Gemeenteblad van Ridderkerk
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ridderkerk | Gemeenteblad 2021, 392855 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ridderkerk | Gemeenteblad 2021, 392855 | beleidsregel |
Nota activabeleid Gemeente Ridderkerk 2021
Voor u ligt de nota activabeleid gemeente Ridderkerk. De doelstelling van deze nota is het formuleren van beleid en vastlegging van uniforme regels ten aanzien van investeren, activeren, waarderen en afschrijven. Deze nota stelt hiervoor de kaders en beoogt daarmee het volgen van een bestendige gedragslijn.
Op basis van de gemeentewet art 212 stelt de raad een financiële verordening vast. In de financiële verordening van Ridderkerk is in artikel 9 opgenomen dat het beleid en de uitgangspunten voor waarderen en afschrijven in een separate nota activabeleid zijn uitgewerkt. Door vernieuwingen van het Besluit Begroting en Verantwoording (hierna te noemen BBV) is het wenselijk om het beleid omtrent investeringen met enige regelmaat te herzien. De laatste nota activabeleid (2016) is eind mei 2016 vastgesteld. Door wijzigingen in het BBV en aanverwante regelgeving is een herziening noodzakelijk geworden.
Aan deze nota ligt het meest recente BBV (geldend vanaf 1 juli 2019) en de notitie Materiële Vaste Activa van de commissie BBV d.d. januari 2020 ten grondslag.
De uitgangspunten zijn zoveel mogelijk onveranderd gebleven ten opzichte van de vorige nota, mits het actuele BBV en de notitie materiële vaste activa van de commissie BBV geen aanleiding geven tot een wijziging.
De uitgangspunten en afschrijvingstabel uit deze nota zijn van toepassing op de nieuw te voteren investeringen vanaf het begrotingsjaar 2022. Voor bestaande activa of reeds gevoteerde investeringen blijven de oude uitgangspunten en afschrijvingstermijnen gelden.
De uitgangspunten genoemd in deze nota hebben wij hieronder samenvattend weergegeven.
De nota is vrijwel volledig herschreven en daardoor anders van opzet dan de vorige nota. In de hoofdstukken 2 tot en met 5 gaan we in op de kaders rondom de relevante begrippen met betrekking tot de levensloop van een vast actief: investeren, activeren, waarderen en afschrijven. In hoofdstuk 6 besteden we aandacht aan het begrip onderhoud. In hoofdstuk 7 komt het proces rondom aanvraag en verwerking van investeringsbudgetten aan de orde.
In bijlage A zijn de stellige uitspraken van de commissie BBV uit de notitie materiële vaste activa (2020) opgenomen. In bijlage B vindt u de relevante artikelen van het BBV. Als bijlage C is een overzicht van de afschrijvingstermijn en –methode per (sub)categorie opgenomen. In bijlage D zijn de uitgangspunten uit deze nota vergeleken met de vorige nota. In deze bijlage is ook een overzicht van de gewijzigde afschrijvingstermijnen opgenomen.
Een gangbare definitie van het begrip investeren is: Het vastleggen van vermogen in objecten waarvan het nut zich over meer dan een jaar uitstrekt. In de meeste gevallen gaat het om kapitaalgoederen, zoals gebouwen, wegen of machines en installaties. Het is echter ook mogelijk vermogen vast te leggen in onstoffelijke (immateriële) of financiële objecten. Ook hiervoor gebruiken we in deze nota de term investeren.
Door het doen van investeringen ontstaan meerjarige bezittingen, oftewel vaste activa. De waarde van deze vaste activa worden bepaald (waarderen) en opgenomen op de gemeentelijke balans (activeren). De lasten die als gevolg van deze investeringen ontstaan, zoals bijvoorbeeld kapitaallasten (afschrijvingen en toegerekende rente) en onderhoudslasten, behoren tot de jaarlijkse exploitatielasten.
2.2 Ondergrens voor het activeren van investeringen
In artikel 59 van het BBV is opgenomen dat: “Alle investeringen worden geactiveerd” (uitgezonderd kunstvoorwerpen met een cultuur-historische waarde). De Commissie BBV beveelt gemeenten daarbij aan uit het oogpunt van efficiency en het in de hand houden van de administratieve lasten een ondergrens voor het activeren van investeringen te hanteren. Bij het hanteren van een activeringsgrens moet de verplichting tot het activeren van investeringen in acht worden genomen. Het is niet toegestaan om de activeringsgrens zodanig hoog te stellen dat hierdoor (bepaalde typen) activa individueel of als verzameling in totaal van materiële omvang buiten de balans worden gehouden.
Het is ook niet toegestaan deze grens aan te passen met het oog op financieel evenwicht. Elke wijziging van de grens wordt beschouwd als een stelselwijziging en heeft tot gevolg dat vergelijkende cijfers moeten worden opgesteld. De ondergrens voor activering stellen wij in deze nota vast op € 25.000. Uitgaven met een lager bedrag worden ten laste van de exploitatie geraamd en verantwoord, tenzij de raad in voorkomende gevallen anders besluit.
Een uitzondering op deze beleidsregel vormen aankopen welke als losstaand actief weliswaar onder de ondergrens blijven, maar wel in grotere aantallen worden aangeschaft en daardoor deze ondergrens overstijgen, zoals bijvoorbeeld computers of meubilair, maar ook lantaarnpalen en speeltoestellen. Vanuit het wettelijke kader vormen ook de investeringen in gronden, terreinen en financiële vaste activa een uitzondering. Deze worden altijd geactiveerd, onafhankelijk van het bedrag.
Van een investering is sprake als het nut zich over meerdere jaren uitstrekt en wordt geactiveerd conform de wettelijke (BBV) en beleidsmatige (deze nota) kaders. Kosten van onderhoud worden gemaakt om het actief in goede, of oorspronkelijke staat te houden en zijn dus niet van invloed op de vooraf bepaalde gebruiksduur (afschrijvingstermijn) van het object. De Commissie BBV heeft de stellige uitspraak gedaan dat kosten voor onderhoud niet levensduur verlengend zijn. Deze onderhoudskosten mogen niet worden geactiveerd.
Investeringen die worden gepleegd ten behoeve van een bestaand actief en expliciet leiden tot een substantiële kwaliteitsverbetering en/of levensduurverlenging van betreffend actief moeten wel worden geactiveerd. Bijvoorbeeld, het renoveren (= vernieuwen naar de huidige maatstaven en normen) van een gebouw. Dit geldt ook voor aanpassingen om te voldoen aan wet- en regelgeving (bijv. investeringen in een gebouw om te voldoen aan veiligheidsvoorschriften die invloed hebben op de waarde en de levensduur).
De verschillen tussen onderhoud of substantiële kwaliteitsverbetering en/of levensduurverlenging lijken redelijk ondoorzichtig. De grondregel is dat, wanneer uitgaven worden gedaan ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke kwaliteit en levensduur van een actief, er sprake is van onderhoud.
De Commissie BBV geeft de volgende definitie van het boekhoudkundige begrip activering: Het op de balans presenteren van de financiële waarde van het aangeschafte of vervaardigde bezit/kapitaalgoed met meerjarig nut dat vanaf dat moment als bezitting kan worden beschouwd. Dit houdt in dat het bedrag onder de [vaste] activa op de balans geplaatst wordt, en jaarlijks afgeschreven wordt, in plaats van het direct volledig als kosten op te nemen.
De vaste activa worden op basis van artikel 33 van het BBV op de balans ingedeeld in immateriële, materiële en financiële vaste activa. Deze categorieën lichten wij hieronder toe.
Immateriële vaste activa zijn niet stoffelijk of financieel van aard, maar hebben wel betrekking op uitgaven met een meerjarig nut. Het BBV staat activering van immateriële vaste activa in beperkte mate toe. Daarbij is activering van immateriële vaste activa niet verplicht.
Het BBV onderscheidt in artikel 34, limitatief, welke immateriële investeringen uitsluitend mogen worden geactiveerd:
3.2.1 Kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio
Het BBV biedt de mogelijkheid om deze kosten van meerjarige geldleningen, gedurende de looptijd van de lening, af te schrijven. Het BBV beveelt echter aan deze kosten niet af te schrijven, maar direct als last in de exploitatie te nemen. Wij volgen dit advies en activeren deze lasten alleen, na een raadsbesluit, bij uitzondering.
3.2.2 Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief
Artikel 60 van het BBV geeft aan onder welke voorwaarde de kosten van onderzoek en ontwikkeling geactiveerd mogen worden:
Volgens deze voorwaarden is er al sprake van een redelijk omlijnd en technisch uitvoerbaar plan tot investering en dat deze investering zelf ook activeerbaar is. Voor het overige laat dit artikel de spelregels redelijk open. Wel is duidelijk dat activering niet is toegestaan als nog niet duidelijk is wat er gerealiseerd gaat worden. Ook de voorbereiding van vervangingsinvesteringen behoort niet tot deze categorie; deze lasten moeten worden geactiveerd als onderdeel van het materieel vast actief.
Als de investering tot stand komt, worden de kosten van onderzoek en ontwikkeling, zoals voorgeschreven in het BBV, in maximaal vijf jaren afgeschreven. Wordt besloten de investering niet uit te voeren, dan worden de reeds geactiveerde uitgaven afgeboekt en ten laste van de exploitatie van het lopende begrotingsjaar gebracht. Voor deze uitgaven dient dan dekking te worden gezocht.
Het onderscheid tussen kosten van onderzoek en ontwikkeling en kosten van voorbereiding van een investering is niet nader omschreven. Als scheidslijn stelt Deloitte Accountants voor het moment van besteksgereed maken en aanbesteden. Alles wat daarvoor ligt zien wij als kosten van onderzoek en ontwikkeling en mogen worden geactiveerd onder de immateriële vaste activa. Alles daarna, en daarmee na een positieve investeringsbeslissing, wordt gezien als voorbereidingskosten die rechtstreeks aan de vervaardiging van het actief kunnen worden toegerekend en moeten als onderdeel van de vervaardigingsprijs worden geactiveerd onder de materiële vaste activa.
3.2.3 Bijdragen aan activa in eigendom van derden
Bijdragen in activa in eigendom van derden kunnen volgens artikel 61 van het BBV worden geactiveerd, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Het activeren van deze bedragen draagt niet altijd bij aan een correct inzicht in de vermogenspositie van de gemeente. De gemeente Ridderkerk activeert daarom alleen, na een raadsbesluit, bij uitzondering.
Het BBV schrijft voor dat de afschrijvingstermijn maximaal gelijk wordt gesteld aan de afschrijvingsduur die door de betreffende derde wordt gehanteerd voor dit activum. In geval de termijn waarop de gemeente een dergelijke investering zelf zou afschrijven korter is, kiezen we voor de afschrijvingsduur zoals genoemd in bijlage C.
Het grootste deel van de investeringen betreft materiële vaste activa. Deze zijn altijd fysiek van aard. De uitzondering hierop is software, wat in feite onstoffelijk (immaterieel) is, maar niet is opgenomen in de limitatieve lijst van immateriële vaste activa genoemd in BBV artikel 34. Op grond hiervan doet de Commissie BBV de stellige uitspraak dat software of licenties op software voor onbepaalde duur, die in één keer in rekening worden gebracht, dienen te worden opgenomen onder de materiële vaste activa.
Volgens artikel 35 BBV worden investeringen in materiële vaste activa als volgt op de balans opgenomen:
3.3.1 Investeringen met een economisch nut
Investeringen hebben een economisch nut indien ze verhandelbaar zijn en/of kunnen bijdragen aan het genereren van middelen. Met andere woorden: de investering kan worden verkocht en er is een markt voor. Voorbeelden hiervan zijn bedrijfswagens, inventarissen of gebouwen.
Ook software behoort tot deze categorie, waarbij wel een uitzondering wordt gemaakt voor cloudtoepassingen (Software as a Service, ofwel SaaS). De gemeente sluit daarbij een overeenkomst of abonnement met de dienstverlener en schaft de software zelf niet aan. De gemeente beschikt dan niet over het juridisch of economisch eigendom. De kosten van deze overeenkomst mogen daarom niet worden geactiveerd, maar moeten worden opgenomen als exploitatielast. Dat geldt ook voor de bijbehorende implementatielasten. Er is immers geen sprake van een verkrijgingsprijs, waardoor deze lasten niet kunnen worden gekwalificeerd als bijkomende kosten.
3.3.2 Investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven
Deze investeringen zijn feitelijk identiek aan bovenstaande categorie met de toevoeging dat een (publiekrechtelijke) bestemmingsheffing kan worden geheven ter bestrijding van de kosten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan investeringen ten behoeve van de afvalinzameling, een begraafplaats of ten behoeve van de weekmarkt.
De categorie is in het leven geroepen om de kostentoerekening aan gemeentelijke taken waarvoor een gebonden heffing kan worden gevraagd, zoals de afvalstoffenheffing, inzichtelijk te houden. Onjuiste onderbouwing van deze kostentoerekening kan juridische consequenties hebben.
De bedoelde heffing betreft ook rechten die op grond van artikel 229 lid 1a en b van de Gemeentewet geheven kunnen worden. Dit zijn rechten die maximaal kostendekkend mogen zijn, alleen besteed mogen worden aan het doel waarvoor de rechten zijn geheven en die ook een spaarbedrag voor vervanging van de betrokken activa mogen bevatten.
3.3.3 Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut
Voor deze investeringen geldt dat er geen markt voor is en ze dus niet of nauwelijks verhandelbaar zijn. Voorbeelden hiervan zijn wegen, fietspaden of bruggen.
In artikel 59 lid 1 van het BBV is bepaald dat alle investeringen worden geactiveerd. Dit artikel is op deze wijze pas vanaf 2017 van toepassing. Voor investeringen met een maatschappelijk nut van voor 2017 gelden de ‘oude’ regels. De Commissie BBV schrijft voor dat in het verloopoverzicht in de toelichting op de balans aangeven dient te worden welk bedrag volgens de nieuwe systematiek is verantwoord en welk deel volgens de oude systematiek.
In lid 2 van artikel 35 BBV is opgenomen dat (afzonderlijk) wordt aangegeven welke materiële vaste activa in erfpacht zijn uitgegeven. Dit moet tot uitdrukking worden gebracht en toegelicht in de balans. Deze materiële vaste activa staan niet meer volledig ter beschikking van de gemeente; door de vestiging van een zakelijk recht zijn deze (grotendeels) vervreemd.
De Commissie BBV constateert dat in toenemende mate ook met betrekking tot gebouwen (opstallen) zakelijke rechten (zoals erfpacht) worden gevestigd. Ook in deze gevallen is artikel 35 lid 2 van toepassing.
In artikel 62 BBV is beschreven op welke wijze de bedragen van de investeringen moeten worden geactiveerd.
Alle investeringen worden op basis van het volledige investeringsbedrag (excl. compensabele of verrekenbare btw) geactiveerd (bruto-methode). Daarop worden de bijdragen van derden die in directe relatie tot dit vaste actief staan op het investeringsbedrag in mindering gebracht (netto-methode). Een door de raad ingestelde bestemmingsreserve kan niet in mindering worden gebracht op de investering, maar wordt gebruikt ter dekking van de jaarlijkse, met de investering verband houdende afschrijvingslasten.
De wettelijke mogelijkheid bestaat om via de riool- of afvalstoffenheffing bedragen op te nemen voor toekomstige vervangingsinvesteringen. Deze bedragen moeten op grond van artikel 44 lid 1d BBV aan een voorziening worden toegevoegd. Op deze bedragen rust een verplichting en zij staan niet ter vrije beschikking van de raad. In het jaar dat de daadwerkelijke vervangingsinvestering plaatsvindt, wordt de investering geactiveerd en de vervangingsbijdrage uit de voorziening direct in mindering gebracht op de vervangingsinvestering (artikel 62 lid 3 BBV).
3.3.6 Totaalbenadering of componentenbenadering
Het BBV geeft gemeentes de mogelijkheid om bij het activeren van complexe, samengestelde investeringen te kiezen voor de totaalbenadering of de componentenbenadering.
Bij een investering in vastgoed bestaat het activum uit meerdere onderdelen, zoals de grond, het gebouw, de inventaris en de inrichting. Elk onderdeel heeft een eigen economische of technische levensduur. Als gekozen wordt voor de totaalbenadering wordt het actief als één geheel geactiveerd op de balans en geldt één afschrijvingstermijn. Grond vormt hierop een uitzondering. Omdat hierop niet mag worden afgeschreven, wordt grond buiten de totaalbenadering gelaten en apart geactiveerd.
Activeren volgens de totaalbenadering leidt ertoe dat sommige onderdelen langer worden afgeschreven dan de geschatte levensduur. De onderdelen die een kortere gebruiksduur hebben dan de vooraf bepaalde gebruiksduur van het gehele actief, en dus eerder vervangen moeten worden, vallen onder het groot onderhoud. Via het vormen van een onderhoudsvoorziening kunnen de kosten van toekomstig groot onderhoud gelijkmatig gespreid worden in de tijd.
In Ridderkerk kiezen we voor de componentenbenadering, tenzij anders aangegeven in de bijgevoegde tabel met afschrijvingstermijnen. De componentenbenadering houdt in dat de verschillende samenstellende delen afzonderlijk worden geactiveerd en afgeschreven conform de levensduur van het betreffende activum. Deze methode leidt er wel toe dat het aantal activa in de administratie toeneemt. Om deze toename beheersbaar te houden, kiezen we ervoor om de opsplitsing in componenten te bepalen aan de hand van de tabel met afschrijvingstermijnen die als bijlage bij deze nota is opgenomen.
De Commissie BBV heeft in de notitie materiële vaste activa bepaald dat een gemeente die de componentenbenadering voor een bepaalde categorie kapitaalgoederen wil (gaan) gebruiken dit consequent voor deze categorie moet toepassen en de keuze (en ingangsdatum) vastlegt in de financiële verordening. In de vigerende financiële verordening van de gemeente Ridderkerk verwijzen we naar deze nota activabeleid.
Financiële vaste activa hebben betrekking op financiële kapitaalgoederen zoals deelnemingen in andere ondernemingen, effecten, verstrekte langlopende leningen, en vorderingen die op lange termijn aan derden ter beschikking zijn gesteld.
Het BBV neemt in artikel 36 een lange lijst op met de verplichte indeling, welke in hoofdlijnen neerkomt op:
Elk onderdeel kent nog een eigen nadere, verplichte specificatie, bijvoorbeeld leningen verstrekt aan deelnemingen, verbonden partijen, woningbouwcorporaties, etc.
Het onderscheid tussen een kapitaalverstrekking of een verstrekte lening is in het BBV niet nader gedefinieerd. Het verstrekken van kapitaal aan een verbonden partij kan in theorie zowel beschouwd worden als een kapitaalverstrekking en als een lening. In het laatste geval gaan we er echter van uit dat er sprake is van een vooraf vastgesteld aflossingsschema.
Anders dan voor de immateriële en materiële vaste activa geldt, worden financiële vaste activa altijd geactiveerd. Hierbij hanteren we geen ondergrens.
De waarderingsgrondslagen zijn de basis voor het bepalen van de balanswaarde van de bezittingen. Aan de hand van deze waarderingsgrondslagen wordt het bedrag waarover wordt afgeschreven vastgesteld. In artikel 63 BBV zijn de voorschriften omtrent het waarderen van activa en passiva opgenomen. Voor (vaste) activa is de hoofdregel dat deze worden gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.
Het begrip verkrijgingsprijs is in artikel 63 lid 2 van het BBV gedefinieerd als de inkoopprijs (exclusief compensabele BTW) en de bijkomende kosten. De toevoeging ‘bijkomende kosten’ is in het BBV niet verder uitgewerkt, maar in de notitie materiële vaste activa heeft de Commissie BBV wel opgenomen dat kosten die noodzakelijk zijn om het actief in gebruik te kunnen nemen (zowel van externen als eigen medewerkers) zijn te kwalificeren als bijkomende kosten en moeten worden geactiveerd. Een voorbeeld hiervan zijn de implementatiekosten van aangeschafte software (niet-SaaS) of hardware; zonder deze implementatie kan het activum niet in gebruik worden genomen.
In lid 3 van artikel 63 BBV is bepaald dat de vervaardigingsprijs de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten bevat, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. Onder de overige kosten worden ook de salariskosten (intern en extern) bedoeld die direct aan een actief zijn toe te rekenen. Deze kosten moeten worden geactiveerd.
De Commissie BBV voegt hier de keuze aan toe dat in de vervaardigingsprijs tevens een redelijk deel van de indirecte kosten, zoals overhead en de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend, mogen worden opgenomen. Als sprake is van activering van rente wordt dat vermeldt in de toelichting op de balans. De gemeente Ridderkerk hanteert de richtlijn dat kosten van overhead worden geactiveerd middels een opslag voor indirecte kosten op het geldende uurtarief. Rentekosten worden niet separaat geactiveerd.
4.4 Overige waarderingsvoorschriften
In artikel 63 BBV zijn naast de waardering op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs nog een tweetal bijzondere bepalingen opgenomen in de volgende leden:
Bij de toepassing van lid 4 dient te worden opgemerkt dat voor eeuwigdurend in erfpacht uitgegeven gronden waarvoor canon wordt ontvangen, geldt dat deze economische waarde behouden, ondanks het feit dat het economisch eigendom is overgedragen, en gewaardeerd worden tegen uitgifte- of verkrijgingsprijs.. Waardering tegen de (lagere) registratiewaarde vindt alleen plaats bij afgekochte eeuwigdurende erfpacht.
4.5 Waardevermindering van vaste activa
Het BBV bepaalt in artikel 65 lid 1 dat naar verwachting duurzame waardeverminderingen van vaste activa onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar in aanmerking worden genomen.
De waarde van een vast actief kan in de loop van de tijd veranderd zijn ten opzichte van de boekwaarde op de balans. Herwaardering naar een hogere waarde is niet toegestaan; boekwinsten op activa mogen pas worden genomen bij het moment van realisatie, bijvoorbeeld verkoop.
Waardering van vaste activa geschiedt conform artikel 63 BBV tegen de verkrijgings- of vervaardigingsprijs, waardoor artikel 65 lid 1 BBV moet worden gezien als de uitzondering op die regel: Onder bepaalde voorwaarden en omstandigheden zijn waardeverminderingen toegestaan of verplicht. Daarbij is de toevoeging ‘naar verwachting duurzaam’ ( = blijvend) een belangrijke toevoeging.
Duurzame waardeverminderingen als gevolg van bijvoorbeeld schade of milieuvervuiling en wijziging van de bestemming van het actief moeten worden verwerkt in de balans. Dit is mogelijk via een tijdelijke voorziening waardevermindering, zodat waardeherstel mogelijk blijft. Wanneer de duurzame waardevermindering definitief genomen is middels een extra afschrijving, is er bij een eventueel later waardeherstel geen mogelijkheid meer om de boekwaarde te vermeerderen.
Om te bepalen of er sprake is van duurzame waardevermindering hanteert de Commissie BBV het begrip directe opbrengstwaarde, waarmee de waarde van het kapitaalgoed bij directe verkoop wordt bedoeld. Omdat investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut niet verhandelbaar zijn (geen markt) sluiten we deze categorie uit van mogelijke waardeverminderingen.
4.6 Waardering financiële vaste activa
Voor financiële vaste activa zijn in het BBV geen specifieke voorschriften opgenomen, anders dan dat deze gewaardeerd worden op kostprijs dan wel duurzaam lagere waarde.
Waardering op duurzaam lagere waarde komt in de praktijk nauwelijks voor, omdat de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale Overheden (Ruddo) in artikel 3 de voorwaarde stelt dat openbare lichamen uitsluitend gelden uit mogen zetten in de vorm van producten waarbij de hoofdsom tenminste aan het einde van de looptijd intact is.
In artikel 65 lid 2 geeft het BBV daarbij nog aan dat deelnemingen dienen te worden gewaardeerd tegen de marktwaarde, indien deze lager is dan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.
Bij een deelneming die in het verleden is afgewaardeerd vanwege een lagere marktwaarde, maar waarbij inmiddels de marktwaarde significant hoger is dan zowel de boekwaarde op de balans, kan geen waardeherstel plaats vinden. Een afwaardering kan alleen worden teruggenomen, tot maximaal de aanschafwaarde, indien destijds een voorziening was gevormd voor het waardeverschil tussen de boekwaarde en de marktwaarde.
4.7 Waardering vastgoed met een economisch nut
De Commissie BBV heeft in de notitie materiële vaste activa (januari 2020) opgenomen dat voor vastgoed met een economische functie - ingeval van een duurzame waardevermindering - afwaardering verplicht is en wordt getoetst met behulp van de directe opbrengstwaarde.
Door gewijzigde omstandigheden komt het voor dat vastgoed in waarde afneemt. Daarin maakt de Commissie BBV onderscheid tussen vastgoed met een maatschappelijke functie en vastgoed met een bedrijfseconomische functie. Het overgrote deel van het vastgoed bij gemeenten is maatschappelijk.
Onder vastgoed met een maatschappelijke functie verstaat de Commissie BBV bijvoorbeeld een gemeentehuis of gebouwen en terreinen met een functie op het gebied van onderwijs, sport, cultuur, welzijn of maatschappelijke opvang en/of zorg. Kenmerk van vastgoed met een maatschappelijke functie is dat bij een negatieve exploitatie van het vastgoed er in wezen duurzaam een subsidie wordt verstrekt.
Duurzame waardevermindering van vastgoed met een maatschappelijke functie speelt geen rol zolang het voornemen bestaat het vastgoed blijvend in deze functie te exploiteren. Als het voornemen echter bestaat om vastgoed met een maatschappelijke functie te verkopen of de bestemming ervan te wijzigen naar vastgoed met een bedrijfseconomische functie dan moet, in geval van een naar verwachting duurzaam lagere marktwaarde dan de boekwaarde, een duurzame waardevermindering worden verantwoord.
Bij vastgoed met een bedrijfseconomische functie gaat het om vastgoed dat door de gemeente wordt aangehouden om bewust winst en/of waardestijgingen te realiseren. In deze situatie worden panden aangehouden en verhuurd en/of staan in de verkoop. Voor vastgoed met een economische functie is afwaardering verplicht en wordt de toets met behulp van de directe opbrengstwaarde voorgeschreven.
In de notitie materiële vaste activa heeft de Commissie BBV ter verduidelijking het volgende schema opgenomen:
Aan de hand van een inschatting van de indirecte opbrengstwaarde (bedrijfswaarde, bijvoorbeeld huidige exploitatieresultaat van het pand of actuele WOZ-waarde) kan worden vastgesteld of er mogelijke sprake is van een duurzame waardevermindering. Deze inschatting mag niet gebruikt worden om de waarde te bepalen. De Commissie BBV schrijft de toets van de directe opbrengstwaarde voor, welke wordt vastgesteld door middel van een onafhankelijke taxatie.
De toepassing van een duurzame waardevermindering betreft een schattingswijziging welke direct dient te worden verwerkt, onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar (artikel 65 lid 1).
De gemeente Ridderkerk toetst jaarlijks, bij het opstellen van de jaarrekening, de waarde van het vastgoed met een economische functie aan de hand van de indirecte opbrengstwaarde.
4.8 Verkoop of buitengebruikstelling (desinvestering)
Als een materieel vast actief buiten gebruik wordt gesteld en/of wordt verkocht, moet het actief afgewaardeerd worden als de verwachte marktwaarde lager is dan de boekwaarde. Wanneer een actief wordt bestemd voor verkoop dan moet daarbij tevens overboeking plaatsvinden naar de voorraden.
De eventueel verkregen (verkoop-)opbrengst wordt als incidentele bate verantwoord in de jaarrekening. De restantboekwaarde van het object moet, indien van toepassing, geheel worden afgeboekt en worden verantwoord als een incidentele last in de jaarrekening. De verkoopopbrengst en het afboeken van de boekwaarde mogen niet met elkaar worden verrekend en worden dus als afzonderlijke posten opgenomen. Ook verrekening van de verkoopopbrengst met de aanschafwaarde van een eventueel vervangingsobject is niet toegestaan.
Investeringen in kapitaalgoederen verliezen naar mate de tijd verstrijkt hun waarde. Deze waardevermindering noemen we ‘afschrijven’. Afschrijven is het boekhoudkundig verwerken van de waardevermindering van de kapitaalgoederen. De hoogte van de afschrijving wordt bepaald door de economische gebruiksduur en de wijze van afschrijven, en mag niet worden beïnvloed door het resultaat in enig jaar. De gekozen grondslagen moeten in beginsel consistent worden aangehouden.
Het BBV geeft gemeenten de keuzevrijheid bij het vaststellen van het afschrijvingsbeleid. Een voorwaarde is wel dat de economische levensduur in lijn is met de technische levensduur, met andere woorden, een afschrijvingstermijn van 5 jaar op een pand, of 50 jaar op software is niet realistisch.
De Commissie BBV stelt voor dat gemeenten de beleidskeuzes vastlegt in de financiële verordening. In de financiële verordening van de gemeente Ridderkerk is er voor gekozen de beleidskeuzes vast te leggen in een separate nota activabeleid. Daarin kan de gemeente kiezen om gelijksoortige activa op dezelfde wijze te behandelen door de activa in te delen in categorieën (bijvoorbeeld gebouwen) en subcategorieën (bijvoorbeeld schoolgebouwen, sportgebouwen etc.). Voor elke (sub)categorie geldt wel dat slechts een en dezelfde afschrijvingsmethode kan worden gehanteerd. In bijlage C is de afschrijvingstabel opgenomen met daarin een onderverdeling naar (sub)categorieën.
Het BBV schrijft geen afschrijvingsmethode voor. Ook hierin heeft de gemeente keuzevrijheid, waarbij wel het belang wordt onderstreept om de vermindering van de boekwaarde en de op de balans opgenomen restant boekwaarde zo goed mogelijk te benaderen. Zoals hierboven beschreven geldt tevens dat gelijksoortige activa volgens dezelfde methode worden afgeschreven.
Gemeenten passen over het algemeen de lineaire en / of annuïtaire afschrijvingsmethode toe. Er zijn meerdere methodes, maar die worden in deze nota niet verder toegelicht.
Bij de lineaire afschrijvingsmethode wordt jaarlijks een vast percentage van de aanschafwaarde afgeschreven. Hierdoor daalt de boekwaarde van het actief ieder jaar met hetzelfde bedrag en dalen de toegerekende rentelasten door de afnemende boekwaarde. De totale kapitaallasten (afschrijving en toegerekende rente) nemen hierdoor dus jaarlijks af.
Bij de annuïtaire afschrijvingsmethode blijven de kapitaallasten jaarlijks gelijk (annuïteit). Deze annuïteit bestaat uit rente en afschrijving. Doordat de rente wordt berekend over de actuele boekwaarde, nemen de rentekosten per jaar af en de afschrijvingskosten per jaar toe. Bij deze methode zijn de afschrijvingen aan het begin laag en aan het einde hoog.
De gemeente Ridderkerk past standaard de lineaire methode toe. Bij uitzondering kan, middels een expliciet raadsbesluit, gekozen worden voor toepassing van de annuïtaire methode.
Ook in het kiezen voor het startmoment van afschrijven laat het BBV de gemeente vrij. De gemaakte keuze geldt wel voor alle investeringen; afwijken per categorie is niet toegestaan.
Het BBV stelt de volgende mogelijkheden voor:
De gemeente Ridderkerk kiest er voor om af te schrijven vanaf het boekjaar volgend op het jaar waarin het kapitaalgoed gereed komt/verworven wordt of in gebruik wordt genomen.
Een belangrijke voorwaarde is dat de gereedmelding tijdig plaatsvindt en dat de afschrijvingsperiode de economische of technische levensduur niet gaat overschrijden doordat de uitvoering over meerdere jaren wordt verdeeld. Dat laatste kan het geval zijn bij een langdurig investeringsproject.
5.5 Afschrijvingstermijnen per (sub)categorie
Op grond van artikel 64 lid 3 BBV wordt op vaste activa met een beperkte gebruiksduur jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur. Dit kan de technische of economische gebruiksduur zijn. Voor het bepalen van de afschrijvingstermijn gaan wij uit van de verwachte economische gebruiksduur.
Het BBV schrijft geen afschrijvingstermijnen voor, buiten de enkele uitzonderingen die we hieronder verder benoemen. De gemeente dient zelf per (sub)categorie de afschrijvingstermijn vast te stellen. De afschrijvingstermijnen moeten consistent worden toegepast, waarvan alleen bij gegronde redenen en na een expliciet raadsbesluit mag worden afgeweken. In bijlage C is een afschrijvingstabel opgenomen met een indeling in (sub)categorieën. De tabel is niet uitputtend; Indien er bij een voorgenomen investering sprake is van een nieuwe (sub)categorie en/of afwijkende afschrijvingstermijn wordt dit in het betreffende voorstel expliciet benoemd en gemotiveerd.
In paragraaf 3.5.6 - Activeren is de componentenbenadering toegelicht. Kort samengevat houdt de componentenbenadering in dat de verschillende samenstellende delen van een materieel vast actief, afzonderlijk kunnen worden afgeschreven op basis van de individuele waardevermindering van die delen. De afschrijvingstermijnen van deze afzonderlijke delen bepalen we aan de hand van de afschrijvingstabel in bijlage C.
De restwaarde is een schatting van de opbrengst die na de gebruiksduur nog kan worden gerealiseerd, verminderd met de kosten van sloop en/of verwijdering. Daarbij is het prijspeil van het moment van ingebruikname maatgevend en mag er geen rekening worden gehouden met inflatie, deflatie of veranderende marktomstandigheden. De restwaarde dient reëel en per individueel actief te worden geschat.
Het schatten van een reële restwaarde is over het algemeen niet eenvoudig. De gemeente Ridderkerk kiest er voor om, mede vanuit het voorzichtigheidsbeginsel, de restwaarde op nihil te stellen.
5.8 Rentetoerekening aan vaste activa
In de notitie rente (2017) heeft de Commissie BBV een stellige uitspraak opgenomen met betrekking tot de toerekening van rente:
‘De omslagrente wordt bij de begroting berekend door de werkelijk aan de taakvelden toe te rekenen rente (in Euro’s) te delen door de boekwaarde per 1 januari van de vaste activa die integraal zijn gefinancierd. De omslagrente moet vervolgens op consistente en eenduidige wijze worden toegerekend aan de individuele activa. Het is niet toegestaan om per investering of taakveld te differentiëren in het toe te rekenen rentepercentage. Het bij de begroting gecalculeerde omslagrentepercentage mag binnen een marge van 0,5% worden afgerond.
Indien de werkelijke rentelasten (in Euro’s) die over een jaar aan taakvelden hadden moeten worden doorbelast afwijken van de rentelasten (in Euro’s) die op basis van de voorgecalculeerde renteomslag aan de taakvelden zijn toegerekend, dan kan de gemeente besluiten tot correctie. Correctie wordt verplicht gesteld indien deze afwijking groter is dan 25%.’
Rentetoerekening heeft, anders dan het activeren van rente zoals genoemd in paragraaf 4.3, geen waardeverhogend effect op de vaste activa en is in feite budgetneutraal. Het gaat hier om een toerekening van de rentelasten (en –baten) aan de taakvelden. Als zodanig heeft deze paragraaf dan ook geen invloed op ons beleid van waarderen, activeren en afschrijven. Deze passage is slechts opgenomen om het volgende uitgangspunt te bepalen: De gemeente Ridderkerk bepaalt het omslagpercentage voor het nieuwe begrotingsjaar bij de vaststelling van de begroting.
5.9 Stelsel- en schattingswijzigingen
Het BBV schrijft voor dat grondslagen consistent moeten worden toegepast, waaronder de grondslagen voor waarderen, activeren en afschrijven. De gemeente dient immers in de jaarrekening, de begroting en de meerjarenraming zo goed mogelijk inzicht te geven in de financiële positie en de meerjarige ontwikkeling daarvan. In artikel 64 lid 2 BBV is daar het volgende over opgenomen:
‘Slechts om gegronde redenen mogen de afschrijvingen geschieden op andere grondslagen dan die welke in het voorafgaande begrotingsjaar zijn toegepast. De reden van de verandering wordt in de toelichting op de balans uiteengezet. Tevens wordt inzicht gegeven in haar betekenis voor de financiële positie en voor de baten en de lasten aan de hand van aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar of voor het voorafgaande begrotingsjaar.’
Het BBV ziet de balanspositie als (rest)boekwaarden die nog met de burgers verrekend kunnen worden. Daarom staat het BBV het niet toe dat bij een wijziging van de afschrijvingsmethode of –duur herrekening over de eerdere jaren plaatsvindt. De bestaande (rest)boekwaarde wordt vanaf het moment van de wijziging over de langere, kortere, of gelijkblijvende verwachte toekomstige gebruiksduur afgeschreven.
Het BBV onderscheidt twee soorten wijzigingen: de stelselwijziging en de schattingswijziging.
Een stelselwijziging betreft een wijziging van de gekozen waardering- en/of activeringsgrondslagen. Het wijzigen van het aanvangsmoment van afschrijven is een voorbeeld van een stelselwijziging.
Afschrijving op de vaste activa vindt jaarlijks plaats op basis van een vooraf bepaalde gebruiksduur en afschrijvingsmethode, zoals opgenomen in bijlage C. Als, bij nader inzien, blijkt dat de verwachte gebruiksduur afwijkt van de feitelijke gebruiksduur, kan de afschrijvingstermijn of –methode worden aangepast. Het wijzigen van de toekomstig verwachte gebruiksduur, en daarmee de afschrijvingstermijn, of het wijzigen van de afschrijvingsmethode (lineair of annuïtair) is een schattingswijziging.
Beide wijzigingen moeten door de raad worden vastgesteld en moeten (op grond van het stelselmatigheidsbeginsel) worden onderbouwd. Omdat de financiële gevolgen van de wijziging in de begroting moet worden verwerkt, dient het besluit tot een stelsel- of schattingswijziging voor het einde van het betreffende begrotingsjaar door de raad te zijn genomen.
Wettelijk verplichte stelselwijziging dienen in de begroting verwerkt te worden. Er is dan geen sprake van een (raads)keuze, maar een dwingende reden. Een dergelijke stelselwijziging leidt in de regel ook tot aanpassing van de financiële verordening en/of de nota activabeleid.
In de notitie materiële vaste activa (2020) besteedt de Commissie BBV veel aandacht aan het begrip onderhoud. Over het algemeen vertegenwoordigen de materiële vaste activa het grootste kapitaal van de gemeente. Het beheer en onderhoud kost de gemeente jaarlijks veel geld. Verantwoord omgaan met de materiële vaste activa is daarom van groot belang.
Zoals eerder in deze nota beschreven, worden de kosten van onderhoud niet geactiveerd en dus ook niet afgeschreven. Kosten van onderhoud zijn immers niet levensduurverlengend, maar worden gemaakt om het actief in goede, originele staat te houden.
De raad stelt het te handhaven kwaliteitsniveau van activa in eigendom vast. Daarbij stelt zij ook de benodigde budgetten van onderhoud en beheer vast. In de, in jaarrekening en begroting, verplichte paragraaf ‘onderhoud kapitaalgoederen’ worden de beleidskaders geschetst. In de beheerplannen zijn de beleidskaders verder uitgewerkt en wordt inzicht gegeven in de financiële consequenties van de gemaakte keuzes.
De lasten van onderhoud kunnen op twee manieren in de begroting en jaarrekening worden verwerkt:
Het BBV maakt daarbij onderscheid tussen de verwerkingsmogelijkheden bij klein en groot onderhoud.
De kosten van klein onderhoud worden in het jaar van uitvoering ten laste van de exploitatie gebracht. Het gaat hierbij om alledaagse reparaties om het actief in goede en werkende staat te houden, zoals een onderhoudsbeurt van een CV-installatie of het vervangen van een kapotte ruit.
De Commissie BBV hanteert de volgende definitie van groot onderhoud: Uitvoering van correctieve maatregelen, als gevolg van slijtage na een langere periode van gebruik, om een object in goede staat (op een vooraf bepaald kwaliteitsniveau) te houden of te brengen. Groot onderhoud dient zich in de regel aan, is daarom vaak gepland, is veelal ingrijpend van aard en betreft een groot of belangrijk deel van het object.
Lasten van groot onderhoud kunnen in het jaar van ontstaan ten laste van een vooraf gevormde voorziening worden gebracht (artikel 44 lid 1c BBV). Deze voorziening wordt door de raad gevormd om de lasten van groot onderhoud over meerdere begrotingsjaren te egaliseren. Voorwaarde is wel dat er sprake is van een recent beheerplan (niet ouder dan vijf jaar) en dat de voorziening systematisch gevoed wordt, zodanig dat de voorziening over de gehele looptijd voldoende is voor de bekostiging van de onderhoudslasten.
In het BBV wordt voor achterstallig onderhoud een uitzondering gemaakt. We spreken van achterstallig onderhoud als het onderhoud niet op tijd is uitgevoerd, waardoor een onderhoudsrichtlijn is overschreden en niet (meer) wordt voldaan aan het door de raad vastgestelde kwaliteitsniveau.
Achterstallig onderhoud kan leiden tot schade en/of onveilige situaties, en daarmee tot hogere herstelkosten. In dat geval is er een zodanig slechte onderhoudstoestand dat de waarde, het gebruik en/of de levensduur van het investeringsgoed wordt aangetast (kapitaalvernietiging).
Wanneer er sprake is van achterstallig onderhoud moet dit zo spoedig mogelijk (maar wel binnen een redelijke termijn) hersteld worden. Dit herstel wordt aangemerkt als een verplichting waarvan de omvang, door middel van een inventarisatie en een financiële vertaling van het achterstallig onderhoud, redelijkerwijs in te schatten is. Op basis van artikel 44 lid 1a BBV wordt daartoe een voorziening gevormd. Het achterstallig onderhoud wordt vervolgens ten laste van deze voorziening gebracht.
In de financiële verordening is opgenomen dat de raad bij de vaststelling van de begroting de budgetten voor de investeringen van het begrotingsjaar autoriseert. De opgenomen investeringen voor de volgende drie jaren hebben veelal een indicatief karakter en dienen als basis om de meerjarige kapitaallasten te ramen. Deze voorgestelde investeringen worden dan ook door de raad alleen voor kennisgeving aangenomen.
Voorts geeft de financiële verordening aan dat voor investeringen in de loop van het begrotingsjaar die niet in de begroting zijn opgenomen, het college een voorstel voor het vaststellen van een investeringsbudget aan de raad voorlegt. Voordat er verplichtingen voor deze investering worden aangegaan, stelt de raad dit voorstel vast.
In de tussenrapportages geeft het college de raad een uitvoerig inzicht in de realisatie en raming van de uitputting van de investeringsbudgetten en doet het college voorstellen voor wijziging van de geautoriseerde investeringsbudgetten. Bij de jaarstukken legt het college verantwoording af aan de raad over de realisatie van de voorgenomen investeringen.
7.2 Aanvragen en vastleggen van investeringsbudgetten
Bij een nieuw investeringsvoorstel worden de volgende gegevens ogenomen:
Investeringen nemen we in de regel op in het meerjarig investeringsplan in de begroting en de meerjarenraming. Het gaat hierbij om de reguliere vervangingsinvesteringen en nieuwe investeringen die worden voorzien van een toelichting. Deze toelichting kan bestaan uit een omschrijving van de geplande investering, of een verwijzing naar de nota waar de investering uit voortvloeit.
Voor nieuwe (uitbreidings-)investeringen, welke niet in het meerjarig investeringsplan zijn opgenomen, geldt dat deze via de begroting of een apart raadsvoorstel worden aangevraagd. Nadat de raad de begroting of het voorstel heeft vastgesteld worden de daarin genoemde investeringen toegevoegd aan het meerjarig investeringsplan bij de programmabegroting voor het komende jaar of de tussenrapportage van het lopende jaar.
7.3 Realistisch plannen van investeringen en doorschuiven van investeringsbudgetten
Bij de tussenrapportages wordt inzicht verschaft in het verloop van de uitvoering ten opzichte van de planning. Daarbij gaat het om zowel de uitvoering in de tijd als de verwachte besteding en toereikendheid van de beschikbaar gestelde middelen. Het komt voor dat de originele planning van een investering niet meer overeenkomt met de praktische uitvoering.
Als vertraging in de uitvoering leidt tot een verschuiving over boekjaren kunnen (delen van) investeringsbudgetten worden overgeheveld naar volgende boekjaren. Daar is wel een apart raadsbesluit voor nodig. Datzelfde geldt voor een wijziging van de omvang en/of het doel van een investering. In de regel leggen we de raad deze wijziging voor in de documenten van de planning & control-cyclus. De gewijzigde kapitaallasten als gevolg van de mutatie worden (meerjarig) verwerkt in de lopende begroting / meerjarenraming.
In de jaarrekening en de tussenrapportages wordt een overzicht verstrekt van alle lopende investeringsbudgetten en wordt duidelijk aangegeven welke investeringsbudgetten kunnen worden afgesloten of gereed gemeld en welke restantbudgetten worden doorgeschoven naar het volgende boekjaar. Daarbij hanteren wij het uitgangspunt dat restantbudgetten slechts één keer naar het volgende jaar worden overgeheveld. Daarna komt het te vervallen, tenzij de raad anders beslist.
Investeringsbudgetten waarvan de uitvoering met een jaar is opgeschoven kunnen, na toestemming van de raad, worden verschoven naar een volgend jaar. Ook hierbij hanteren we de stelregel dat dit slechts eenmaal is toegestaan. Hierna vervalt het investeringsbudget en dient het eventueel opnieuw te worden aangevraagd.
De bevoegdheid tot het toekennen, wijzigen en afsluiten van een investeringsbudget ligt bij de raad. Het is daarom van belang dat investeringsbudgetten op voorhand worden voorzien van een realistische looptijd en planning. Daarbij speelt ook het verschuiven van deze budgetten in de tijd een rol; in hoeverre is de originele planning nog realistisch en uitvoerbaar als er vanuit eerdere jaren investeringsbudgetten zijn opgeschoven.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 16 september 2021,
de griffier
Mr. J.G. van Straalen
de Voorzitter
mevr. A. Attema
Bijlage A: Stellige uitspraken van de Commissie BBV
In de notitie materiële vaste activa (2020) heeft de Commissie BBV de volgende stellige uitspraken opgenomen:
Onder recent beheerplan wordt een beheerplan verstaan van maximaal vijf jaar oud ten opzichte van het verslagleggingsjaar. Deze vijf jaar dient te worden gehanteerd als richttermijn waar gemotiveerd van kan worden afgeweken. Een gemotiveerde afwijking houdt in dat deze motivatie is geautoriseerd door de raad en verantwoord is in de paragraaf ‘onderhoud kapitaalgoederen’ van de begroting en de jaarstukken;
Bijlage B: Relevante wetsartikelen uit het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV)
Onder de vaste activa worden afzonderlijk opgenomen de immateriële, de materiële en de financiële vaste activa.
In de balans worden onder de immateriële vaste activa afzonderlijk opgenomen:
In de balans worden onder de financiële vaste activa afzonderlijk opgenomen:
Onder de vlottende activa worden afzonderlijk opgenomen de voorraden, de uitzettingen met een rentetypische looptijd korter dan één jaar, de liquide middelen en de overlopende activa.
In de toelichting op de balans wordt aangegeven volgens welke methoden de afschrijvingen worden berekend.
Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief kunnen worden geactiveerd indien:
Bijdragen aan activa in eigendom van derden kunnen worden geactiveerd, indien:
De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs kunnen voorts worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend; in dat geval vermeldt de toelichting dat deze rente is geactiveerd.
Slechts om gegronde redenen mogen de afschrijvingen geschieden op andere grondslagen dan die welke in het voorafgaande begrotingsjaar zijn toegepast. De reden van de verandering wordt in de toelichting op de balans uiteengezet. Tevens wordt inzicht gegeven in haar betekenis voor de financiële positie en voor de baten en de lasten aan de hand van aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar of voor het voorafgaande begrotingsjaar.
Bijlage C: Afschrijvingstermijnen per categorie
L=Lineair, A=Annuïtair; T=Totaalbenadering, C= Componentenbenadering
Bijlage D: Wijzigingen ten opzichte van vorige nota
D.1 Vergelijking uitgangspunten
D.2 Wijzigingen afschrijvingstabel
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-392855.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.