Verordening Fysieke Leefomgeving (VFL) Bernheze 2021 2. Het college kan voor de markt vaststellen: a. een lijst met artikelengroepen of branches; b. een maximumaantal marktplaatsen per branche.

Vastgesteld door de gemeenteraad op 7 oktober 2021

Gepubliceerd in het gemeenteblad

Inwerkingtreding op 1 november 2021

Hoofdstuk 1. Inleidende regels

Artikel 1.1.1 Begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder:

Aanvrager: De natuurlijke of rechtspersoon die aan de gemeente instemming, vergunning of toestemming verzoekt voor het leggen, hebben, onderhouden, verwijderen etc. van kabels en leidingen.

Adres: Door het college aan een verblijfsobject, een standplaats1 of een ligplaats toegekende benaming, bestaande uit een combinatie van de naam van een openbare ruimte, een nummeraanduiding en de naam van een woonplaats.

 

Afgebakend terrein: Een terrein met een kunstmatige of natuurlijke afbakening, waarop zich geen verblijfsobjecten bevinden en dat betreedbaar en afsluitbaar is.

 

Anciënniteitlijst: De lijst van vergunninghouders van een marktplaats.

 

Asbus: Een bus ter berging van as van een overledene.

 

Bebouwde kom: Het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994.

 

Begraafplaatsen: De algemene openbare begraafplaats Loo, de Rooms-katholieke begraafplaats Petrus Emmaus Parochie, de Rooms-katholieke begraafplaats Parochie H. Willibrordus, de Rooms-katholieke begraafplaats Sint Servatius Parochie, Parochieel Kerkhof Sint-Lambertus en de Rooms-katholieke begraafplaats Loosbroek

 

Beheerder: De ambtenaar die belast is met de dagelijkse leiding van de begraafplaats(en) of degene die hem vervangt.

 

Bevoegd gezag: Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 5.1, 5.3, 5.4 en 4.4 van de Omgevingswet na inwerkingtreding).

 

Bomen Effect Analyse: Een beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor een houtopstand.

 

Bomenlijst: De lijst van waardevolle en monumentale bomen en de lijst van monumentale en toekomstbomen, vastgesteld door het college.

 

Boom: Een houtig opgaand gewas zowel levend als afgestorven met een diameter van de stam van minimaal 15 cm gemeten op 1,30 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de stamomtrek van de dikste stam. In afwijking van deze minimale stamdiameter van 15 cm geldt geen minimale stamomtrek bij toepassing van de artikelen 5.2.6 (herplant-/instandhoudingplicht) en 5.2.7 (bestrijding van boomziekten) van deze verordening.

 

Boomwaarde: De monetaire waarde van een houtopstand zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen.

 

Bouwbesluit: De algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet (artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a onder de Omgevingswet).

 

Bouwtoezicht: Degene die ingevolge artikel 92, tweede lid, van de Woningwet (artikel 18.1, 18.2, 18.4 en 18.5 onder de Omgevingswet) in samenhang met artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 18.6a onder de Omgevingswet) belast is met het bouw- en woningtoezicht.

 

Bouwwerk: Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. In deze verordening wordt mede verstaan onder:

- bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk;

- gebouw: een gedeelte van een gebouw;

- nieuw bouwwerk: bouwwerk dat wordt opgericht na inwerkingtreding van deze verordening, inclusief herbouw na sloop van een bestaand bouwwerk.

Bromfiets: Hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.

 

Calamiteit: Een incident met voor de omgeving mogelijk grote gevolgen, die niet zelfstandig kunnen worden afgewikkeld en waarbij gecoördineerde inzet van hulpverleningsorganisaties en diensten van verschillende disciplines is vereist om de gevolgen te beperken.

 

 

College: Het college van burgemeester en wethouders.

 

Convenant: Het tussen de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Koninklijke TPG Post BV gesloten Kader Convenant en Nader Convenant inzake postcodes.

 

Definitief herstel: Het op vakkundige wijze terugbrengen van de verhardingsmaterialen in het oorspronkelijke verband.

 

Degeneratiekosten: De kosten voor de gemeente door vermindering van de kwaliteit en/of duurzaamheid van de verharding of andere gemeente-eigendommen, veroorzaakt door de (graaf)werkzaamheden onder verhardingsconstructies of andere voorzieningen.

 

Drainage: Ontwateringsmiddel voor het kunstmatig laag houden van de grondwaterstand welke vrij afstroomt waarbij niet direct of indirect gebruik gemaakt wordt van een pomp(constructie).

 

Drukriolering: Systeem van druk- of vacuümleidingen waarbij (afval)water wordt verpompt door middel van druk- of vacuümpompen.

 

Dunnen: Vellen, uitsluitend bedoeld als verzorgingsmaatregel ter bevordering van groei van overblijvende houtopstand.

 

Eigenaar: Als opgenomen in artikel 3.4.3, 3.4.7 en 3.4.9: degene op wiens terrein het hemelwater valt of onder wiens terrein zich het grondwater bevindt.

 

Gebouw: Bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

Gebruiksoppervlakte: Gebruiksoppervlakte als bedoeld in NEN 2580.

 

Gedoogplichtige: Degene op wie een gedoogplicht rust als bedoeld in de Belemmeringenwet Privaatrecht of de Telecommunicatiewet.

 

Gemeentelijk monument: Monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister en/of monument of archeologisch monument waaraan in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven.

 

Gemeentelijk rioleringsplan: Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan bedoeld in artikel 4.22 van

de Wet milieubeheer, artikel 3.5 en 3.6 van de Waterwet en de Gemeentewet (VGRP) en/of het gemeentelijk rioleringsprogramma als bedoeld in artikel 3.14 van de Omgevingswet.).

 

Gemengd riool: Een riool bedoeld voor afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater.

 

Geurbelasting: De waarde ter plaatse van de gevel van het gevoelige object, berekend met V-Stacks, uitgedrukt in Europese odour units per tijdseenheid.

 

Geurgevoelig object: Geurgevoelig object zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij en/of een .geurgevoelig gebouw: geurgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 5.91 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

 

Graf: Een zandgraf.

 

Grafbedekking: Gedenkteken en grafbeplanting op een graf, gedenkplaats of verstrooiingsplaats.

 

Groen dak: Een doelbewust met planten begroeid dak.

 

Grondroerder: De natuurlijke of rechtspersoon onder wiens verantwoordelijkheid of leiding de werkzaamheden worden verricht.

 

Grondwater: Water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt, met de daarin aanwezige stoffen.

 

Hakhout: één of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op stronk uitlopen.

 

Handboek: Het Handboek Kabels en Leidingen (Standaardbepalingen voor het opnemen van de sleufverharding, het graven, aanvullen en verdichten van sleuven en het leggen etc. van kabels en leidingen die in eigendom of beheer zijn bij de gemeente), zijnde door het college vast te stellen nadere regels betreffende de voorbereiding en uitvoering van ontwerp, aanleg, exploitatie, onderhoud en verwijdering van kabels en leidingen inclusief de toepasselijke indieningsvereisten.

 

Handelsreclame: Iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

 

Hemelwatervoorziening: Voorziening voor de inzameling en verdere verwerking van afvloeiend hemelwater.

 

Hoogte van de weg: De hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld.

 

Houtopstand: één of meer bomen of boomvormers of andere houtachtige gewassen.

 

Huisaansluiting: Het gedeelte van de kabel of leiding door openbare grond dat een netwerk verbindt met een netwerkaansluitpunt.

 

Incidentele asverstrooiing: Het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

 

Infiltratie: Het proces waarbij hemelwater wegzakt in de bodem.

 

Instemmingsbesluit: Schriftelijk besluit van het college zoals bedoeld in artikel 5.4 van de Telecommunicatiewet.

 

Kabel- en leidingentracé: De locatie waarvan de gemeente heeft bepaald waar kabels en/of leidingen kunnen worden gelegd.

 

Kabels en leidingen: Kabels en/of (buis)leidingen als onderdeel van een net(werk).

 

Kampeermiddel: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 5.1 van de Omgevingswet na inwerkingtreding) is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

Leggen van kabels: Het aanbrengen, leggen, onderhouden, omleggen, vernieuwen, herstellen leidingen: en verwijderen van kabels en leidingen en het verrichten van hierbij behorende werkzaamheden;

 

Ligplaats: Door het college als zodanig aangewezen plaats in het water, al dan niet aangevuld met een op de oever aanwezig terrein of een gedeelte daarvan, die is bestemd voor het permanent afmeren van een voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikt vaartuig.

 

Markt: De door het college ingestelde warenmarkt.

 

Marktconforme kosten: Kosten zoals deze onder normale omstandigheden in een markteconomie op de desbetreffende markt worden gemaakt.

 

Marktmeester: De persoon die als zodanig is aangewezen door het college.

 

Marktplaats: De ruimte die voor de duur van de markt is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel.

 

Minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

 

Monumentale boom: Monumentale houtopstand die aan de hand van door het college vastgestelde criteria is opgenomen op de Bomenlijst.

 

Motorvoertuig: Motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

 

NEN: Een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm.

 

Net (of netwerk): één of meer ondergrondse kabel(s) en/of leiding(en), daaronder mede begrepen lege buizen, kokerconstructies en voorzieningen, bestemd voor het transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie, uitgezonderd het rioleringsnetwerk.

 

Net voor transport: De openbare elektronische communicatienetwerken als bedoeld in artikel informatie: 1.1 onder h. van de Telecommunicatiewet;

 

Netbeheerder: Degene die als natuurlijk persoon handelend in de uitvoering van een beroep of een bedrijf dan wel als rechtspersoon een kabel- c.q. buisleidingennet beheert.

 

Niet-openbare kabels Kabels en leidingen (dan wel het netwerk waartoe ze behoren) die

en leidingen: niet worden gebruikt om openbare (voor het publiek beschikbare) diensten aan te bieden;

 

Nummeraanduiding: Door het college als zodanig toegekende aanduiding van een verblijfsobject, een standplaats1, een ligplaats en een afgebakend terrein dat bestaat uit een of meer Arabische cijfers, al dan niet met toevoeging van een letter- en/of cijfercombinatie.

 

Nutsbedrijf: Bedrijf dat producten en diensten levert in het algemeen belang, en in het kader van deze verordening meer specifiek op het gebied van elektriciteits-, gas- en drinkwatervoorziening, waaronder ook begrepen eventuele warmte-koudevoorzieningen, en dat mede daartoe netten/netwerken beheert voor het transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen of van energie.

 

NVN: Een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm.

 

Odour units (ouE/m3; P98): Geurconcentratie als aantallen Europese odour units in een volume-eenheid lucht (ouE/m3), gemeten volgens de NEN-EN 13725:2003 “Luchtbepaling van de geurconcentratie door dynamische olfactometrie”. In deze verordening wordt voor de geurbelasting uitgegaan van het gebruikelijke 98-percentiel geurconcentratie. Dat betekent dat de – met een verspreidingsmodel – berekende geurconcentratie gedurende 98 procent van de tijdseenheid niet wordt overschreden.

 

Omgevingsvergunning Vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste voor het bouwen: lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

(artikel 5.1 van de Omgevingswet na inwerkingtreding).

 

Omgevingsvergunning: Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 5.1 van de Omgevingswet na inwerkingtreding).

 

Opdrachtgever: De natuurlijke of rechtspersoon die opdracht geeft tot het uitvoeren van werkzaamheden.

 

Openbaar water: Wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn.

 

Openbare gronden: Openbare wegen en wateren zoals bedoeld in artikel 1.1, onder aa, van de Telecommunicatiewet.

 

Openbare inrichting: 1. Een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

2. elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt of bereid.

3. Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een bijbehorend terras.

 

Openbare plaats: Hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare

manifestaties.

 

Openbare ruimte: Door het college als zodanig aangewezen en van een naam voorziene buitenruimte die binnen één woonplaats is gelegen.

 

Pand: Kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

 

Parkeren: Hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

 

Particulier graf: Een graf waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

1. Het doen begraven en begraven houden van lijken;

2. Het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

3. Het doen verstrooien van as.

 

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt, voor zover van belang onder 'particulier graf mede verstaan: particulier urnengraf, particuliere urnennis en particuliere gedenkplaats"

 

Particulier urnengraf: Een graf waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

1. Het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

2. Het doen verstrooien van as.

 

Particuliere gedenkplaats: Een plaats waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend om overledenen te gedenken.

 

Particuliere urnennis: Een nis waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen.

 

Perceel: als bedoeld in artikel 3.2.2, 3.2.3 en 3.2.7: perceel waar geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan.

 

Provisorisch herstel: Het terugbrengen van de verhardingsmaterialen op een niet noodzakelijke vaktechnische wijze maar wel zodanig dat het functionele gebruik van de openbare gronden door het verkeer volledig is hersteld en geen gevaar ontstaat voor de weggebruikers.

 

Rechthebbende: Degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom,

bezit, beperkt recht of persoonlijk recht.

 

Riolering: Voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast.

 

Spoedeisende Werkzaamheden ten gevolge van een ernstige belemmering of werkzaamheden: storing in de dienstverlening, waarvan uitstel redelijkerwijs niet mogelijk is.

 

Stads- en dorpsgezichten: Groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden.

 

Standplaats¹: 1. Het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

2. Onder standplaats1 wordt niet verstaan:

a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2.6 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Bernheze 2021.

 

Standplaats²: Een standplaats² op een centrum als bedoeld in artikel 1, eerste lid onderdeel h van de Woningwet (Stb 1991, 439). (dat is : standplaats², zijnde een kavel die is bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, van andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.)

 

Standplaatshouder: Degene die een standplaats1 heeft ingenomen en hiertoe beschikt over een vergunning van burgemeester en wethouders of Gedeputeerde Staten, of bij gebreke van die vergunning de hoofdbewoner van de woonwagen. Wie als hoofdbewoner wordt aangemerkt wordt door burgemeester en wethouders beoordeeld.

 

Standwerken: De activiteit waarbij de vergunninghouder publiek om zich heen verzamelt en dat publiek door een aansprekende uiteenzetting probeert over te halen tot de aankoop van een artikel.

 

Standwerkersplaats: De marktplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld om te standwerken.

 

Stedelijk afvalwater: Huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater.

 

Straatpeil: a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.

b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw."

 

Structuren: Groenstructuren die zijn opgenomen in het Groenstructuurplan Bernheze of Lanenplan Bernheze.

 

Terras: Een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

 

Toekomstboom: Boom die een dermate goede conditie en groeiplaats heeft dat deze de potentie heeft om in de toekomst monumentaal te worden en aan de hand van door het college vastgestelde criteria is opgenomen op de Bomenlijst.

 

Uitvoeringsvoorschriften: Nadere bepalingen inzake naamgeving en nummering (adressen).

 

Urn: Een voorwerp ter berging van een of meer asbussen.

 

Veehouderij: Een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen inrichting die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken en is bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren.

 

Vellen: Rooien; kappen; verplanten; het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die tot de dood, ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand kunnen leiden.

 

Verblijfsobject: De kleinste binnen één of meerdere panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, die onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is.

 

Vergunning: als bedoeld in artikelen 6.1.2, 6.1.3, 6.1.6, 6.1.7, 6.1.10 en 6.1.14: vergunning, op schriftelijke aanvraag van een nutsbedrijf verleend door het college voor het verrichten van werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels of leidingen in openbare gronden die door de gemeente beheerd worden.

 

Vergunninghouder: als bedoeld in artikel 2.1.9, 2.1.10, 2.1.11 en 2.1.12: degene aan wie door het college vergunning is verleend voor het innemen van een marktplaats/standwerkersplaats.

 

Verhard oppervlak: Alle oppervlakken die gemaakt zijn van steenachtig of ander materiaal, waaronder daken, tegels, bestratingen, asfaltoppervlakken, etc.

In deze verordening wordt mede verstaan onder:

- Nieuw verhard oppervlak: verhard oppervlak dat wordt aangelegd na inwerkingtreding van deze verordening, inclusief aanleg na verwijdering van bestaand verhard oppervlak.

 

Verleggingen: Definitieve of tijdelijke maatregelen waaronder het verplaatsen van kabels en/of leidingen die noodzakelijk worden geacht voor het oprichten van gebouwen of het uitvoeren van werken door of vanwege de gemeente.

 

Verstrooiingsplaats: Een plaats waarop as wordt verstrooid.

 

 

VGS: Verbeterd gescheiden stelsel; hemelwaterriolering met enige berging ten behoeve van verwerking vuil in hemelwater.

 

Voertuig: Hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen.

 

Voorzieningen: als bedoeld in artikelen 6.1.7, 6.1.9, 6.1.11 en 6.1.13: kabels en leidingen en de ondergrondse ondersteunings- en beschermingswerken, waaronder buizen, ten behoeve daarvan.

Vuilwaterriool: Voorziening of werk voor de inzameling en het transport van afvalwater, die of dat is aangesloten op een zuivering technisch werk of op een zuiveringsvoorziening voor het zuiveren van stedelijk afvalwater.

Weg: Hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994.

 

Werkzaamheden: Als bedoeld in de artikelen 6.1.2, 6.1.3, 6.1.6, 6.1.7, 6.1.10 en 6.1.14: andmatige en mechanische werkzaamheden in of op openbare gronden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en leidingen.

• Werkzaamheden van Als bedoeld in de artikelen 6.1.2 en 6.1.3: werkzaamheden van niet ingrijpende aard: werkzaamheden met en aaneengesloten te ontgraven lengte korter

• dan vijventwintig (25) meter, met geringe overlast c.q. belemmeringen voor de omgeving, waaronder het realiseren van incidentele huisaansluitingen, kabellassen, werkzaamheden in bestaande handholes, reparatie- of onderhoudswerkzaamheden, en waaronder niet verstaan wordt de plaatsing van onder- en bovengrondse kasten en handholes.

Wijk- en buurtindeling: Een indeling van de gemeente in wijken en buurten conform de eisen die het CBS aan deze indeling verbindt.

 

Winkel: Een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet.

 

Woonplaats: Door het college als zodanig aangewezen en van een naam voorzien gedeelte van het grondgebied van de gemeente.

 

Woonwagen: Woonfunctie op een locatie bestemd voor het plaatsen van een woonwagen .

 

Hoofdstuk 2. Economie

2.1 Standplaatsen en Markt

 

2.1.1 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats1 in te nemen of te hebben.

2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 10.1.7 kan de vergunning worden geweigerd als:

a. de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

b. een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

4. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van de standplaats1 .

2.1.2 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats1 wordt of is ingenomen.

 

2.1.3 Afbakeningsbepalingen

1. Artikel 2.1.1, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Verordening wegen Noord-Brabant en de Omgevingswet.

2. De weigeringsgrond van artikel 2.1.1, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

 

2.1.4 Inrichting van de markt; branche-indeling

1. Het college bepaalt ten aanzien van de markt:

a. het aantal marktplaatsen;

b. de afmetingen van de marktplaatsen;

c. de opstelling en indeling van de markt;

d. welke marktplaatsen worden toegewezen als vaste marktplaats en als standwerkersplaats.

2.1.5 Marktindeling

1. Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende het bepaalde in deze paragraaf.

Uitsluitend indien er sprake is van een dringende reden kan het college besluiten de markt op een andere tijd of plaats te organiseren.

2.1.6 Voorschriften en beperkingen

1. Het college kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een krachtens deze paragraaf verleende vergunning of ontheffing, ter bescherming van de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

Degene aan wie krachtens deze paragraaf een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen in acht te nemen.

 

2.1.7 Marktplaatsvergunning

1. Het is verboden een marktplaats in te nemen zonder vergunning van het college

 

2.1.8 Vereisten

1. Voor toewijzing van een marktplaats komt uitsluitend in aanmerking een handelingsbekwaam natuurlijk persoon die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend bij het college.

2.1.9 Intrekking vaste marktplaatsvergunning

1. Het college trekt een marktplaatsvergunning in:

a. op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder;

b. bij overlijden van de vergunninghouder, tenzij op grond van artikel 4 van het marktreglement van de gemeente de vergunning wordt overgeschreven.

2. Het college kan een marktplaatsvergunning intrekken:

a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. indien de vergunninghouder niet meer voldoet aan de in artikel 2.1.8 genoemde vereisten.

3. Indien degene op wie een vergunning ingevolge artikel 7 van het marktreglement van de gemeente is overgeschreven, reeds vergunning heeft voor een andere marktplaats op dezelfde markt, wordt laatstgenoemde vergunning ingetrokken.

2.1.10 Intrekking en schorsing marktplaatsvergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.1.9 kan het college een vergunning voor een marktplaats, al dan niet voorwaardelijk, intrekken dan wel telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen schorsen, indien de vergunninghouder of een persoon die hem bijstaat:

a. het bepaalde bij of krachtens deze paragraaf of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

b. zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog; of

c. niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

 

2.1.11 Uitsluiting standwerker

Het college kan een vergunninghouder van een standwerkersplaats van de toewijzing van een standwerkersplaats uitsluiten voor ten hoogste vier marktdagen, indien deze:

a. het bepaalde bij of krachtens deze paragraaf overtreedt;

b. zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

c. niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkersplaats;

d. niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

 

2.1.12 Onmiddellijke verwijdering

Onverminderd het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet kan het college een vergunninghouder gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen indien hij:

a. het bepaalde bij of krachtens deze paragraaf of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

b. zich op de markt schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

c. niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkersplaats.

 

 

 

 

Hoofdstuk 3. Bodem, milieu en natuur

3.1 Geurhinder 3.1.1 Aanwijzing gebieden

1. Als gebied als bedoeld in artikel 6, lid 1 van de Wet geurhinder en veehouderij wordt aangewezen het gehele grondgebied van de gemeente Bernheze;

2. Als gebied als bedoeld in artikel 6, lid 3 van de Wet geurhinder en veehouderij wordt aangewezen het gehele grondgebied van de gemeente Bernheze;

3. Het gebied als bedoeld in de leden 1 en 2 wordt aangegeven op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte Geurgebiedsvisie 2013 en bijbehorende kaarten A en B, te vinden via http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/XHTMLoutput/Actueel/Bernheze/327318.html

3.1.2 Waarden voor de geurbelasting

1. Op grond van artikel 6, lid 1 van de Wet geurhinder en veehouderij en in afwijking van artikel 3, lid 1 van de Wet geurhinder en veehouderij bedraagt de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in het gebied als genoemd in artikel 3.1.1, lid 1 van deze verordening:

Gebied Norm in ou/m3 98 percentiel

Bestaande woongebieden in de bebouwde kom 3

Bestaande bedrijventerreinen in de bebouwde kom

Extensiveringsgebieden rond kernen

Extensiveringsgebieden natuur

Woon-werk ontwikkelingsgebieden 8

Overige gebieden 10

2. De onder 1 genoemde gebieden staan aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart. ‘Kaart A: gemeentelijke normstelling’.

3.1.3 Andere waarde voor de vaste afstanden

Op grond van artikel 6, lid 3 van de Wet geurhinder en veehouderij en in afwijking van artikel 4, lid 1 van de Wet geurhinder en veehouderij, bedraagt de afstand tussen een geurgevoelig object en een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor op grond van de Wet geen geuremissiefactor is vastgesteld:

1. ten minste 50 meter indien het geurgevoelig object is gelegen binnen de bebouwde kom als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij en is gelegen binnen het gebied dat is aangeduid op de bij deze verordening behorende kaart ‘Kaart B halvering vaste afstanden’.

2. ten minste 25 meter indien het geurgevoelig object is gelegen buiten de bebouwde kommen als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij en is gelegen binnen het gebied dat is aangeduid op de bij deze verordening behorende kaart ‘Kaart B halvering vaste afstanden’.

 

3.1.4 Realisatie geurhinder gevoelig object

Indien er sprake is van een door de gemeenteraad vastgesteld bestemmingsplan of bouwplan die voorziet in de realisatie van een of meer voor geurhinder gevoelige objecten, moet de toetsingswaarde worden toegepast op bestemmingsvlakken zoals die zijn aangegeven op de voor die gebieden geldende verbeeldingen.

3.2 Afvalstoffen 3.2.1 Doelstelling

De toepassing van deze paragraaf is gericht op de bescherming van het milieu, met inbegrip van een doelmatig beheer van afvalstoffen.

3.2.2 Dumpingsverbod

1. Het is verboden zonder ontheffing van burgemeester en wethouders, hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu te veroorzaken, door een afvalstof, een stof of een voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins daar te plaatsen.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

a. het aanbieden, overdragen of achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen in overeenstemming met deze verordening;

b. het composteren van huishoudelijk groente-, fruit- of tuinafval op het perceel waar dit is ontstaan;

c. het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen, met inbegrip van daarbij niet te vermijden plaatsing van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen op de weg, bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 ;

d. handelingen die zijn verboden bij of krachtens de Wet bodembescherming , de Waterwet of het Besluit bodemkwaliteit of onder de Omgevingswet na inwerkingtreding.

3. Indien de overtreder van dit artikel onbekend is, wordt de persoon tot wie de aangetroffen afvalstof, stof of voorwerp kan worden herleid, geacht te hebben gehandeld in strijd met dit artikel.

3.2.3 Zwerfafval in de openbare ruimte

1. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen van beperkte omvang en gewicht die zijn ontstaan

buiten een perceel, achter te laten in de openbare ruimte, anders dan in daartoe bestemde

afvalbakken of andere middelen ter inzameling van deze afvalstoffen.

2. Reclamedrukwerk, ander promotiemateriaal en de verpakking daarvan, die in weerwil van het

eerste lid in de openbare ruimte wordt weggeworpen of achtergelaten, wordt terstond opgeruimd door degene die het in de betreffende omgeving onder het publiek verspreidde.

3. Het is verboden ter inzameling gereedstaande afvalstoffen of inzamelmiddelen te doorzoeken of te verspreiden, te stoten, te schoppen, omver te werpen of door deze anderszins te behandelen.

 

3.2.4. Zwerfafval rondom inrichtingen waar eet- of drinkwaren worden verkocht

1. Degene die een inrichting drijft waar eet- of drinkwaren worden verkocht die ter plaatse kunnen worden genuttigd draagt zorg voor de aanwezigheid in of nabij de inrichting, van een steeds voor gebruik door het publiek beschikbare en tijdig geleegde afvalbak of soortgelijk middel voor het houden van afval.

2. Degene die de inrichting drijft verwijdert zo vaak als nodig etenswaren, verpakkingen, afval of

andere materialen die kennelijk uit de inrichting afkomstig zijn of voor de inrichting zijn bestemd binnen een straal van ten minste 25 meter van de inrichting.

3. De vorige leden gelden niet voor situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit

Milieubeheer (de Omgevingswet na inwerkingtreding).

3.2.5. Afval en verontreiniging op de weg

1. Het is verboden een weg, bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994, te verontreinigen of het milieu nadelig te beïnvloeden door afvalstoffen, stoffen of voorwerpen te laden, te lossen of te vervoeren of andere werkzaamheden te verrichten.

2. Degene die in strijd met het eerste lid de weg verontreinigt of het milieu nadelig beïnvloedt of

diens opdrachtgever zorgt terstond na de beëindiging van de werkzaamheden van die dag voor het reinigen van de weg, of zoveel eerder als nodig is om de veiligheid van het verkeer of de bescherming van het wegdek te verzekeren.

 

3.2.6. Geen opslag van afval in de open lucht

Het is verboden afvalstoffen op een voor het publiek waarneembare plaats in de open lucht op te slaan of opgeslagen te hebben, anders dan door het in overeenstemming met paragraaf 2 van de Afvalstoffenverordening Bernheze 2021 aanbieden of overdragen van huishoudelijke afvalstoffen.

3.2.7. Ontdoen van autowrakken

Het is verboden zich te ontdoen van een autowrak dat afkomstig is van een perceel, anders dan door afgifte aan een inrichting als bedoeld in artikel 6 van het Besluit beheer autowrakken.

 

3.2.8 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

1. Het is verboden een op door het college aangewezen plaats in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer (de Omgevingswet na inwerkingtreding), in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

c. kampeermiddelen als bedoeld in hoofdstuk 1 of onderdelen daarvan, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

d. mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door of krachtens de Wet ruimtelijke ordening of de verordening van de Provincie Noord-Brabant (en de Omgevingswet na inwerkingtreding).

3.2.9 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer (de Omgevingswet na inwerkingtreding) of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

c. vuur voor koken, bakken en braden.

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 10.1.7 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1° of 3°, van het Wetboek van Strafrecht of de interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

 

3.3 Bodem 3.3.1 Bodemonderzoek

1. Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:

a. de resultaten van een recent milieu hygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1.

b. Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of - stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2003

2. De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoelt in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht.

3. Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indien van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 3.3.2 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

4. Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.

5. Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

3.3.2 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

a. waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

b. voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

i. dat de grond raakt, of

ii. waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd

3.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

In afwijking van het bepaalde in artikel 3.3.2 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

3.3.4 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening – of in de bij deze verordening behorende bijlagen – wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

 

3.3.5 Verboden plaatsen asverstrooiing

1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

a. verharde delen van de weg;

b. gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

2. Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod bedoeld in het eerste lid, onder a.

 

3.3.6 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden als daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

3.4 Afvoer hemelwater en grondwater

 

3.4.1 Doel van de regels in deze paragraaf

1. Het doel van de regels in deze paragraaf is het tegengaan van de verdroging en het ontlasten van riolering en rioolwaterzuiveringsinstallaties. Daartoe worden regels gesteld om de opvang van regenwater op eigen terrein te bevorderen en het lozen van hemel- en grondwater op de openbare riolering te voorkomen.

2. Deze paragraaf berust op artikel 10.32a van de Wet milieubeheer.

3.4.2 Reikwijdte van deze paragraaf

1. Deze paragraaf heeft geen betrekking op inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer en op de openbare weg.

2. Deze paragraaf is, voor wat betreft het lozen van hemelwater, niet van toepassing op bouwwerken en verharde oppervlakken die ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening reeds bestonden, tenzij hierna anders bepaald.

3.4.3 Verbod op het lozen van hemelwater op de riolering

1. Het is verboden vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak hemelwater te

lozen op de riolering of openbaar terrein.

2. De eigenaar van een perceel heeft de verplichting het hemelwater op eigen terrein te verwerken en heeft daarbij vrije keuze tussen de toe te passen voorziening(en), waarbij het volgende geldt:

a. de minimale te realiseren hemelwatervoorziening moet 20 mm (per m2 verhard oppervlak) kunnen verwerken;

b. voor het oppervlak aan groen dak (in m2) wordt geen (aanvullende) hemelwatervoorziening vereist;

c. de benodigde voorziening(en) dienen uiterlijk 10 weken na het gereedkomen van het nieuw bouwwerk of aanleg van het nieuw verhard oppervlak gerealiseerd te zijn en moeten blijvend in stand worden gehouden;

d. bij elke activiteit mag de reeds aanwezige totale hoeveelheid (hemel)waterberging op het perceel van de eigenaar niet afnemen.

3. Burgemeester en wethouders kunnen een gebied aanwijzen waarbinnen het verbod zoals

genoemd in het eerste lid ook geldt voor alle reeds bestaande bouwwerken en verharde

oppervlakken, en/of een andere dan de in het vorige lid onder a genoemde verwerkingseis geldt.

Bij het vaststellen van een dergelijke gebiedsaanwijzing geldt het volgende:

a. burgemeester en wethouders houden rekening met het gemeentelijk rioleringsplan en eventuele geldende voorschriften uit vigerende (bestemmings)plannen;

b. de gebiedsaanwijzing treedt in werking met ingang van de 3e dag na de dag waarop zij bekend is gemaakt en bevat een termijn waarop aan de aanwijzing moet worden voldaan. Deze termijn bedraagt tenminste 6 weken;

c. op de voorbereiding van de gebiedsaanwijzing is afdeling 3:4 van de Algemene wet

bestuursrecht van toepassing.

4. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, indien van de eigenaar van het nieuw bouwwerk of het nieuw verhard oppervlak

redelijkerwijs een te grote inspanning wordt geëist in verhouding tot het doel van het verbod.

5. De aanvraag van een ontheffing als bedoeld in het vierde lid wordt tegelijk met de aanvraag van een omgevingsvergunning bouwen of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, ingediend.

3.4.4 Melding

1. Degene die een nieuw bouwwerk, niet zijnde een erfafscheiding, opricht of nieuw verhard

oppervlak aanbrengt meldt dit vooraf bij burgemeester en wethouders.

2. Bij een melding wordt een ontwerptekening van en revisietekening met toelichting op het

hemelwatersysteem ter goedkeuring aan burgemeester en wethouders overgelegd.

3. Een aanvraag van een omgevingsvergunning bouwen of omgevingsvergunning voor het

uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, wordt gelijkgesteld met een melding.

4. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor het doen van een melding als in dit artikel bedoeld. Die regels kunnen betrekking hebben op het achterwege laten van een melding bij ondergeschikte bouwwerken of verhardingen of op het achterwege laten van

tekeningen met toelichting bij het doen van meldingen voor dergelijke bouwwerken en

verhardingen.

3.4.5 Vrijstelling bij extreme neerslag (noodoverloop)

1. Het verbod, bedoeld in artikel 3.4.3 eerste lid, geldt niet als de te verwerken hoeveelheid

hemelwater, als gevolg van extreme neerslag, groter is dan de hoeveelheid zoals genoemd in

art 3.4.3 tweede lid of zoals blijkt uit een vastgestelde gebiedsaanwijzing ex. artikel 3.4.3, derde lid.

2. Het afvoeren van de overtollige, extreme neerslag middels een verbinding tussen de hemelwatervoorzieningen op eigen terrein en gemeentelijke voorzieningen is alleen toegestaan na afstemming en met instemming van burgemeester en wethouders .

3.4.6 Kwaliteit af te voeren hemelwater

Het afstromende hemelwater, als bedoeld in artikel 3.4.3 en 3.4.5, mag niet verontreinigd zijn als gevolg van afspoelen of uitlogen van de gebruikte bouwmaterialen of geloosde stoffen.

 

3.4.7 Verbod op lozen van grondwater op de riolering of gemeentelijke hemelwatervoorziening

1. Het is verboden grondwater af te voeren naar de gemeentelijke riolering of een gemeentelijke hemelwatervoorziening op openbaar gebied.

2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, als infiltratie van het grondwater op het eigen perceel niet mogelijk is en van de

perceeleigenaar redelijkerwijs geen andere wijze van lozen van het grondwater kan worden

gevergd.

 

3.4.8 Aansluiting

Aansluitingen van hemelwaterleidingen op gemeentelijke voorzieningen, zoals straatkolken,

leidingen en de openbare weg, worden volgens de eisen van burgemeester en wethouders

uitgevoerd.

3.4.9 Onderhoud en beheer

De eigenaar is verantwoordelijk voor het onderhoud, beheer en instandhouding van zijn

hemelwatervoorzieningen en grondwatervoorzieningen.

Hoofdstuk 4. Cultureel erfgoed

4.1 Aanwijzing gemeentelijk monument 4.1.1 Gemeentelijk erfgoedregister

1. Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze paragraaf onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister).

2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

a. gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

 

4.1.2 Aanwijzing als gemeentelijk monument

1. Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, besluiten een gebouw, bouwwerk, object, tuin of park dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

2. Dit artikel is niet van toepassing op:

a. rijksmonumenten, en

b. monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

 

4.1.3 Voornemen tot aanwijzing en procedure

1. Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 4.1.2 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

2. Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

 

4.1.4 Voorbescherming

1. De bescherming van paragraaf 4.2 is van overeenkomstige toepassing op het monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 4.1.3 is bekendgemaakt.

2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

 

4.1.5 Advies Monumentencommissie

1. Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 4.1.2 advies aan een gemeentelijke adviescommissie waarbinnen enkele leden deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg. Van de adviescommissie maken geen deel uit leden van het gemeentebestuur.

2. De gemeentelijke adviescommissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

3. De gemeentelijke adviescommissie brengt binnen 8 weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

4.1.6 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

1. Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na de dag van ontvangst van het verzoek om aanwijzing of bij het ontbreken van een aanvraag binnen 26 weken, na de dag zijn dat schriftelijk een voornemen als bedoeld in artikel 4.1.5, eerste lid is uitgedaan.

2. De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

 

4.1.7 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

1. De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

2. Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

4.1.8 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

1. In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 4.1.5 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

2. Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 4.1.2.

3. Paragraaf 4.2 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 4.1.7 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

4.1.9 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

1. Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

2. Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is deze paragraaf van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

3. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

4.2 Bescherming gemeentelijk monument 4.2.1 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

 

4.2.2 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

a. te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

b. te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

a. de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of

b. inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

3. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nader bouw- en/of cultuurhistorisch onderzoek vragen. Daarnaast kunnen burgemeester en wethouders nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

4. Burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 4.1.5, eerste lid. Artikel 4.1.5, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

4.2.3 Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 4.2.2, eerste lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken:

a. als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

b. voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

 

4.2.4 Weigeringsgronden

1. De vergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

2. Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

 

4.3 Rijksmonumenten

 

4.3.1 Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 4.1.5, eerste lid. Artikel 4.1.5, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

4.4 Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten 4.4.1 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

1. De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

2. Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de gemeentelijke adviescommissie, zoals bedoeld in artikel 4.1.5, eerste lid. Artikel 4.1.5, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

3. De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

4. Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

5. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Omgevingswet na inwerkingtreding). Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

6. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Omgevingswet na inwerkingtreding) kan worden vastgesteld.

7. Als een bestemmingsplan als bedoeld in het vijfde of zesde lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (artikel 4.2 van de Omgevingswet na inwerkingtreding), kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, (artikel 4.2 van de Omgevingswet na inwerkingtreding) voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.

8. Dit artikel is niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 5.4 van de Omgevingswet na inwerkingtreding).

4.4.2 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

1. De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2.6, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 4.2.6, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft heeft als zodanig is tenietgegaan.

2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht, waarop de aanwijzing betrekking heeft, wordt aangewezen als:

a. beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, of

b. beschermd stads- en dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 5.4 van de Omgevingswet na inwerkingtreding).

3. Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

4.4.3 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

1. Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 5.4 van de Omgevingswet na inwerkingtreding), een bouwwerk te slopen.

2. De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

3. De artikelen 4.2.3 en 4.2.4 zijn van overeenkomstige toepassing.

4. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

4.5 Vangnet archeologie 4.5.1 Vangnet archeologie

1. Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij:

a. voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 5.21 van de Omgevingswet na inwerkingtreding) is verleend;

b. het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

c. de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

d. met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

2. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

Hoofdstuk 5. Openbare ruimte en groen

5.1 Beheer en gebruik gemeentelijke begraafplaats

 

5.1.1 Indeling graven en asbezorging

Op de begraafplaatsen kunnen worden uitgegeven;

a. particuliere graven en particuliere urnengraven;

b. particuliere urnennissen;

c. particuliere gedenkplaatsen.

5.1.2 Vergunning grafbedekking

1. Voor het hebben van een grafbedekking is een schriftelijke vergunning nodig van het college.

2. De rechthebbende van een particulier graf vraagt de vergunning voor het hebben van een grafbedekking aan.

3. Het college kan nadere regels vaststellen omtrent de wijze van aanvragen van de vergunning, de aard en de afmetingen van de grafbedekking en de wijze van aanbrengen.

4. Het college kan de vergunning weigeren indien:

a. niet voldaan wordt aan de vastgestelde nadere regels, genoemd in het derde lid;

b. de grafbedekking afbreuk doet aan het aanzien van de begraafplaats;

c. de duurzaamheid van de materialen onvoldoende is;

d. de constructie van de grafbedekking ondeugdelijk is.

5.1.3 Onderhoud door de gemeente

Het college van burgemeester en wethouders voorzien in het regelmatige onderhoud van de begraafplaatsen

 

5.1.4 Onderhoud door rechthebbende of gebruiker

1. Het (doen) plaatsen, aanbrengen, herstellen, vernieuwen of verwijderen van de grafbedekking geschiedt door, voor rekening van en voor risico van de rechthebbende.

2. De rechthebbende is verplicht de grafbedekking behoorlijk te onderhouden of te herstellen.

3. Indien de rechthebbende nalaat de grafbedekking behoorlijk te onderhouden of te herstellen, kan het college de hiervoor in aanmerking komende voorwerpen of zo nodig de gehele grafbedekking doen verwijderen. Het verwijderde blijft gedurende dertien weken ter beschikking van de rechthebbende en vervalt daarna aan de gemeente, zonder dat deze tot enige vergoeding verplicht is.

4. De verwijdering vindt niet plaats dan nadat het college de rechthebbende door middel vaneen verklaring schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van de toestand van de grafbedekking. Wanneer het adres van de rechthebbende niet bekend is maakt het college de verklaring bij de ingang van de begraafplaats op het mededelingenbord bekend. Bij het graf wordt een verwijzing naar de mededeling aangebracht.

5. Het college kan de rechthebbende per aanschrijving verplichten een beschadiging aan de grafbedekking te herstellen binnen de door het college gestelde termijn indien de beschadiging zodanig is dat deze naar het oordeel van het college het uiterlijk aanzien van de begraafplaats schaadt of indien de beschadiging van de grafbedekking gevaar op levert voor derden.

 

5.1.5 Niet-blijvende grafbeplating

Niet-blijvende beplanting op een graf die in een verwaarloosde staat verkeert kan door de beheerder worden verwijderd zonder dat aanspraak kan worden gemaakt op schadevergoeding. Losse bloemen, planten, kransen en dergelijke kunnen, wanneer zij verwelkt zijn, door de beheerder worden verwijderd. Linten, siervazen en dergelijke voorwerpen worden gedurende dertien weken ter beschikking gehouden van de rechthebbende.

 

5.1.6 Verwijdering grafbedekking na verstrijken van de termijn

1. De grafbedekking kan na het verstrijken van de termijn van uitgifte van het graf door het college worden verwijderd.

2. Het voornemen tot verwijdering van de grafbedekking maakt het college ten minste een jaar voorafgaande aan het tijdstip waarop de grafbedekking zal worden verwijderd per brief aan de rechthebbende bekend. Wanneer het adres van de rechthebbende niet bekend is, maakt het college het voornemen tot verwijdering van de grafbedekking gedurende ten minste een jaar voorafgaande aan het tijdstip waarop de grafbedekking zal worden verwijderd door middel van een bij het graf te plaatsen bordje en bij de ingang van de begraafplaats bekend.

3. Indien de grafbedekking niet binnen dertien weken na de verwijdering is afgehaald, vervalt deze aan de gemeente, zonder dat de gemeente tot enige vergoeding verplicht is.

 

 

5.2 Bomen

 

5.2.1 Kapverbod bomen op de Bomenlijst

1. Het is verboden om houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de Bomenlijst.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

a. houtopstanden die moeten worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van het bevoegd gezag, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 5.2.6;

b. het vellen van houtopstand waarvoor de burgemeester in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen toestemming heeft verleend;

c. het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

d. het periodiek scheren, knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij vormbomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

e. het verrichten van snoeiwerkzaamheden aan houtopstand met achterstallig onderhoud;

f. dunning van houtopstand ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

3. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het (doen) vellen van houtopstanden, als bedoeld in artikel 2.2, lid 1, sub g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

5.2.2 Criteria ontheffing bomen op Bomenlijst

1. Het college kan ontheffing om een boom te vellen weigeren, dan wel onder voorschriften of beperkingen verlenen.

2. In afwijking van artikel 10.1.7 kan de ontheffing voor het vellen van bomen slechts bij uitzondering worden verleend indien:

a. een zwaarwegend maatschappelijk belang van niet-tijdelijke aard opweegt tegen duurzaam behoud van de houtopstand, of;

b. naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade

5.2.3 Kapverbod bomen in structuren

1. Onverminderd het gestelde in artikel 5.2.1, eerste lid, is het verboden zonder vergunning van het college, bomen te vellen of te doen vellen die staan in aangewezen structuren.

2. Het in het eerste lid bedoelde verbod behoudens vergunning geldt eveneens voor bomen die zijn aangeplant op basis van een herplant- en instandhoudingsplicht op grond van artikel 5.2.6.

 

5.2.4 Criteria vergunning bomen in structuren

1. Het college kan vergunning om te vellen als bedoeld in artikel 5.2.3 weigeren dan wel onder voorschriften of beperkingen verlenen.

2. In afwijking van artikel 10.1.7 kan de vergunning voor het vellen van een houtopstand als bedoeld in artikel 5.2.3, worden geweigerd indien de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de bomen op basis van één of meer van de volgende waarden:

a. de natuurwaarde van de boom;

b. de landschappelijke waarde van de boom;

c. de waarde van de boom voor stads- en dorpsschoon;

d. de beeldbepalende waarde van de boom;

e. de cultuurhistorische waarde van de boom;

f. de dendrologische waarde van de boom.

5.2.5 Aanvraag

1. De ontheffing of vergunning kan enkel worden aangevraagd, door of namens dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, kan het college verzoeken tot overlegging van een compensatieplan en een Bomen Effect Analyse.

 

5.2.6 Herplant-/instandhoudingsplicht

1. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder ontheffing of vergunning van het college is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

3. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

a. overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen;

b. een Bomen Effect Analyse op te stellen en aan te bieden aan het college.

4. Degene aan wie de verplichting als bedoeld in het eerste tot het derde lid is opgelegd, als mede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

5.2.7 Bestrijding van boomziekten

1. Indien zich op een terrein één of meer houtopstand bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

a. de houtopstand te vellen of te doen vellen;

b. conform richtlijnen van de gemeente de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

2. Het is verboden zonder vergunning van het college gevelde houtopstand of delen daarvan voor handen of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

3. Het niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

 

 

5.3 Recreatie

 

5.3.1 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen.

1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 10.1.7 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming:

a. van natuur en landschap; of

b. van een stadsgezicht.

5.3.2 Aanwijzing kampeerplaatsen

1. Artikel 5.3.1, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 5.3.1, vierde lid.

 

5.3.3 Crossterreinen

1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college

kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

a. het voorkomen of beperken van overlast;

b. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

c. de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer (de Omgevingswet na inwerkingtreding), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

 

5.3.4 Beperking verkeer in natuurgebieden

1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

a. het voorkomen of beperken van overlast;

b. de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

c. de veiligheid van het publiek.

3. Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

4. Het verbod is voorts niet van toepassing:

a. op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

b. binnen de bij of krachtens de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant

aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Hoofdstuk 6. (Ondergrondse) infrastructuur

6.1 Kabels en leidingen 6.1.1 Toepasselijkheid

1. Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, instandhouden, onderhouden, verleggen en verwijderen van kabels en leidingen in, op en boven de openbare gronden, voor zover de gemeente deze gronden beheert, in eigendom heeft of daarover wettelijke coördinatieverplichtingen heeft.

2. Het college voert de regie over de efficiënte ordening van kabels en leidingen in, op en boven de openbare gronden.

 

6.1.2 Vereiste van vergunning of instemming

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning of, in indien het betreft een kabel of leiding die valt onder de werking van de Telecommunicatiewet, een instemmingsbesluit van het college kabels en/of leidingen in of op openbare gronden aan te leggen, in stand te houden, te onderhouden, te verleggen of te verwijderen.

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan voor het verrichten van werkzaamheden van niet ingrijpende aard, spoedeisende werkzaamheden of calamiteiten worden volstaan met een melding vooraf aan het college.

6.1.3 Melding of aanvraag

1. Een aanvrager doet minimaal acht weken voor de geplande aanvang van de werkzaamheden bij het college melding voor een instemmingsbesluit dan wel aanvraag voor een vergunning voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 6.1.2, eerste lid., van deze verordening.

2. Indien voor de voorgenomen werkzaamheden tevens (privaatrechtelijke) toestemming nodig is van andere grondeigenaren of grondbeheerders, geeft de aanvrager dit bij de melding of aanvraag aan en overlegt deze uiterlijk vier weken na de melding of aanvraag, het college het bewijs van verkregen toestemming.

3. In geval van voorgenomen werkzaamheden van niet ingrijpende aard, meldt de aanvrager minimaal vijf werkdagen voor uitvoering deze werkzaamheden schriftelijk of per e-mail (in geval van e-mail bij het door de gemeente aangegeven mailadres) bij het college . Op grond van belangen als genoemd in artikel 6.1.7, eerste lid, van deze verordening, kan het college bepalen dat realisatie op een ander tijdstip moet plaats vinden.

4. In geval van spoedeisende werkzaamheden of calamiteiten volstaat een melding voorafgaand aan de start van de werkzaamheden.

5. Het college is bevoegd in nadere regels delen van het grondgebied aan te wijzen waarop het derde en vierde lid van dit artikel niet van toepassing zijn.

 

6.1.4 Gegevensverstrekking

1. Het college stelt nadere regels vast inzake de te verstrekken gegevens en de wijze waarop die worden verstrekt bij een aanvraag of melding als bedoeld in deze verordening.

2. Het college stelt de voor een melding of aanvraag, als bedoeld in de artikelen 6.1.2 en 6.1.3, te gebruiken formulieren vast.

6.1.5 Beslistermijnen

1. Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de melding of aanvraag als bedoeld in artikel 6.1.3, eerste lid. Betreft het een melding of aanvraag waarbij meer grondeigenaren/beheerders zijn betrokken of andere vergunningen vereist zijn, dan wordt de beslissing pas genomen als deze andere toestemmingen verkregen en overlegd zijn.

2. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, deelt het college dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

3. In afwijking van de termijn, bedoeld in artikel 4.1.3.3, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht beslist het college, indien een aanvraag om nadeelcompensatie wordt voorgelegd aan een extern adviseur, niet zijnde een adviescommissie, binnen 6 maanden na ontvangst van de aanvraag. In de Omgevingswet zal niet langer worden voorzien in de mogelijkheid van een positieve beschikking bij niet tijdig beslissen (lex silencio positivo, ‘lsp’).

 

6.1.6 Geldigheid

1. Binnen 12 maanden na de beslissing van het college moeten de werkzaamheden zijn voltooid, tenzij anders is bepaald bij deze beslissing dan wel tenzij sprake is van aantoonbare overmacht. Indien de (graaf)werkzaamheden niet binnen de vastgestelde data en termijnen zijn uitgevoerd, vervalt de vergunning of het instemmingsbesluit. Een situatie van overmacht moet tijdig worden medegedeeld, met in acht name van de maximale geldigheidsduur en staat ter beoordeling van het college.

2. De termijn van 12 maanden, genoemd in het vorige lid, kan door het college met maximaal 6 maanden worden verlengd, na een schriftelijk met redenen omkleed verzoek.

3. Het instemmingsbesluit of de vergunning vervalt indien de netbeheerder schriftelijk aan het college verklaart geen gebruik meer te willen maken van het instemmingsbesluit of de vergunning.

4. Het college kan een instemmingsbesluit of vergunning wijzigen of geheel of gedeeltelijk intrekken, indien:

a. de beschikking op basis van onjuiste of onvolledige gegevens is verleend;

b. de netbeheerder, dan wel de door deze ingeschakelde derde partij, het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning of instemmingsbesluit niet naleeft.

 

6.1.7 Voorschriften, beperkingen en weigeringsgronden

1. Het college kan aan een instemmingsbesluit of een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden, dan wel een vergunning weigeren, in het belang van:

a. de openbare orde;

b. de openbare veiligheid, waaronder in elk geval moet worden verstaan de verkeersveiligheid en/of een goede doorstroming van het verkeer;

c. het voorkomen of beperken van overlast;

d. het voorkomen of beperken van schade;

e. de bescherming van eventuele archeologische vondsten en van groen(voorzieningen);

f. het uiterlijk aanzien van de omgeving;

g. de bereikbaarheid van gronden of gebouwen, waaronder mede verstaan wordt het veilig en doelmatig gebruik van openbare gronden en gebouwen, het doelmatig beheer en onderhoud en het belang van nader aan te geven grote lokale evenementen als weekmarkten en kermissen;

h. de ondergrondse ordening, waaronder mede verstaan wordt het zo min mogelijk hinder veroorzaken voor in de grond aanwezige werken en het niet in gevaar brengen of zonder noodzaak bemoeilijken van deze werken, waaronder werken ten behoeve van de levering of het transport van elektronische informatie, gas, water en elektriciteit;

i. de bescherming van het milieu.

2. De netbeheerder draagt er zorg voor dat de voorschriften worden nageleefd.

3. Het college stelt nadere regels vast in de vorm van een Handboek voor de wijze van uitvoering bij aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming van kabels en leidingen en medegebruik van voorzieningen. Bij tegenstrijdigheden tussen de bepalingen van deze verordening en het Handboek hebben de bepalingen van deze verordening voorrang.

4. Het college stelt nadere regels vast over schadeherstel en vergoeding van degeneratiekosten. De netbeheerder of diens grondroerder is gehouden tot het, op basis van redelijkheid en billijkheid, vergoeden van alle schade, geleden en te lijden door de gemeente, voortvloeiende uit de door of vanwege de netbeheerder uit te voeren werkzaamheden. De berekening van de schadevergoeding is gebaseerd op vijf kostensoorten: herstel-, onderhouds-, beheers- en degeneratiekosten of werkelijke kosten, met als uitgangspunt kostendekkendheid voor de gemeente.

5. Indien het leidingentracé geen ruimte biedt voor de aanleg van nieuwe kabels, legt de netbeheerder (dan wel de door deze ingeschakelde derde partij) de gemeente een alternatief tracé voor en wordt daarbij bezien of andere netbeheerders eventuele voorgenomen werkzaamheden op dat tracé willen combineren, of (in geval van elektronische communicatienetwerken) doet hij aan andere netbeheerders een verzoek tot medegebruik van kabels en/of leidingen.

 

6.1.8 Eigendom

Indien de eigendom, exploitatie of beheer van een net, kabel of leiding, als bedoeld in deze verordening, wordt overgedragen aan een andere netbeheerder, stelt de voormalige netbeheerder het college onverwijld van deze overdracht in kennis en is de voormalige netbeheerder verplicht zorg te dragen voor overdracht van de rechten en plichten krachtens deze verordening op de nieuwe netbeheerder.

6.1.9 Overleg

1. Het college organiseert periodiek een overleg, waarvoor de bij de gemeente bekende netbeheerders en andere belanghebbende partijen worden uitgenodigd.

2. Dit overleg is mede gericht op de beoordeling van mogelijk medegebruik van voorzieningen en afstemming van gezamenlijk of gelijktijdig uit te voeren werkzaamheden.

3. Netbeheerders kunnen om overleg verzoeken.

4. De gemeente nodigt de netbeheerders uit voor vooroverleg over gebiedsontwikkeling en eventueel daaruit voortvloeiende consequenties voor de kabels en leidingen, waaronder verleggingen, dit met als doel planvorming tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten.

6.1.10 Niet-openbare kabels en leidingen

1. Het college kan een vergunning weigeren in geval van werkzaamheden aan niet-openbare kabels en/of leidingen in of op openbare gronden. In het geval van te verlenen toestemming is het bepaalde in deze verordening van overeenkomstige toepassing, maar houdt dit geen gedoogplicht in van de betreffende kabels en leidingen.

2. Niet-openbare kabels en/of leidingen dienen op verzoek van het college op gronden genoemd in artikel 6.1.7, lid 1, op kosten van de eigenaar van de kabels en/of leidingen, te worden verlegd.

 

6.1.11 (Mede)gebruik van voorzieningen

1. Een beheerder van een netwerk voor het transport van informatie is verplicht om bij aanleg van kabels of leidingen zoveel mogelijk (mede)gebruik te (laten) maken van bestaande, hetzij door andere netbeheerders dan wel door of in opdracht van de gemeente aangelegde voorzieningen, zoals mantelbuizen, kabelgoten en –geleidingen.

2. Indien de netbeheerder (dan wel de door deze ingeschakelde derde partij) een redelijk aanbod wordt gedaan om gebruik te maken van de vooraangelegde voorzieningen, is deze verplicht van deze voorzieningen gebruik te maken. Bepalend voor de redelijkheid is of de voorzieningen tegen marktconforme kosten ter beschikking worden gesteld.

 

6.1.12 Informatieplicht

1. De netbeheerder stelt het college onverwijld en schriftelijk in kennis van het feit dat een kabel of leiding in gebruik wordt genomen of niet langer ten dienste staat van een openbaar net in of op openbare gronden.

2. De netbeheerder levert op verzoek van het college een overzicht van alle (niet) in gebruik zijnde kabels en/of leidingen. De bewijslast met betrekking tot het gebruik ligt bij de netbeheerder.

6.1.13 Verleggingen

1. Voor verleggingen van kabels of leidingen van een netwerk van een nutsbedrijf in of op openbare gronden op verzoek van het college, gelden de volgende bepalingen:

a. De netbeheerder is verplicht op verzoek van het college over te gaan tot het nemen van maatregelen voor kabels en leidingen ten dienste van zijn net, waaronder het verleggen, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door of vanwege de gemeente in het algemeen belang;

b. De gemeente en de netbeheerder zullen bij verwijdering, verlegging of aanpassing van kabels of leidingen elkaars schade zo veel mogelijk beperken;

c. Het college neemt het besluit tot een schriftelijke aanwijzing voor het verleggen een leiding zo mogelijk op basis van overeenstemming;

d. Na een schriftelijk verzoek van het college tot het nemen van maatregelen gaat de netbeheerder zo spoedig mogelijk over tot de uitvoering, doch niet later dan dertien weken na de datum van ontvangst van het verzoek.

2. Indien ten gevolge van werkzaamheden, niet zijnde gemeentelijke werkzaamheden, verlegging wijziging of verwijdering van enig eigendom van de gemeente noodzakelijk is, dan wel ten behoeve van werkzaamheden speciale voorzieningen moeten worden getroffen, komen de kosten ervan voor rekening van de opdrachtgever, tenzij er redelijkerwijs aanleiding bestaat om de kosten over meerdere partijen te verdelen, dan wel om geen kosten in rekening te brengen.

3. Het college geeft van zijn voornemen van een werk, zijnde de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door de gemeente, waarvan de verlegging van kabels en leidingen van netbeheerders het gevolg kan zijn, zo spoedig mogelijk een schriftelijke mededeling aan de netbeheerder. Deze mededeling bevat ten minste:

a. de omschrijving van de voorgenomen werkzaamheden;

b. de vermelding van de mogelijk te verleggen leidingen;

c. een tekening van het plangebied met daarop aangegeven de plangrenzen;

d. een tekening met daarop aangegeven de bestaande situatie;

e. een tekening met daarop aangegeven de nieuwe situatie;

f. een tekening met daarop aan gegeven het tracé voor de te verleggen leidingen;

g. een uitnodiging voor een overleg met het college binnen twee weken na dagtekening, waarvoor alle betrokken netbeheerders worden uitgenodigd.

4. Het college streeft naar overeenstemming met de netbeheerder over de verlegging, uitvoering en planning met als doel een technisch adequate oplossing tegen de maatschappelijk laagste kosten.

5. Indien tijdens het vooroverleg blijkt dat er sprake is van kabels of leidingen die niet noodzakelijk verlegd moeten worden krijgt de netbeheerder de gelegenheid om op eigen kosten die leidingen te rijzen, te vervangen of te verwijderen of andere voldoende aanpassingen te verrichten.

6. De in het vijfde lid bedoelde werkzaamheden worden zodanig ingepland en uitgevoerd dat de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken geen vertraging oplopen.

 

 

 

6.1.14 Verwijderen van leidingen

1. De netbeheerder is verplicht na het geheel of gedeeltelijk intrekken van de vergunning de leiding binnen een door het college te bepalen termijn te verwijderen.

2. Buiten gebruik gestelde kabels en leidingen dienen bij reconstructies op aanzegging van de gemeente te worden verwijderd.

3. De procedure uit deze verordening voor het verkrijgen van instemming of vergunning is van overeenkomstige toepassing op de verwijderingen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

 

6.2 Infrastructuur 6.2.1 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

2. De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit of na de inwerkingtreding van de Omgevingswet: het omgevingsplan.

3. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar

lichaam publieke taken worden verricht.

4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Verordening wegen Noord- Brabant, de Waterschapsverordening, de Telecommunicatiewet of deze verordening.

 

6.2.2 Maken of veranderen van een uitweg

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken

naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

2. In afwijking van het bepaalde in artikel 10.1.7 wordt de vergunning slechts geweigerd:

a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

b. als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

c. als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

d. als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur of de Verordening wegen Noord-Brabant.

6.2.3 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, de Belemmeringenwet Privaatrecht of de Omgevingswet na inwerkingtreding.

 

Hoofdstuk 7. Gebouwde omgeving

7.1 Naamgeving en nummering (adressen) 7.1.1 Naamgeving van woonplaatsen en delen van de openbare ruimte

1. Het college stelt de grens en de naam van de woonplaats(en) vast en kan desgewenst de woonplaats(en), al dan niet op basis van bouwblokken, in wijken en buurten verdelen en aanduiden met namen, zo nodig met letters en nummers.

2. Het college kent per woonplaats namen toe aan delen van de openbare ruimte en zo nodig aan gemeentelijke gebouwen en bouwwerken.

3. Onder vaststellen, verdelen, aanduiden en toekennen, zoals bedoeld in het eerste lid en tweede lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.

 

7.1.2 Nummering van objecten

1. Het college stelt de ligplaatsen en standplaatsen1 vast.

2. Het college kent binnen het grondgebied van de gemeente nummers toe aan verblijfsobjecten, ligplaatsen en standplaatsen1.

3. Het college bepaalt de afbakening van panden, verblijfsobjecten, standplaatsen1 en ligplaatsen.

4. De toekenning of afbakening, zoals bedoeld in het tweede en derde lid, kan ook op voor personen toegankelijke objecten, zijnde niet verblijfsobjecten of op afgebakende terreinen worden toegepast, indien dat naar oordeel van het college noodzakelijk is.

5. Onder vaststellen, toekennen en bepalen, zoals bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.

7.1.3 Namen en nummers aanbrengen

1. De door het college toegekende namen, zoals vervat in artikel 7.1.1, worden door of in opdracht van de gemeente blijvend zichtbaar en in voldoende aantallen ter plaatse aangebracht.

2. Aan objecten, zoals aangegeven in artikel 7.1.2, waarvoor een nummer is vastgesteld moet dat nummer op een doeltreffende wijze zijn aangebracht.

3. Het is eenieder die daartoe niet is bevoegd is, verboden namen aan de openbare ruimte en woonplaatsen, wijken en buurten toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.

4. Het is een ieder die daartoe niet is bevoegd, verboden aan een pand of verblijfsobject, stand- of ligplaats of afgebakend terrein nummers toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.

 

7.1.4 Gedoogplicht naamborden

1. Indien het college het nodig oordeelt dat borden met een wijk- of buurtaanduiding, borden met namen van de openbare ruimte, naamverwijsborden, nummerborden, nummerverzamelborden en andere (verwijs)aanduidingen aan een bouwwerk, gebouw, muur, paal, schutting of een andere soort terreinafscheiding worden aangebracht, draagt de rechthebbende er zorg voor dat de hier bedoelde borden vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van het college worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2. Indien het college het noodzakelijk acht om een naambord, waarop de vervallen naam is doorgehaald, tijdelijk naast het naambord met de nieuwe naam te handhaven zal de rechthebbende dit toelaten als daaraan door het college een termijn van niet langer dan een jaar is verbonden.

3. De rechthebbende zorgt er voor dat de in het eerste en tweede lid bedoelde borden vanaf de openbare weg duidelijk leesbaar blijven.

7.1.5 Verplichting tot aanbrengen van nummerborden

1. Tenzij het college anders heeft besloten, zorgt de rechthebbende van een object er voor dat de nummers, zoals bedoeld in artikel 7.1.2, tweede lid, worden aangebracht op een wijze zoals krachtens artikel 7.1.6 is bepaald

2. De rechthebbende draagt er zorg voor dat de in het eerste lid genoemde nummers binnen vier weken na kennisgeving van het besluit van het college zijn aangebracht.

3. Indien een verblijfsobjecten, ligplaatsen, standplaatsen1 of afgebakend terrein nog niet is voltooid, wordt het nummer binnen vier weken na voltooiing aangebracht.

4. Indien het college heeft besloten om een nummerbord, waarop het vervallen nummer is doorgehaald, naast het nummerbord met het nieuwe nummer te handhaven zal de rechthebbende dit toelaten of daar uitvoering aan geven als daaraan door het college een termijn van niet langer dan een jaar is verbonden.

5. Het college kan de in het tweede en derde lid genoemde termijn verlengen

7.1.6 Uitvoeringsvoorschriften

1. Het college kan uitvoeringsvoorschriften vaststellen betreffende het proces en de wijze van:

a. naamgeving en van begrenzing van woonplaatsen, wijken, buurten en bouwblokken;

b. naamgeving en begrenzing van de openbare ruimte;

c. nummering van verblijfsobjecten, ligplaatsen en standplaatsen1 en afgebakende terreinen;

d. opmaak van formulieren, besluiten en verklaringen.

2. De uitvoeringsvoorschriften zijn niet strijdig met het convenant inzake postcodes.

 

7.2 Bouwen

 

7.2.1 Indeling van het gebied van de gemeente

1. Voor de toepassing van deze paragraaf geldt als indeling van de gemeente:

a. het gebied binnen de bebouwde kom;

b. het gebied buiten de bebouwde kom.

7.2.2 Anti-cumulatiebepaling

Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.

7.2.3 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening – of in de bij deze verordening behorende bijlagen – wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

Hoofdstuk 8. Veiligheid

8.1 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van de weg

 

8.1.1 Voorwerpen op of aan de weg

1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

2. De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder j of k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 5.1 en 5.4 van de Omgevingswet na inwerkingtreding).

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 10.1.7 kan een vergunning worden geweigerd:

a. als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert

voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik

daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en

onderhoud van de weg;

b. als het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving

niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

4. Het verbod is niet van toepassing op:

a. evenementen als bedoeld in artikel 2.6 van de Algemene Plaatselijke Verordening Bernheze 2021;

b. standplaatsen1 als bedoeld in hoofdstuk 1;

c. voorwerpen of stoffen waarop gedachten en gevoelens worden geopenbaard;

d. door het college aan te wijzen categorieën van voorwerpen;

e. situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Verordening wegen Noord-Brabant.

5. De weigeringsgrond, bedoeld in het derde lid, onder a is niet van toepassing als in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

6. De weigeringsgrond, bedoeld in het derde lid, onder b is niet van toepassing op bouwwerken.

7. De weigeringsgrond, bedoeld in het derde lid, onder c is niet van toepassing op situaties

waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer (de Omgevingswet na inwerkingtreding) is voorzien.

8.1.2 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

8.1.3 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

2. Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scher voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

 

 

8.2 Veiligheid bij openbaar water 8.2.1 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

8.2.2 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

1. Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

4. Van de melding wordt kennis gegeven op de in de gemeente gebruikelijke wijze van bekendmaking.

5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer

Rijkswaterstaatswerken, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening Noord-Brabant, de Telecommunicatiewet of deze verordening.

 

Hoofdstuk 9. Parkeren, stallen en liggen

9.1 Parkeren 9.1.1 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

 

9.1.2 Kampeermiddelen en andere voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan

verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel

schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door

de Verordening wegen Noord-Brabant.

9.1.3 Reclamevoertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de

weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

9.1.4 Grote voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer

dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college

aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de

gemeente.

2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer

dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar

zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

4. Het tweede lid is voorts niet van toepassing op werkdagen van van maandag tot en met

vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

5. Het college kan ontheffing verlenen van de verboden.

9.1.5 Uitzichtbelemmerende voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6

meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning

of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van

bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen

anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

2. Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse

noodzakelijk is.

 

9.1.6 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

2. Dit verbod is niet van toepassing op:

a. de weg;

b. voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

c. voertuigen waarmee standplaats1 wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

 

9.2Ligplaatsen

 

9.2.1 Ligplaats vaartuigen

1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water

2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;

b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitie- reglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening.

4. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

5. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

 

9.3 Standplaatsen voor woonwagens

 

9.3.1 Uitzondering privaatrechtelijke overeenkomst

Het bepaalde in deze verordening is niet van toepassing op standplaatshouders die ingevolge een privaatrechtelijke overeenkomst met de gemeente een standplaats² innemen.

9.3.2 Toepasselijkheid

1. Per standplaats² mag uitsluitend één woonwagen ter bewoning door de standplaatshouder worden geplaatst.

2. De woonwagen dient te staan op de daarvoor door burgemeester en wethouders aangegeven situering op de standplaats².

 

9.3.3 Voorschriften en beperkingen

1. De standplaatshouder is verplicht ervoor zorg te dragen dat de standplaats² steeds behoorlijk wordt onderhouden. Bij het onderhoud dienen de regels en aanwijzingen die ter zake door burgemeester en wethouders worden gegeven, te worden opgevolgd.

2. De standplaatshouder zal gebreken aan de standplaats² zo spoedig mogelijk melden aan burgemeester en wethouders.

3. Het is de standplaatshouder verboden om:

a. de standplaats² geheel of gedeeltelijk aan derden in huur of gebruik af te staan;

b. in of op de standplaats² enigerlei nering of bedrijf uit te oefenen of te laten uitoefenen en/of goederen en/of afvalstoffen en dergelijke te hebben of op te slaan, welke betrekking hebben op de uitoefening van enigerlei nering of bedrijf;

c. in of op de standplaats² voorwerpen of stoffen aanwezig te hebben, welke door gasvorming, brand- of explosiegevaar, gewicht, lawaai, hinderlijke geur of op enigerlei andere wijze hinder of gevaar veroorzaken of kunnen veroorzaken.

4. Het is de standplaatshouder verboden om, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van burgemeester en wethouders:

a. de woonwagen op de standplaats² te verplaatsen of te laten verplaatsen;

b. in of op de standplaats² aan of bij te bouwen, af te breken of enige andere verandering aan te brengen dan wel zulks te laten gebeuren, behoudens ingeval door het college van burgemeester en wethouders een bouwvergunning is verleend;

c. de bij de standplaats² behorende erfafscheiding te verwijderen, te verplaatsen of anderszins te veranderen dan wel zulks te laten gebeuren, tenzij voor deze erfafscheiding geen bouwvergunning is vereist.

5. Burgemeester en wethouders weigeren de in het vierde lid toestemming indien de voorgenomen verandering in strijd is met een wettelijk voorschrift en kunnen aan de toestemming voorschriften verbinden.

6. De ingevolge dit artikel gevorderde toestemming is niet vereist in gevallen waarin wordt gehandeld door, vanwege of in opdracht van burgemeester en wethouders.

 

 

9.3.4 Controle en onderhoud

1. De standplaatshouder is verplicht de personen, die door burgemeester en wethouders zijn belast met het afleggen van controlebezoeken en of het uitvoeren van werkzaamheden op de standplaats² toe te laten.

2. De standplaatshouder is verplicht alle door burgemeester en wethouders noodzakelijk geachte werkzaamheden in of op de standplaats² toe te staan.

 

9.3.5 Voorschriften vertrek

1. De standplaatshouder die voornemens is om de standplaats² te verlaten is verplicht dit schriftelijk te melden bij burgemeester en wethouders. De melding dient tenminste 30 dagen voor de vertrekdatum plaats te vinden.

2. De standplaatshouder is verplicht om bij diens vertrek de standplaats² zonder gebreken en behoorlijk schoon gemaakt achter te laten en alle door burgemeester en wethouders verstrekte sleutels vóór het verlaten van de standplaats² uitsluitend aan burgemeester en wethouders ter beschikking te stellen.

Hoofdstuk 10 Algemene bepalingen voor vergunningen

10.1.1 Toepasselijkheid

1. Dit hoofdstuk is van toepassing voor zover andere van toepassing zijnde wet- of regelgeving of specifieke regels in deze verordening niet anders bepalen.

2. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing op de artikelen 3.3.5, 6.2.1, 9.1.2, 9.1.3 en 9.1.4.

In de Omgevingswet zal niet langer worden voorzien in de mogelijkheid van een positieve beschikking bij niet tijdig beslissen (lex silencio positivo, ‘lsp’).

3. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de artikelen 2.1.1, 3.2.9, 5.3.1, 5.3.4, 6.1.1, 8.1.1, 9.1.1 en 9.1.6. In de Omgevingswet zal niet langer worden voorzien in de mogelijkheid van een positieve beschikking bij niet tijdig beslissen (lex silencio positivo, ‘lsp’).

 

10.1.2 Beslistermijn

1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

2. Het bestuursorgaan kan de in het eerste lid bedoelde termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing (artikel 16.64 van de Omgevingswet na inwerkingtreding)

als beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 5.2.1 en 5.2.3 en een vergunning als bedoeld in artikel 6.2.1 en artikel 6.2.2 of artikel 8.1.1, tweede lid.

10.1.3 Voorschriften en beperkingen

1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

 

10.1.4 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

 

10.1.5 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

e. indien de houder dit verzoekt.

 

10.1.6 Termijnen

1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

10.1.7 Weigeringsgronden

1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. de openbare veiligheid;

c. de volksgezondheid;

d. de bescherming van het milieu.

2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Hoofdstuk 11. Toezichtbepalingen

11.1.1 Toezichthouders

1. De bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen zijn belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de artikelen 2.1.1 t/m 2.1.3, 3.2.8, 3.2.9, 3.3.5, 3.3.6, 5.2.1 t/m 5.2.7, 5.3.1 t/m 5.3.4, 6.2.1 t/m 6.2.3 en 8.1.1 t/m 9.3.5.

Onverminderd het gestelde in de eerste volzin, zijn de (buitengewone) opsporingsambtenaren belast met toezicht en handhaving openbare ruimte en de ambtenaren aangewezen in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de artikelen genoemd in artikel 11.1.1, lid 1. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens de artikelen genoemd in de eerste volzin gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

2. De marktmeester en de bij besluit van het college aangewezen personen zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.1.4 t/m 2.1.10 van paragraaf 2.1 Markt.

3. De bij besluit van het college aangewezen personen zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 4 Erfgoed en paragraaf 6.1 Kabels en leidingen.

4. Het Team VTHV is belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 7.1.1 t/m 7.1.6 van paragraaf 7.1 Naamgeving en nummering (adressen).

5. Onverminderd het bepaalde in de Algemene wet op het binnentreden hebben zij die belast zijn met de zorg voor de naleving van het bij of krachtens de artikelen 9.3.1 t/m 9.3.5 van paragraaf 9.3 Standplaatsen voor woonwagens op grond van artikel 149 van de Gemeentewet toegang tot alle plaatsen - woonwagens daaronder mede verstaan - voor zover dat redelijkerwijs vereist is in verband met het toezicht op de naleving en opsporing daarvan.

6. De opsporing van de in artikel 12.1.1, lid 9 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingszorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 12. Strafbepalingen

12.1Strafbepaling

1. Overtreding van het bij of krachtens de artikelen 2.1.1 t/m 2.1.3, 3.2.8, 3.2.9, 3.3.5, 3.3.6, 5.2.1 t/m 5.2.7, 5.3.1 t/m 5.3.4, 6.2.1 t/m 6.2.3 en 8.1.1 t/m 9.3.5 bepaalde en de daarbij op grond van artikel 10.1.3 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechtelijke uitspraak.

(Onder de Omgevingswet geldt dat overtreding van het bij of krachtens de artikelen genoemd in lid 1 gegeven voorschriften en beperkingen niet langer wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie).

2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5.2.1, 6.2.1 en 6.2.2 als sprake is van een omgevingsvergunning- plichtige activiteit en 8.1.1, derde lid.

3. Overtreding van artikel 2.1.4 t/m 2.1.12 van paragraaf 2.1 Markt wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

4. Overtreding van 3.2.2 t/m 3.2.7 van paragraaf 3.2 Afvalstoffen is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, onderdeel 3, van de Wet op de economische delicten.

5. Degene die handelt in strijd met artikel 4.2.1 of het bepaalde krachtens artikel 4.2.2, derde lid, van deze paragraaf 4.2 Bescherming gemeentelijk monument wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

6. Overtreding van de artikelen in paragraaf 6.2 Infrastructuur, of een voorschrift verbonden aan een vergunning of instemmingsbesluit wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

7. Overtreding van artikel 7.1.3, tweede en derde lid, artikel 7.1.4 en artikel 7.1.5, eerste tot en met het vierde lid, van paragraaf 7.1 Naamgeving en nummering (adressen) wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

8. Overtreding van het bepaalde in artikel 9.3.3 en artikel 9.3.5, derde lid, in paragraaf 9.3 Standplaatsen voor woonwagens wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie.

 

 

 

Hoofdstuk 13. Overgangs- en slotbepalingen

13.1.1 Reikwijdte

Bepalingen uit deze verordening blijven buiten toepassing voor zover zij in strijd zijn met hogere wet- en regelgeving.

13.1.2 Hardheidsclausule

Het college heeft de bevoegdheid op grond van afweging van de te behartigen belangen en met in acht name van de redelijkheid en billijkheid in incidentele en uitzonderlijke gevallen af te wijken van de bepalingen van deze verordening.

13.1.3 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordeningen en regels

1. Deze verordening treedt in werking op 1 november 2021.

2. Op de dag bedoeld in het eerste lid worden ingetrokken de:

- Afvalstoffenverordening Bernheze 2019;

- Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Bernheze 2018;

- Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren (AVOI) gemeente Bernheze 2013;

- Beheersverordening Begraafplaatsen gemeente Bernheze 2011;

- Bouwverordening gemeente Bernheze 2012;

- Erfgoedverordening Bernheze 2019;

- Marktverordening gemeente Bernheze 2013;

- Verordening Geurhinder en Veehouderij gemeente Bernheze 2013;

- Verordening naamgeving en nummering (adressen) Bernheze 2012;

- Verordening op het gebruik van standplaatsen voor woonwagens 1995.

13.1.4 Overgangsrecht

1. Vergunningen, ontheffingen, vrijstellingen en aanwijzingen verleend/gedaan op grond van of krachtens de Afvalstoffenverordening Bernheze 2019 blijven - indien en voor zover het gebod of het verbod waarop de vergunning, ontheffing of aanwijzing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

2. Een vergunning van of melding aan het college voor handelingen als bedoeld in artikel 6.1.2, paragraaf 6.1 kabels en leidingen, die is verleend respectievelijk gedaan voor de inwerkingtreding van deze wordt gelijkgesteld met een vergunning of melding als bedoeld in artikel 6.1.2.

3. Besluiten, genomen krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Bernheze 2021

die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

4. Besluiten van het college die genomen zijn krachtens de Beheersverordening Begraafplaatsen gemeente Bernheze 2011 gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Als voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning op grond van de Beheersverordening BegraafpIaatsen gemeente Bemheze 2011 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet op de aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

5. Een krachtens de “Erfgoedverordening Bernheze 2019” aangewezen en geregistreerd gemeentelijk monument en stads- of dorpsgezicht, wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

Aanvragen om vergunningen die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de “Erfgoedverordening Bernheze 2019”.

6. Besluiten van het college die genomen zijn krachtens de Marktverordening gemeente Bernheze 2013 gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning op grond van de Marktverordening gemeente Bernheze 2013 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet definitief op de aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

7. Met de inwerkingtreding van deze verordening vervallen alle eerdere gemeentelijke regels en voorschriften voor het benoemen van delen van de openbare ruimte en het nummeren van de daaraan liggende objecten.

Namen en nummers die op grond van in de vorige volzin genoemde regels en voorschriften aan objecten zijn toegekend, blijven na inwerkingtreding van deze verordening bestaan.

Het college kan in afwijking hiervan besluiten dat de op grond van de eerste volzin genoemde regels en voorschriften aangebrachte namen en nummers binnen een door hen te bepalen termijn moeten worden vervangen door namen en nummers die voldoen aan de bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften

13.1.5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Fysieke Leefomgeving (VFL) Bernheze 2021.

 

1. Inleiding

 

1.1 Aanleiding

Op 1 juli 2022 zal de Omgevingswet in werking treden. Met de Omgevingswet wil de overheid de regels voor ruimtelijke ontwikkeling vereenvoudigen en samenvoegen, waardoor er minder regels zijn en er meer ruimte is voor initiatieven. De wet biedt hierdoor kansen om nog beter, efficiënter, maar ook sneller op nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving in te kunnen spelen.

 

Om de Omgevingswet in de praktijk uit te voeren, hebben overheden verschillende instrumenten tot hun beschikking, waaronder het omgevingsplan. Het omgevingsplan bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die de gemeente stelt binnen haar grondgebied. Ter voorbereiding op het werken met het omgevingsplan, kunnen gemeenten er als tussenstap voor kiezen om een Verordening Fysieke Leefomgeving vast te laten stellen.

 

De Verordening Fysieke Leefomgeving is een integratie van de regels over de fysieke leefomgeving uit diverse verordeningen van gemeente Bernheze. Dit is immers ook het criterium dat de Omgevingswet hanteert voor het opnemen van verordenende bepalingen in het omgevingsplan.

 

Middels deze verordening wordt door de gemeente Bernheze nu alvast geanticipeerd op het werken met het omgevingsplan onder de Omgevingswet.

 

1.1.2 Doelstelling en subdoelstelling

Het hoofddoel van deze integratie is geweest om te komen tot een eenduidige opzet en een goede onderlinge samenhang tussen artikelen uit de verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Hiernaast is naar het behalen van de volgende subdoelen gestreefd: (I) praktische toepasbaarheid, (II) leesbaarheid, (III) actualiteit en (IV) afwezigheid van dubbelingen en tegenstrijdigheden.

 

1.2 Methodiek

In 2020 zijn alle artikelen uit de verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving gecentraliseerd in één overzichtelijk Excel-bestand. De eerste actie lag in het vinden van deze verordeningen, waarop de centralisatieslag volgde. Het Excel-bestand bestaat op dit moment uit ruim 400 vigerende artikelen. Deze afzonderlijke artikelen zijn allereerst geanalyseerd op basis van de volgende aspecten:

- Wel/geen directe betrekking op de fysieke leefomgeving;

- Type van de regel in het artikel (algemene regel, vergunningplicht, verbodsbepaling etc.).

Hierna zijn de artikelen, indien mogelijk, 'gelabeld' op de volgende drie aspecten:

- Thema: Milieu, Economie, Bodem etc.;

- Activiteit: Milieubelastend, bouwen, kappen etc.;

- Gebruiksfunctie: Groen, horeca, verkeer etc.

 

Vanuit deze analyse is een kernteam aangesteld met diverse (vakinhoudelijke) medewerkers uit verschillende disciplines. In de verschillende overleggen die voor het kernteam zijn georganiseerd, zijn de relevante regels geanalyseerd op basis van de mate waarin deze nog actueel zijn en in aanmerking komen voor de Verordening Fysieke Leefomgeving. Aangezien beleidsneutraal wordt overgegaan, zijn er enkel beleidsneutrale en tekstuele wijzigingen doorgevoerd. Inhoudelijke wijzigingen kunnen worden doorgevoerd zodra aan de slag wordt gegaan met het omgevingsplan.

 

1.3 Reikwijdte

De Verordening Fysieke Leefomgeving bestaat uit een verschillende verordeningen en afzonderlijke regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Verordeningen en regels die een ander motief hebben, zoals openbare orde en veiligheid, zijn daarom niet meegenomen in de integratie.

 

Aangezien de Omgevingswet aan de burgemeester als bestuursorgaan geen bevoegdheden toekent, zijn ook regels die de burgemeester bevoegdheden geeft niet in de Verordening Fysieke Leefomgeving opgenomen. Dit zijn vaak ook regels met het motief openbare orde en veiligheid en deze regels komen daardoor al niet voor integratie in aanmerking.

 

In de Verordening Fysieke Leefomgeving zijn de volgende verordeningen of onderdelen daarvan opgenomen:

1. Afvalstoffenverordening Bernheze 2019

2. Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Bernheze 2021

3. Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuur (AVOI) van de Gemeente Bernheze 2018

4. Beheersverordening Begraafplaatsen gemeente Bernheze 2011

5. Bouwverordening gemeente Bernheze 2012

6. Erfgoedverordening Bernheze 2019

7. Marktverordening gemeente Bernheze 2013

8. Verordening Geurhinder en Veehouderij gemeente Bernheze 2013

9. Verordening naamgeving en nummering (adressen) Bernheze 2012

10. Verordening op het gebruik van standplaatsen voor woonwagens 1995

 

1.4 Uitgangspunten

De verordeningen zijn beleidsneutraal geïntegreerd, behalve op het punt van:

• Begripsbepalingen en procedurele regels: Deze regels van de opgenomen verordeningen zijn zo veel mogelijk op elkaar afgestemd en vereenvoudigd;

• ‘Quick wins’: Het doorvoeren van wijzigingen die de leesbaarheid en toepasbaarheid van de verordeningen ten goede komen. Dit omvat het schrappen van overbodige regels, het herschrijven van slecht leesbare regels en het logisch ordenen van regels. Her en der zijn (ondergeschikte) inhoudelijke wijzigingen aangebracht.

 

1.5 Leeswijzer

De Verordening Fysieke Leefomgeving is ingedeeld in 13 hoofdstukken. Elk hoofdstuk is onderverdeeld in één of meerdere afdelingen. Elke afdeling bevat één of meerdere artikelen.

Het eerste hoofdstuk bevat inleidende bepalingen. Dit betreft vooralsnog alleen een regeling van de begripsbepalingen. De daarop volgende hoofdstukken bevatten regelingen voor diverse onderwerpen. Dit varieert van specifieke onderwerpen, zoals erfgoed, tot meer algemene regelingen, bijvoorbeeld voor 'omgevingshinder' in brede zin. De laatste 4 hoofdstukken zijn algemeen en gelden in samenhang met elk afzonderlijk hoofdstuk. Deze hoofdstukken bevatten procedurele regels en straf-, overgangs- en slotregels.

Uitgangspunt bij het opstellen van de verordening was om de regels die de verordeningen gemeen hebben (bijvoorbeeld regels over beslistermijnen en toezicht), te bundelen in één van de algemene hoofdstukken. In hoofdstukken 10, 11, 12 en 13 is daarom zo veel mogelijk de algemene lijn uit de verschillende verordeningen gedestilleerd. Desondanks was het niet mogelijk om alle procedurele bepalingen bij elkaar te zetten. Sommige verordeningen bevatten regelingen die zo specifiek zijn dat ze zich niet leenden voor opname in de algemene bepalingen. In die gevallen is de specifieke procedurele regel gehandhaafd in het inhoudelijke hoofdstuk.

2. Toelichting per hoofdstuk

 

1 Inleidende regels

De meeste verordeningen en bestemmingsplannen beginnen met een opsomming van begripsbepalingen. In deze verordening zijn al deze begripsbepalingen samengevoegd en waar mogelijk geharmoniseerd.

 

2 Economie

Binnen dit hoofdstuk worden de bepalingen die betrekking hebben op economische aspecten in relatie tot de fysieke leefomgeving weergegeven. De volgende verordeningen, of regels van deze verordeningen, zijn in dit hoofdstuk opgenomen:

• Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Bernheze 2021

• Marktverordening gemeente Bernheze 2013

 

3 Bodem, milieu en natuur

De samenvoeging van de onderdelen bodem, milieu en natuur komt voort uit de samenhang tussen de onderwerpen. Het in de verordening opnemen van aparte hoofdstukken hiervoor, zou kunnen leiden tot verwarring. De volgende verordeningen, of regels van deze verordeningen, zijn in dit hoofdstuk opgenomen:

• Afvalstoffenverordening Bernheze 2019

• Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Bernheze 2021

• Bouwverordening gemeente Bernheze 2012

• Verordening Geurhinder en Veehouderij gemeente Bernheze 2013

• Hemelwaterverordening gemeente Bernheze

 

4 Cultureel erfgoed

Vanwege de hoeveelheid bepalingen wordt erfgoed opgenomen als apart hoofdstuk. Regels uit de volgende verordening zijn in dit hoofdstuk opgenomen:

• Erfgoedverordening Bernheze 2019

 

5 Openbare ruimte en groen

Openbare ruimte en groen wordt als apart hoofdstuk behandeld omdat het een breed onderwerp betreft met veel bepalingen. De volgende verordeningen, of regels van deze verordeningen, zijn in dit hoofdstuk opgenomen:

• Beheersverordening Begraafplaatsen gemeente Bernheze 2011

• Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Bernheze 2021

 

6 (Ondergrondse) infrastructuur

Infrastructuur is een breed onderwerp, hierdoor zijn er meerdere bepalingen op van toepassing uit verschillende verordeningen. Om ervoor te zorgen dat deze eenduidig geborgd worden binnen de verordening is er ook voor infrastructuur een apart hoofdstuk opgesteld. Regels van de volgende verordening zijn in dit hoofdstuk opgenomen:

• Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Bernheze 2021

• Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuur (AVOI) van de Gemeente Bernheze 2018

 

 

7 Gebouwde omgeving

Vanwege de bouwopgave die vanuit het rijk en de provincie geambieerd wordt, is het handig om een hoofdstuk specifiek op dit thema te richten. De volgende verordeningen, of regels van deze verordeningen, zijn in dit hoofdstuk opgenomen:

• Bouwverordening gemeente Bernheze 2012

• Verordening naamgeving en nummering (adressen) Bernheze 2012

 

8 Veiligheid

Omdat veiligheid een belangrijk onderwerp is binnen de fysieke leefomgeving en hier meerdere regels aan worden gewijd, is ook het thema veiligheid ondergebracht in een apart hoofdstuk. Regels van de volgende verordening zijn in dit hoofdstuk opgenomen:

• Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Bernheze 2021

 

9 Parkeren, stallen en liggen

• Verordening op het gebruik van standplaatsen voor woonwagens 1995

• Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Bernheze 2021

 

10 Algemene bepalingen voor vergunningen

In hoofdstuk 10 komen de algemene bepalingen aan bod.

 

11 Toezichtbepalingen

In hoofdstuk 11 bevinden zich alle regels met betrekking tot toezicht.

 

12 Strafbepalingen

In hoofdstuk 12 bevinden zich de strafbepalingen uit alle regels.

 

13 Overgangs- en slotbepalingen

In hoofdstuk 13 bevinden zich de overgangs- en slotbepalingen uit alle regels.

 

 

 

Bijlage 1. Regels welstandcommissie

 

 

 

Met het oog op het gebruiksgemak zijn in deze bijlage alle regels die betrekking hebben op de welstandscommissie meegenomen. Deze regels vervallen per 1 juli 2022 met de invoering van de Omgevingswet en kunnen dan worden vervangen door de regels die betrekking hebben op de commissie ruimtelijke kwaliteit.

 

 

 

 

 

Welstandcommissie

 

 

 

1. Begripsbepalingen

 

 

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

 

Reglement van orde van de welstandscommissie

 

het college: het college van burgemeester en wethouders van gemeente Bernheze

 

de commissie: de gemeentelijke welstandscommissie

 

de secretaris: de door het college aangewezen ambtenaar, die de commissie bijstaat

 

reglement: het Reglement op de gemeentelijke welstandsadvisering.

 

 

 

2. Onafhankelijkheid

 

 

 

Artikel 2.1 Onafhankelijkheid

 

De gemeenteraad wijst de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant aan als welstandscommissie, die aan het college advies uitbrengt over de vraag of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarvoor een aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.

 

De commissie voert haar taak uit in onafhankelijkheid.

 

 

 

3. Samenstelling en benoeming van de commissie

 

 

 

Artikel 3.1 Samenstelling van de welstandcommissie

 

De commissie bestaat uit een extern rayonarchitect van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant. Hij is deskundig op het terrein van architectuur en aanverwante vakgebieden.

 

De rayonarchitect zit tevens de commissie voor.

 

De commissie kan zich naar eigen inzicht laten bijstaan door externe deskundigen. Dit betreft disciplines als stedenbouw, architectuurhistorie, bouwhistorie, landschapsarchitectuur, etc. Voor zover hier kosten aan zijn verbonden, zullen deze alleen worden vergoed, nadat tevoren toestemming is verleend door de gemeente.

 

Afhankelijk van het type plan dat moet worden behandeld, nemen de in lid 3 genoemde deskundigen deel aan de vergadering. Zij hebben geen stemrecht.

 

 

 

3.2 Benoeming en zittingsduur

 

De gemeenteraad mandateert de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant om een commissielid te benoemen en te ontslaan.

 

De Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant legt de gemeente een lijst voor met de beoogde commissieleden en hun plaatsvervangers. Indien gewenst vindt hierover overleg plaats tussen de gemeente en de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant.

 

De leden en hun plaatsvervangers worden benoemd voor een periode van drie jaar, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens drie jaar.

 

Bij afwezigheid van de rayonarchitect treedt een plaatsvervanger op in de commissievergadering.

 

De rayonarchitect en zijn plaatsvervanger is onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie. Er bestaan geen bindingen of relaties op basis waarvan het advies over de welstandsaspecten wordt beïnvloed.

 

 

 

4. Taakomschrijving

 

 

 

4.1 Taken van de commissie

 

De commissie is belast met zowel wettelijk verplichte als niet wettelijk verplichte taken. De wettelijk verplichte taken worden uitgevoerd op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Woningwet.

 

De commissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijke welstandsbeleid, zoals dat is vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota.

 

 

 

4.1.1 Wettelijke taken

 

De commissie adviseert het college over de welstandsaspecten van een bouwplan in verband met de toetsing aan artikel 2.10, eerste lid onderdeel d Wabo juncto artikel 12 en 12a van de Woningwet.

 

De commissie legt de gemeenteraad één maal per jaar een verslag voor de door haar verrichte werkzaamheden. In het verslag zet de commissie tenminste uiteen op welke wijze toepassing heeft gegeven aan de welstandscriteria. Ten minste één maal per jaar vindt, ten behoeve van het jaarverslag, een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het college en de commissie.

 

 

 

4.1.2 Niet wettelijk verplichte taken

 

Het college kan opdracht geven aan de commissie om onder regie van het college en op verzoek van de commissie, de gemeente of de aanvrager, noodzakelijk geacht vooroverleg te voeren met betrokkenen bij de voorbereiding van bouwplannen.

 

De commissie zal desgevraagd adviseren in het geval van:

 

excessen: buitensporigheden in het uiterlijk van bouwwerken die ook voor niet-deskundigen evident zijn;

 

de beoordeling van aanvragen voor reclames (inzake de gemeentelijke APV).

 

Verdere niet wettelijk verplichte taken zijn bijvoorbeeld:

 

desgewenst zal de commissie tijd inruimen voor een vast inloopspreekuur. Belanghebbenden kunnen daarin advies van de commissie krijgen ten behoeve van de voorbereiding van bouwplannen. De afspraken voor dit inloopspreekuur worden door de secretaris gemaakt. Overigens wordt het spreekuur gestructureerd naar analogie van het bepaalde in artikel 6.2;

 

de herziening van de welstandsnota;

 

het desgevraagd adviseren op basis van welstandseisen op zienswijzen, bezwaarschriften etc.

 

De in dit derde lid genoemde taken worden als maatwerk beschouwd en zullen afzonderlijk in rekening worden gebracht.

 

 

 

4.2 Taakomschrijving commissielid

 

 

 

4.2.1 Taken rayonarchitect als voorzitter van de commissie

 

De rayonarchitect is verantwoordelijk voor het functioneren van de commissie en de kwaliteit van de advisering. De rayonarchitect ziet erop toe dat de commissie adviseert binnen de kaders van het gemeentelijk welstandsbeleid.

 

Tijdens de openbare vergadering treedt de rayonarchitect op als gastheer voor de aanwezigen. Hij legt in het kort de vergaderprocedure uit en informeert wie van de aanwezige belanghebbenden op zijn of haar plan een toelichting wil geven. Indien een plan in vooroverleg is besproken geeft de rayonarchitect een korte samenvatting van hetgeen in dat stadium van het planproces is besproken.

 

De rayonarchitect geeft leiding aan de vergadering en bewaakt de voortgang van de agenda. Hij geeft na de inhoudelijke discussie over een adviesaanvraag voor alle aanwezigen een korte en heldere samenvatting.

 

Bij het overleg met de gemeente (bestuurders en ambtenaren) en met de pers treedt de rayonarchitect namens de commissie naar buiten.

 

De rayonarchitect houdt een jaarlijkse, inhoudelijke evaluatie van de werkzaamheden. De resultaten worden opgenomen in het jaarlijkse verslag van de commissie aan de gemeenteraad.

 

 

 

4.2.2 Andere taken van de rayonarchitect

 

De rayonarchitect onderhoudt de contacten met het college en de relevante gemeentelijke diensten.

 

Indien een adviesaanvrage niet is voorzien van de in artikel 5 genoemde bescheiden, neemt de rayonarchitect de adviesaanvraag niet voor behandeling in de commissie aan.

 

De rayonarchitect legt de conclusie over een te adviseren plan vast in een schriftelijk advies en voorziet die conclusie van een motivering.

 

De rayonarchitect is verantwoordelijk voor het spreekuur indien dat in de gemeente bestaat en legt van elk gevoerd gesprek puntsgewijs de gemaakte afspraken vast.

 

 

 

4.2.3 Verdere taken van de rayonarchitect

 

De rayonarchitect geeft op basis van zijn deskundigheid een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen.

 

Wanneer hij een zakelijke binding heeft met een plan waarvoor advies wordt gevraagd, wordt hij voor de betreffende vergadering vervangen.

 

De rayonarchitect overlegt tijdens de vergadering met aanvragers, architecten en andere ontwerpers en hoort eventuele belanghebbenden.

 

Hij tekent de in 6.3 bedoelde adviezen voor akkoord.

 

 

 

4.2.4 Taken externe deskundigen

 

De aan de commissievergadering deelnemende externe deskundigen geven vanuit hun ervaring en inzicht in het vakgebied een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen. Wanneer een extern deskundige een zakelijke binding heeft met een plan waarvoor advies wordt gevraagd, dan laat hij zich voor de betreffende commissievergadering vervangen.

 

 

 

4.2.5 Taken secretaris

 

De secretaris verzamelt relevante informatie en bereidt de behandeling in de commissie voor. Hij voorziet de commissie van de benodigde bescheiden. Relevante informatie voor het beoordelen van plannen is/zijn:

 

de gemeentelijke welstandsnota;

 

de bestemmingsplanbepalingen;

 

de beeldkwaliteitsplannen;

 

luchtfoto’s (indien mogelijk);

 

het stedenbouwkundig advies of advies ruimtelijke ontwikkeling;

 

informatie over eerdere behandeling(en) van het plan;

 

vergelijkbare aanvragen die door de commissie zijn beoordeeld.

 

De secretaris stelt, zo nodig in overleg met de rayonarchitect, de agenda voor de vergadering vast.

 

De secretaris is verantwoordelijk voor het openbaar maken van de agenda van de vergaderingen van de commissie.

 

De secretaris heeft geen stemrecht.

 

 

 

5. Werkwijze van de gemeente

 

 

 

5.1 Werkwijze van de gemeente

 

De ambtenaar van de gemeente draagt er zorg voor dat alleen bouwplannen waarvan de planologische aanvaardbaarheid vaststaat, voor advies aan de commissie worden voorgelegd.

 

De ambtenaar van de gemeente controleert of plannen (inclusief de plannen die worden aangeboden voor vooroverleg) waarvoor advies wordt gevraagd voldoen aan de indieningsvereisten als genoemd in artikelen 2.5, hoofdstuk 5 en artikel 7.1. van de Ministeriële omgevingsrecht.

 

Onder ‘Gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan welstandscriteria’ zijn hier als vereiste bescheiden aangegeven:- tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van de belendende bebouwing;- detailtekeningen van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk;- foto’s van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing;- opgave materiaal- en kleurgebruik van toe te passen bouwmaterialen (uitwendige scheidingsconstructie). Andere gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling zijn:- bouwkundige tekeningen met adequate informatie over plattegronden en doorsnedes;- een situatietekening waarop aangegeven de locatie, de rooilijnen, de belendingen en de inrichting van het bouwterrein;- een volledig ingevulde kleur- en/of materiaalstaat.

 

De gegevens en bescheiden worden – zo mogelijk- via de digitale database tevoren aan de rayonarchitect aangeleverd.

 

 

 

6. Werkwijze van de commissie

 

 

 

6.1 Vooroverleg

 

Het college kan een nog niet formeel ingediende aanvraag ter advisering voorleggen aan de commissie.

 

Van dat vooroverleg wordt een verslag gemaakt, dat met de besproken bescheiden in een projectdossier wordt opgenomen.

 

Het vooroverleg vindt in beginsel in openbaarheid plaats. Uitsluitend wanneer de aanvrager hier met reden omkleed om verzoekt kan de voorzitter van de commissie (rayonarchitect) de behandeling in beslotenheid laten plaatsvinden. In het verslag als bedoeld onder 2 wordt opgetekend wanneer de behandeling in beslotenheid heeft plaatsgevonden.

 

 

 

6.2 Openbare vergadering van de commissie

 

 

 

6.2.1 Locatie, jaarrooster en agenda

 

De commissie vergadert wekelijks op een vaste locatie, een vaste dag en een vast tijdstip, volgens een tevoren per kalenderjaar vast te stellen rooster.

 

De data en tijdstippen van de vergaderingen worden opgenomen in het jaarrooster. Deze data en tijdstippen en de locatie van iedere vergadering worden tijdig vóór de vergadering openbaar gemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad dan wel op een andere, naar het oordeel van het college, geschikte wijze.

 

De agenda van de vergadering van de commissie wordt tijdig vóór die vergadering bekend gemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad dan wel op een andere, naar het oordeel van het college, geschikte wijze.

 

De behandeling van plannen door de commissie is openbaar, tenzij de voorzitter, het college of de belanghebbende van oordeel is dat er op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur klemmende redenen aanwezig zijn voor geheimhouding. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen als voor het formuleren van de conclusie c.q. het advies.

 

6.2.2 Toelichting opdrachtgever / ontwerper – spreekrecht

 

De aanvrager of diens gemachtigde kan (al dan niet op verzoek van de commissie) in de vergadering van de commissie waarin het betreffende plan wordt behandeld, dit plan nader toelichten. Zij kunnen dit vermelden op het daarvoor bestemde formulier of rechtstreeks bij de afdeling Milieu- en Bouwzaken. De gemeente zorgt voor de uitnodigingen.

 

 

 

6.3 Het advies van de commissie

 

De commissie toetst het plan aan het gemeentelijk welstandsbeleid (welstandsnota).

 

De commissie formuleert het uit te brengen advies in heldere en duidelijk toetsbare bewoordingen. Het gebruik van abstracte taal en jargon wordt vermeden.

 

Het advies wordt direct geformuleerd en bij de gemeente achtergelaten.

 

Een welstandsadvies kan de volgende uitkomst hebben:

 

Voldoet: de commissie is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Desgewenst motiveert de commissie haar advies schriftelijk.

 

Voldoet mits (voldoet niet tenzij): de commissie is van mening dat het plan op onderdelen niet voldoet aan de toetsingscriteria uit de welstandsnota, tenzij tegemoet gekomen wordt aan de geformuleerde bezwaren op die punten. De commissie omschrijft nauwkeurig welke onderdelen van het plan bezwaarlijk zijn. In het geval het college het advies overneemt, krijgt de aanvrager, voor zover dit nog past binnen de beschikbare ver-gunningstermijn, de gelegenheid om de plannen te wijzigen en aan de bezwaarpunten tegemoet te komen. De commissie geeft aan óf het bouwplan opnieuw geagendeerd moet worden voor de vergadering óf dat het bouwplan ambtshalve kan worden afgehandeld.

 

Voldoet niet: de commissie is van oordeel dat het plan strijdig is met redelijke eisen van welstand. Een negatief welstandsadvies betekent dat indien het college het advies overneemt, het bouwplan ingrijpend gewijzigd moet worden. Een negatief advies wordt nauwkeurig schriftelijk gemotiveerd. Hierin staat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde welstandscriteria, een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten en een aanbeveling tot aanpassing van het plan.

 

Aanhouden: de commissie kan het advies aanhouden - waarbij de gemeente aangeeft of en hoe lang dit mogelijk is binnen de resterende vergunnings-termijn - wanneer:

 

Meer informatie of een toelichting van de opdrachtgever/ontwerper noodzakelijk is. Dit kan het geval zijn wanneer de hoofdopzet van het plan (de bouwmassa-vorm) voldoet aan redelijke eisen van welstand en de geveluitwerkingen alsmede de materialisering en detailleringen ter advisering worden opgevraagd;

 

De commissie van oordeel is dat bijzondere omstandigheden nopen tot afwijking van het gemeentelijk welstandsbeleid. Zij geeft dan gemotiveerd aan op grond waarvan afwijking gerechtvaardigd is.

 

 

 

7. Afwijking van het advies

 

 

 

7.1 Afwijking van het advies / second opinion

 

Het college kan bij het besluit tot verlening van een aanvraag gemotiveerd afwijken van het advies van de commissie, indien zij van mening is dat de commissie de van toepassing zijnde criteria niet juist heeft geïnterpreteerd of toegepast. De redenen voor de afwijking worden bij de bekendmaking van het besluit vermeld. Alvorens definitief te beslissen biedt het college de commissie de mogelijkheid van heroverweging van het eerder uitgebrachte advies.

 

Het college kan, eventueel op advies van de commissie, gemotiveerd afwijken van de in de gemeentelijke welstandsnota vastgestelde welstandscriteria. Dat kan in geval dat een bouwplan niet voldoet aan de welstandscriteria, maar wel voldoet aan redelijke eisen van welstand. In die gevallen moet worden verwezen naar de algemene beoordelingscriteria die in de welstandsnota zijn opgenomen.

 

Indien het college zich niet kan verenigen met het advies van de commissie, kan zij een ‘second opinion’ inwinnen bij een andere commissie. Alvorens daartoe over te gaan stelt het college de commissie daarvan op de hoogte.

 

 

 

8. Evaluatie

 

 

 

8.1 Evaluatie en aanpassing van de welstandsnota

 

Het college brengt aan de gemeenteraad jaarlijks verslag uit over de uitvoering van het welstandsbeleid. Voor de aspecten die in dit verslag tenminste aan de orde moeten komen, wordt verwezen naar artikel 12c van de Woningwet.

 

Tenminste één maal per jaar vindt een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het college, de commissie en een vertegenwoordiger van het management van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant.

 

De gemeenteraad beslist op grond van de jaarverslagen en evaluaties over eventuele aanvullingen en/of aanpassingen van de gemeentelijke welstandsnota.

 

 

 

9. Excessenregeling

 

 

 

9.1 Excessenregeling

 

Het college kan de commissie vragen te adviseren over de vraag of het uiterlijk van:

 

een bestaand bouwwerk, met uitzondering van een bouwwerk, niet zijnde een seizoensgebonden bouwwerk, waarvoor de in de omgevingsvergunning is bepaald dat die slechts voor een vastgestelde periode in stand mag worden gehouden;

 

de commissie beoordeelt adviesverzoeken als bedoeld in sub a aan de hand van de excessenregeling zoals deze is opgenomen in de Welstandsnota gemeente Bernheze.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Naar boven