorziening, of voorzieningen als alimentatie en toeslagen.
AOW-leeftijd: leeftijd waarop de AOW-uitkering ingaat.
Arbeidsinschakeling: aan het werk (kunnen) gaan.
Arbeidsverplichting: de verplichting om mee te werken aan de arbeidsinschakeling of het leveren van een tegenprestatie, als bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet, artikel 37 van de IOAW en artikel 37 van de IOAZ.
Armoedeval: achteruitgang in inkomen als een uitkeringsgerechtigde een baan aanneemt op of rond het minimumloon. Dit komt door het wegvallen van tegemoetkomingen van de gemeente of van toeslagen zoals huurtoeslag en zorgtoeslag.
Basisschool: basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.
Beperking: de vermindering van mogelijkheden als gevolg van een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, psychische of psychosociale handicap, waardoor een belemmering ontstaat in het sociaal-maatschappelijk functioneren, of, als het om vervoer naar school gaat, het vervoer naar school.
Bijstandsnorm: de maximale hoogte van de bijstandsuitkering bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de Participatiewet. De hoogte hangt af van de woon- en leefsituatie en de leeftijd van de inwoner.
Bijstandsuitkering: de algemene bijstand voor levensonderhoud, bedoeld in artikel 5, onderdeel b van de Participatiewet. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met bijstandsuitkering bedoeld: de algemene bijstand plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
CAK: Centraal administratiekantoor.
Collectief taxivervoer: vervoer van deur tot deur, op afroep en met een deeltaxi (ook wel collectief vraagafhankelijk vervoer genoemd).
Dichtstbijzijnde school: school die het dichtst bij de woning of opstapplaats van het kind ligt, gemeten via de kortste route waarlangs het kind veilig kan reizen. Als het kind naar een speciale basisschool gaat, dan is de dichtstbijzijnde school de school de dichtstbijzijnde speciale basisschool in het samenwerkingsverband van de basisschool dat het kind eerst bezocht, of een andere speciale basisschool binnen dit samenwerkingsverband, als het vervoer naar die school voor de gemeente goedkoper is.
Effect: het resultaat of het doel.
Eigen vervoermiddel: een vervoermiddel dat de inwoner zelf bezit of dat hij mag gebruiken. Daaronder valt ook een vervoermiddel dat de gebruiker ter beschikking staat, zoals een deel-, leen- of lease-auto.
Financiële buffer: vermogen. Een goede financiële buffer is een vermogen op of boven de vermogensgrens bedoeld in artikel 34, lid 3 van de Participatiewet.
Fraude: het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens, of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens. Het gaat om gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een uitkering of een voorziening is, en om de duur en hoogte van die uitkering of voorziening vast te stellen.
Gebruikelijke hulp: de hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet wordt met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld.
Gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waddinxveen.
Gesprek: gesprek waarin de inwoner zijn hulpvraag, zijn persoonlijke situatie en het effect dat hij wil bereiken bespreekt.
Hulp: ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of bijstand als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet, inkomensondersteuning op grond van artikel 147 Gemeentewet, maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo, jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, schuldhulpverlening als bedoeld in artikel 1 van de Wgs, of een vervoersvoorziening als bedoeld in hoofdstuk 6 (vervoer naar school).
Hulp-op-maat: een op de inwoner afgestemde voorziening.
Hulpvraag: de behoefte aan ondersteuning die de inwoner bij de melding heeft.
Inkomen: het inkomen, bedoeld in artikel 32, lid 1 van de Participatiewet. In hoofdstuk 6 (vervoer naar school) wordt onder inkomen verstaan: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in het peiljaar, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs.
Inspraak: inspraak als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet. Met inspraak wordt in artikel 10.1 van deze verordening ook bedoeld het recht om invloed uit te oefenen en over iets mee te beslissen.
Inwoner: de persoon die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (titel 3, Boek 1 BW) en die daar rechtmatig verblijft. Gaat het om Wmo-hulp, dan betreft het de ingezetene van de gemeente als bedoeld in artikel 1.2.1 Wmo en de ingezetene van Nederland die zich bij de gemeente Waddinxveen meldt voor maatschappelijke opvang. Gaat het om schuldhulpverlening, dan betreft het degene die in de basisregistratie personen van de gemeente Waddinxveen als ingezetene is ingeschreven. Voor de toepassing van de hoofdstukken 9 en 11 wordt onder inwoner ook verstaan: de persoon die hulp van de gemeente Waddinxveen heeft gehad maar zijn woonplaats niet meer daar heeft. Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan: verblijf dat geen wettelijke belemmering oplevert voor hulp door de gemeente Waddinxveen.
IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.
IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
Jeugdhulp: hulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Jongerenwerk: basisaanbod van sociaal-culturele voorzieningen voor jongeren, zoals kinderwerk, tiener- en jongerenwerk, sportbuurtwerk en jongereninformatie. Het basisaanbod bevat ook activiteiten die stimulering van de ontwikkeling of het voorkomen van problemen bij jongeren tot doel heeft.
Kostendelersnorm: norm voor de hoogte van een uitkering volgens artikel 22a van de Participatiewet. Naarmate meer mensen in een huis wonen, ontvangt iedere afzonderlijke uitkeringsgerechtigde een lagere uitkering omdat meer mensen de kosten kunnen delen.
Levensonderhoud: de dagelijkse bestaanskosten, zoals kosten voor voeding, kleding, huur, energie, water en (zorg)verzekeringen.
Llv: de wetten die regelen dat gemeenten leerlingenvervoer aanbieden, dwz. de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra.
Medewerker: de persoon die namens het college van burgemeester en wethouders optreedt.
Persoonlijke situatie: alle omstandigheden, mogelijkheden en persoonskenmerken van de inwoner die van belang zijn, inclusief de behoefte van de inwoner en de godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuiging.
Ondersteuningsplan: een plan van aanpak dat de gemeente opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner in het maatschappelijk leven ervaart, waarin de gewenste hulp wordt geïnventariseerd en de gemeente mogelijke oplossingen aandraagt.
Openbaar vervoer (OV): openbaar toegankelijk personenvervoer dat met een vaste route en een vaste dienstregeling rijdt (of vaart).
Opstapplaats: plaats die is aangewezen door de gemeente, vanaf waar het kind (de leerling) gebruik kan maken van het vervoer naar school.
Ouders: ouders, voogden of verzorgers van de jongere.
Persoonlijk plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart en de gewenste hulp wordt geïnventariseerd. Gaat het om jeugdhulp, dan wordt hieronder verstaan: een familiegroepsplan.
Pgb-plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt over de hulp die hij nodig heeft en die hij met het pgb wil inkopen. In het plan geeft de inwoner onder andere aan welke hulpverlener op welke manier en op welke momenten de noodzakelijke hulp gaat geven en hoe de kwaliteit en de continuïteit van die hulp gewaarborgd worden.
Professionele hulpverlener: iemand die beroepsmatig hulp verleent en voldoet aan de eisen die daaraan gesteld zijn.
Reistijd: de tijd tussen het moment van het verlaten van de woning en de starttijd van de school volgens de schoolgids. Van deze reistijd mag maximaal 10 minuten worden afgetrokken als het kind gewoonlijk iets voor de start van de school aankomt op school. Voor de terugreis geldt de tijd tussen de eindtijd van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning van het kind. Hierbij kan maximaal 10 minuten worden opgeteld voor een eventuele wachttijd voor OV of aangepast vervoer.
Samenwonen: een gezamenlijke huishouding voeren als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet.
School: basisschool, speciale school voor basisonderwijs, of school waar speciaal of voortgezet onderwijs wordt gegeven.
School die bij het kind past: school die past bij de levensovertuiging of godsdienst van de ouders dan wel openbaar onderwijs en het soort onderwijs geeft dat het kind nodig heeft in verband met zijn talenten en mogelijkheden.
Sociaal netwerk: huisgenoten of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt (inclusief mantelzorgers).
Speciaal onderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
SVB: Sociale verzekeringsbank.
Uitkering: de bijstandsuitkering, de IOAW- of de IOAZ-uitkering.
Uitkeringsnorm: de maximale hoogte van een uitkering; dit is de bijstandsnorm uit de Participatiewet of de grondslag bedoeld in de IOAW of IOAZ. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met uitkeringsnorm bedoeld: de bijstandsnorm plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
Vavo-onderwijs: voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.
Vergoeding (in het kader van hoofdstuk 6): de bekostiging van reiskosten, bedoeld in artikel 4 Wet op het primair onderwijs, artikel 4 Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 4 van de Wet op de expertisecentra.
Voortgezet onderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet op het Voortgezet Onderwijs.
Voorziening: hulp in de vorm van een dienst, activiteit, product, pgb, geldbedrag, of een combinatie daarvan.
Vrij toegankelijke hulp: hulp die beschikbaar is zonder verwijzing van een huisarts, medisch specialist, jeugdarts of besluit van de gemeente.
Wet: de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet, de Wet op het primair onderwijs, de wet op het voortgezet onderwijs of de Wet op de expertisecentra.
Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.
Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Wmo-hulp: de maatschappelijke ondersteuning, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.
In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Hier wordt geregeld welke verordeningen vervangen worden door deze verordening en wanneer deze verordening ingaat. Hier is ook opgenomen dat de gemeente bepalingen uit deze verordening kan uitwerken of verder invullen, dat met regelmaat beoordeeld wordt of de verordening nog goed werkt, wat de officiële naam is van deze verordening en dat de gemeente van deze verordening kan afwijken als dit echt nodig is.
De gemeente kan uitvoeringsregels opstellen over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Deze uitvoeringsregels kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van een (nadere) regeling. Beleidsregels geven aan hoe de gemeente met een bepaalde bevoegdheid omgaat. Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt. De mogelijkheid om deze uitvoeringsregels te maken wordt begrensd door de wet.
13.3 Afwijken van de verordening (hardheidsclausule)
De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze verordening als toepassing van die bepaling volgens de gemeente een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is. Een uitkomst is in ieder geval onredelijk als de doelen van de in 1.1 genoemde wetten of de doelen van deze verordening door het toepassen van de regels juist niet worden gehaald.
Een aanvraag die de inwoner heeft ingediend vóór het in werking treden van deze verordening en waarover de gemeente pas later een besluit neemt, handelt de gemeente af volgens deze verordening, tenzij het betreft een aanvraag op grond van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ. Daarvoor geldt juist dat de gemeente deze afhandelt volgens de ingetrokken verordening. Maar als een besluit volgens deze nieuwe verordening gunstiger uitpakt voor de inwoner, past de gemeente deze verordening toe.
Kopieer de link naar uw clipboard
zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-40035.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.