Gemeenteblad van Goirle
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Goirle | Gemeenteblad 2021, 362915 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Goirle | Gemeenteblad 2021, 362915 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening Hemel- en grondwaterverordening Goirle 2021
Artikel 3. Verbod op lozen van hemelwater op de riolering
De beheerder kan ontheffing verlenen van het verbod, zoals bedoeld in lid 1, indien van de eigenaar van het nieuw bouwwerk of het nieuw verhard oppervlak redelijkerwijs een te grote inspanning wordt geëist in verhouding tot het doel van het verbod. De beheerder kan voorwaarden of voorschriften verbinden aan de verleende ontheffing.
De beheerder kan een gebied aanwijzen waarbinnen het verbod en aanvullende bepalingen uit artikel 3 tevens gelden voor alle bestaande bouwwerken en bestaande verharde oppervlakken op een perceel. Bij het vaststellen van een dergelijke gebiedsaanwijzing geldt het volgende:
Artikel 5. Vrijstelling bij kleine oppervlakken
In afwijking van het bepaalde in artikel 3, lid 2a van deze verordening geldt voor de aan te leggen hemelwatervoorzieningen op een niet-openbaar perceel een minimale verwerkingscapaciteit van 20 liter per m2 verhard oppervlak, indien de hoeveelheid nieuw verhard oppervlak binnen het projectgebied waar het perceel onderdeel van uitmaakt kleiner is dan 500 m2.
Artikel 9. Kwaliteit af te voeren hemel- en/of grondwater
Het afstromende hemelwater en grondwater, als bedoeld in artikelen 3 t/m 6 en 8 van deze verordening:
Artikel 11. Toezicht, handhaving en strafbepaling
Met het toezicht op de naleving van de bepalingen bij of krachtens deze verordening gesteld zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen of aangewezen personen of groep van personen als bedoeld in artikel 5.11 van de Algemene wet bestuursrecht en hoofdstuk 5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In artikel 1 worden de begripsbepalingen behorende bij deze verordening gegeven. Waar mogelijk is aangesloten bij de definities uit het GegevensWoordenboek Stedelijk Water (GWSW). De definities in het GWSW zijn echter vaak algemener van aard en in betreffende gevallen ontoereikend voor het specifieke onderscheid dat in deze verordening noodzakelijk is.
Bouwwerk: Een definitie van het begrip bouwwerk geeft de Wet milieubeheer of Woningwet niet, in de bouwverordening wordt een in de jurisprudentie aanvaarde definitie aangehouden. Deze omschrijving is in deze verordening overgenomen. Aan de hand van de vier elementen van de definitie van het begrip bouwwerk: 1 constructie, 2 van enige omvang, 3 met de grond verbonden, 4 bedoeld om ter plaatse te functioneren, wordt bepaald op een object een bouwwerk is of niet. Over het begrip bouwwerk bestaat een uitgebreide jurisprudentie, het is niet zonder meer duidelijk wanneer aan de vier voorwaarden wordt voldaan om tot de conclusie te komen dat een object een bouwwerk is.
Beheerder: De in verschillende artikelen van deze verordening genoemde beheerder van de openbare riolering is het college van burgemeester en wethouders. B&W kunnen hun bevoegdheden op grond van deze verordening mandateren aan een uitvoeringsorganisatie.
Vuilwater: Water afkomstig van een particulier zwembad wordt gerekend tot vuilwater.
Voor de overige begrippen is aangesloten bij gebruikelijke definities in het werkveld (o.a. stichting Rioned, Brabant Keur).
Deze verordening is van toepassing voor bouwen of het renoveren van bouwwerken en de aanleg van verhardingen, voor zover hiermee het verhard oppervlak wijzigt of toeneemt.
Bestaande situaties hoeven dus niet per ommegaande, verplicht aangepast te worden als gevolg van deze verordening. Echter, uit de definities (zie artikel 1) volgt dat deze verordening wel van toepassing is bij alle wijzigingen aan bestaande bouwwerken en/of verharde oppervlakken. In geval van wijzigingen aan, of herbouw van (bestaand) verhard oppervlak ontstaat namelijk - over het algemeen – de gelegenheid om (ondergrondse) voorzieningen te realiseren, in combinatie met voorzieningen die inpandig gerealiseerd kunnen of moeten worden.
Via communicatie en voorlichtingsactiviteiten zal de gemeente de initiatiefnemers bij zoveel mogelijk activiteiten ook motiveren en informeren over de mogelijkheden van anders duurzamer omgaan met hemel- en grondwater op het eigen terrein.
De hemelwaterregels uit de verordening zijn niet per definitie van toepassing op inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer. Het lozen van hemelwater op de riolering is voor inrichtingen geregeld in het Activiteitenbesluit. Daarin staat dat lozing van afstromend hemelwater op een vuilwaterriool alleen is toegestaan als lozing in een schoon-waterstelsel, het oppervlaktewater of de bodem niet mogelijk is. Daarmee wordt dus hetzelfde geëist als wat in de verordening is aangegeven en is het dus niet nodig om de verordening van toepassing te verklaren op inrichtingen volgens het Activiteitenbesluit.
De hemelwaterregels uit de verordening, zoals van toepassing op nieuw verhard oppervlak, zijn niet van toepassing op bestaand verhard oppervlak van openbare percelen. De beheerder van de openbare riolering (de gemeente) is immers zelf verantwoordelijk voor het verwerken van het hemelwater dat hier valt. De gemeente hoeft hier zichzelf geen lozingsverbod op te leggen. Dit doet de gemeente wèl als onverharde delen van openbare percelen verhard worden.
Om de werklast te beperken en de handhaafbaarheid van deze verordening te bevorderen, hoeven vergunningsvrije (bouw)activiteiten niet aan de hemelwaterregels in deze verordening te voldoen.
ARTIKEL 3 - VERBOD OP LOZEN VAN HEMELWATER OP DE RIOLERING
De gemeenteraad heeft de invulling van de zorgplichten voor het afvalwater, hemelwater en grondwater in het geformuleerd in het Programma Water en Riolering (PWR).
De basis voor het verbod op het lozen van hemelwater op de riolering is in de Wet milieubeheer gesteld en uitgewerkt in het Besluit lozing afvalwater huishoudens en het PWR. Het PWR bevat een beleidsvoornemen over het niet lozen van hemelwater en grondwater op de riolering van zowel openbaar als particulier terrein. Het lozingsverbod is niet beperkt tot het bouwwerk, maar betreft ook open erf of terrein. Het verbod betreft dus het afvloeiende hemelwater dat afkomstig is van een bouwwerk en onder meer via een dakgoot, regenpijp en afvoerbuis het openbaar gebied of -riool bereikt. Maar ook het afvloeiende hemelwater dat afkomstig is van een open erf of terrein en via onder meer goten, putten en afvoerbuis het openbaar gebied of -riool bereikt. Een open erf of terrein waarin goten en putten zijn aangebracht, is bijvoorbeeld een terras, oprit, parkeerterrein of laad- en losperron.
Lid 2 Op eigen terrein verwerken
In wezen is de regel simpel: hemelwater mag niet op de riolering worden aangesloten. Dit houdt veelal in dat voorkeursvolgorde voor verwerking van hemelwater is:
Afvoer naar oppervlaktewater vereist meestal een goedkeuring, melding of vergunning van het waterschap op basis van de Keur. Ook op locaties waar een gescheiden gemeentelijke riolering aanwezig is voor vuilwater en hemelwater, geldt dat het hemelwater in principe op eigen terrein verwerkt moet worden. Aansluiting van hemelwater op het gemeentelijk hemelwaterstelsel is alleen mogelijk na toestemming van de beheerder. Hierbij moet, gelijk aan de regels in de Keur, 60 liter per m2 op eigen terrein verwerkt worden.
In de Waterwet en het Burgerlijk wetboek is al geregeld dat het op eigen terrein te verwerken water niet mag leiden tot overlast op naburige percelen.
Vuilwaterriolering heeft onvoldoende capaciteit om hemelwater te verwerken. Daarom mag hierop in de basis geen hemelwater worden aangesloten. Als een perceel is aangesloten op bijvoorbeeld drukriolering, moet dus al het hemelwater op eigen perceel verwerkt worden.
De aanleg van een groen dak wordt gestimuleerd, omdat deze daken meerdere voordelen hebben, waaronder de berging van minimaal circa 15 mm (per m2 dak) hemelwater. Daarom wordt voor het oppervlak aan groen dak geen (aanvullende) hemelwatervoorziening vereist. De norm van 60mm geldt dus niet voor het oppervlak aan groen dak. Vanzelfsprekend moet voorzien worden in de afvoer van overtollig hemelwater vanaf een groen dak bij hevige neerslag (meestal het overschot boven 15mm). De wijze van aansluiting is geregeld in het Bouwbesluit.
Lid 2c Instandhouding voorzieningen
Met deze verordening wordt ook de instandhouding van de voorzieningen geregeld. Ongewenste latere aanpassingen aan de afvoer van hemelwater, grondwater en stedelijk afvalwater vallen binnen deze verordening. Hierop kan handhavend opgetreden worden.
Bij elke ingreep geldt dat de al aanwezige totale hoeveelheid waterberging niet af mag nemen. Als in het plangebied dus meer waterberging aanwezig was, moet dit behouden blijven of vervangen worden. Daarbovenop moet de opgave voor hemelwaterwaterberging gerealiseerd worden.
Artikel 10.32a lid 2 Wet milieubeheer luidt: ‘Van de mogelijkheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt geen gebruik gemaakt, indien van degene bij wie afvloeiend hemelwater of grondwater vrijkomt redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van dat water kan worden gevergd’. Dit is de basis voor de mogelijkheid om op grond van lid 4 ontheffing te verlenen.
Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Een voorschrift kan betrekking hebben op onder meer een uitstel van de plicht tot het niet aansluiten op de riolering en/of op het treffen van een alternatieve (tijdelijke) voorziening of een zuiverende voorziening.
Als een ontheffing verleend is door het bevoegd gezag voor lozing op de (gemengde) riolering, dan vervalt deze zodra een gemeentelijke hemelwatervoorziening is aangelegd. Vanaf dat moment moet de perceeleigenaar voorzieningen treffen om het hemelwater op dat nieuwe stelsel te lozen en niet meer op de (gemengde) riolering.
Een afwijking of ontheffing dient afgewogen te worden in het proces van de omgevingsvergunningen/of Watertoets en waterparagraaf. Daarvoor kan er om een nader onderzoek gevraagd worden. Bijvoorbeeld het aantonen dat infiltratie niet mogelijk is met o.a. representatief bodemonderzoek of infiltratieonderzoek. Of aantonen dat er bijv. ruimtegebrek is of dat er nadelige effecten op de omgeving kunnen ontstaan. Als voorbeeld kan gedacht worden aan de aanwezigheid van grondwaterverontreiniging in de nabijheid, die door infiltratie verplaatst kan worden.
Een gebiedsaanwijzing is een besluit van algemene strekking. Dit is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het lozingsverbod geldt voor alle eigenaren van bouwwerken, open erven en terreinen, voor zover deze binnen de gebiedsaanwijzing liggen en het desbetreffende besluit geen uitzondering bevat.
Bij het vaststellen van de gebiedsaanwijzing houdt de beheerder van het openbare riool rekening met het gemeentelijk rioleringsplan en eventuele geldende voorschriften uit vigerende (bestemmings)plannen;
De in de gebiedsaanwijzing te noemen termijn moet voldoende ruimte laten voor de eventuele beroepsfase tegen de gebiedsaanwijzing en voor de eigenaren van bouwwerken, open erven en terreinen om de werkzaamheden te kunnen (laten) verrichten. Een termijn van 6 weken zal als minimaal uitgangspunt gelden.
De uniforme openbare voorbereidingsprocedure, afdeling 3.4 Awb, is van toepassing op de gebiedsaanwijzing. Hierdoor duurt de voorbereiding van een besluit iets langer. Daar staat tegenover dat de bezwaarschriftenfase na het nemen van het besluit vervalt. Een gebiedsaanwijzing is een concretiserend besluit van algemene strekking. Daarom moet de gemeente het besluit bekendmaken door kennisgeving in een huis-aan-huisblad (art. 3:42 lid 2 Awb).
De ontluchting van het rioolstelsel verdient bijzondere aandacht. Vaak vindt ontluchting plaats via een bovendakse uitmonding. Het beëindigen van de hemelwaterlozing kan de ontluchting belemmeren of minder effectief maken. Als de gemeente kan voorzien dat door het lozingsverbod in het hoofdriool ontluchtingsproblemen ontstaan en er geen goede oplossing beschikbaar is dan wel deze onevenredig hoge kosten veroorzaakt, is de gebiedsaanwijzing niet mogelijk.
ARTIKEL 5 - VRIJSTELLING BIJ KLEINE OPPERVLAKKEN
Gezien de aard van kleinere ontwikkelingen en de (on)mogelijkheden van hemelwaterverwerking die dat met zich meebrengt, acht de gemeente het wenselijk en reëel om in die gevallen op voorhand een minder strenge bergingseis op te leggen.
Als de lagere norm van toepassing is op de niet-openbare percelen van een projectgebied, laat dat de normen uit de Keur van het waterschap onveranderd. Dit kan in voorkomende gevallen betekenen dat de gemeente genoodzaakt is de bergingseis in de openbare percelen van de betreffende ontwikkeling te verhogen (tot boven de 60 mm) om te blijven voldoen aan de eisen uit de Keur.
ARTIKEL 6 - VRIJSTELLING BIJ EXTREME NEERSLAG
Op vuilwaterriolering (zoals drukriolering) mag nooit hemelwater aangesloten worden, dus ook niet bij extreme regenval.
Bij initiatieven dient indien mogelijk gekeken te worden naar de gevolgen van zeer hevige neerslag (T= 100 jaar en extremer). Deze doorkijk moet inzicht geven in waar het water bij die extreme neerslag heen stroomt (op basis van hoogteligging) en of dit tot overlast of schade kan leiden. Zo nodig worden in het plan maatregelen getroffen om dit te voorkomen.
Ten behoeve van buien groter dan de voorgeschreven bergingseis wordt aanbevolen om een ontlastput aan te brengen conform de NEN 3215. Bij extreme neerslag is het toegestaan om het hemelwater via de ontlastput bovengronds af te voeren naar openbaar gebied. Als een ontlastput niet volstaat en maatwerk nodig is, dan is dit conform artikel 5 lid 2 alleen mogelijk in samenspraak met de beheerder. De voorziening voor extreme buien moet altijd aangegeven zijn op de stukken bij de melding, op basis van artikel 4.
Om zicht te houden op de ontwikkeling van het verhard oppervlak, is in dit artikel een meldplicht voorgeschreven. Degene die nieuwe bebouwing of nieuw verhard oppervlak aanbrengt, moet dit melden bij de gemeente. Dit gebeurt in de vorm van (een aanvraag van) een omgevingsvergunning. Conform artikel 2 is een melding is niet vereist als er voor de betreffende activiteit geen omgevingsvergunning nodig is.
De in lid 2 vermelde tekening(en) mogen bestaan uit eenvoudige, schetsmatige tekeningen van de geplande situatie ter plaatse. In alle gevallen blijft het echter aan de beheerder om aan te geven welke mate van detail in het betreffende geval nodig is voor een juiste beoordeling, of verwerking van de melding. Als zich een bijzondere omstandigheid voordoet kan ook voor betrekkelijk eenvoudige plannen aanvullende informatie noodzakelijk zijn.
De te realiseren noodoverloop zal standaard onderdeel uitmaken van de melding. Een eventuele aanvraag van een totale ontheffing op het lozingsverbod, conform artikel 3 lid 3, dient tegelijk met de melding / aanvraag van omgevingsvergunning ingediend te worden, zodat de toetsing, afweging en beoordeling in één keer kan plaatsvinden.
ARTIKEL 8 - VERBOD OP LOZEN VAN GRONDWATER OP HET OPENBAAR RIOOL
Op grond van dit artikel is het lozen van grondwater op de riolering in de gehele gemeente in principe verboden. Dit geldt nadrukkelijk ook voor grondwater in de vorm van spuiwater van Warmte Koude Opslag (WKO), bronneringswater en werkwater van WKO. Voor lozing van spuiwater van WKO, bronneringswater en werkwater van WKO kan toestemming verleend worden. Dit wordt in ieder geval getoetst aan de capaciteit van de riolering ter plekke. Dit artikel sluit aan op de huidige regelgeving en het besluitkwaliteit leefomgeving als onderdeel van de Omgevingswet.
In het verlenen van een ontheffing op het lozingsverbod bepaalt de beheerder hoe de lozing mag plaatsvinden. Zij houdt hierbij onder andere rekening met de lokale hydraulische en hydrologische situatie, de al aanwezige voorzieningen en de effecten op de omgeving. Hierbij kan ook bepaald worden dat de toegestane wijze van lozen automatisch verandert als er iets in deze situatie wijzigt, bijvoorbeeld als er in de toekomst een drainagesysteem wordt aangelegd en de voorkeursvolgorde van lozen aangeeft dat vanaf dat moment daarop geloosd moet worden.
ARTIKEL 9 - KWALITEIT AF TE VOEREN WATER
De ontdoener heeft een zorgplicht ten aanzien van de (goede) kwaliteit van het af te voeren en te infiltreren hemelwater en grondwater.
De verwerking van het hemelwater en grondwater mag daarom niet leiden tot verontreiniging van het ontvangende medium, zoals bodem, grondwater, oppervlaktewater, etc. Aangenomen mag worden dat het hemelwater van voldoende kwaliteit is als het afstroomt over niet-afspoelende en niet-uitlogende materialen en er geen verontreinigende activiteiten op deze oppervlakken plaatsvinden. Verontreinigende activiteiten zijn bijvoorbeeld autowassen, besproeiing met onkruid bestrijdende middelen, lozing van verfmiddelen (kalk of iets dergelijks) of lekkage van oliën.
De gemeente ontraadt hemelwater en grondwater dat in contact is geweest met zink, koper of lood zonder zuiverende randvoorziening (zoals bodemverrijking) of bronmaatregel (zoals coaten of vervangen dakgoot) direct naar de bodem af te voeren.
Om aan de zorgplicht te voldoen, kan het nodig zijn een filter toe te passen. Met beheersmaatregelen (vervangen vulmateriaal, afvoeren verontreinigd vulmateriaal) moet voorkomen worden dat een verontreiniging doorslaat naar de bodem, het grondwater of het oppervlaktewater. Na de voorziening kan het water in bodem (als grondwater) of op oppervlaktewater worden geloosd. Vanzelfsprekend hebben maatregelen aan de bron de voorkeur.
De mogelijke al aanwezige verontreiniging van de bodem moet altijd goed worden nagegaan door de lozer van het hemelwater.
Bij het zonder beperkingen toestaan van het lozen van afvloeiend hemelwater is ervan uitgegaan, dat in de praktijk tijdens het wegstromen van het hemelwater enige verontreiniging bijna onontkoombaar is. De oppervlakken waarover het hemelwater afvloeit zijn immers niet volledig schoon, en afhankelijk van het materiaal waarmee het hemelwater in aanraking komt, vindt vaak enige mate van afspoeling of uitloging plaats. In de meeste gevallen leidt deze echter niet tot een zodanige verontreiniging van het hemelwater, dat het lozen in de bodem verboden moet worden.
Als er wel sprake is van een grote verontreiniging, dan is het vaak mogelijk om door het treffen van preventieve maatregelen de verontreiniging terug te brengen en daarmee het hemelwater alsnog rechtstreeks in het milieu te brengen.
Binnen door de provincie aangewezen zones, zoals het grondwaterwingebied en bijbehorende beschermingszones en boringsvrije zones, gelden mogelijk aanvullende regels voor de verwerking van hemelwater en grondwater. Dit is vastgelegd in de Provinciale Milieu Verordening. Hiervoor is de provincie het bevoegd gezag.
Omdat met het van kracht worden van deze verordening juridisch een nieuwe situatie ontstaat, is in artikel 10 een aantal overgangsbepalingen opgenomen. Aanvragen tot aansluiting of wijziging van een aansluiting die na de inwerkingtreding van de verordening nog in behandeling moeten worden genomen, worden behandeld volgens de bepalingen in de verordening.
Omdat het denkbaar is dat voor het tot stand brengen van rioolaansluitingen in het verleden met perceeleigenaren overeenkomsten zijn gesloten waarin afspraken zijn gemaakt die strijd opleveren met de goedkeuring, is in lid 2 vastgelegd dat in dergelijke situaties de bepalingen van de overeenkomst prevaleren. Het zou immers in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel als deze afspraken zomaar opzij worden gezet.
De Wet milieubeheer kent geen strafbepaling voor overtreding van een verordening als bedoeld in artikel 10.32a. Deze wet bevat een uitgebreid systeem van bestuurlijke boetes, maar dit is niet gekoppeld aan artikel 10.32a. Daarom is in deze verordening een zelfstandige strafbepaling opgenomen, gekoppeld aan de geldboetecategorieën van artikel 23 Wetboek van Strafrecht. Gekozen is voor de geldboete van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23 Wetboek van Strafrecht. Op grond van artikel 24c Wetboek van Strafrecht kan vervangende hechtenis worden toegepast.
Voor het handhaven van gemeentelijke verordeningen geldt altijd de mogelijkheid van dwangsom en bestuursdwang. De dwangsom komt voor dit type overtreding het eerst in aanmerking.
ARTIKEL 12 - HARDHEIDSCLAUSULE.
Om te voorkomen dat toepassing van de bepalingen van deze verordening in een concreet geval zou leiden tot een beslissing in strijd met de redelijkheid en billijkheid, is in artikel 12 een hardheidsclausule opgenomen.
ARTIKEL 13 - INWERKINGTREDING EN CITEERTITEL
Artikel 13 gaat over de inwerkingtreding en de citeertitel en spreekt voor zich. Als dag van bekendmaking geldt de dag dat het besluit waarin de verordening is vastgesteld, is gepubliceerd in het Gemeenteblad.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-362915.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.