Verordening afvoer hemel- en grondwater gemeente Terneuzen 2022

De raad van de gemeente Terneuzen;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 augustus 2021;

 

gelet op artikel 10.32a Wet milieubeheer;

overwegende dat de Wet milieubeheer de bevoegdheid biedt bij verordening regels te stellen over het brengen van afvloeiend hemelwater of grondwater op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater en over het beëindigen van het lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater in een voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater;

 

overwegende dat het gewenst is gebruik te maken van de mogelijkheid het afvloeiende hemelwater en het grondwater te bergen en in een bepaald gebied vanaf een vooraf te bepalen datum niet meer te doen afvloeien in een openbaar vuilwaterriool

 

besluit

 

vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening afvoer hemel- en grondwater gemeente Terneuzen 2022

 

 

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1 Definities

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen;

    • c.

      gebouw: bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

    • d.

      hemelwaterscheidingsgebied: gebied als bedoeld in artikel 2, waarvan de geometrische begrenzing is opgenomen in bijlage 1;

    • e.

      nieuw gebouw: gebouw dat wordt opgericht na inwerkingtreding van deze verordening;

    • f.

      nieuwe overkapping: overkapping die wordt aangelegd na inwerkingtreding van deze verordening;

    • g.

      nieuw verhard oppervlak: oppervlak van nieuwe gebouwen en nieuwe overkappingen.

       

Paragraaf 2 Afkoppelen

 

Artikel 2 Lozingsverbod hemel- en grondwater

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater is het in het hemelwaterscheidingsgebied verboden hemelwater of grondwater te lozen op het openbaar vuilwaterriool.

  • 2.

    De lozing van hemelwater en grondwater op het openbaar vuilwaterriool wordt beëindigd binnen één jaar nadat het verbod op een perceel van toepassing is geworden.

  • 3.

    Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het verbod, als van de eigenaar van het bouwwerk of het perceel redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van hemelwater of grondwater kan worden gevergd.

 

Paragraaf 3 Waterberging

 

Artikel 3 Verplichting tot waterberging

  • 1.

    Met het oog op het beperken van wateroverlast wordt alleen hemelwater vanaf nieuwe gebouwen en nieuwe overkappingen in een openbaar riool geloosd, als een hemelwaterberging is aangebracht en in stand gehouden.

  • 2.

    De minimale capaciteit van de hemelwaterberging is 75 l per m2 nieuw verhard oppervlak.

  • 3.

    De hemelwaterberging wordt zo ontworpen en in stand gehouden dat deze tussen 6 en 9 dagen weer voor 90% beschikbaar is.

  • 4.

    De hoeveelheid hemelwater die niet kan worden geborgen, kan worden geloosd in het openbare riool of in de openbare ruimte.

  • 5.

    Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de verplichting om een hemelwaterberging aan te brengen, voor zover het aanbrengen van de hemelwaterberging redelijkerwijs niet mogelijk of noodzakelijk is.

  • 6.

    Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning, bedoeld in het vijfde lid, een financiële voorwaarde verbinden.

     

Artikel 4 Maatwerkvoorschriften

Het college kan maatwerkvoorschriften stellen over de inrichting en het beheer van de hemelwaterberging.

 

Paragraaf 4 Overige bepalingen

 

Artikel 5 Werkingsgebieden

  • 1.

    Het college kan het hemelwaterscheidingsgebied, bedoeld in artikel 2, wijzigen.

  • 2.

    Het college houdt bij het wijzigen van het gebied rekening met het gemeentelijk rioleringsplan.

 

Artikel 6 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van de bepalingen bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen of groep van personen.

 

Artikel 7 Overgangsrecht

Artikel 3 is niet van toepassing op nieuwe gebouwen waarover voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordeningen financiële afspraken zijn gemaakt tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

 

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1-1-2022.

 

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening afvoer hemel- en grondwater gemeente Terneuzen”.

 

Besloten in de openbare vergadering van de gemeente Terneuzen op 7 oktober 2021.

griffier, voorzitter,

mr. J.H.P. (Joost) de Jong H.J.A. (Erik) van Merrienboer

Bijlage 1: geometrische begrenzing hemelwaterscheidingsgebied

 

Toelichting

 

Artikel 1 Definities

Voor de begripsomschrijving van het begrip bouwwerk is aangesloten bij de definitie in de Omgevingswet. Deze definitie is ook in lijn met de definitie in de Bouwverordening gemeenten Terneuzen 2016. De begripsomschrijving van gebouw is ontleend aan het Besluit bouwwerken leefomgeving.

 

Nieuwe gebouwen en nieuwe overkappingen zijn gedefinieerd als alle gebouwen en overkappingen die na inwerkingtreding van deze verordening worden opgericht of aangelegd.

 

Artikel 2 Lozingsverbod hemel- en grondwater

Lid 1

Het eerste lid bevat het verbod om in het hemelwaterscheidingsgebied (waarvan de ligging is opgenomen in bijlage 1) afvloeiend hemelwater en grondwater te lozen in het openbare vuilwaterriool. Het doel van dit verbod is om dit schone water lokaal vast te houden en niet af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Daarmee kan bijvoorbeeld ook bereikt worden dat bluswatervijvers van voldoende water worden voorzien.

 

Het verbod geldt voor zowel bestaande als nieuwe lozingen. Het lozingsverbod geldt voor alle eigenaren van bouwwerken, open erven en terreinen, voor zover deze in het hemelwaterscheidingsgebied liggen. Hiermee wordt de nadruk gelegd op de verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar om het hemel- en grondwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. Het lozingsverbod dwingt perceeleigenaren om dat water ofwel in het oppervlaktewater of een hemelwaterstelsel te lozen, ofwel te infiltreren in de bodem.

 

Het lozingsverbod is niet beperkt tot het bouwwerk, maar betreft ook het erf of terrein. Het verbod betreft dus het afvloeiende hemelwater dat afkomstig is van een bouwwerk en onder meer via een dakgoot, regenpijp en afvoerbuis het openbare vuilwaterriool bereikt. Maar ook het afvloeiende hemelwater dat afkomstig is van een open erf of terrein en via onder meer goten, putten of afvoerbuizen het openbare vuilwaterriool bereikt. Een open erf of terrein waarin goten en putten zijn aangebracht, is bijvoorbeeld een terras, oprit, parkeerterrein of laad- en losperron.

 

Lid 2

Artikel 10.32a Wm geeft aan dat de termijn waarbinnen de lozing van het hemelwater moet zijn beëindigd in de verordening wordt genoemd. Hieraan is in dit artikel voldaan. De termijn van één jaar biedt voldoende ruimte voor de eigenaren van bouwwerken, open erven en terreinen om de werkzaamheden te kunnen (laten) verrichten.

 

Lid 3

Het college kan een omgevingsvergunning voor afwijken van het lozingsverbod verlenen. Dat kan in uitzonderingssituaties waarin het lozingsverbod niet billijk is. Dit is het geval wanneer het lozingsverbod tot onevenredig grote nadelen voor de perceeleigenaar leidt. Het college kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen. Zo kan de vergunning bijvoorbeeld alleen betrekking hebben op de achterzijde van een bouwwerk of alleen gedurende een bepaalde overgangsperiode. Verder kan de gemeente voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Een voorschrift kan betrekking hebben op onder meer het treffen van een alternatieve (tijdelijke) voorziening. Het is gewenst dat het college een beleidsregel vaststelt voor het verlenen van de omgevingsvergunning, zodat voor perceeleigenaren bij voorbaat duidelijk is of het aanvragen van die vergunning wel of niet kans van slagen heeft.

 

Artikel 3 Verplichting tot waterberging

Lid 1

Nieuwbouw leidt tot toename van de lozing van hemelwater. Het schone hemelwater wordt bij voorkeur niet in het vuilwaterriool geloosd, maar geleid naar een wadi of waar mogelijk geloosd in de bodem of oppervlaktewater.

 

Via de regel om bij nieuwbouw te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit per m2 verhard oppervlak, wordt hemelwater langer vastgehouden op eigen terrein. Op die manier wordt de belasting op de openbare riolering door nieuwbouw gecompenseerd.

 

Een nieuw gebouw is een bouwwerk dat is opgeleverd na inwerkingtreding van deze verordening.

 

Lid 2

In lid 2 zijn twee onderdelen opgenomen met een verschillende waterbergingseis. Hierdoor kan per gebied worden gedifferentieerd. In bepaalde dichtbebouwde gebieden kan het bijvoorbeeld redelijk zijn om een lagere bergingseis te verlangen.

 

Een capaciteit van 75 l per m2 betekent dat voor een perceel met een totaal bebouwd oppervlak van 60 m2 moet worden voorzien in een vorm van waterberging met een totale capaciteit van 4.500 liter.

 

Lid 4

Bij extreme neerslag, die de verplichte waterbergingscapaciteit in het betreffende werkingsgebied te boven gaat, kan gebruik worden gemaakt van de gemeentelijke voorzieningen voor het beheer van afvalwater. Bij voorkeur wordt het overtollige regenwater dan geloosd in het openbare hemelwaterstelsel. Het vierde lid maakt duidelijk dat de waterberging niet bedoeld is om alle mogelijke regenbuien op te vangen. De gemeente zorgt voor openbare voorzieningen als noodoverloop. Dit artikellid geeft invulling aan de wettelijke zorgplicht die de gemeente heeft voor het verwerken van hemelwater, als dat redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan worden gevergd.

 

Nb: in situaties waar het mogelijk is om (deels) op oppervlaktewater te lozen, moet de waterbeheerder (in de regel het waterschap, die daarover regels heeft opgenomen in de waterschapsverordening) worden geraadpleegd.

 

Lid 5

Het is niet zo dat de hemelwaterverordening situaties die niet voldoen aan de waterbergingseis uit het eerste lid zonder meer verbiedt. Er zijn situaties denkbaar waarin het realiseren van de voorgeschreven hoeveelheid waterberging erg lastig is, of zelfs onmogelijk. Bijvoorbeeld als de grondwaterstand erg hoog is op de (enige) plaats waar een initiatiefnemer waterberging kan realiseren. Een initiatiefnemer kan, in dit soort gevallen, een omgevingsvergunning aanvragen om geen waterberging te hoeven aanleggen. Dit is in lijn met de opdracht in art. 10.32a lid 2 Wm om geen lozingsverbod in te stellen als van de perceeleigenaar redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer kan worden gevergd.

 

De mogelijkheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van de bergingseis is ook bedoeld voor nieuwbouwwijken met een robuust waterbergingssysteem (bijvoorbeeld een hemelwaterriool plus wadi). In die gevallen is op planniveau al in waterberging voorzien en is berging op eigen terrein dus niet meer nodig.

 

Lid 6

Een initiatiefnemer kan de bergingseis in bijzondere gevallen afkopen. De afkoopregeling is bedoeld voor situaties waarin de waterberging echt niet op eigen terrein kan worden gerealiseerd. De afkoopregeling is dus geen regulier alternatief voor berging op eigen terrein.

 

Als het afkopen van de waterberging wordt toegestaan, zorgt de gemeente er tegen een kostendekkende vergoeding voor dat de vereiste hoeveelheid waterberging buiten het plangebied – maar nog wel in de omgeving van het plangebied – wordt gerealiseerd en onderhouden. De afkoopsom kan de vorm krijgen van een financiële voorwaarde bij de omgevingsvergunning voor afwijken van de Verordening afvoer hemel- en grondwater. De regels over de inrichting van het waterbergingsfonds en de hoogte van de afkoopsom worden vastgesteld bij verordening. De mogelijkheid van het verbinden van financiële voorwaarden aan een omgevingsvergunning is in verschillende uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2006:AY8923). Deze jurisprudentie gaat over het afwijken van regels in een bestemmingsplan, maar kan ook worden toegepast op vergunningen voor het afwijken van regels van de Verordening afvoer hemel- en grondwater.

 

Er gelden wel enkele voorwaarden bij het verbinden van een financiële voorwaarde aan een vergunning. Zo moet met de financiële voorwaarde een rechtstreekse bijdrage worden geleverd aan de doelstelling van de wettelijke bepaling waarop de vergunning berust en moet de verlening van de vergunning in het algemeen belang tot het heffen van een geldbedrag noodzaken. Ook moet voldoende aannemelijk zijn dat de financiële bijdrage daadwerkelijk zal worden aangewend om te voorzien in de waterbergingsbehoefte van het bouwplan. Tot slot moet er ook geen andere mogelijkheid aanwezig zijn om een tegemoetkoming of compensatie te verlangen. Dit laatste betekent dat burgemeester en wethouders geen financiële voorwaarde in de omgevingsvergunning zullen stellen als de vereiste waterberging via een exploitatieovereenkomst is geregeld.

 

Artikel 4 Maatwerkvoorschriften

In dit artikel is geregeld dat het college voor een individuele situatie een maatwerkvoorschrift kan stellen over de inrichting en het beheer van een waterberging. Bij beheermaatregelen valt te denken aan bijvoorbeeld de manier van onderhouden van afvoerleidingen of infiltratiekratten, deze kunnen verstopt raken. Met een maatwerkvoorschrift kan de gemeente voor een specifiek geval specifieke voorschriften geven over de inrichting en het beheer van een waterberging in concrete situaties. Het maatwerkvoorschrift is een besluit waartegen rechtsbescherming open staat.

 

Artikel 5 Werkingsgebieden

De gemeenteraad heeft de verordenende bevoegdheid op grond van artikel 147 van de Gemeentewet. Op grond van artikel 156 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad deze bevoegdheid delegeren aan het college. Voor het wijzigen van het hemelwaterscheidingsgebied maakt de gemeenteraad hier gebruik van. Het college is ook de beheerder van het gemeentelijk riool en gaat over het verlenen van de omgevingsvergunning op grond van deze verordening.

 

Het college kan in het werkingsgebied onderscheid maken in het lozen van hemelwater vanaf de voorkant (wegzijde) van het bouwwerk en vanaf de achterkant. Dit is een gevolg van het redelijkheidscriterium uit het tweede lid van artikel 10.32a Wm. Het kan in bepaalde gevallen immers vrij lastig zijn om hemelwater dat aan de achterzijde van een bouwwerk afstroomt naar een openbaar hemelwaterstelsel aan de wegzijde te brengen. Dit zal meestal voor een hele straat of een rij woningen hetzelfde zijn.

 

Bij het wijzigen van het hemelwaterscheidingsgebied houdt het college rekening met het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Dit plan bezit een wettelijke basis en is in elke gemeente aanwezig, omdat de Wet milieubeheer dit in artikel 4.22 verplicht stelt.

 

Artikel 6 Toezichthouders

In artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt aangegeven dat onder toezichthouder wordt verstaan: een natuurlijk persoon, die bij of krachtens een wettelijk voorschrift is belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Een persoon die aangewezen is als toezichthouder beschikt in beginsel over alle in afdeling 5.2 van de Awb opgenomen bevoegdheden.

 

Artikel 7 Overgangsrecht

De verplichting van artikel 3 om een hemelwaterberging aan te leggen geldt voor alle nieuwe gebouwen en nieuwe overkappingen die na inwerkingtreding van deze verordening worden opgericht. Bij ruimtelijke ontwikkelingen met een langere looptijd, zoals de aanleg van een nieuwbouwwijk of de herinrichting van een gebied, kan die verplichting bestaande afspraken tussen de gemeente en de initiatiefnemer (vaak een projectontwikkelaar) doorkruisen. Daarom is in dit artikel overgangsrecht opgenomen voor dergelijke ontwikkelingen. Als er al bestaande financiële afspraken zijn tussen de gemeente en de initiatiefnemer, bijvoorbeeld in de vorm van een exploitatieovereenkomst, is de verplichting om een hemelwaterberging aan te brengen niet van toepassing.

Naar boven