Gemeenteblad van 's-Hertogenbosch
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
's-Hertogenbosch | Gemeenteblad 2021, 371067 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
's-Hertogenbosch | Gemeenteblad 2021, 371067 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening Maatschappelijke Ondersteuning ’s-Hertogenbosch 2022
De gemeenteraad van de gemeente ’s-Hertogenbosch;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 september 2021, reg.nr. 11250327;
gelet op de artikelen 2.1.3 tot en met 2.1.7, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
gezien het advies van de Adviesraad Wmo en Jeugdhulp van 18 en 25 juli 2021;
gelet op de constructieve samenwerking in de regio Meierij;
overwegende dat inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;
dat van inwoners verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;
dat inwoners die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;
dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang;
dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de wijze waarop en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een inwoner voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt en zo ja, op welke manier het college beoordeelt welke inhoud deze maatwerkvoorziening moet hebben;
besluit vast te stellen de gewijzigde Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente 's-Hertogenbosch 2022
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Algemeen gebruikelijke voorziening: Een voorziening kan als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt als die niet speciaal bedoeld is voor personen met een beperking én daadwerkelijk beschikbaar zijn én een passende bijdrage aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie leveren én financieel kunnen worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.
Eenheden: Eenheden zijn uren, dagdelen, dagen of etmalen, met andere woorden: het volume. Het persoonsgebonden budget wordt bepaald door het tarief te vermenigvuldigen met de betreffende eenheden per week, maand, kalenderjaar of indicatieperiode. Voor de pakketten beschermd wonen en dagbesteding beschermd wonen zijn het maandeenheden. Het college werkt dit verder uit in de nadere regels.
Mantelzorg: Hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.
PGB plan: Een plan waarmee de inwoner een persoonsgebonden budget aanvraagt om zelf zorg in te kopen. In dit plan maakt de inwoner inzichtelijk welke zorg hij wil inkopen voor het beschikbare budget, het te besteden bedrag per zorgverlener, de gewenste resultaten van deze hulpverlening en indien van toepassing; wie vertegenwoordigt de inwoner voor welke taken.
HOOFDSTUK 2 Procedure melding, onderzoek en aanvraag
De melding kan schriftelijk, mondeling, telefonisch of per e-mail worden gedaan door of namens de inwoner bij het college.
De aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet schriftelijk (per post of digitaal) via een door het college vastgesteld aanvraagformulier of een ondertekend onderzoeksplan plaatsvinden.
Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop wordt beoordeeld of een inwoner voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.
HOOFDSTUK 4 Beoordeling van de aanspraak
Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, neemt het college het onderzoeksplan en/of het persoonlijk plan, indien aanwezig, als uitgangspunt.
Artikel 4.2 Criteria voor maatwerkvoorziening
Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:
voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen, of tenzij de inwoner geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;
Artikel 4.5 Criteria beschermd wonen
Bovengenoemde voorwaarden hebben betrekking op de hierop volgende vormen van beschermd wonen.
Kenmerkend voor de zorgvorm Beschermd Wonen is de 24-uurs zorg/hulp. Het betreft wonen in een accommodatie (zelfstandig, geclusterd of binnen een instelling) waarmee een veilige leefomgeving wordt geboden met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en sociaal functioneren, het voorkomen van verwaarlozen of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de inwoner of anderen. Bestemd voor personen met psychiatrische problematiek met beperkt psychisch /psychosociaal functioneren en eventueel gecombineerd met beperkt intellectueel functioneren en/of gedragsproblemen die (tijdelijk) niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Artikel 4.6 Criteria maatschappelijke opvang
HOOFDSTUK 5 Persoonsgebonden budget
Artikel 5.2 Onderscheid formele en informele hulp
Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen:
Personen die werken bij een professionele instelling die ten aanzien van de voor het PGB uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 8.5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de betreffende taken.
Personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van het voor het PGB uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 8.5 Handelsregisterwet 2007), en beschikken over relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de betreffende taken.
wordt berekend op basis van een tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het PGB toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen, die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;
HOOFDSTUK 6 Bijdrage in de kosten
Artikel 6.1 Maatwerkvoorziening
Het collectief vraagafhankelijk vervoer (regiotaxi) wordt uitgesloten van een eigen bijdrage op grond van het Abonnementstarief. De inwoner met een Wmo-indicatie voor het collectief vervoer betaalt een ritbijdrage die bestaat uit een opstaptarief van € 0,75 en € 0,75 voor iedere ov-zone waar hij doorheen reist, tot een maximum van 5 zones.
Artikel 6.2 Algemene voorziening
Voor een algemene voorziening is geen bijdrage verschuldigd conform het uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
Artikel 6.4 Maatschappelijk Opvang
6.4.1 Eigen bijdrage voltijd maatschappelijke opvangen vrouwenopvang
Voor voltijdopvang maatschappelijke opvang en vrouwenopvang bedraagt de eigen bijdrage het verschil tussen de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de norm voor persoonlijke uitgaven, behoudens wat volgens deze verordening op de eigen bijdrage in mindering mag worden gebracht. Indien bij gehuwden een van beide partners gebruik maakt van voltijd maatschappelijke opvang of vrouwenopvang wordt bij het bepalen van de bijstandsnorm de regelgeving in de Participatiewet voor opname in een inrichting gevolgd.
Voor inwoners die gebruik maken van voltijd maatschappelijke opvang of vrouwenopvang en tegelijkertijd nog kosten hebben voor een zelfstandige woonruimte, wordt de eigen bijdrage gedurende maximaal 6 maanden verminderd met een forfaitair bedrag voor dubbele woonlasten, zijnde 20% van de bijstandsnorm.
De hoogte van de eigen bijdrage voor voltijd maatschappelijke opvang en vrouwenopvang wordt jaarlijks op 1 januari opnieuw bepaald op basis van de dan geldende bijstandsnormen, de hoogte van de premie voor ziektekosten (minus de zorgtoeslag) en de norm voor persoonlijke uitgaven. Het college hoeft hier geen nieuw besluit over te nemen, zonder nader besluit worden de bedragen automatisch aangepast op basis van deze verordening.
6.4.3 Bijzondere omstandigheden
In het geval dat het werkelijk inkomen verminderd met de op basis van deze verordening bepaalde eigen bijdrage, minder bedraagt dan de norm voor persoonlijke uitgaven, wordt de eigen bijdrage zodanig verminderd dat de norm voor persoonlijke uitgaven beschikbaar blijft.
6.4.4 Eigen bijdrage kosten overige opvang voorzieningen
Voor de dag- en nachtopvang is geen eigen bijdrage verschuldigd. Het is de instelling toegestaan om een vergoeding te vragen voor verblijf en voeding. Deze vergoeding kan nooit meer bedragen dan de kostprijs en moet direct bij binnenkomst aan de inwoner kenbaar worden gemaakt. De instelling is verplicht het college te informeren over de hoogte van de gevraagde vergoeding.
HOOFDSTUK 7 Beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering
Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een toegekende aanspraak op een maatvoorziening geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien uit onderzoek blijkt dat:
HOOFDSTUK 8 Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik
Het college informeert de inwoner over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van de voorziening.
Artikel 8.2 Onderzoek rechtmatigheid
Het college doet onderzoek naar de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening indien er een vermoeden bestaat van fraude, misbruik dan wel oneigenlijk gebruik van de verstrekte of nog te verstrekken voorziening. Het college heeft hiervoor een toezichthouder met bevoegdheden aangesteld.
Artikel 8.3 Weigering maatwerkvoorziening of besteding PGB
Het college kan de aanvraag voor een maatwerkvoorziening of PGB weigeren indien de zorg wordt ingekocht bij een aanbieder waarbij eerder fraude is geconstateerd of waarbij twijfels zijn over de integriteit van de aanbieder. In dit geval wordt een verzoek tot beoordeling gevraagd bij de Toezichthouder Wmo, Jeugd en Algemene Subsidieverordening. Hiervan is sprake als de aanbieder:
HOOFDSTUK 9 Kwaliteit en inspraak
Artikel 9.2 Prijs-kwaliteitverhouding bij levering voorziening door derden
Artikel 9.5 Betrekken van inwoners bij het beleid
Het college betrekt inwoners van de gemeente, waaronder in ieder geval de adviesraad WMO en Jeugdhulp ‘s-Hertogenbosch, vroegtijdig bij de beleidsvorming, beleidsuitvoering en beleidsevaluatie van de wet. Dit is bij verordening geregeld in de verordening adviesraad WMO en Jeugdhulp. Dit draagt bij aan de totstandkoming en verbetering van het beleid.
HOOFDSTUK 10 Mantelzorgwaardering
Artikel 10.1 Jaarlijkse blijk van waardering mantelzorgers
Naast de mogelijkheid tot respijtzorg biedt de gemeente ook de jaarlijkse blijk van waardering mantelzorgers. Het college stelt nadere regels vast, waarin wordt bepaald waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van inwoners in de gemeente bestaat.
Artikel 11.1 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de inwoner afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het college kan de in het kader van deze verordening en de op deze verordening berustende Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente ‘s-Hertogenbosch geldende bedragen verhogen of verlagen.
Het door het gemeente gevoerde beleid wordt eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt het beleid vervolgens aangepast.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad, gehouden op 12 oktober 2021,
De griffier,
Drs. W. Amesz,
De voorzitter,
Drs. J.M.L.N. Mikkers
Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke Ondersteuning 2015. Via een verordening vult de gemeenteraad, op basis van het door haar aangepaste beleid, haar kaderstellende rol verder in. In dit beleid is de ondersteuning gericht op de persoon en diens plek in de samenleving, in plaats van uitsluitend gericht op diens aandoening, beperking of indicatie. Hierbij wordt verder gekeken dan naar de zorgvraag van een inwoner, maar meegekeken naar de gehele situatie. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een aanvraag voor een hulpmiddel, waarbij een overbelaste mantelzorger of eenzame inwoner achter schuilt. We willen dat zo veel mogelijk inwoners van de stad hun leven zelfstandig kunnen leiden, maar waar nodig met ondersteuning. Waar mogelijk wordt laagdrempelige hulp of een eerstelijnsvoorziening ingezet, waar nodig wordt verwezen naar specialistische ondersteuning. Dit gebeurt op een klantgerichte, resultaatgerichte en efficiënte wijze waardoor de schaarste middelen bij de meest kwetsbare groep inwoners belandt, zoals een sociaal zorgbedrijf.
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
Dit artikel bevat de begripsomschrijvingen van de begrippen die niet in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of de Algemene wet bestuursrecht staan omschreven.
Onder a Algemeen gebruikelijke voorziening
Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, zodat de voorziening ook op grote schaal door personen zonder een beperking wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan een vergelijkbare voorziening. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de beperkingen onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn: een fiets met trapondersteuning, airconditioning, inductie- en keramische kookplaten, douche, thermostatische kranen, verhoogd toilet of toiletbrilverhoger, toilet op begane grond en op slaapverdieping, wasdroger, een-hendel mengkraan.
Wel moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de inwoner algemeen gebruikelijk is.
Bij het toekennen van een maatwerkvoorziening zal vooraf gekeken worden naar de inzet van gebruikelijke hulp vanuit de directe omgeving van de inwoner. Bij gebruikelijke hulp gaat het om de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waarvan redelijkerwijs geacht wordt deze te bieden aan elkaar. Gebruikelijke hulp is voorliggend aan een maatwerkvoorziening en haalbaarheid en inzet zal per situatie worden afgewogen.
Waar iemand woonachtig is wordt in eerste instantie bepaald door waar iemand staat ingeschreven in de basisregistratie personen. De zinsnede “dan wel zal staan ingeschreven” verwijst naar situaties waarin sprake is van een aanstaande verhuizing naar een andere woning die nog aangepast moet worden voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. De inwoner dient een feitelijk woonadres, dat afwijkt van het adres in de basisregistratie personen, aan te tonen.
De gemeente is, voor wat betreft maatwerkvoorzieningen ten behoeve van de zelfredzaamheid en participatie, verantwoordelijk voor de ingezetenen. Dit geldt overigens niet voor intramuraal beschermd wonen en opvang, waarbij de inwoner zich tot iedere gemeente kan wenden. De wet definieert het begrip ‘ ingezetene’ niet.
Vandaar dat de definitie in de Verordening is opgenomen. Uitgangspunt is dat sprake is van een ingezetene indien de persoon in de gemeente ‘s-Hertogenbosch staat ingeschreven in de basisregistratie personen. Mocht sprake zijn van een briefadres in de gemeente ‘s-Hertogenbosch dan is de gemeente alleen verantwoordelijk indien deze persoon ook zijn feitelijke verblijfplaats in de gemeente ‘s-Hertogenbosch heeft.
Deze definitie maakt helder dat een maatwerkvoorziening in twee vormen kan worden verstrekt:
Het onderzoeksplan is het resultaat van het onderzoek dat het college uitvoert naar de hulpvraag van de inwoner. Het plan beschrijft de bijdragen die zowel het college, de hulpvrager als het sociale netwerk gaan leveren om gezamenlijk een oplossing te bieden voor de hulpvraag.
Een mantelzorger kan tijdelijke respijtzorg aanvragen ter ontlasting van de mantelzorg. Door af en toe vrij te zijn van mantelzorgtaken kunnen mantelzorgers hun eigen leven beter in balans houden en de zorg voor een ander langer volhouden. Mantelzorgers kunnen zowel via Farent als via de gemeente vormen van mantelzorg aanvragen. Bij de gemeente betreft dit groepsbegeleiding (voorheen dagbesteding), logeeropvang of huishoudelijke hulp.
Onder r Voorliggende voorziening
Dit is een voorziening op grond van andere wetgeving, die voorgaat op de wet. Te denken valt hierbij aan onder meer voorzieningen waarop de inwoner aanspraak kan maken op basis van de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg.
HOOFDSTUK 2 Procedure melding, onderzoek en aanvraag
Dit artikel beschrijft wie de melding kan doen en hoe de melding kan worden gedaan. De melding kan door of namens de inwoner worden gedaan. In dit geval moet de inwoner en de vertegenwoordiger een machtigingsformulier hebben ondertekend. Hierin wordt vastgelegd waartoe de inwoner zijn of haar vertegenwoordiger machtigt. In principe kan iedereen namens de inwoner een signaal afgeven dat de inwoner behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. Echter de melding in de zin van artikel 2.3.2 van de wet (en daarover gaat artikel 2.1) kan alleen worden gedaan door of namens de inwoner. Voor die formele eis is bewust gekozen. Het college moet namelijk binnen zes weken na een melding een uitgebreid onderzoek hebben uitgevoerd
Deze bepaling regelt dat een aanvraag schriftelijk of digitaal kan worden ingediend. De inwoner heeft twee mogelijkheden: het gebruiken van een vastgesteld aanvraagformulier of het ondertekenen van het onderzoeksplan.
In dit artikel is aangegeven dat het college nadere regels kan opstellen voor de wijze waarop wordt beoordeeld of de inwoner voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.
Artikel 2.4 Medewerkingsverplichting inwoner, huisgenoten en/of vertegenwoordigers
Dit is een uitwerking van artikel 2.3.8 van de wet. Echter voor het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening kan het, bijvoorbeeld in het kader van gebruikelijke hulp, van belang zijn om ook de huisgenoten te kunnen spreken. Daarom is er voor gekozen om ook huisgenoten te kunnen oproepen om hen te bevragen dan wel te onderzoeken. Hetzelfde geldt voor een vertegenwoordiger. Daarom is expliciet opgenomen dat de inwoner, diens huisgenoten en/of vertegenwoordigers medewerking moeten verlenen.
HOOFDSTUK 3 Te bereiken resultaten
Dit hoofdstuk bevat een eerste invulling van de te bereiken resultaten op het gebied van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Een nadere invulling van deze resultaten zal plaatsvinden in de beleidsregels.
HOOFDSTUK 4 Beoordeling van de aanspraak
Artikel 4.1 Uitgangspunt beoordeling maatwerkvoorziening
Op grond van artikel 2.3.2 lid 8 van de wet is het college verplicht de inwoner een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek te verstrekken. Bij het beoordelen van de aanspraak voor een maatwerkvoorziening welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college dat onderzoeksplan, indien aanwezig, als uitgangspunt. Een dergelijk onderzoeksverslag kan achterwege blijven indien de situatie duidelijk is en ook welke maatwerkvoorziening aan de orde is. Dat kan zich bijvoorbeeld doen bij de verlenging van een toekenning. Het college kan verder afzien van het verstrekken van de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek indien de inwoner aangeeft geen prijs te stellen op het onderzoeksverslag. Dat kan zich onder andere voordoen als de onderzoeksprocedure ertoe heeft geleid dat de inwoner wegen heeft gevonden om zelf of met hulp van anderen te participeren.
Artikel 4.2 Criteria voor een maatwerkvoorziening
De voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend, ook wel adequaat of compenserend genoemd, als de meest goedkope voorziening te zijn. Allereerst moet dus sprake zijn van een passende voorziening. Indien meerdere voorzieningen passend zijn, wordt volstaan met het verstrekken van de goedkoopste van de passende voorzieningen.
Uit artikel 1.2.1 van de wet volgt dat de inwoner aanspraak kan maken op een maatwerkvoorziening ten behoeve van de zelfredzaamheid of participatie in de gemeente waar hij ingezetene is voor zover het. De wet bevat geen definitie van “ingezetene”. In de verordening is daaraan invulling gegeven door in artikel 1.1 een definitie op te nemen. Het gaat in dit artikel niet om mandaat om deze maatwerkvoorzieningen voor gehele regio in te zetten.
De wet bevat geen bepaling, zoals artikel 2 in de Wmo 2007, die regelt dat een aanspraak op grond van een andere wet voorgaat. Daarom is een dergelijke bepaling in de verordening opgenomen. Ook regelt de verordeningsbepaling, vergelijkbaar aan artikel 15 van de Participatiewet, dat kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt, niet via de wet worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan rollators die niet meer vergoed worden via de basiszorgverzekering.
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien de maatwerkvoorziening in de situatie van de inwoner algemeen gebruikelijk is. Voor het begrip algemeen gebruikelijk wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1.1.
In artikel 2.3.8 van de wet is de medewerkingsplicht van de inwoner opgenomen. En in artikel 2.4 van deze verordening is voor de inwoner , diens huisgenoten en/of vertegenwoordiger een specifieke medewerkingsplicht neergelegd. Verleent de inwoner, de huisgenoot of vertegenwoordiger geen medewerking dan kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld.
Dit artikel bevat een aantal weigeringsgronden die verband houden met wonen (het normale gebruik van de woning en/of het zich verplaatsen in en om de woning).
Het tweede lid regelt het primaat van het collectief vervoer. Bij de beoordeling of dit primaat kan worden toegepast wordt altijd gekeken naar de individuele omstandigheden van het geval. Het primaat van het collectief vervoer is al bekend van onder de WVG en de Wmo.
Artikel 4.5 Criteria beschermd wonen
Er zijn twee pakketten Intramuraal Beschermd Wonen waar 24/7 begeleiding aanwezig is, twee pakketten Kleinschalig Thuis met 24/7 bereikbaarheid en beschikbaarheid binnen 2 uur en begeleiding op vaste momenten en twee pakketten Zelfstandig Thuis met 24/7 bereikbaarheid en beschikbaarheid binnen 4 uur en begeleiding op vaste momenten. Bij de Intramurale pakketten woont de cliënt op de locatie van de aanbieder. Bij Kleinschalig Thuis en Zelfstandig Thuis huurt of heeft de cliënt zelf een woonruimte. Binnen de pakketten neemt de gemiddelde intensiteit van de begeleiding steeds verder af. Dit past binnen het principe dat een cliënt toewerkt naar herstel en steeds meer zelfstandig kan participeren in de maatschappij. De verschillende vormen gaan gepaard met verschillende tarieven.
HOOFDSTUK 5 Persoonsgebonden budget
Artikel 2.3.6 lid 2 en 4 van de wet bevatten een aantal (deels facultatieve) criteria om in aanmerking te komen voor een PGB. In aanvulling daarop bevat dit artikel een aantal weigeringsgronden voor een PGB. Deze sluiten deels aan bij de verplichting voor de inwoner om een PGB-plan te overleggen, indien hij in aanmerking wil komen voor een PGB. Voor het overige zijn de weigeringsgronden afgeleid van de Regeling subsidies AWBZ.
Artikel 5.2 Onderscheid formele en informele hulp
In lid 5 is bepaald dat budgethouders geen informele hulp kunnen inkopen voor groepsbegeleiding, kortdurend verblijf, de verschillende pakketten van beschermd wonen en dagbesteding bij beschermd wonen. Gelet op de ondersteuningsbehoefte en de benodigde kwaliteit kan hiervoor alleen hulp worden ingekocht van een professionele aanbieder of ZZP’er zoals benoemd in lid 1 (formele hulp). Tenzij de hulp beschikt over relevante diploma’s. Een zoon kan als ZZP’er werken of in loondienst zijn van een professionele organisatie. Als die wordt ingekocht door de budgethouder dan ontvangt hij/zij het informele tarief omdat er sprake is (in dit voorbeeld) van bloedverwantschap van eerste graad.
Om voor het tarief voor een reguliere aanbieder in aanmerking te komen dient de budgethouder aan te tonen dat de aanbieder aan twee van de drie criteria voldoet.
Dit artikel regelt de hoogte van een PGB en de daarbij te hanteren berekeningssystematiek als de budgethouder kiest voor inschakeling van iemand uit het formele (professionele) circuit of en informele (niet professionele) netwerk.
Lid 1 berust op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de Verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een PGB wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het PGB niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura.
Wij hebben dit vormgegeven in lid 2. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het PGB. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners.
Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door professionele aanbieders of ZZP’ers (formeel circuit) of door hulp uit het informele netwerk (zoals werkstudenten, ZZP’ers zonder diploma’s, personen uit het sociaal netwerk e.d.).
De basis van het PGB is dat de inwoner zelf verantwoordelijk is om de zorg te regelen en afspraken te maken over de aard en organisatie van de ondersteuning. Daarnaast is de administratie en facturatie elders belegd (bij de Sociale Verzekeringsbank, binnenkort bij de gemeente met PGB 2.0). Daarmee vervalt een deel van de organisatiekosten (overhead) die de organisatie bij de hulp in natura wel heeft. De personele overhead en de administratieve lasten zijn lager bij de aanbieder die met het PGB wordt ingekocht. Het continuïteitsrisico ligt bij de budgethouder, deze is zelf verantwoordelijk voor de hulp die hij/zij nodig heeft. Dat maakt dat er een korting wordt toegepast voor de PGB tarieven in relatie tot de tarieven voor hulp in natura.
De hoogte van het PGB wordt vastgesteld op basis van het tarief per eenheid vermenigvuldigd met het volume. Dat wordt omgerekend naar een totaal bedrag voor de indicatieperiode en per kalenderjaar doorgegeven aan de Sociale Verzekeringsbank.
Hierbij wordt het tarief vastgesteld:
HOOFDSTUK 6 Bijdrage in de kosten
Artikel 6.1 Maatwerkvoorziening
Dit artikel regelt dat een inwoner bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening een bijdrage is verschuldigd. Onder de Wmo 2015 is ook een bijdrage voor een woningaanpassing ten behoeve van kinderen jonger dan 18 jaar verschuldigd. De kaders voor de hoogte van de bijdrage zijn vastgelegd in het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, waarbij er drie verschillende systematieken zijn voor:
Bij alle voorzieningen wordt voor de hoogte van de bijdrage de landelijke regeling (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015) gevolgd, waarbij wordt uitgegaan van het maximale abonnementstarief.
Aanvullend op het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 treft de gemeente ’s-Hertogenbosch minimabeleid met het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Dat wil zeggen dat inwoners met een verzamelinkomen tot 110% van het sociaal minimum, wel een eigen bijdrage (fictief) opgelegd krijgen door het Centraal Administratie Kantoor doch deze in opdracht van de gemeente niet wordt geïnd.
Artikel 6.2 Algemene voorziening
Voor de algemene voorziening is de inwoner geen eigen bijdrage verschuldigd conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.. Wel kan de inwoner een kleine vergoeding moeten betalen aan de aanbieder van de algemene voorziening voor het gebruik. Hierbij valt te denken aan een vergoeding van bijvoorbeeld € 2,50 voor het gebruik van een welzijnsdienst.
In dit artikel is de wijze van berekening van de hoogte van de kostprijs weergegeven. De kostprijs is bij een voorziening in natura de prijs die de gemeente aan de leverancier/aanbieder betaalt, inclusief kosten als onderhoud, reparatie en verzekering. Bij een PGB is de kostprijs gelijk aan het bedrag van het PGB. Het college stelt nadere regels over een (eventuele) lagere kostprijs.
In aansluiting op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) is de verordening alleen van toepassing op natuurlijke personen van 18 jaar en ouder. Dit betekent niet dat personen jonger dan 18 jaar uitgesloten zijn van het gebruik van het aanbod van opvang door de instellingen, maar voor hen geldt geen eigen bijdrage. Bij het bepalen van de bijstandsnorm is rekening gehouden met de afwijkende bepalingen in de Participatiewet voor personen van 18 tot 21 jaar. Voor de berekening van de eigen bijdrage worden de toeslagen die vanuit de Bijzondere Bijstand mogelijk zijn meegerekend.
Bij het bepalen van de norm voor de persoonlijke uitgaven gaan wij uit van de premie voor de collectieve ziektekostenverzekering die de gemeente ‘s-Hertogenbosch aanbiedt.
Zowel bij de bijstandsnorm als bij de norm voor persoonlijke uitgaven wordt de vakantietoeslag buiten beschouwing gelaten. Deze toeslag is voor de inwoner noodzakelijk voor bijzondere uitgaven zoals de aflossing van schulden en om te sparen voor grotere uitgaven.
In het geval de instelling geen voeding verstrekt aan inwoners in de voltijd maatschappelijke opvang en vrouwenopvang wordt de bijdrage verlaagd met een redelijk bedrag voor voeding. Daarbij sluiten wij aan bij een onafhankelijke norm, namelijk van het Nibud. Bij volwassenen wordt uitgegaan van het bedrag voor een man van 14-65 jaar met een 1 persoonshuishouden. Voor kinderen wordt het bedrag gehanteerd, dat het Nibud hanteert op basis van de leeftijd van het kind (1-3 jaar, 4-8 jaar en 9-13 jaar). Dit bedrag wordt op basis van dit lid in mindering gebracht op de bijdrage. Dat leidt nooit tot een negatieve bijdrage, maar bij alleenstaanden jonger dan 21 jaar mogelijk wel tot nihil. In het geval het Nibud dit bedrag niet meer vaststelt of bekend maakt, bepaalt het college een andere basis voor dit bedrag.
Bij de voltijd maatschappelijke opvang en vrouwenopvang is het mogelijk dat de inwoner nog kosten heeft voor een zelfstandige woonruimte en zodoende redelijkerwijs de berekende bijdrage niet kan betalen. Het uitgangspunt is dat maatschappelijke opvang en vrouwenopvang kortdurende voorzieningen zijn, waarbij een termijn van 6 maanden voldoende is om ofwel weer zelfstandig te kunnen wonen dan wel om door te stromen naar een andere vorm van opvang. De eigen bijdrage wordt daarom voor een periode van maximaal 6 maanden verlaagd met een forfaitair bedrag van 20% van de bijstandsnorm.
Het innen van de eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang kan niet door het CAK plaatsvinden, zoals bij de inning van de eigen bijdragen van individuele Wmo-voorzieningen. Direct gevolg is dat de bevoegdheid om een eigen bijdrage te innen is neergelegd bij het college, waarbij de uitvoering gemandateerd kan worden aan de instellingen van maatschappelijke opvang. Gelet op de veelal kortdurende opvang en het grote aantal mutaties, zijn de instellingen het beste in staat om vast te stellen hoeveel dagen de bewoner in de opvang is verbleven en de eigen bijdrage te innen.
De instellingen beschikken over alle relevante informatie om de bijdrage te bepalen. Op basis van artikel 6.4.1 lid 6 en artikel 6.4.3 kan de instelling beoordelen of een eventuele verlaging van de eigen bijdrage binnen de verordening past. De gemeente kan desgewenst achteraf, middels ontvangen overzichten, controleren of de verordening juist wordt toegepast.
Het uitgangspunt bij kleinschalige opvang en woon-werktrajecten is dat de inwoner zelfstandig woont maar geen zelfstandig huurcontract heeft met een woningcorporatie. Inwoners huren een woning/kamer van de instelling en krijgen van deze instelling begeleiding. Daar waar zij leren met begeleiding zelfstandig te leven én te huren wordt het betalen van de huur en de directe woonlasten aan de instelling aangemerkt als eigen bijdrage. Zodra een huurcontract op naam van de inwoner staat is er sprake van begeleid zelfstandig wonen en valt dit buiten de werking van deze verordening.
HOOFDSTUK 7 Beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering
De wettelijke bepaling over met name terugvordering zijn summier en artikel 2.3.10 maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Bij beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo voorzieningen over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het college moet, voordat het besluit tot intrekking van een voorziening, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van belanghebbende om te participeren zwaar dient te wegen.
In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen. Alleen indien de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, kan het college op grond van de wet overgaan tot terugvordering. De gemeente heeft er daarom voor gekozen om de terugvorderingsgronden uit te breiden. Er moet wel onderscheid worden gemaakt tussen de terugvorderingsbepaling in de wet en de terugvorderingsgronden in de verordening voor wat betreft de invordering. Bij de terugvorderingsgronden in de verordening moet de invordering langs civielrechtelijke weg geschieden. Dit betekent onder meer dat in elk afzonderlijk geval moet worden aangetoond dat er sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). In de praktijk zal de onverschuldigdheid van de betaling ontstaan door het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit. Bij de in de wet opgenomen terugvorderingsgrond heeft het college de mogelijkheid het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel in te vorderen. Er is sprake van een executoriale titel, waarmee direct beslag kan worden gelegd.
HOOFDSTUK 8 Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik
In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen alsmede het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt bestreden. Belangrijk is om de inwoner bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening nadrukkelijk te wijzen op zijn rechten en plichten en te wijzen op de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het college controleert de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en bij het vermoeden van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Het college kan bij de controle onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.
HOOFDSTUK 9 Kwaliteit en inspraak
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. Ervaringsdeskundigen die hiervoor opgeleid zijn en betaald worden, worden ook onder beroepskrachten verstaan.
Artikel 9.2 Prijs-kwaliteitverhouding bij levering voorziening door derden
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de inwoner, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4 van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6 lid 1 van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Artikel 9.3 Regeling voor klachtenafhandeling
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder e van de wet. Het college moet ervoor zorgen dat de aanbieder, indien het college dat nodig vindt, over een klachtenregeling beschikt. In dat geval ziet het college ook toe op de naleving ervan.
Artikel 9.4 Regeling voor medezeggenschap
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder f van de wet. Het college moet ervoor zorgen dat de aanbieder, indien het college dat nodig vindt, over een regeling voor medezeggenschap beschikt. In dat geval ziet het college ook toe op de naleving ervan.
HOOFDSTUK 10 Jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers
Artikel 10.1 Jaarlijkse blijk van waardering
Het is aan het college om te bepalen waaruit de jaarlijkse blijk van waardering bestaat. Dat kan bijvoorbeeld zijn: een uitnodiging voor de dag van de mantelzorger, gezamenlijke koffie/borrel/uitstapje, het verstrekken van een stadspas, een geldbedrag, cadeaubon, boeket bloemen of een combinatie van waarderingsvormen. Wel moet het college vooraf overleggen met de Wmo Adviesraad ‘s-Hertogenbosch en het uitvoerend orgaan voor mantelzorgondersteuning, zoals het Steunpunt Mantelzorg.
Artikel 11.1 Hardheidsclausule
Juist omdat het in de wet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks de uitkomst van die zeer persoonlijke afweging toch nog leidt tot een onbillijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet.
Dit artikel bevat het overgangsrecht voor doorlopende voorzieningen die zijn verstrekt op basis van de Wmo en de daarbij behorende verordening
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening.
Dit artikel regelt tenslotte hoe deze verordening geciteerd kan worden. Het jaartal wordt in de naam opgenomen om de opeenvolgende verordeningen te kunnen onderscheiden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-371067.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.