17e Wijzigingsbesluit Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Schiedam 2013

De raad van de gemeente Schiedam;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 juli 2021, nr. 21INT0026;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

gezien het advies van de raadscommissie;

 

besluit vast te stellen de volgende wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Schiedam 2013.

Artikel I

De Algemene Plaatselijke Verordening Schiedam 2013 wordt gewijzigd als volgt:

 

Kennisgeving betogingen

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen e.a. op openbare plaatsen

1.

Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging ervan en tenminste 72 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

2.

De kennisgeving bevat:

a.

naam en adres van degene die de betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing houdt;

b.

het doel van de betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing;

c.

de datum waarop de betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en beëindiging;

d.

de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

e.

voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

f.

maatregelen die degene die de betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing houdt, zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

3.

Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

4.

Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

5.

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde termijn van 72 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

6.

Van op vooraf bepaalde tijdstippen regelmatig terugkerende samenkomsten tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing, kan, voordat deze voor de eerste keer worden gehouden, eenmalig schriftelijk kennis worden gegeven. De voorafgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen e.a. op openbare plaatsen

1.

Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging ervan en tenminste 72 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

2.

De kennisgeving bevat:

a.

naam en adres van degene die de betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing houdt;

b.

het doel van de betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing;

c.

de datum waarop de betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en beëindiging;

d.

de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

e.

voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

f.

maatregelen die degene die de betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing houdt, zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

3.

Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

4.

Indien het uiterste tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

5.

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde termijn van 72 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

6.

Van op vooraf bepaalde tijdstippen regelmatig terugkerende samenkomsten tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing, kan, voordat deze voor de eerste keer worden gehouden, eenmalig schriftelijk kennis worden gegeven. De voorafgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing.

Toelichting op de wijziging

Door de term ‘uiterste’ toe te voegen aan lid 4, wordt dit lid beter leesbaar.

 

Verboden gedragingen: OMG

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:26 Verboden gedragingen

1.

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

2.

Het is verboden om bij evenement, al dan niet op het evenemententerrein, op of aan de openbare weg of op voor het publiek toegankelijke plaatsen voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, te dragen of te vervoeren die kennelijk bestemd zijn om de openbare orde of veiligheid te verstoren.

3.

Het is verboden deel te nemen aan een evenement of voor bezoekers om bij een evenement aanwezig te zijn of te blijven:

a.

waarvoor geen vergunning is verleend;

b.

indien het een evenement betreft als bedoeld in artikel 2:25a, dat niet of niet tijdig is gemeld of dat door de burgemeester is verboden op grond van artikel 2:25a, derde lid;

c.

indien wordt afgeweken van de in de aanvraag of bij de melding verstrekte gegevens, dan wel van de naderhand aan de burgemeester verstrekte nadere gegevens;

 

d.

indien wordt gehandeld in strijd met door de burgemeester aan de vergunning verbonden voorschriften, dan wel nadere regels als bedoeld in artikel 2:25b;

e.

indien door de burgemeester een bevel is gegeven tot onverwijlde beëindiging van het evenement.

Artikel 2:26 Verboden gedragingen

1.

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

2.

Het is verboden om bij evenement, al dan niet op het evenemententerrein, op of aan de openbare weg of op voor het publiek toegankelijke plaatsen voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, te dragen of te vervoeren die kennelijk bestemd zijn om de openbare orde of veiligheid te verstoren.

3.

Het is verboden deel te nemen aan een evenement of voor bezoekers om bij een evenement aanwezig te zijn of te blijven:

a.

waarvoor geen vergunning is verleend;

b.

indien het een evenement betreft als bedoeld in artikel 2:25a, dat niet of niet tijdig is gemeld of dat door de burgemeester is verboden op grond van artikel 2:25a, derde lid;

c.

indien wordt afgeweken van de in de aanvraag of bij de melding verstrekte gegevens, dan wel van de naderhand aan de burgemeester verstrekte nadere gegevens;

 

d.

indien wordt gehandeld in strijd met door de burgemeester aan de vergunning verbonden voorschriften, dan wel nadere regels als bedoeld in artikel 2:25b;

e.

indien door de burgemeester een bevel is gegeven tot onverwijlde beëindiging van het evenement.

 

4. Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde.

 

5. Het verbod in het vierde lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Toelichting op de wijziging

Sinds 2016 is het Openbaar Ministerie verschillende juridische procedures gestart om Outlaw Motorcycle Gangs (hierna OMG’s) verboden te laten verklaren door de rechter, omdat de werkzaamheid (activiteiten) van deze motorclubs in strijd is met de openbare orde (artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek). Inmiddels zijn verschillende motorclubs verboden verklaard. Indien men het bij de motorclub horende jasje (colours) in het openbaar blijft dragen, kan een verstoring van de openbare orde opleveren. Gelet hierop kan de burgemeester in beginsel gebruik maken van zijn orderechtelijke bevoegdheden (zoals handhaving op clublocaties, bij evenementen, bij ride-outs en het geven van noodbevelen en gebiedsontzeggingen). In aanvulling hierop wordt in de APV een bepaling opgenomen waarin staat dat uiterlijke kenmerken van de verboden organisaties niet zijn toegestaan in de openbare ruimte. In geval van overtreding kan de politie direct optreden. Door in de APV dergelijke gedragingen op te nemen bij evenementen is het mogelijk de organisator van het evenement verantwoordelijk te stellen op de controle en uitvoering hiervan. (zie verder toelichting artikel 2:50b)

 

Wijzigingen in het kader van de wijziging van de Drank - Horecawet naar de Alcoholwet

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:27 Begripsbepaling

12: Paracommerciele rechtspersoon: een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:27 Begripsbepaling

12: Paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Alcoholwet. 

Artikel 2:28a Weigeringsgronden exploitatievergunning 

 

1 onder b:

de exploitant(-en) of leidinggevende(n) niet voldoen aan de eisen die bij en krachtens artikel 8, eerste en tweede lid, van de Drank- en Horecawet worden gesteld, met dien verstande dat de minimale leeftijd van 18 jaar is bereikt, tenzij het exploitanten en leidinggevenden ten behoeve van een coffeeshop betreffen die in dat geval de minimale leeftijd van 21 jaar moeten hebben bereikt.

Artikel 2:28a Weigeringsgronden exploitatievergunning

 

1 onder b:

de exploitant(-en) of leidinggevende(n) niet voldoen aan de eisen die bij en krachtens artikel 8, eerste en tweede lid, van de Alcoholwet worden gesteld, met dien verstande dat de minimale leeftijd van 18 jaar is bereikt, tenzij het exploitanten en leidinggevenden ten behoeve van een coffeeshop betreffen die in dat geval de minimale leeftijd van 21 jaar moeten hebben bereikt.

Artikel 2:28b Vrijstelling vergunningplicht 1. d.

 

horecabedrijven behorende bij winkels als bedoeld in de Winkeltijdenwet, voor zover:

  • -

    het verkopen van etenswaren of drinkwaren mede tot de hoofdactiviteiten van de bedrijfsvoering behoort;

  • -

    de horeca-activiteiten naar hun aard en omvang ondergeschikt zijn aan en overeenkomen met de in de onder a genoemde activiteiten;

  • -

    de openingstijden van het horecabedrijf of de horeca-activiteiten gelijk zijn aan de openingstijden van de winkel;

  • -

    er geen sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet worden verstrekt; en

     

  • -

    een eventueel terras:

    • 1⁰

      is gesitueerd direct aan of langs de voorgevel van het bedrijfspand;

    • 2⁰

      bestaat uit niet meer dan 4 zitplaatsen en 2 tafels van maximaal één meter bij één meter; en

    • 3⁰

      het uiterlijk aanzien van het terras voldoet aan door de burgemeester vastgestelde criteria.

Artikel 2:28b Vrijstelling vergunningplicht 1. d.

 

horecabedrijven behorende bij winkels als bedoeld in de Winkeltijdenwet, voor zover:

  • -

    het verkopen van etenswaren of drinkwaren mede tot de hoofdactiviteiten van de bedrijfsvoering behoort;

  • -

    de horeca-activiteiten naar hun aard en omvang ondergeschikt zijn aan en overeenkomen met de in de onder a genoemde activiteiten;

  • -

    de openingstijden van het horecabedrijf of de horeca-activiteiten gelijk zijn aan de openingstijden van de winkel;

  • -

    er geen sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Alcoholwet worden verstrekt; en

     

  • -

    een eventueel terras:

    • 1⁰

      is gesitueerd direct aan of langs de voorgevel van het bedrijfspand;

    • 2⁰

      bestaat uit niet meer dan 4 zitplaatsen en 2 tafels van maximaal één meter bij één meter; en

    • 3⁰

      het uiterlijk aanzien van het terras voldoet aan door de burgemeester vastgestelde criteria.

artikel 2:28b, Vrijstelling vergunningplicht 1 . e. 

 

overige horecabedrijven, niet zijnde coffeeshops, voor zover:

  • -

    zij gesloten zijn voor bezoekers tussen 22:00 uur en 07:00 uur noch gedurende deze periode bezoekers in het horecabedrijf laten verblijven;

  • -

    er geen sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet wordt verstrekt; en

  • -

    een terras:

    • 1⁰

      is gesitueerd direct aan of langs de voorgevel van het bedrijfspand;

    • 2⁰

      bestaat uit niet meer dan 4 zitplaatsen en 2 tafels van maximaal één meter bij één meter; en

    • 3⁰

      het uiterlijk aanzien van het terras voldoet aan door de burgemeester vastgestelde criteria.

artikel 2:28b, Vrijstelling vergunningplicht 1 . e. 

 

overige horecabedrijven, niet zijnde coffeeshops, voor zover:

  • -

    zij gesloten zijn voor bezoekers tussen 22:00 uur en 07:00 uur noch gedurende deze periode bezoekers in het horecabedrijf laten verblijven;

  • -

    er geen sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Alcoholwet wordt verstrekt; en

  • -

    een terras:

    • 1⁰

      is gesitueerd direct aan of langs de voorgevel van het bedrijfspand;

    • 2⁰

      bestaat uit niet meer dan 4 vierkante meter; en

    • 3⁰

      het uiterlijk aanzien van het terras voldoet aan door de burgemeester vastgestelde criteria.

Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Alcoholwet

Artikel 2:34a Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

 

  • 1.

    alcoholhoudende drank: drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet;

  • 2.

    paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:34a Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

 

  • 1.

    alcoholhoudende drank: drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Alcoholwet;

     

  • 2.

    paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Alcoholwet.

artikel 2:48 Verboden drankgebruik

 

3. Het bepaalde in het tweede en in het vijfde lid geldt niet voor:

  • a.

    een terras en aanhorigheid dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 2.3.8;

  • b.

    de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

artikel 2:48 Verboden drankgebruik

 

3. Het bepaalde in het tweede en in het vijfde lid geldt niet voor:

  • a.

    een terras en aanhorigheid dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 2.3.8;

  • b.

    de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

artikel 3:9 Weigeringsgronden

 

1. de exploitant of leidinggevende minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

 

  • -

    bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000 of de Wet arbeid vreemdelingen;

     

  • -

    de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

     

  • -

    artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;

     

  • -

    de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

     

  • -

    de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

     

  • -

    de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie;

artikel 3:9 Weigeringsgronden

 

1. de exploitant of leidinggevende minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

 

  • -

    bepalingen, gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000 of de Wet arbeid vreemdelingen;

     

  • -

    de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

     

  • -

    artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;

     

  • -

    de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

     

  • -

    de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

     

  • -

    de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie;

Toelichting op de wijziging

De Drank- en Horecawet is gewijzigd. De gewijzigde wet treedt per 1 juli 2021 in werking. De wet wordt voortaan aangeduid als Alcoholwet door wijziging van de citeertitel in artikel 49 van de wet.

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:40v Aanwijzing vergunningplichtige woningbemiddeling

1: Het college kan woningbemiddeling aanwijzen waarop het verbod uit het eerste lid van artikel 2:40w van toepassing is.

Artikel 2:40v Aanwijzing vergunningplichtige woningbemiddeling

1: Het college kan woningbemiddeling aanwijzen waarop het verbod uit het tweede lid van artikel 2:40w van toepassing is.

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel is nog niet opgenomen

Artikel 2:40y Positieve beschikking bij niet tijdig beslissen

Op de vergunning als bedoeld in artikel 2:40w is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting op de wijziging

Door de toevoeging van dit artikel wordt er geregeld, dat het niet tijdig beslissen op een aanvraag, niet ertoe leidt dat de gevraagde vergunning automatisch verleend is (positieve beslissing op aanvraag). Ondanks dat er de intentie is om beslissingen te nemen binnen de gestelde termijnen, zijn er bijzondere – vaak complexe – aanvragen, waarbij er meer tijd nodig is voor de adviezen van de hulpdiensten. Bij dergelijke aanvragen is de openbare orde en veiligheid in het geding en weegt deze zwaarder, waardoor toepassing van de lex silencio positivo (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet wenselijk is. Het streven blijft overigens, dat beslissingen wel tijdig genomen worden.

Het niet van toepassing verklaren van de lex silencio positivo ontneemt de burger overigens zijn rechtsbescherming niet. Immers, mocht een beslissing op een aanvraag niet tijdig genomen worden, dan is het voor betrokkene altijd mogelijk zelf een beroep te doen op de “Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen” (geregeld in artikel 4:17 Awb), om een beslissing af te dwingen. Die “Wet” bepaalt overigens, in tegenstelling tot ‘lex silencio positivo’, niets over de inhoud van de beslissing, die kan negatief of positief zijn.

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel is nog niet opgenomen

Artikel 2:50b Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

  • 1.

    Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek toegankelijke openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Toelichting op de wijziging

Aanleiding

Sinds 2016 is het Openbaar Ministerie verschillende juridische procedures gestart om Outlaw Motorcycle Gangs (hierna: OMG’s) verboden te laten verklaren door de rechter, omdat de werkzaamheid (activiteiten) van deze motorclubs in strijd is met de openbare orde (artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek). Inmiddels zijn verschillende motorclubs verboden verklaard.

 

Maatregel

Om toch op te kunnen treden tegen openlijk vertoon van verboden organisaties in de publieke ruimte, vanwege de impact die dat heeft op de openbare orde, wordt een strafbaarstelling opgenomen in de APV. Regionaal is er collectief afgesproken om deze strafbaarstelling vast te stellen om zo eenduidig op te kunnen treden.

Deze strafbaarstelling houdt in dat het is verboden om op openbare plaatsen, in voor het publiek openstaande gebouwen en op daarbij behorende erven en bij evenementen zichtbaar kleding en goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken vertonen van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde. Met bestuurlijk besluit wordt bedoeld het bestuurlijk verbod van de Minister, anticiperend op het voorstel van Wet bestuurlijke verbod ondermijnende organisaties. Het verbod is van toepassing op kleding en goederen zoals badges, motoren en dergelijke waar de naam, logo’s, spreuken of andere aanduidingen op zichtbaar zijn. Ook kleding en goederen die sterk lijken op uitingen van een verboden of ontbonden organisatie zijn op basis van deze APV-bepaling verboden.

Indien men het bij de motorclub horende jasje (colours) in het openbaar blijft dragen, kan een verstoring van de openbare orde opleveren. Gelet hierop kan de burgemeester in beginsel gebruik maken van zijn orderechtelijke bevoegdheden (zoals handhaving op clublocaties, bij evenementen, bij ride-outs en het geven van noodbevelen en gebiedsontzeggingen). In aanvulling hierop wordt in de APV een bepaling opgenomen waarin staat dat uiterlijke kenmerken van de verboden organisaties niet zijn toegestaan in de openbare ruimte. In geval van overtreding kan de politie direct optreden. Door strafbaarstelling in de APV kan daartegen handhavend worden opgetreden. Vanuit een oogpunt van openbare orde is het wenselijk om niet te wachten met het weren van zichtbare aanwezigheid van verboden/ontbonden organisaties uit de publieke ruimte tot een onherroepelijk vonnis voorhanden is. In de APV wordt een dergelijke bepalingen ook opgenomen voor wat betreft evenementen.

 

Het verbod wordt opgenomen in een nieuw artikel 2:50b in de APV waarbij het verbod wordt ingesteld voor openbare plaatsen en in voor publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Strafbaarstelling van het verbod vindt plaats in artikel 6:1 APV. Voor het geval van samenloop met de strafbaarstelling in het Wetboek van Strafrecht (met name relevant na het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak) is voorzien in een samenloopbepaling in dit artikel.

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel is nog niet opgenomen

Artikel 2:60a Storend geluid/voederen van dieren

  • 1.

    Een ieder, die de zorg voor een dier heeft, is verplicht al het mogelijke te doen om te voorkomen, dat dit voor de omgeving in ernstige mate storend geluid maakt.

  • 2.

    Het college kan voor nader te bepalen locaties en perioden een verbod instellen om dieren te voeren indien:

    • a.

      er door het voeren verkeersonveilige situaties ontstaan;

    • b.

      er door de frequente aanwezigheid van dieren problemen ontstaan door de uitwerpselen (stank en gladheid);

    • c.

      dieren ook ’s nachts op of bij voerplaatsen aanwezig blijven en dan geluidsoverlast veroorzaken;

    • d.

      er door de aanwezigheid van voer ook dieren aangetrokken worden die minder gewenst zijn ;

    • e.

      er door een overdaad aan voer, gezondheidsproblemen voor de gevoerde dieren ontstaan (bij kinderboerderij en dierenweiden).

Toelichting op de wijziging

Op verschillende plekken in de gemeente wordt overlast ervaren van ratten. Deze ratten worden vermoedelijk aangetrokken door resten van voer dat aan andere dieren wordt gevoerd. Met dit artikel kan opgetreden worden tegen het voederen van dieren.

Hiermee kan voorkomen worden dat er hinderlijke situaties ontstaan en dat de volksgezondheid aangetast wordt. Zoals kan gebeuren bij een grote toeloop van ratten. Dit artikel zal alleen gebruikt worden bij excessen. Het gaat er om dat er met dit ‘kapstokartikel’ opgetreden kan worden bij zeer uitzonderlijke situaties en er geen andere oplossingen mogelijk zijn.

 

Mosquito

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:77b Mosquito

(gereserveerd)

Artikel 2:77b Mosquito

  • 1.

    In dit artikel wordt onder een mosquito verstaan: een apparaat dat een slechts voor jongeren hoorbare, hinderlijke hoge pieptoon produceert, met als doel groepen jongeren weg te houden van plaatsen waar zij overlast veroorzaken.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 4:6 kan de burgemeester in het belang van de openbare orde besluiten op een openbare plaats een mosquito aan te brengen bij gebleken ernstige overlast door jongeren op die plaats.

  • 3.

    De aanwezigheid van een mosquito wordt duidelijk kenbaar gemaakt op de plaats waar deze is aangebracht.

  • 4.

    Een mosquito is alleen in werking op die tijdstippen dat overlast redelijkerwijs valt te verwachten.

  • 5.

    Een mosquito wordt aangebracht voor een periode van ten hoogste zes maanden. De burgemeester kan die periode telkens met een periode van ten hoogste zes maanden verlengen.

Toelichting op de wijziging

De bevoegdheid voor de burgemeester om een mosquito te plaatsen was nog niet in de APV opgenomen. Er zijn in Schiedam plaatsen waar overlast wordt ervaren van jongeren. In het belang van de openbare orde kan op dergelijke plaatsen een mosquito worden geplaatst om deze overlast te bestrijden. Regionaal is collectief afgesproken om het gebruik van een mosquito in de APV vast te stellen om het zo eenduidig te kunnen regelen. . In de regio wordt dit artikel al gebruikt. Dit artikel zal alleen gebruikt worden bij excessen. Het gaat er om dat er met dit ‘kapstokartikel’ opgetreden kan worden bij zeer uitzonderlijke situaties en er geen andere oplossingen mogelijk zijn.

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:78 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

1.

Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

2.

Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid

3.

De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

a.

geluid- of geurhinder;

b.

hinder van dieren;

c.

hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

d.

overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

e.

intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

Artikel 2:78 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

1.

Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

 

 

2.

Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid

3.

De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

a.

geluid- of geurhinder;

b.

hinder van dieren;

c.

hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

d.

overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

e.

intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

4. De last kan een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf als bedoeld in artikel 151d, derde lid, van de Gemeentewet.

Toelichting op de wijziging

Toelichting

De Wet aanpak woonoverlast is per 1 januari 2021 gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat een burgemeester direct de verhuurder aan kan spreken bij zeer overlastgevend gedrag van huurders. Hij kan een gedragsaanwijzing opleggen aan de verhuurder als deze zich niet, of op een verkeerde manier inzet tegen ernstige en herhaaldelijke hinder. De burgemeester kan dit direct doen en hoeft daarvoor niet eerst de huurder te hebben aangesproken.

Een gedragsaanwijzing kon al aan verhuurders worden opgelegd, als hun huurders niet waren ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP), doch wel moesten. Per 1-1-2021 is dat nu ook mogelijk voor alle verhuurders, ongeacht wel of geen BRP-inschrijving van hun huurders. Denk aan toeristen en arbeidsmigranten die korter dan 4 maanden in Nederland verblijven. Dus ook voor huisjesmelkers en uitzendbureaus die panden verhuren en waar huurders ernstige en herhaaldelijk overlast veroorzaken.

In artikel 151d, eerste lid, van de Gemeentewet is de zinsnede ‘aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven’ komen te vervallen. De APV wordt conform deze wijziging aangepast.

Vierde lid

Dit lid regelt expliciet de bevoegdheid van de burgemeester dat de last een verbod kan inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf. Artikel 151d Gemeentewet kan zo worden gelezen dat de raad de handhavingsbevoegdheid van de burgemeester kan reguleren en beperken. De APV kan nadere voorwaarden stellen aan de oplegging van een huisverbod, maar desgewenst kan de gemeenteraad er ook voor kiezen niet de bevoegdheid te geven tot opleggen van een huisverbod. Om onduidelijkheid te voorkomen wordt deze bevoegdheid expliciet benoemd in de APV en mag de burgemeester een huisverbod opleggen.

 

Artikel 5:12 wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

 

Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de volksgezondheid aangewezen wegen of weggedeelten fietsen of bromfietsen:

 

a.

onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan, of

 

b.

langer dan vier weken aaneengesloten onbeheerd te laten staan.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

 

1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de volksgezondheid aangewezen wegen of weggedeelten fietsen of bromfietsen:

a.

onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan, of

b.

langer dan twee weken aaneengesloten onbeheerd te laten staan.

2. Het is verboden op of aan de weg fietsen of bromfietsen hinderlijk te parkeren, zoals:

  • op zodanige wijze voor of tegen een gebouw, dat daardoor voor een bewoner of gebruiker van dat gebouw de toegang of het uitzicht wordt belemmerd;

  • op zodanige wijze op een voetpad of trottoir, dat daardoor de doorgang wordt gehinderd of belemmerd;

  • op geleidelijnen die op de weg zijn aangebracht ten behoeve van visueel gehandicapten;

  • op zodanige wijze dat daardoor het in- en uitstappen bij tram, bus taxi of gehandicaptenplaats gehinderd of belemmerd wordt;

  • op zodanige wijze dat daardoor de functie van straatmeubilair gehinderd of belemmerd wordt;

  • tegen monumenten of gedenktekens;

  • op een zodanige wijze dat daardoor de doorgang en opbouw op een markt wordt gehinderd of belemmerd.

Toelichting op de wijziging

Door de groei van fietsen en bromfietsen met name in de vorm van deelmobiliteit in stedelijke omgeving en Schiedam neemt de druk op de openbare ruimte en overlast toe. In dit artikel worden twee wijzigingen voorgesteld. In de eerste plaats wordt de periode van het onbeheerd mogen plaatsen van (brom)fietsen in de aangewezen gebieden, gewijzigd van vier naar twee weken (nieuw eerste lid onder b). Ook wordt een tweede lid toegevoegd waarmee hinderlijk plaatsen van (brom)fietsen in de gehele gemeente wordt verboden. Deze wijzigingen voorzien in de uitbreiding van de mogelijkheden tot handhaving van overlast door (brom)fietsparkeren.

 

Na artikel 5:12 wordt ingevoegd artikel 5:12a:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel is nog niet opgenomen

Artikel 5:12a Vergunningsplicht deeltweewielers

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college bedrijfsmatig fietsen of bromfietsen voor gebruik door derden op de weg te plaatsen.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels vast ten behoeve van het creëren van gelijke kansen om voor een vergunning in aanmerking te komen, als het aantal aanvragen het maximaal aantal vergunningen te verlenen overtreft, waarbij in elk geval regels worden gesteld betreffende:

    • a.

      de inhoud en wijze van indiening van een aanvraag;

    • b.

      de verdelings- en toekenningsprocedure voor een vergunning.

  • 3.

    Het college bepaalt het maximum aantal te verlenen vergunningen met in achtneming van maximaal 1 geëxploiteerd voertuig per 100 inwoners.

  • 4.

    Één aanbieder, mag maximaal 50 procent van het in lid 3 genoemde maximum aantal voertuigen exploiteren.

  • 5.

    Ter bepaling van de in het derde lid inwoneraantal wordt als peildatum 1 januari van het jaar dat de vergunning wordt aangevraagd gebruikt.

  • 6.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting op de wijziging

Vergunningplicht deeltweewielers (eerste lid)

De gemeente wil het aantal deeltweewielers beperken tot een maximum aantal voertuigen van 1 per 100 inwoners en het parkeren /plaatsen ervan reguleren. Dit kan enkel worden bereikt door een vergunningplicht te introduceren. Het gaat hierbij om onderstaande voertuigen als gedefinieerd in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) en welke volgens artikel 27 van het RVV 1990 op het trottoir dienen te worden geparkeerd:

 

  • -

    Fietsen (ook E-bike)

  • -

    Bromfietsen (ook speed-pedelecs)

  • -

    En varianten hierop zoals:

  • -

    Snorfiets

  • -

    Brombakfiets

  • -

    Brommobiel

  • -

    Segway

  • -

    Elektrische Step

Kenmerkend daarbij is dat deze deeltweewielers door (commerciële) aanbieders worden verhuurd.

 

Dienstenrichtlijn

Het commercieel aanbieden van deelmobiliteit valt onder diensten als bedoeld in de Dienstenrichtlijn.

In verband met de vrijheid van vestiging is in de Dienstenrichtlijn bepaald dat vergunningstelsels in beginsel verboden zijn. Volgens art. 9 lid 1 stellen lidstaten de toegang tot en uitoefening van een dienstenactiviteit niet afhankelijk van een vergunningstelsel. Tenzij aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • Het vergunningstelsel heeft geen discriminerende werking jegens de betrokken dienstverrichter

  • De behoefte aan een vergunningstelsel is gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang ; en

  • Het nagestreefde doel kan niet door een minder beperkende maatregel worden bereikt.

De aanleiding om een vergunningstelsel te introduceren is dat er een waarneembare toename is aan het aanbod /gebruik van deelmobiliteit. Naast de vaste ‘deelvoertuiglocaties’ verschijnen er nieuwe gebruiksvormen zoals het ‘free floating’-deelsysteem. In dat systeem kan een voertuig overal worden achtergelaten. Deelvoertuigen kunnen een onevenredige belasting van de openbare ruimte in de gemeente opleveren en gepaard gaan met hinder en gevaar voor de omgeving. Ook bestaat het risico dat beschadigde of ongebruikte voertuigen niet snel genoeg door de aanbieders worden verwijderd. Dit levert niet alleen een onnodig en ongewenst beslag op de schaarse openbare ruimte op, met bijbehorende hinder, maar ook een rommelige aanblik waardoor het aanzien van de openbare ruimte wordt aangetast.

 

Zonder een regulerend kader, heeft de gemeente weinig invloed op de inrichting van deze initiatieven. Naast het verbod op hinderlijk parkeren van (brom)fietsen, wordt het dan ook als noodzakelijk en geschikt instrument gezien om een vergunningplicht te introduceren. Via de vergunninghouder kan effectiever worden opgetreden tegen ongewenste effecten dan via de gebruikers, die bovendien voor de gemeente anoniem blijven.

Het vergunningstelsel heeft geen discriminerende werking; er worden geen eisen gesteld die de toegang tot een vergunning beperken voor aanbieders uit andere lidstaten.

 

Strafbaarstelling van het verbod vindt plaats in artikel 6:1 APV.

 

Schaarse vergunning (tweede lid)

De verwachting is dat het aantal gegadigden het aantal vergunningen zal overstijgen. Is dat het geval, dan is sprake van een zogenaamde ‘schaarse vergunning’. Uit nationale jurisprudentie volgt dat, gelet op het gelijkheidsbeginsel dat in deze context strekt tot het bieden van gelijke kansen bij de verdeling van schaarse vergunningen, door het bestuur op enigerlei wijze aan (potentiële) gegadigden ruimte moet worden geboden om naar de beschikbare vergunning(en) mee te dingen. (Zie o.a. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2927). Er moet daarbij tijdig voorafgaand aan de start van de aanvraagprocedure duidelijkheid worden gegeven, door informatie over deze aspecten bekend te maken via een zodanig medium dat potentiële gegadigden daarvan kennis kunnen nemen (aldus rechtsoverweging 6.1 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 augustus 2017 inzake “Emmen” (ECLI:NL:RVS:2017:2336)). In het vierde lid wordt de bevoegdheid tot uitwerking van deze aspecten in nadere regels, overgedragen aan het college. Vergelijkbare eisen vloeien voort uit de Unierechtelijke regelgeving (w.o. Dienstenrichtlijn, art. 10 t/m 13).

 

Lex silencio positivo (zesde lid)

Decentrale overheden moeten verplicht de Lex Silencio Positivo (LSP) toepassen bij vergunningstelsels die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn vallen. De Dienstenwet geeft in Nederland uitvoering aan de Europese Dienstenrichtlijn. Om de LSP in Nederland te regelen, is via de Dienstenwet een paragraaf 4.1.3.3 aan de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegevoegd. De LSP houdt in dat bij het uitblijven van een besluit binnen de daarvoor gestelde termijn op een vergunningaanvraag, de vergunning van rechtswege is verleend (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen). Alleen vanwege dwingende redenen van algemeen belang kan van de LSP worden afgezien. Als dwingende redenen van algemeen belang gelden op dit moment onder meer de volgende gronden: openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid, bescherming van het milieu, behoud vanuit nationaal historisch en artistiek erfgoed (zie ook overweging 40 van de Dienstenrichtlijn).

 

Ook hier is er vanwege dwingende redenen van algemeen belang voor gekozen om de LSP niet van toepassing te verklaren. Het zonder vergunning(stelsel) toestaan van bedrijfsmatig ter beschikking stellen van deelvoertuigen die in de openbare ruimte kunnen worden achtergelaten kan onder meer negatieve gevolgen hebben voor de openbare orde, volksgezondheid, de verkeersveiligheid, en het stedelijk milieu waaronder de stedelijke ruimtelijke ordening.

 

Na artikel 5:12a wordt ingevoegd artikel 5:12b:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel is nog niet opgenomen

Artikel 5:12b Weigering vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert het college de vergunning:

als het maximaal aantal af te geven vergunningen is verleend.

Toelichting op de wijziging

Indien het maximaal aantal voertuigen als genoemd in artikel 5:12a aantal is bereikt kan een nieuwe vergunningsaanvraag op basis van dit artikel worden geweigerd.

 

Na artikel 5:12b wordt ingevoegd artikel 5:12c:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel is nog niet opgenomen

Artikel 5:12c De vergunning

  • 1.

    De vergunning wordt verleend voor de duur van maximaal vijf jaar.

  • 2.

    Het college vermeldt in de vergunning in elk geval:

    • a.

      de naam van de vergunninghouder;

    • b.

      de locaties en deelgebieden waar deeltweewielers geplaatst mogen worden;

    • c.

      het aantal en type toegestane fietsen of bromfietsen;

  • 3.

    Aan de vergunning worden in elk geval voorschriften verbonden met betrekking tot:

    • a.

      het voorkomen van overlast en openbare orde verstoring.

Toelichting op de wijziging

Het eerste lid bepaalt de geldigheidsduur van de vergunning. Daar waar artikel 1:7, lid 1 van de APV in beginsel bepaalt dat een vergunning voor onbepaalde tijd geldt, verzet de aard van de vergunning zich daartegen en geldt artikel 1:7, lid 2, dat een geldigheidsduur van de vergunning voorschrijft. De reden daarvoor is dat de vergunning voor deeltweewielers een zogeheten ‘schaarse vergunning’ betreft. Jurisprudentie laat zien, dat dergelijke vergunningen niet langer voor onbepaalde tijd mogen worden verleend. Dat zou voor de vergunninghouder een onevenredige bevoordeling zijn, omdat het voor concurrenten dan nagenoeg onmogelijk is om nog tot de markt toe te treden. De geldigheid van de vergunning is daarom gesteld op 5 jaar.

 

Het tweede lid beschrijft welke onderwerpen het college in elk geval in de vergunning moet vermelden.

 

Het derde lid beschrijft waarover in elk geval voorschriften moeten worden verbonden. Het lid sluit aan bij de te beschermen belangen van de vergunning (genoemd in artikel 1:8 van de APV, i.c. openbare orde, veiligheid, volksgezondheid en het milieu).

 

Na artikel 5:12c wordt ingevoegd artikel 5:12d:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel is nog niet opgenomen

Artikel 5:12d Schorsing, intrekking en wijziging vergunning

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan het college de vergunning schorsen, intrekken of wijzigen als:

    • a.

      gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • 2.

    De vergunning vervalt van rechtswege als:

    • a.

      binnen zes maanden na verlening van de vergunning niet is gestart met de exploitatie van deeltweewielers;

    • b.

      de exploitatie van deeltweewielers voor een periode van langer dan zes maanden onderbroken is geweest.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van dit artikel reeds onder dit artikel vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten eerst drie maanden na inwerkingtreding van dit artikel.

Toelichting op de wijziging

Intrekkings- en wijzigingsgronden (eerste lid)

Het eerste lid beschrijft gronden waarop het college een vergunning kan intrekken, schorsen of wijzigen. Gelet op het feit het een kan-bepaling betreft, vraagt gebruik van deze gronden om een belangenafweging en een besluit van het college.

 

Vervallen van de vergunning van rechtswege (tweede lid)

Het tweede lid beschrijft omstandigheden wanneer een vergunning van rechtswege vervalt. Bij het van rechtswege vervallen is geen gemeentelijke inspanning nodig. Via monitoringsrapportages is controle van daadwerkelijke gebruik en exploitatie van deeltweewielers inzichtelijk te maken en daardoor goed controleerbaar.

 

Overgangsbepaling (derde lid)

Voor exploitanten die op het moment van inwerkingtreding van dit artikel reeds onder dit artikel vallende bedrijfsmatige activiteiten verrichten, geldt dat zij drie maanden de tijd krijgen om een vergunning aan te vragen en te verkrijgen. Lukt dat niet tijdig, dan handelen zij in strijd met het verbod. Wordt de aanvraag om een vergunning binnen de periode van drie maanden geweigerd of wordt een eventueel reeds verleende vergunning ingetrokken, dan handelen zij vanaf dat moment in strijd met het verbod.

 

Als een vergunning onherroepelijk is ingetrokken of van rechtswege is vervallen, wordt de vergunning via de door het college vast te stellen de verdelingsprocedure opnieuw aangeboden aan de markt.

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

1.Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie:

 

2:1 (Samenscholing en ongeregeldheden)

 

2:6 (Beperking aanbieding stukken)

 

2:10 (Voorwerpen of stoffen op de weg)

 

2:11 (Aanleggen, beschadigen en veranderen weg)

 

2:12 (Maken, veranderen van uitweg)

 

2:13 (Veroorzaken van gladheid)

 

2:14 (Winkelwagentjes)

 

2:16 (Openen straatkolken)

 

2:18 (Rookverbod bossen en natuurterreinen)

 

2:20 (Vallende voorwerpen)

 

2:21 (Voorzieningen voor verkeer en verlichting)

 

2:21a (Verwijdering e.d. van voorzieningen en voor verkeer en verlichting)

 

2:22 (Objecten onder hoogspanningslijnen)

 

2:22a.(Valschermspringen)

 

2:23 (Veiligheid op het ijs)

 

2:23a (Verboden slaapverblijf)

 

2:25 (Evenement)

 

2:25a (Vrijstelling vergunningplicht, melding evenement)

 

2:25b(Nadere regels, organiseren van een evenement)

 

2:26 (Ordeverstoring tijdens evenement)

 

Artikel 2:26a (Verbod gebruik wegwerpplastic)

 

2:28 (Exploitatievergunning horecabedrijf)

 

2:28f (Sluiting van horecabedrijven)

 

2:29 (Openings- en sluitingstijden)

 

2:30a (Individuele ontheffingsmogelijkheden sluitings- en openingstijden)

 

2:31 (Verboden gedragingen)

 

2:31a (Exploitatieregels horecabedrijven, verplichtingen exploitant)

 

2:32 (Handel binnen openbare inrichtingen)

 

2:34 (Beperking sterke drank)

 

2:38 (Verschaffen gegevens nachtregister)

 

2:40a (Vergunningsplicht speelautomatenhal)

 

2:40c (De vergunning)

 

2:40f (Gokken op de openbare weg)

 

2:40g (Sluiting overlastgevende gokpanden)

 

2:41 (Betreden gesloten woning)

 

2:41a (Sluiting overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen)

 

2:42 (Plakken en kladden)

 

Artikel 2:47a (Messen en andere steekwapens)

 

2:59 (Gevaarlijke honden)

 

2:60 (Houden van hinderlijke/schadelijke dieren)

 

2:65 (Bedelarij)

 

2:73 (Verbod gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling)

 

2:73a (Verbod bezigen van carbid)

 

2:74 (Drugshandel op straat)

 

2:74a (Verzameling van personen in verband met drugs)

 

2:74b (Openlijk drugsgebruik)

 

2:74c (Weggooien van spuiten en dergelijke)

 

2:77a (Gebiedsontzeggingen)

 

3:3 (Nadere regels)

 

3:4 (Seksinrichtingen)

 

3:6 (Sluitingstijden)

 

3:7 (Sluiting van de seksinrichting)

 

3:8 (Aanwezigheid/toezicht exploitant en beheerder)

 

3:9 (Straatprostitutie)

 

3:10 (Sekswinkels)

 

3:11 (Tentoonstellen/aanbieden pornografisch materiaal)

 

3:14 (Vervallen exploitatie vergunning seksinrichting e.a.)

 

3:15 (Wijziging beheer)

 

4:4 (Verboden incidentele activiteiten

 

4:6 (Overige geluidhinder)

 

4:7 (Straatvegen)

 

4:9 (Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen)

 

Artikel 4:10 (Verbod oplaten ballonnen)

 

4:13 (Verbod opslag voertuigen e.d.)

 

4:15 (Hinderlijke reclame)

 

4:18 (Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterrein)

 

5:2 (Parkeren voertuigen autobedrijf)

 

5:3 (Te koop aanbieden voertuigen)

 

5:4 (Defecte voertuigen)

 

5:5 (Voertuigwrakken)

 

5:6 (Kampeermiddelen e.d.)

 

5:7 (Reclamevoertuigen)

 

5:8 (Parkeren grote voertuigen)

 

5:9 (Parkeren uitzichtbelemmerende voertuigen)

 

5:10 (Parkeren voertuigen met stankverspreidende stoffen)

 

5:11 (Aantasting groenvoorzieningen)

 

5:12 (Overlast fiets/bromfiets)

 

5:13 (Inzameling geld of goederen en werving van leden of donateurs)

 

5:15 (Venten)

 

5:18 (Standplaatsen)

 

5:23 (Snuffelmarkten)

 

5:24 (Voorwerpen op/in/boven water)

 

5:27 (Verbod innemen ligplaats)

 

5:28 (Beschadigen waterstaatswerken)

 

5:29 (Reddingsmiddelen)

 

5:29a(Zwemmen)

 

5:31 (Overlast aan vaartuigen)

 

5:33 (Beperking verkeer in natuurgebieden)

 

5:34 (Stookverbod)

 

5:36 (Asverstrooiing

 

2.Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie:

 

2:9 (Straatartiest)

 

2:43 (Vervoer plakgereedschap)

 

2:44 (Vervoer inbrekerswerktuigen)

 

2:45 (Betreden plantsoenen)

 

2:46 (Rijden over bermen)

 

2:47 (Hinderlijk gedrag op of aan de weg)

 

2:48 (Openlijk drankgebruik)

 

2:48a Verbod gebruik lachgas

 

2:49 (Hinderlijk gedrag in of bij gebouwen)

 

2:50 (Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimte)

 

2:50a (Overig hinderlijk gedrag)

 

2:51 (Neerzetten van fietsen)

 

2:52 (Overlast van (brom)fiets op markt of kermis)

 

2:53 (Bespieden van personen)

 

2:57 (Loslopende honden)

 

2:58 (Verontreiniging door honden)

 

2:62 (Loslopend vee)

 

4:8 (Natuurlijke behoefte doen)

 

5:30 (Veiligheid op het water

 

3.In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vierde lid, 2:11, tweede lid.

 

4.In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete als bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

1.Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie:

 

2:1 (Samenscholing en ongeregeldheden)

 

2:6 (Beperking aanbieding stukken)

 

2:10 (Voorwerpen of stoffen op de weg)

 

2:11 (Aanleggen, beschadigen en veranderen weg)

 

2:12 (Maken, veranderen van uitweg)

 

2:13 (Veroorzaken van gladheid)

 

2:14 (Winkelwagentjes)

 

2:16 (Openen straatkolken)

 

2:18 (Rookverbod bossen en natuurterreinen)

 

2:20 (Vallende voorwerpen)

 

2:21 (Voorzieningen voor verkeer en verlichting)

 

2:21a (Verwijdering e.d. van voorzieningen en voor verkeer en verlichting)

 

2:22 (Objecten onder hoogspanningslijnen)

 

2:22a.(Valschermspringen)

 

2:23 (Veiligheid op het ijs)

 

2:23a (Verboden slaapverblijf)

 

2:25 (Evenement)

 

2:25a (Vrijstelling vergunningplicht, melding evenement)

 

2:25b(Nadere regels, organiseren van een evenement)

 

2:26 (Ordeverstoring tijdens evenement)

 

Artikel 2:26a (Verbod gebruik wegwerpplastic)

 

2:28 (Exploitatievergunning horecabedrijf)

 

2:28f (Sluiting van horecabedrijven)

 

2:29 (Openings- en sluitingstijden)

 

2:30a (Individuele ontheffingsmogelijkheden sluitings- en openingstijden)

 

2:31 (Verboden gedragingen)

 

2:31a (Exploitatieregels horecabedrijven, verplichtingen exploitant)

 

2:32 (Handel binnen openbare inrichtingen)

 

2:34 (Beperking sterke drank)

 

2:38 (Verschaffen gegevens nachtregister)

 

2:40a (Vergunningsplicht speelautomatenhal)

 

2:40c (De vergunning)

 

2:40f (Gokken op de openbare weg)

 

2:40g (Sluiting overlastgevende gokpanden)

 

2:41 (Betreden gesloten woning)

 

2:41a (Sluiting overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen)

 

2:42 (Plakken en kladden)

 

Artikel 2:47a (Messen en andere steekwapens)

 

Artikel 2:50b Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

 

2:59 (Gevaarlijke honden)

 

2:60 (Houden van hinderlijke/schadelijke dieren)

 

Artikel 2:60a Storend geluid/voederen van dieren

 

2:65 (Bedelarij)

 

2:73 (Verbod gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling)

 

2:73a (Verbod bezigen van carbid)

 

2:74 (Drugshandel op straat)

 

2:74a (Verzameling van personen in verband met drugs)

 

2:74b (Openlijk drugsgebruik)

 

2:74c (Weggooien van spuiten en dergelijke)

 

2:77a (Gebiedsontzeggingen)

 

3:3 (Nadere regels)

 

3:4 (Seksinrichtingen)

 

3:6 (Sluitingstijden)

 

3:7 (Sluiting van de seksinrichting)

 

3:8 (Aanwezigheid/toezicht exploitant en beheerder)

 

3:9 (Straatprostitutie)

 

3:10 (Sekswinkels)

 

3:11 (Tentoonstellen/aanbieden pornografisch materiaal)

 

3:14 (Vervallen exploitatie vergunning seksinrichting e.a.)

 

3:15 (Wijziging beheer)

 

4:4 (Verboden incidentele activiteiten

 

4:6 (Overige geluidhinder)

 

4:7 (Straatvegen)

 

4:9 (Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen)

 

Artikel 4:10 (Verbod oplaten ballonnen)

 

4:13 (Verbod opslag voertuigen e.d.)

 

4:15 (Hinderlijke reclame)

 

4:18 (Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterrein)

 

5:2 (Parkeren voertuigen autobedrijf)

 

5:3 (Te koop aanbieden voertuigen)

 

5:4 (Defecte voertuigen)

 

5:5 (Voertuigwrakken)

 

5:6 (Kampeermiddelen e.d.)

 

5:7 (Reclamevoertuigen)

 

5:8 (Parkeren grote voertuigen)

 

5:9 (Parkeren uitzichtbelemmerende voertuigen)

 

5:10 (Parkeren voertuigen met stankverspreidende stoffen)

 

5:11 (Aantasting groenvoorzieningen)

 

5:12 (Overlast fiets/bromfiets)

 

Artikel 5:12a Vergunningsplicht deeltweewielers

 

5:13 (Inzameling geld of goederen en werving van leden of donateurs)

 

5:15 (Venten)

 

5:18 (Standplaatsen)

 

5:23 (Snuffelmarkten)

 

5:24 (Voorwerpen op/in/boven water)

 

5:27 (Verbod innemen ligplaats)

 

5:28 (Beschadigen waterstaatswerken)

 

5:29 (Reddingsmiddelen)

 

5:29a(Zwemmen)

 

5:31 (Overlast aan vaartuigen)

 

5:33 (Beperking verkeer in natuurgebieden)

 

5:34 (Stookverbod)

 

5:36 (Asverstrooiing

 

2.Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie:

 

2:9 (Straatartiest)

 

2:43 (Vervoer plakgereedschap)

 

2:44 (Vervoer inbrekerswerktuigen)

 

2:45 (Betreden plantsoenen)

 

2:46 (Rijden over bermen)

 

2:47 (Hinderlijk gedrag op of aan de weg)

 

2:48 (Openlijk drankgebruik)

 

2:48a Verbod gebruik lachgas

 

2:49 (Hinderlijk gedrag in of bij gebouwen)

 

2:50 (Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimte)

 

2:50a (Overig hinderlijk gedrag)

 

2:51 (Neerzetten van fietsen)

 

2:52 (Overlast van (brom)fiets op markt of kermis)

 

2:53 (Bespieden van personen)

 

2:57 (Loslopende honden)

 

2:58 (Verontreiniging door honden)

 

2:62 (Loslopend vee)

 

4:8 (Natuurlijke behoefte doen)

 

5:30 (Veiligheid op het water

 

3.In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vierde lid, 2:11, tweede lid.

 

4.In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete als bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

Toelichting op de wijziging

Het spreekt voor zich dat de nieuwe artikelen hierin opgenomen worden.

 

Artikel II

De artikelsgewijze toelichting bij de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Schiedam 2013 wordt gewijzigd conform bijlage 1 bij dit wijzigingsbesluit.

Artikel III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Schiedam in zijn openbare vergadering van 28 september 2021.

de griffier,

J. W. Scherpenzeel

de voorzitter,

C.H.J. Lamers

Bijlage bij het 17e wijzigingsbesluit Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Schiedam 2013

 

Toelichting op artikel 2:26 Verboden gedragingen

 

Vierde en vijfde lid:

 

Sinds 2016 is het Openbaar Ministerie verschillende juridische procedures gestart om Outlaw Motorcycle Gangs (hierna OMG’s) verboden te laten verklaren door de rechter, omdat de werkzaamheid (activiteiten) van deze motorclubs in strijd is met de openbare orde (artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek). Inmiddels zijn verschillende motorclubs verboden verklaard. Het Openbaar Ministerie heeft bij de rechter civiele verboden gevraagd en gekregen tegen enkele motorclubs. Indien men het bij de motorclub horende jasje (colours) in het openbaar blijft dragen, kan een verstoring van de openbare orde opleveren. Gelet hierop kan de burgemeester in beginsel gebruik maken van zijn orderechtelijke bevoegdheden (zoals handhaving op clublocaties, bij evenementen, bij ride-outs en het geven van noodbevelen en gebiedsontzeggingen). In aanvulling hierop wordt in de APV een bepaling opgenomen waarin staat dat uiterlijke kenmerken van de verboden organisaties niet zijn toegestaan in de openbare ruimte. In geval van overtreding kan de politie direct optreden. Door in de APV dergelijke gedragingen op te nemen bij evenementen is het mogelijk de organisator van het evenement verantwoordelijk te stellen op de controle en uitvoering hiervan. (zie verder toelichting artikel 2:50b)

 

Strafbaarstelling van het verbod vindt plaats in artikel 6:1 APV.

 

Toelichting op artikel 2:40y Positieve beschikking bij niet tijdig beslissen

Door de toevoeging van dit artikel wordt er geregeld, dat het niet tijdig beslissen op een aanvraag, niet ertoe leidt dat de gevraagde vergunning automatisch verleend is (positieve beslissing op aanvraag). Ondanks dat er de intentie is om beslissingen te nemen binnen de gestelde termijnen, zijn er bijzondere – vaak complexe – aanvragen, waarbij er meer tijd nodig is voor de adviezen van de hulpdiensten. Bij dergelijke aanvragen is de openbare orde en veiligheid in het geding en weegt deze zwaarder, waardoor toepassing van de lex silencio positivo (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet wenselijk is. Het streven blijft overigens, dat beslissingen wel tijdig genomen worden.

 

Het niet van toepassing verklaren van de lex silencio positivo ontneemt de burger overigens zijn rechtsbescherming niet. Immers, mocht een beslissing op een aanvraag niet tijdig genomen worden, dan is het voor betrokkene altijd mogelijk zelf een beroep te doen op de “Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen” (geregeld in artikel 4:17 Awb), om een beslissing af te dwingen. Die “Wet” bepaalt overigens, in tegenstelling tot ‘lex silencio positivo’, niets over de inhoud van de beslissing, die kan negatief of positief zijn.

 

Wijziging van de toelichting op de artikelen betreffende de wijziging Drank- en Horecawet naar Alcoholwet:

In de volgende zinnen dient de term Drank- en Horecawet, gewijzigd te worden in Alcoholwet.

 

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

’Een voorbeeld van een persoonsgebonden vergunning is de vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet.’

 

Afdeling 7 evenementen

 

’5. Drank- en Horecawet’

 

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

  • Eerste lid onder a: ‘Deze definitie van ´horecabedrijf´ wijkt af van de definitie in de Drank- en Horecawet, waar met de ‘uitoefening van het horecabedrijf’ de activiteit wordt bedoeld het bedrijfsmatig schenken van alcoholhoudende dranken.’

  • Zevende lid : ’Hierbij is aansluiting gezocht bij de begripsbepaling van de Drank- en Horecawet, aangezien die de functies en verantwoordelijkheden reeds beschrijft. Het enige verschil zit hem er in dat in de APV twee rollen worden erkend, te weten de eigenaar (de exploitant(en)) en diens leidinggevende personeel (de leidinggevenden), daar de Drank- en Horecawet die allen onder hetzelfde begrip schaart.’

En

 

’Zij mogen overeenkomstig het regime van de Drank- en Horecawet voor leidinggevenden direct na indiening van de aanvraag tot bijschrijving aan de slag.’

  • Twaalfde lid : ’Een paracommerciële rechtspersoon volgens de Drank- en Horecawet is een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.’

Artikel 2:28a: Weigeringsgronden exploitatievergunning

  • Eerste lid onder b : ‘Voor de eisen waaraan moet worden voldaan wordt aangesloten bij de eisen die bij en krachtens artikel 8 van de Drank- en Horecawet worden gesteld aan leidinggevenden in het kader van de verstrekking van alcoholhoudende drank:’

En

 

’Bij algemene maatregel van bestuur zijn naast deze algemene eisen nadere eisen ten aanzien van het zedelijk gedrag van leidinggevenden gesteld in het ‘Besluit zedelijk gedrag Drank- en horecawet 1999’.’

 

Artikel 2:28b Vrijstelling vergunningplicht

  • Eerste lid onder b : ’Daarnaast blijven alcoholschenkende sport- en recreatieverenigingen en -stichtingen vergunningplichtig op grond van de Drank en Horecawet. De toetsing op actualiteit van de rechtsvorm, bedrijfsvoering, antecedenten en moraliteitseisen blijft hiermee voor deze instellingen gewaarborgd. Het motief daarbij is echter in eerste instantie gericht op sociaal hygiënische aspecten, volksgezondheid, het voorkomen van paracommercie en in mindere mate op openbare orde en veiligheid. Voor zover deze bedrijven alcoholhoudende dranken verstrekken, heeft de Drank- en Horecawet voldoende raakvlakken om ook ten aanzien van de openbare orde doeltreffende maatregelen te nemen.’

  • Eerste lid onder d: ’Ook mogen ze alleen alcoholvrije en zwak-alcoholhoudende dranken als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet verstrekken. Voor het schenken van alcoholhoudende drank is vanzelfsprekend wel een drank- en horecavergunning benodigd.’

  • Eerste lid onder e: ’Ook mogen ze alleen alcoholvrije en zwak-alcoholhoudende dranken als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet verstrekken. Voor het schenken van alcoholhoudende drank is vanzelfsprekend wel een drank- en horecavergunning benodigd. Het is bij deze vergunningsvrije categorie toegestaan om een klein gevelterras te exploiteren.’

Artikel 2:28e Schorsing, intrekking en wijziging van een exploitatievergunning

  • Tweede lid: ’Om misbruik te voorkomen van de mogelijkheid om een leidinggevende in afwachting op de bijschrijving op de vergunning alvast te laten beginnen in een horecabedrijf, krijgt de burgemeester de bevoegdheid om de exploitatievergunning geheel in te trekken als hij binnen twee jaar ten minste drie maal een bijschrijving van een leidinggevende heeft geweigerd op grond van de zedelijkheidseisen uit de Drank- en Horecawet, waarnaar wordt verwezen in artikel 2:28a, eerste lid, onder b, van de APV.’

  • Derde lid: ’Het intrekken van de exploitatievergunning in het geval van slecht levensgedrag wordt gelijk getrokken met de regeling zoals verwoord in de Drank- en Horecawet.’

Artikel 2:34 Beperking verstrekking sterke drank

 

’Op grond van artikel 25a van de Drank- en Horecawet kan bij gemeentelijke verordening het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank worden verboden of beperken tot de verstrekking van zwak-alcoholhoudende drank.’

 

Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

 

Artikel 2:39 Begripsbepalingen

’In artikel 30 van de Wet op de Kansspelen wordt ook het onderscheid tussen hoogdrempelige en laagdrempelige inrichtingen uitgelegd. Hoogdrempelige inrichtingen zijn (zie artikel 30, onder d, van de Wet op de kansspelen) inrichtingen: 1. die over een horecavergunning in de zin van de Drank- en horecawet beschikken;’

 

2:40d Leeftijdsgrenzen

’Voor wat betreft de vaststelling van de leeftijd is aansluiting gezocht bij de Drank- en Horecawet.’

 

Artikel 2:40m en 2:40o

’Voor de reikwijdte van het begrip ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ wordt aangesloten bij de terminologie van de Drank- en Horecawet (zie ook: hoofdstuk 2, afdeling 8).’

 

Artikel 2:48 Hinderlijk drankgebruik

’In dit artikel is een verbod opgenomen om in een bepaald door het college aan te wijzen gebied alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben. Dit verbod geldt uiteraard niet voor terrassen die deel uitmaken van een horecabedrijf, of voor een evenement waarbij van gemeentewege op grond van artikel 35 van de Drank en Horecawet toestemming is verleend om op de plaats waar dat evenement zich afspeelt alcoholhoudende drank te verstrekken.’

 

Artikel 2:48a Verbod gebruik lachgas

’De verkoop van lachgas valt mogelijk onder het verbod op kleinhandel in artikel 14 van de Drank- en Horecawet, maar dat verbod geldt alleen voor openbare inrichtingen waar alcoholhoudende dranken tegen betaling worden verstrekt en niet voor horecabedrijven waar alcoholvrije dranken worden verstrekt.’

 

Artikel 3:2 Begripsbepaling

’Voor de definitie van exploitant is aansluiting gezocht bij een van de definities van het begrip leidinggevende in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1°, van de Drank- en Horecawet.’

 

Artikel 3:9 Weigeringsgronden

’De eisen sluiten zoveel mogelijk aan bij de eisen die de Drank en Horecawet en daaronder vallende lagere regelgeving stellen aan exploitanten en leidinggevenden. Dit betekent dat in het geval een seksbedrijf tevens een drank- en horecavergunning nodig heeft, met één antecedentenonderzoek kan worden volstaan. Voor de reikwijdte van het begrip ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ moet aansluiting worden gevonden bij de terminologie van de Drank- en Horecawet.’

 

Toelichting artikel 2:50b APV (Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties)

 

Aanleiding

Sinds 2016 is het Openbaar Ministerie verschillende juridische procedures gestart om Outlaw Motorcycle Gangs (hierna OMG’s) verboden te laten verklaren door de rechter, omdat de werkzaamheid (activiteiten) van deze motorclubs in strijd is met de openbare orde (artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek). Inmiddels zijn verschillende motorclubs verboden verklaard. In de gerechtelijke uitspraken wordt geconcludeerd dat een groot aantal leden gedurende een reeks van jaren betrokken is bij tal van verboden en grotendeels ook ernstig verwijtbare criminele gedragingen. Het gaat om gedragingen die een wezenlijke aantasting vormen van de veiligheid van de samenleving en de vrijheid van burgers om naar eigen inzicht deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. De leden van deze organisaties maken gedurende een reeks van jaren inbreuk op deze voor de Nederlandse samenleving fundamentele waarden. Deze aan de verboden organisaties toe te rekenen veelvuldige en voortdurende inbreuken op de openbare orde ontwrichten de samenleving of kunnen deze ontwrichten. Overweging daarbij is dat door de frequentie van de (criminele) gedragingen van een groot aantal leden van deze organisaties, en als gevolg van de intimidatie die van het optreden door leden van een duidelijk herkenbare groep als deze uitgaat, sprake is van uitstraling van deze gedragingen naar een wijdere kring van niet-betrokken burgers. Met de verbodenverklaring komt een eind aan alles wat met het uiterlijk vertoon van de organisaties verband houdt, zoals de naam, logo’s en spreuken. Het is vanuit een oogpunt van openbare orde en veiligheid niet acceptabel dat in de publieke ruimte nog uiterlijk vertoon plaatsvindt dat verband houdt met dergelijke verboden en ontbonden organisaties, gelet op de intimidatie die daarvan uitgaat of uit kan gaan en op de overige redenen voor het verbod en de ontbinding. Deelneming aan de voortzetting van dergelijke organisaties, waaronder uiterlijk vertoon kan worden begrepen, is strafbaar gesteld in artikel 140 lid 2 Wetboek van Strafrecht. Deze strafbaarstelling geldt echter pas op het moment dat de uitspraak van de rechter onherroepelijk (definitief) is geworden. Zolang de mogelijkheden van hoger beroep en cassatie nog open staan en niet zijn afgewikkeld kan tegen dergelijk uiterlijk vertoon dus niet op grond van het Wetboek van Strafrecht handhavend worden opgetreden. Dit ondanks het feit dat een civielrechtelijk verbod al wel in werking kan zijn getreden middels uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de gerechtelijke uitspraak.

 

Maatregel

Om toch op te kunnen treden tegen openlijk vertoon van verboden organisaties in de publieke ruimte, vanwege de impact die dat heeft op de openbare orde, wordt een strafbaarstelling opgenomen in de APV. Regionaal is collectief afgesproken om deze strafbaarstelling vast te stellen om zo eenduidig op te kunnen treden. Deze strafbaarstelling houdt in dat het is verboden om op openbare plaatsen, in voor het publiek openstaande gebouwen en op daarbij behorende erven en bij evenementen zichtbaar kleding en goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken vertonen van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde. Met bestuurlijk besluit wordt bedoeld het bestuurlijk verbod van de Minister, anticiperend op het voorstel van Wet bestuurlijke verbod ondermijnende organisaties. Het verbod is van toepassing op kleding en goederen zoals badges, motoren en dergelijke waar de naam, logo’s, spreuken of andere aanduidingen op zichtbaar zijn. Ook kleding en goederen die sterk lijken op uitingen van een verboden of ontbonden organisatie zijn op basis van deze APV-bepaling verboden. Indien men het bij de motorclub horende jasje (colours) in het openbaar blijft dragen, kan een verstoring van de openbare orde opleveren. Gelet hierop kan de burgemeester in beginsel gebruik maken van zijn orderechtelijke bevoegdheden (zoals handhaving op clublocaties, bij evenementen, bij ride-outs en het geven van noodbevelen en gebiedsontzeggingen). In aanvulling hierop wordt in de APV een bepaling opgenomen waarin staat dat uiterlijke kenmerken van de verboden organisaties niet zijn toegestaan in de openbare ruimte. In geval van overtreding kan de politie direct optreden Door strafbaarstelling in de APV kan daartegen handhavend worden opgetreden. Vanuit een oogpunt van openbare orde is het wenselijk om niet te wachten met het weren van zichtbare aanwezigheid van verboden/ontbonden organisaties uit de publieke ruimte tot een onherroepelijk vonnis voorhanden is.

 

Het verbod wordt opgenomen in een nieuw artikel 2:50b in de APV waarbij het verbod wordt ingesteld voor openbare plaatsen en in voor publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Strafbaarstelling van het verbod vindt plaats in artikel 6:1 APV. Voor het geval van samenloop met de strafbaarstelling in het Wetboek van Strafrecht (met name relevant na het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak) is voorzien in een samenloopbepaling in dit artikel.

 

Toelichting artikel 2:60a APV (Storend geluid/voederen van dieren)

Op verschillende plekken in de gemeente wordt overlast ervaren van ratten. Deze ratten worden vermoedelijk aangetrokken door resten van voer dat aan andere dieren wordt gevoerd. Met dit artikel kan opgetreden worden tegen het voederen van dieren.

 

Hiermee kan voorkomen worden dat er hinderlijke situaties ontstaan en dat de volksgezondheid aangetast wordt. Zoals kan gebeuren bij een grote toeloop van ratten. Dit artikel zal alleen gebruikt worden bij excessen. Het gaat er om dat met dit ‘kapstokartikel’ er opgetreden kan worden bij zeer uitzonderlijke situaties en er geen andere oplossingen mogelijk zijn.

 

Strafbaarstelling van het verbod vindt plaats in artikel 6:1 APV.

 

Toelichting artikel 2:77b Mosquito

Een mosquito is een apparaat dat een hinderlijke hoge pieptoon veroorzaakt die alleen voor jongeren tot een leeftijd van ongeveer 25 jaar hoorbaar is. Regionaal is collectief afgesproken om het gebruik van een mosquito in de APV vast te stellen om het zo eenduidig te kunnen regelen. In de regio wordt dit artikel al gebruikt. De burgemeester kan besluiten een mosquito op te hangen op openbare plaatsen als dit noodzakelijk is voor de handhaving van de openbare orde. Hierbij moet worden vastgesteld dat er een evenwichtige verhouding bestaat tussen het doel en het middel (proportionaliteit) en dat het doel, de handhaving van de openbare orde, niet op een minder ingrijpende wijze kan worden bereikt (subsidiariteit). Het gebruik van de mosquito moet daarnaast kenbaar zijn voor het publiek. Met borden kan worden bekendgemaakt dat ergens een mosquito is aangebracht. Zo worden toevallige passanten op de hoogte gebracht en mogelijk wordt een preventief effect bereikt. Onder het begrip “openbare plaats” wordt bij dit artikel verstaan alle plaatsen waar men komt en gaat. Vereist is dat de plaats voor het publiek toegankelijk is.

 

Dat wil zeggen dat iedereen er vrij is te komen, te vertoeven en te gaan en dat er geen beletselen zijn in de vorm van een toegangsbewijs of een meldingsplicht. Gelet op de schending van het recht op onaantastbaarheid van het lichaam vormt de locatie een aparte afwegingsgrond.

 

Een mosquito wordt niet geplaatst in de buurt van voorzieningen die voor een ieder toegankelijk moeten zijn. Hierbij moet gedacht worden aan een bushokje of een perron van de metro. Jongeren moeten bijvoorbeeld kunnen wachten op het openbaar vervoer. Een mosquito kan wel worden opgehangen in de buurt van een supermarkt, een (metro)station, in een winkelcentrum, omdat jongeren hierbij niet worden beperkt in het gebruik van deze voorzieningen. Een mosquito wordt bijvoorbeeld ook niet aangebracht op plaatsen waar hinder kan ontstaan voor mensen die daar langere tijd noodgedwongen verblijven, zoals bij woningen, kantoren, scholen, of wachtruimten. Ook moet rekening worden gehouden met de Wet openbare manifestaties (WOM): een mosquito mag geen hinder opleveren voor openbare bijeenkomsten als bedoeld in de WOM. Ook de Zondagswet is van belang: een mosquito mag geen hinder opleveren voor een godsdienstoefening. Het voornemen tot het besluit over te gaan tot plaatsing van een mosquito bepreekt de burgemeester in het lokale driehoeksoverleg met de officier van justitie en de politie. Het besluit van de burgemeester tot plaatsing van de mosquito op een openbare plaats is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen bezwaar en beroep openstaat. Dit artikel zal alleen gebruikt worden bij excessen. Het gaat er om dat er met dit ‘kapstokartikel’ opgetreden kan worden bij zeer uitzonderlijke situaties en er geen andere oplossingen mogelijk zijn.

 

Wijziging in de toelichting op artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van bedrijven

 

Algemeen

Het bepaalde bij artikel 5:2 kan niet als een soort “escape” fungeren ten opzichte van de andere in deze afdeling opgenomen verbodsbepalingen. Artikel 5:2 mag met andere woorden niet gelezen worden in verband met de andere artikelen in de afdeling, in die zin dat de “faciliteit” die in artikel 5:2 is besloten - bedrijven mogen twee auto’s sowieso op de weg laten staan - ook impliceert dat zij een autowrak, een niet-rijklaar voertuig, een groot voertuig enz. ongelimiteerd lang op de weg mogen laten staan, omdat de ruimte die hen is aangewezen dezelfde blijft.

Immers, in artikel 5:2 bestaat het excessieve in de ruimte die door het aantal voertuigen in beslag wordt genomen, in bijvoorbeeld de artikelen 5:4 en 5:5 bestaat het excessieve met name in het niet gerechtvaardigde doel om gedurende lange tijd parkeerruimte in beslag te nemen met wrakken of daarvan nauwelijks te onderscheiden vehikels. Dit doel is, indien zulks door bedrijven geschiedt, even onduldbaar als wanneer particulieren zich hieraan bezondigen. Het bepaalde bij artikel 5:2 geeft de daarin genoemde personen dus niet een “vrijstelling” om voertuigen te parkeren in afwijking van de andere verbodsbepalingen in deze afdeling. Aldus besliste de Hoge Raad in zijn arrest van 16 februari 1970, nr. 65705 (parkeerexcessenverordening Maassluis, niet gepubliceerd). Wanneer in de gemeente een automarkt wordt gehouden, dient nog de volgende uitzondering te worden toegevoegd: “Het in het eerste lid (oud, nu derde lid) gestelde verbod is niet van toepassing op het parkeren van voertuigen waarvoor een standplaats op een automarkt is aangewezen, op deze standplaats gedurende de tijd dat deze markt wordt gehouden.”

 

Eerste lid onder a

Deze bepaling beoogt optreden mogelijk te maken tegen die autohandelaren en exploitanten van bedrijven die de weg voortdurend gebruiken als stallingsruimte voor auto’s die hun toebehoren of zijn toevertrouwd. Het gaat hier om situaties waarin het gebruik van parkeerruimte op buitensporige wijze plaats heeft en uit dien hoofde niet toelaatbaar kan worden geacht (verkeersmotief). Bij het opstellen van deze bepaling is er naar gestreefd de delictsomschrijving zoveel mogelijk vrij te houden van elementen waarvan de bewijslevering moeilijkheden kan opleveren. Niettemin kan met name het bewijs dat betrokkene “zijn bedrijf of nevenbedrijf dan wel een gewoonte” van de hier bedoelde activiteiten maakt, alsook dat de desbetreffende voertuigen “hem toebehoren of zijn toevertrouwd”, onder omstandigheden problemen opleveren. Onder ‘hem toebehoren of zijn toevertrouwd’ wordt in ieder geval verstaan het in beheer hebben van de sleutel van een voertuig. De woorden “drie of meer voertuigen” zijn gekozen om de bewijslast niet onevenredig zwaar te doen zijn. Doordat het verbod slechts betrekking heeft op het parkeren dat in het kader van (neven)bedrijf of gewoonte plaatsvindt, blijft het normaal parkeren van de voor persoonlijk gebruik gebezigde auto(’s) van de exploitant en eventueel van zijn gezinsleden mogelijk (zie het eerste lid, onder b).

Met de zinsnede “met of zonder reclameopschrift” wordt een onderscheid gemaakt tussen die voertuigen waarbij uit de uiterlijke kenmerken blijkt dat het voertuig bij het betreffende bedrijf hoort (denk hierbij bijvoorbeeld aan een opdruk van de naam van het bedrijf) en die voertuigen waaruit dit niet naar voren komt. In het geval er sprake is van een reclameopschrift op de op dit artikel van toepassing zijnde voertuigen en het voertuig hierdoor te herleiden is naar het betreffende bedrijf, zal het noteren van de kentekens van deze voertuigen - in het kader van de handhaving - niet nodig zijn.

Deze bepaling heeft slechts betrekking op “eigenlijke” parkeerexcessen, dat wil zeggen op het parkeren van voertuigen op de weg (in de zin van de WVW 1994). Het zou uiteraard te ver gaan deze bepaling ook te laten gelden voor gedragingen buiten de weg.

De gemeente dient zelf het aantal meters in te vullen. In de APV’s van Rotterdam en Den Haag bijvoorbeeld wordt een straal van 25 meter genoemd.

Eerste lid onder b

Reparatie- en sloopwerkzaamheden aan op de weg geparkeerde voertuigen in het kader van de uitoefening van een (neven)bedrijf, geven veelal klachten inzake geluidsoverlast en verontreiniging van de weg; in mindere mate wordt geklaagd over de als gevolg van deze activiteiten verminderde parkeergelegenheid.

Met het oog op het vorenstaande is het derhalve wenselijk de strafbaarheid van het herstellen of slopen op de weg niet te relateren aan de omstandigheid dat er sprake moet zijn van drie of meer voertuigen. Indien het slopen of herstellen van een voertuig bij herhaling geschiedt, moet - met het oog op de vorengenoemde bezwaren - hiertegen kunnen worden opgetreden, daargelaten of zich in de onmiddellijke omgeving meer auto’s bevinden die betrokkene “toebehoren of zijn toevertrouwd”. Wel zij er hier op gewezen dat zowel het verontreinigen van de weg als het veroorzaken van hinderlijk rumoer reeds is verboden bij artikel 2:47. Met het oog op het toenemend aantal klachten achten wij een strafbepaling welke zich in het bijzonder richt tot de onderhavige activiteiten, wenselijk naast genoemde (algemene) verbodsbepalingen.

Gelet op de strekking van deze bepaling kan zij niet als een “parkeerexcesbepaling” in de strikte betekenis van het woord worden aangemerkt. Gezien het verband met de andere in deze afdeling opgenomen bepalingen achten wij het niettemin wenselijk het onderhavige voorschrift in deze afdeling op te nemen.

Met de hier bedoelde bepaling kan naar verwachting beter worden opgetreden tegen met het slopen en repareren van voertuigen gepaard gaande geluid- en stankoverlast en verontreiniging van de weg. Ingevolge de aanhef is slechts diegene strafbaar die bij herhaling de weg als werkplaats voor reparatie- of sloopdoeleinden gebruikt. Ook voor diegenen moet echter de mogelijkheid blijven bestaan aan de door hem (en zijn gezin) gebruikte auto kleine reparatiewerkzaamheden te verrichten. Het vierde lid opent deze mogelijkheid.

Tweede lid

Regelmatig kwam de vraag naar voren of rijschoolhouders en taxibedrijven die in de uitoefening van hun (neven)bedrijf drie of meer auto’s op de weg parkeren ook onder het verbod van het eerste lid van dit artikel vallen. De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft omtrent deze vraag beslist dat het bij elkaar parkeren van drie of meer taxi’s door een exploitant van een taxibedrijf niet valt onder de werking van deze bepaling, ARRS 28-9-1984, nr. R03.83.7524 (APV Schijndel). De rijschoolhouder die een aantal voertuigen bij elkaar parkeert, viel volgens deze uitspraak eveneens niet onder de werking van dit artikel.

Aangezien het parkeren van voertuigen van rijschoolhouders en taxiondernemers excessieve vormen kan aannemen, is in het tweede lid daarom expliciet bepaald dat onder “verhuren”, zoals in het eerste lid bedoeld, mede wordt verstaan het gebruiken van voertuigen voor het geven van rijlessen of voor het vervoeren van personen tegen betaling. Aldus kan ook tegen excessief gebruik van de weg door rijschoolhouders en taxiondernemers worden opgetreden.

Derde lid

Onder a is het woord “vergen” gebezigd in plaats van “duren” ten einde twijfel over de vraag of met een bepaalde herstel- of onderhoudswerkzaamheid meer dan een uur gemoeid is, zoveel mogelijk uit te sluiten. Bij het gebruik van de term “vergen” beschikt men over een meer objectieve maatstaf. De in het derde lid gestelde verbodsbepaling geldt uiteraard niet voor het normaal parkeren van de voor persoonlijk gebruik gebezigde auto(’s) van de exploitant.

Vierde lid

Het verlenen van een ontheffing ingevolge dit lid zal in het algemeen op zijn plaats zijn in geval, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijs moet worden aanvaard dat de exploitant geen andere mogelijkheden ten dienste staan dan de hem toebehorende of toevertrouwde auto’s op de weg te parkeren. Te denken is hierbij aan het geval dat de exploitant van een reeds lang bestaand bedrijf in de feitelijke onmogelijkheid verkeert op eigen terrein of in de nabijheid van zijn bedrijf stallingsruimte te creëren c.q. daarover op andere wijze de beschikking te krijgen. Aan de ontheffing kunnen uiteraard voorschriften worden verbonden, onder meer omtrent de plaats waar en de tijd gedurende welke voertuigen voor de hier aan de orde zijnde doeleinden op de weg mogen worden geplaatst, alsmede ten aanzien van het aantal voertuigen dat ter plaatse door de houder van de ontheffing mag worden geparkeerd. In dit verband mag worden gewezen op hetgeen in de algemene toelichting is gesteld over het voorzien in vervangende parkeergelegenheid. Tevens wordt hier de aandacht gevestigd op hetgeen daar is opgemerkt over het verlenen van ontheffing ten aanzien van bestaande bedrijven.

Jurisprudentie

De Afdeling rechtspraak keurde zelfs de weigering van de gemeente Binnenmaas om ontheffing te verlenen voor het parkeren van meer dan twee auto’s bij elkaar goed. Het feit dat het bedrijf ter plaatse was toegestaan deed daaraan niet af. Het behoud van het beperkte aantal parkeerplaatsen in de omgeving van het bedrijf woog zwaarder. ARRS 16-8-1988, AB 1989, 373.

 

Toelichting bij artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

 

Eerste lid

In de praktijk wordt regelmatig overlast ondervonden van fietsen en bromfietsen die her en der buiten de daartoe bestemde fietsenstallingen worden geplaatst. Het gaat hierbij doorgaans om plaatsen, waar zich grote concentraties van gestalde (brom)fietsen voordoen, zoals bijvoorbeeld bij stations, winkelcentra en dergelijke. Voorop staat dat dan wel voldoende stallingsmogelijkheden ter plekke aanwezig zijn.

 

Ter regulering van overlast van foutief geplaatste (brom)fietsen is in het eerste lid van dit artikel aan het college de bevoegdheid gegeven om plaatsen aan te wijzen waar het verboden is (brom)fietsen neer te zetten buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen dan wel deze daar te laten staan. De belangen die het college hierbij onder meer in overweging kan nemen zijn: de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente, de voorkoming of opheffing van overlast of de voorkoming van schade aan de openbare gezondheid. Bij het laatste motief kan worden gedacht aan het voorkomen van mogelijke verwondingen aan voetgangers die zich tussen een woud van (brom)fietsen een weg moeten banen. Na aanwijzing van een plaats waar het verbod zal gelden, kan tegen een foutief geplaatste (brom)fiets worden opgetreden. Door middel van borden moet worden aangegeven dat foutief geplaatste (brom)fietsen zullen worden verwijderd. Het feitelijk verwijderen dient dan beschouwd te worden als toepassing van bestuursdwang.

 

Alvorens deze vorm van bestuursdwang te effectueren is het verstandig aan het publiek bekend te maken, bijvoorbeeld door mededeling in het gemeenteblad, de plaatselijke krant of een huis-aan-huisblad, met affiches en dergelijke, dat onjuist geplaatste (brom)fietsen zullen worden verwijderd. Tevens is het raadzaam aan te geven waar de verwijderde fietsen weer kunnen worden opgehaald en hoe hoog de kosten zijn die vergoed moeten worden.

 

Tweede lid

Het tweede lid geeft het college de mogelijkheid op te treden tegen het hinderlijk parkeren van fietsen en(brom)fietsen.

 

Toelichting bij artikel 5:12a Vergunningsplicht deeltweewielers

Algemeen

Het aanbod van deelmobiliteit heeft de laatste jaren een enorme vlucht genomen. Het deelmobiliteitssysteem is goed toegankelijk, gemakkelijk te gebruiken en vormt een onderdeel van het dagelijkse mobiliteitsaanbod, naast de trein, bus, de eigen auto en de eigen (brom)fiets. Naast de vaste ‘deelvoertuiglocaties’ verschijnen er nieuwe gebruiksvormen zoals het ‘free floating’-deelsysteem. In dat systeem kan een voertuig overal worden achtergelaten. Deelvoertuigen kunnen een onevenredige belasting van de openbare ruimte in de gemeente opleveren en gepaard gaan met hinder en gevaar voor de omgeving. Ook bestaat het risico dat beschadigde of ongebruikte voertuigen niet snel genoeg door de aanbieders worden verwijderd. Dit levert niet alleen een onnodig en ongewenst beslag op de schaarse openbare ruimte op, maar ook een rommelige aanblik waardoor het aanzien van de openbare ruimte wordt aangetast.

 

Zonder een regulerend kader, heeft de gemeente weinig invloed op de inrichting van deze initiatieven. Om bovengenoemd risico te voorkomen dan wel te beperken, is in artikel 5:12a gekozen voor het reguleren van deze vorm van verhuur van deelvoertuigen met een vergunningsstelsel.

 

Eerste lid

Vergunningplicht deeltweewielers (eerste lid)

Gelet op het feit de vergunning voor een deeltweewielers een zogeheten ’schaarse vergunning’ betreft De gemeente wil het aantal deeltweewielers beperken tot een maximum aantal en het parkeren /plaatsen ervan reguleren. Dit kan enkel worden bereikt door een vergunningplicht te introduceren. Het gaat hierbij om onderstaande voertuigen als gedefinieerd in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) en welke volgens artikel 27 van het RVV 1990 op het trottoir dienen te worden geparkeerd:

  • -

    Fietsen (ook E-bike)

  • -

    Bromfietsen (ook speed-pedelecs)

    En varianten hierop zoals:

  • -

    Snorfiets

  • -

    Brombakfiets

  • -

    Brommobiel

  • -

    Segway

  • -

    Elektrische Step

Kenmerkend daarbij is dat deze deeltweewielers door (commerciële) aanbieders worden verhuurd.

 

Dienstenrichtlijn

Het commercieel aanbieden van deelmobiliteit valt onder diensten als bedoeld in de Dienstenrichtlijn.

In verband met de vrijheid van vestiging is in de Dienstenrichtlijn bepaald dat vergunningstelsels in beginsel verboden zijn. Volgens art. 9 lid 1 stellen lidstaten de toegang tot en uitoefening van een dienstenactiviteit niet afhankelijk van een vergunningstelsel. Tenzij aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • Het vergunningstelsel heeft geen discriminerende werking jegens de betrokken dienstverrichter

  • De behoefte aan een vergunningstelsel is gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang ; en

  • Het nagestreefde doel kan niet door een minder beperkende maatregel worden bereikt.

De aanleiding om een vergunningstelsel te introduceren is dat er een waarneembare toename is aan het aanbod /gebruik van deelmobiliteit. Naast de vaste ‘deelvoertuiglocaties’ verschijnen er nieuwe gebruiksvormen zoals het ‘free floating’-deelsysteem. In dat systeem kan een voertuig overal worden achtergelaten. Deelvoertuigen kunnen een onevenredige belasting van de openbare ruimte in de gemeente opleveren en gepaard gaan met hinder en gevaar voor de omgeving. Ook bestaat het risico dat beschadigde of ongebruikte voertuigen niet snel genoeg door de aanbieders worden verwijderd. Dit levert niet alleen een onnodig en ongewenst beslag op de schaarse openbare ruimte op, met bijbehorende hinder, maar ook een rommelige aanblik waardoor het aanzien van de openbare ruimte wordt aangetast.

 

Zonder een regulerend kader, heeft de gemeente weinig invloed op de inrichting van deze initiatieven. Naast het verbod op hinderlijk parkeren van (brom)fietsen, wordt het dan ook als noodzakelijk en geschikt instrument gezien om een vergunningplicht te introduceren. Via de vergunninghouder kan effectiever worden opgetreden tegen ongewenste effecten dan via de gebruikers, die bovendien voor de gemeente anoniem blijven.

Het vergunningstelsel heeft geen discriminerende werking; er worden geen eisen gesteld die de toegang tot een vergunning beperken voor aanbieders uit andere lidstaten.

 

Strafbaarstelling van het verbod vindt plaats in artikel 6:1 APV.

 

Schaarse vergunning (tweede lid)

De verwachting is dat het aantal gegadigden het aantal vergunningen zal overstijgen. Is dat het geval, dan is sprake van een zogenaamde ‘schaarse vergunning’. Uit nationale jurisprudentie volgt dat, gelet op het gelijkheidsbeginsel dat in deze context strekt tot het bieden van gelijke kansen bij de verdeling van schaarse vergunningen, door het bestuur op enigerlei wijze aan (potentiële) gegadigden ruimte moet worden geboden om naar de beschikbare vergunning(en) mee te dingen. (Zie o.a. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2927). Er moet daarbij tijdig voorafgaand aan de start van de aanvraagprocedure duidelijkheid worden gegeven, door informatie over deze aspecten bekend te maken via een zodanig medium dat potentiële gegadigden daarvan kennis kunnen nemen (aldus rechtsoverweging 6.1 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 augustus 2017 inzake “Emmen” (ECLI:NL:RVS:2017:2336)). In het vierde lid wordt de bevoegdheid tot uitwerking van deze aspecten in nadere regels, overgedragen aan het college.

Vergelijkbare eisen vloeien voort uit de Unierechtelijke regelgeving (w.o. Dienstenrichtlijn, art. 10 t/m 13).

 

Zesde lid

Lex silencio positivo

 

Decentrale overheden moeten verplicht de Lex Silencio Positivo (LSP) toepassen bij vergunningstelsels die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn vallen. De Dienstenwet geeft in Nederland uitvoering aan de Europese Dienstenrichtlijn. Om de LSP in Nederland te regelen, is via de Dienstenwet een paragraaf 4.1.3.3 aan de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegevoegd. De LSP houdt in dat bij het uitblijven van een besluit binnen de daarvoor gestelde termijn op een vergunningaanvraag, de vergunning van rechtswege is verleend (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen). Alleen vanwege dwingende redenen van algemeen belang kan van de LSP worden afgezien. Als dwingende redenen van algemeen belang gelden op dit moment onder meer de volgende gronden: openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid, bescherming van het milieu, behoud vanuit nationaal historisch en artistiek erfgoed (zie ook overweging 40 van de Dienstenrichtlijn).

 

Ook hier is er vanwege dwingende redenen van algemeen belang voor gekozen om de LSP niet van toepassing te verklaren. Het zonder vergunning(stelsel) toestaan van bedrijfsmatig ter beschikking stellen van deelvoertuigen die in de openbare ruimte kunnen worden achtergelaten kan onder meer negatieve gevolgen hebben voor de openbare orde, volksgezondheid, de verkeersveiligheid, en het stedelijk milieu waaronder de stedelijke ruimtelijke ordening.

 

Toelichting bij artikel 5:12b Weigering vergunning

In de door het college vast te stellen nadere regels betreffende het creëren van gelijke kansen om voor een beschikbare schaarse vergunning in aanmerking te komen wordt vastgelegd wat het maximaal aantal af te geven vergunningen is. Indien dit aantal is bereikt kan een nieuwe vergunningsaanvraag op basis daarvan van dit artikel worden geweigerd.

 

Toelichting bij artikel 5:12c De vergunning

De vergunning om deeltweewielers in de openbare ruimte aan te bieden betreft een schaarse vergunning (een schaars recht), een vergunning waar meer vraag naar is, dan het aantal te vergeven vergunningen. Omdat sprake is van een schaarse vergunning dient het college, conform jurisprudentie, gelijke kansen te creëren om voor de vergunning in aanmerking te komen. Hiervoor stelt het college nadere regels vast waarbij in elk geval regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud en wijze van indiening van een aanvraag als ook de verdelings- en toekenningsprocedure. Het college is daarbij tevens verplicht bekend te maken dat een vergunning is komen te verdelen en dat de verdelingsprocedure aanvangt.

 

Eerste lid

Het eerste lid bepaalt de geldigheidsduur van de vergunning. Daar waar artikel 1:7, lid 1 van de APV in beginsel bepaalt dat een vergunning voor onbepaalde tijd geldt, verzet de aard van de vergunning zich daartegen en geldt artikel 1:7, lid 2, dat een geldigheidsduur van de vergunning voorschrijft. De reden daarvoor is dat de vergunning voor deeltweewielers een zogeheten ‘schaarse vergunning’ betreft. Jurisprudentie laat zien, dat dergelijke vergunningen niet langer voor onbepaalde tijd mogen worden verleend. Dat zou voor de vergunninghouder een onevenredige bevoordeling zijn, omdat het voor concurrenten dan nagenoeg onmogelijk is om nog tot de markt toe te treden. De geldigheid van de vergunning is daarom gesteld op 5 jaar.

 

Tweede lid

Het tweede lid beschrijft welke onderwerpen het college in elk geval in de vergunning moet vermelden.

 

Derde lid

In het derde lid is bepaald over welke onderwerpen het college in elk geval voorschriften aan de vergunning dient te verbinden.

 

Toelichting bij artikel 5:12d Schorsing, intrekking en wijziging vergunning

In dit artikel zijn zes situaties opgenomen waardoor of ten gevolge waarvan een vergunning kan worden gewijzigd, geschorst of ingetrokken en twee situaties waarin de vergunning van rechtswege vervalt.

 

Als een vergunning van rechtswege vervalt, is er geen vergunning meer en is exploitatie niet meer toegestaan. De vergunning vervalt automatisch als een van de in dit artikel omschreven situaties zich voordoet. Dit is onomkeerbaar en er is geen handeling van het college meer voor nodig.

 

Als de vergunning van rechtswege is komen te vervallen, dan dient de vergunning opnieuw in de markt te worden aangeboden. Hierbij krijgt elke gegadigde een gelijke kans om in aanmerking te komen voor de vergunning. Dit betekent ook dat de reeds bestaande partij, geen voordeel noch voorkeur geniet ten opzichte van eventuele andere gegadigden. Hij zal net als de anderen mee moeten doen aan de verdelingsprocedure.

 

Intrekkings- en wijzigingsgronden (eerste lid)

Het eerste lid beschrijft gronden waarop het college een vergunning kan intrekken, schorsen of wijzigen. Gelet op het feit het een kan-bepaling betreft, vraagt gebruik van deze gronden om een belangenafweging en een besluit van het college.

 

Eerste lid

In de volgende situaties kan het college besluiten een vergunning in te trekken, te schorsen of te wijzigen:

  • Als gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • Het aanbieden van tweewielers in de openbare ruimte

    • o

      gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen of de verkeersveiligheid;

    • o

      hinder veroorzaakt voor het woon- of leefklimaat;

    • o

      een nadelige invloed heeft op het milieu;

    • o

      onevenredig beslag legt op de openbare ruimte;

    • o

      afbreuk doet aan het uiterlijk aanzien van de openbare ruimte

Tweede lid

Het tweede lid beschrijft omstandigheden wanneer een vergunning van rechtswege vervalt. Bij het van rechtswege vervallen is geen gemeentelijke inspanning nodig.

 

In twee gevallen vervalt de vergunning van rechtswege:

 

  • Als binnen zes maanden na verlening van de vergunning niet is gestart met de exploitatie;

  • De exploitatie voor een periode van langer dan zes aaneengesloten maanden onderbroken is geweest.

Gelet op het feit de vergunning een schaars recht betreft, zou het onevenredig zijn een niet in gebruik zijnde vergunning gedurende de gehele geldigheidsduur van 5 jaar in stand te houden. Als een vergunning daarom zes aaneengesloten maanden niet wordt gebruikt (inhoudende dat de exploitatie zes aaneengesloten maanden gestaakt is geweest) komt de vergunning van rechtswege te vervallen.

 

Derde lid

De vergunningplicht uit het eerste lid geldt voor nieuwe exploitanten onmiddellijk na inwerkingtreding van dit artikel. Onder nieuwe exploitanten worden ook verstaan: exploitanten die een andere categorie voertuigen dan voorheen willen aanbieden.

 

Voor exploitanten die op het moment van inwerkingtreding van dit artikel reeds onder dit artikel vallende bedrijfsmatige activiteiten verrichten, geldt dat zij drie maanden de tijd krijgen om een vergunning aan te vragen en te verkrijgen. Lukt dat niet tijdig, dan handelen zij in strijd met het verbod. Wordt de aanvraag om een vergunning binnen de periode van drie maanden geweigerd of wordt een eventueel reeds verleende vergunning ingetrokken, dan handelen zij vanaf dat moment in strijd met het verbod. Het college kan dan met onmiddellijke ingang tot handhaving van het verbod overgaan.

Naar boven