Beleidsregels bijzondere bijstand 2021 Bommelerwaard

Het college van de gemeente Zaltbommel,

 

gelet op het bepaalde in artikel 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 7 lid 1 onder b, 11, 35 en 36 van de Participatiewet,

 

overwegende dat:

  • -

    het college van Zaltbommel op 10 november 2020 heeft kennisgenomen van deze beleidsregels;

  • -

    duidelijkheid en eenduidigheid over de verlening van bijzondere bijstand van groot belang is,

besluit:

 

vast te stellen de “Beleidsregels bijzondere bijstand 2021 Bommelerwaard”.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel;

    • b.

      de wet: de Participatiewet;

    • c.

      de bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onder c van de wet. Zonder toepassing van artikel 22a van de wet;

    • d.

      woonkosten:

      • -

        bij bewoning van een woning, woonwagen of woonboot in huur, de per maand geldende rekenhuur als omschreven in artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag;

      • -

        bij bewoning van een woning, een woonwagen of een woonboot, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet en/of de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2. Vorm van de bijstand

  • 1.

    Tenzij deze beleidsregels anders bepalen, wordt de bijzondere bijstand als een uitkering om niet (zonder terugbetalingsverplichting) verstrekt.

  • 2.

    De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een renteloze geldlening verstrekt in de gevallen genoemd in artikel 48 tweede lid van de wet en indien het bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen betreft als bedoeld in artikel 51 van de wet.

Artikel 3. De aanvraag

  • 1.

    De aanvraag wordt schriftelijk ingediend op een door het college beschikbaar gesteld formulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag worden de gegevens overgelegd zoals aangegeven op het aanvraagformulier.

  • 3.

    De aanvraag voor bijzondere bijstand kan worden ingediend tot 1 april van het jaar volgend op het jaar waarin de kosten zijn gemaakt of waar ze betrekking op hebben.

  • 4.

    Van het derde lid kan worden afgeweken indien:

    • -

      de aanvrager redelijkerwijs de aanvraag niet vooraf heeft kunnen indienen of

    • -

      er andere bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om voor de reeds gemaakte kosten bijstand te verlenen.

Artikel 4. Aanleveren bewijsstukken

  • 1.

    Declaraties (bewijsstukken/bonnen) van kosten waarvoor bijzondere bijstand op declaratiebasis is toegekend, moeten voor 1 april van het jaar volgend op het jaar waarin de bijzondere bijstand is toegekend, worden ingeleverd. Bewijsstukken van kosten die later dan deze datum zijn ingediend, worden niet meer uitbetaald.

Artikel 5. Algemene voorwaarden

  • 1.

    Het college beoordeelt de aanvraag voor bijzondere bijstand op grond van artikel 35 van de wet indien er geen algemene voorwaarden als bedoeld in paragraaf 2.2 van de wet van toepassing zijn. Tenzij deze beleidsregels anders bepalen.

  • 2.

    Er bestaat alleen aanspraak op bijzondere bijstand voor kosten die in Nederland zijn opgekomen en aan Nederland zijn verbonden.

Artikel 6. Hoogte van de bijzondere bijstand

  • 1.

    Het college stelt de hoogte van de bijzondere bijstand vast op basis van de Nibud-prijzengids en de GMD-lijst (Gemeenschappelijke Medische Dienst), tenzij de beleidsregels anders bepalen.

  • 2.

    In gevallen waarin de Nibud-prijzengids niet voorziet, wordt uitgegaan van de feitelijke noodzakelijke kosten waarbij het uitgangspunt van de goedkoopst adequate voorziening geldt. Daarbij kan het college richtprijzen en tweedehands prijzen hanteren.

Artikel 7. Advies

  • 1.

    Het college kan om deskundigenadvies vragen indien dat voor het vaststellen van het recht en/of de hoogte van de bijzondere bijstand noodzakelijk is.

  • 2.

    De belanghebbende verleent desgevraagd zijn medewerking aan het onderzoek dat nodig is voor het advies als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college vraagt in ieder geval advies bij een (eerste) aanvraag om bijzondere bijstand voor:

    • a.

      Dieetkosten.

    • b.

      Meerkosten stoken.

    • c.

      Bewassingskosten en kledingslijtage.

  • 4.

    Een deskundigenadvies hoeft niet te worden gevraagd als:

    • a.

      Het jaarlijks terugkerende kosten betreft en het college vaststelt dat de (medische) situatie sinds het laatste deskundigenadvies niet is gewijzigd of wanneer herbeoordeling niet wordt geadviseerd.

    • b.

      Het college dat anderszins niet nodig acht.

  • 5.

    De kosten van een advies moeten in redelijke verhouding staan ten opzichte van de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd. Als grensbedrag voor het opvragen van een medische advies wordt daarom € 250,- gehanteerd.

Artikel 8. Drempelbedrag

Het college maakt geen gebruik van een drempelbedrag als bedoeld in artikel 35 tweede lid van de wet.

Hoofdstuk 2 Draagkracht en draagkrachtperiode

Artikel 9. Het vermogen

  • 1.

    Het vermogen boven de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 van de wet wordt geheel als draagkracht beschouwd.

  • 2.

    Het vermogen in de woning als bedoeld in artikel 34 lid 2 onderdeel d van de wet wordt in aanmerking genomen, voor zover tegeldemaking of (verdere) verzwaring hiervan in alle redelijkheid kan worden verlangd.

Artikel 10. Het inkomen

  • 1.

    Bij de vaststelling van het inkomen wordt een verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing gelaten.

  • 2.

    Bij de bepaling van de draagkracht wordt uitgegaan van de bijstandsnorm zonder rekening te houden met eventuele kostendelers en/of vakantiegeld.

  • 3.

    Bij de vaststelling van het inkomen wordt uitgegaan van het periodieke inkomen van de belanghebbende(n) gedurende de drie maanden voorafgaand aan de maand waarin de kosten zijn gemaakt. Van deze periode van drie maanden wordt een gemiddeld inkomen per maand berekend. Tenzij dit geen juist inzicht geeft.

  • 4.

    Bij het in aanmerking te nemen inkomen (volgens artikel 32 en 33 van de wet) exclusief vakantiegeld geldt een vrijlating van 10% bovenop de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantiegeld. Van het inkomen dat hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, wordt in beginsel 100% als draagkracht in aanmerking genomen bij de vaststelling van de hoogte van de bijzondere bijstand.

  • 5.

    In afwijking van het vierde lid wordt de draagkracht op nihil gesteld bij personen in een minnelijke regeling schuldhulpverlening via de WSNP (Wet schuldsanering natuurlijke personen) of in een gemeentelijke schuldregeling.

Artikel 11. Draagkrachtperiode

  • 1.

    De draagkracht wordt telkens voor de periode van één jaar vastgesteld, beginnende op de eerste dag van de maand waarin de kosten gemaakt zijn.

  • 2.

    De draagkracht kan voor een kortere of langere periode worden vastgesteld als de periode waarop de kosten betrekking hebben daartoe aanleiding geeft.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt in de situaties bedoeld in artikel 9 lid 5 de draagkrachtperiode voor de duur van het minnelijk dan wel wettelijk traject vastgesteld.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid wordt bij belanghebbenden die een uitkering op basis van de wet ontvangen, de draagkrachtperiode vastgesteld voor de duur van de uitkering.

Artikel 12. Wijziging draagkracht(periode)

Een vastgestelde draagkracht of draagkrachtperiode kan alleen worden gewijzigd als een wijziging van de persoonlijke of financiële situatie van de belanghebbende daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3 Woonkostentoeslag

Artikel 13. Woonkostentoeslag

  • 1.

    Woonkostentoeslag voor een huurwoning, gehuurde woonwagen of gehuurde woonboot:

    • a.

      Indien belanghebbende een woning bewoont waarvan de hoogte van de woonkosten, gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering vormt voor toekenning van die huurtoeslag, maar hij door omstandigheden buiten zijn schuld nog geen aanspraak kan maken op deze toeslag, wordt een woonkostentoeslag verstrekt tot de datum waarop belanghebbende wel in aanmerking komt voor huurtoeslag.

    • b.

      De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wet op de huurtoeslag voor de woonkosten per maand zou ontvangen.

  • 2.

    Woonkostentoeslag voor een woning in eigendom

    • a.

      Indien belanghebbende een woning bezit, waar hij in woont, waarvan de hoogte van de woonkosten gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering zou vormen voor toekenning van een huurtoeslag wordt een woonkostentoeslag verstrekt.

    • b.

      De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende op grond van de Wet op de huurtoeslag gelet op zijn financiële situatie voor de woonkosten per maand zou ontvangen.

  • 3.

    Woonkostentoeslag voor woonkosten boven de maximale huurprijs zoals omschreven in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag wordt verstrekt wanneer belanghebbende een woning in huur of eigendom bewoont. Er wordt een toeslag verstrekt welke in overeenstemming met artikel 12 lid 1 onder b van deze beleidsregels is berekend met dien verstande dat de woonkosten die uitgaan boven de maximale rekenhuur volledig voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

  • 4.

    De woonkostentoeslag wordt verstrekt tot de datum waarop de belanghebbende wel aanspraak kan maken op huurtoeslag en, als huurtoeslag niet aan de orde is, voor de periode van maximaal zes maanden. Deze periode van zes maanden kan verlengd worden met zes maanden indien bijzondere omstandigheden daartoe noodzaken. De aantoonplicht ligt hierbij bij de belanghebbende.

  • 5.

    Aan de woonkostentoeslag zoals beschreven in het eerste lid, wordt met toepassing van artikel 55 van de Participatiewet de verplichting verbonden dat belanghebbende zo spoedig mogelijk verhuist naar een goedkopere woning, waarvoor geen aanspraak meer gedaan hoeft te worden op woonkostentoeslag, dan wel, indien de woning een eigen woning betreft, de woning zo spoedig mogelijk te koop aanbiedt, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten.

  • 6.

    Als de belanghebbende naar vermogen getracht heeft goedkopere woonruimte te vinden, maar dit niet is gelukt, dan wordt de woonkostentoeslag met maximaal zes maanden verlengd.

Hoofdstuk 4 Individuele Inkomenstoeslag

Artikel 14. Het recht op individuele inkomenstoeslag

Het college verleent een belanghebbende op verzoek een individuele inkomenstoeslag indien hij voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in artikel 36 van de wet en de Verordening individuele inkomenstoeslag 2018.

Artikel 15. Ontbreken uitzicht op inkomensverbetering

  • 1.

    Uitzicht op inkomensverbetering, als bedoeld in artikel 36 van de wet, wordt niet aanwezig geacht indien:

    • a)

      Niet werkende: als de niet werkende uitkeringsgerechtigde(n) voldoet/voldoen aan de vereiste van een langdurig laag inkomen.

    • b)

      Werkende: als de werkende voldoet aan de vereisten van een langdurig laag inkomen, en hij/zij vanwege in de persoon gelegen omstandigheden niet in staat wordt geacht door urenuitbreiding of (aanvullende) werkzaamheden elders het inkomen te verbeteren.

  • 2.

    Daarnaast moet binnen een periode van 12 maanden geen uitzicht zijn op het verwerven van inkomsten die hoger zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm. Is dat mogelijk wel het geval over een langere periode van 12 maanden, dan is dat een beoordelingspunt voor de volgende individuele inkomenstoeslag.

Artikel 16. Aanwezigheid van uitzicht op inkomensverbetering

  • 1.

    Uitzicht op inkomensverbetering, als bedoeld in artikel 36 van de wet, wordt aanwezig geacht indien aannemelijk is dat de belanghebbende binnen 12 maanden inkomsten gaat ontvangen die hoger zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm. Is daarvan pas na 12 maanden sprake, dan wordt dit uitzicht op inkomensverbetering (voor de komende 12 maanden) niet aanwezig geacht.

  • 2.

    Uitzicht op inkomensverbetering wordt ook aanwezig geacht bij de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos), dan wel een studie genoemd in de Wet Studiefinanciering (WSF 2000) volgt of die in de 12 maanden voorafgaand aan de peildatum heeft gevolgd.

  • 3.

    Een belanghebbende die inkomsten uit arbeid ontvangt onder de inkomensgrens voor de individuele inkomenstoeslag en bewust kiest voor een deeltijdbaan, maar wel potentieel heeft om zijn inkomen te verbeteren, wordt ook geacht zicht op inkomensverbetering te hebben.

Hoofdstuk 5 Individuele verstrekkingen

Artikel 17. Reserveren

  • 1.

    Voor incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan geldt een reserveringsplicht.

  • 2.

    Onder de kosten als bedoeld in het eerste lid vallen in ieder geval:

    • a.

      De eerste aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen.

    • b.

      Verhuiskosten.

    • c.

      De aanschaf of vervanging van een identiteitsbewijs.

    • d.

      Legeskosten in verband met verlenging van een verblijfsvergunning.

  • 3.

    Als de kosten genoemd in het eerste lid niet voorzienbaar zijn en er daardoor niet (of onvoldoende) is gereserveerd voor deze kosten, kan een uitzondering worden gemaakt op het bepaalde in lid 1.

Artikel 18. Inrichtingskrediet

  • 1.

    De kosten van woninginrichting worden tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten dienen dan ook in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf.

  • 2.

    Indien er sprake is van bijzondere omstandigheden kan er worden afgeweken van het eerste lid. Van bijzondere omstandigheden kan sprake zijn indien er een medische of sociale noodzaak voor het maken van de kosten bestaat of wanneer een belanghebbende in het kader van de taakstelling huisvesting verblijfsgerechtigden in de Bommelerwaard komt wonen.

  • 3.

    Bij een complete woninginrichting wordt in afwijking van de Nibud-prijzengids uitgegaan van maximaal 50% van de genoemde prijzen van inventarispakketten.

  • 4.

    In afwijking van huishoudtypen (en inventarispakketten) die door het Nibud onderscheiden worden, worden op de adressen waar meerdere mensen op basis van kamerbewoning gehuisvest zijn (bijvoorbeeld op Dreef 2 en Voorstraat 12b te Hedel) de hoogte van de bijzondere bijstand voor een complete woninginrichting vastgesteld op maximaal 37% van het genoemde bedrag voor alleenstaanden.

  • 5.

    De bijstand wordt in de vorm van een lening verstrekt. Alleen in bijzondere omstandigheden kan de bijstand om niet worden verstrekt.

Artikel 19. (Sociaal) medische kosten

  • 1.

    Vergoedingen in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Collectieve Zorgverzekering voor Minima (CZM) zijn voorliggende voorzieningen als bedoeld in artikel 15 lid 1 van de wet.

  • 2.

    Er wordt vanuit de bijzondere bijstand geen aanvullende vergoeding verstrekt op de vergoeding die een belanghebbende vanuit de zorgverzekeraar ontvangt als de belanghebbende wel (collectief) verzekerd is.

  • 3.

    Aan een belanghebbende, die zich als gevolg van betalingsachterstand bij zijn/haar zorgverzekeraar niet aanvullend kan verzekeren, kan geen bijzondere bijstand worden verstrekt voor de medische kosten.

Artikel 20. Reiskosten

  • 1.

    Onder gezinsleden of naaste familieleden als bedoeld in dit artikel worden verstaan: de partner of de eerste of tweede graad bloedverwanten van de aanvrager.

  • 2.

    Onder reiskosten worden in ieder geval verstaan in verband met het bezoek:

    • a.

      Aan een gezinslid of naast familielid dat verblijft in een ziekenhuis, mits dat verblijf langdurig van aard is. Daarvan is sprake indien en voor zover het afleggen van de bezoeken langer dan twee weken voortduurt. Alleen de kosten die ná twee weken worden gemaakt, kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

    • b.

      Aan een gezinslid of naast familielid die verblijft in een instelling, niet zijnde een ziekenhuis, als bedoeld in de wet of de Wet langdurige zorg of thuis wordt verzorgd dan wel verpleegd.

    • c.

      Van de ouder(s) voor het bezoek aan de instelling, niet zijnde een ziekenhuis, waar hun kind verblijft.

    • d.

      Aan een gedetineerd gezinslid of naast familielid in Nederland.

  • 3.

    Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor reiskosten indien er geen sprake is van een voorliggende voorziening en deze kosten noodzakelijk zijn en voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De reiskosten van minderjarige kinderen van de belanghebbende als bedoeld in het eerste lid kunnen ook voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

  • 4.

    De hoogte van de bijzondere bijstand als bedoeld in het tweede lid wordt in beginsel gebaseerd op een bezoekfrequentie van maximaal twee keer per maand. Daarbij houdt het college rekening met de aard van de relatie tussen de belanghebbende en de persoon aan wie de bezoeken worden afgelegd.

  • 5.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de reiskosten gerekend vanaf 15 kilometer (enkele reis) voor het volgen van voortgezet onderwijs indien:

    • a.

      Er sprake is van speciaal voortgezet onderwijs.

      Onder speciaal onderwijs wordt verstaan onderwijs aan kinderen die vanwege leer- of gedragsproblemen, lichamelijke, zintuiglijke of verstandelijke handicaps of door gedragsstoornissen extra zorg op school nodig hebben. Hierbij dient een onderscheid te worden gemaakt met bijzonder onderwijs. Dit betreft onderwijs dat vanwege een bepaalde levensbeschouwelijke (bijvoorbeeld godsdienstige, maatschappelijke of onderwijskundige) visie wordt gevolgd. Voor reiskosten naar deze vorm van onderwijs wordt geen bijzondere bijstand verstrekt omdat er aan het volgen van dit onderwijs een eigen vrijwillige keuze ten grondslag ligt.

    • b.

      Bij het volgen van regulier voortgezet onderwijs is er geen sprake van verstrekken van bijzondere bijstand voor reiskosten omdat binnen de regio vanuit elke kern het voortgezet onderwijs binnen een redelijke reisafstand (met de fiets) te bereiken is. Een uitzondering kan gemaakt worden als een jongere vanwege een verstandelijke, psychische of lichamelijke beperking niet met de fiets naar school kan.

  • 6.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald op basis van het reguliere OV-tarief 2e klas, rekening houdend met een eventuele kortingskaart.

  • 7.

    Indien het college van belanghebbende niet kan vergen dat hij/zij gebruik maakt van het OV of gebruik van het OV niet mogelijk is, bedraagt de bijzondere bijstand € 0,19 per kilometer.

  • 8.

    De bijzondere bijstand wordt om niet verleend.

Artikel 21. Uitvaartkosten

  • 1.

    Het college kan aan de belanghebbende die als erfgenaam wordt of kan worden aangemerkt bijzondere bijstand verlenen voor de uitvaartkosten indien en voor zover de nalatenschap geen of onvoldoende middelen bevat of nog niet bekend is of dat het geval is of zal zijn.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt maximaal het bedrag van de Nibud-prijzengids of een bedrag naar rato in het geval van meerdere erfgenamen.

  • 3.

    Het college kan afwijken van richtbedragen als bedoeld in het vorige lid.

  • 4.

    De verstrekking vindt om niet plaats.

Artikel 22. Kosten bewindvoering, mentorschap en curatele

  • 1.

    Het college verleent, indien de noodzaak voor de onderbewindstelling blijkt uit een beschikking van de rechtbank, bijzondere bijstand voor de kosten van onderbewindstelling.

  • 2.

    Onder bewindvoeringskosten als bedoeld in dit artikel worden verstaan:

    • a.

      Curatele.

    • b.

      Beschermingsbewind.

    • c.

      Mentorschap.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt gebaseerd op de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

  • 4.

    Bewindvoeringskosten kunnen uiterlijk 6 maanden na de dag waarop de kosten zijn gemaakt, worden aangevraagd

Artikel 23. Rechtsbijstand

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage voor een advocaat en het griffierecht in verband met het voeren van een procedure bij de rechter, indien de belanghebbende een toevoeging van een advocaat door de Raad voor rechtsbijstand heeft.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, met dien verstande dat:

    • a.

      Indien de belanghebbende nalaat tijdig een peiljaarverlegging bij de Raad voor rechtsbijstand te vragen, de bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de eigen bijdrage die iemand normaal gesproken zou zijn verschuldigd als zijn inkomen wel op bijstandsniveau zou zijn geweest.

    • b.

      Bij de hoogte van de bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage wordt altijd rekening gehouden met de korting van het in artikel 2 lid 6 Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand genoemde bedrag dat kan worden verkregen indien de belanghebbende eerst bij het Juridische Loket is geweest.

Hoofdstuk 6 Categoriale verstrekkingen bijzondere bijstand

Artikel 24. Collectieve zorgverzekering voor minima (CZM)

  • 1.

    Belanghebbende met een netto maandinkomen tot 130% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm kunnen deelnemen aan de collectieve zorgverzekering van VGZ. Het gaat om 2 pakketten: VGZ GemeentePakket Compact en VGZ GemeentePakket Compleet + € 0 eigen risico. Voor de aanvullende verzekering zijn kortingsafspraken gemaakt. Voor de premie van het aanvullende deel wordt gedeeltelijk een bijdrage verstrekt die al in de premie richting de belanghebbende is verwerkt. De belanghebbende kan geen aanspraak maken op de bijdrage zelf. Ook zijn afspraken gemaakt over vergoedingen in het zogenaamde GemeentePakket.

  • 2.

    Er geldt een oplopende gemeentelijke bijdrage voor de pakketten. Voor VGZ GemeentePakket Compact is de gemeentelijke bijdrage € 15,00 per pakket per maand. Voor VGZ GemeentePakket Compleet + € 0 eigen risico is de bijdrage € 45,00 per pakket per maand.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Artikel 25. Overige en slotbepalingen

  • 1.

    Deze beleidsregels treden, na bekendmaking, in werking op 1 januari 2021.

  • 2.

    Op dat moment vervallen alle eerder vastgestelde regels met betrekking tot de bijzondere bijstand.

  • 3.

    Deze beleidsregels kunnen aangehaald worden als Beleidsregels bijzondere bijstand 2021 Bommelerwaard.

Vastgesteld door het college van Zaltbommel op 17 november 2020,

W. Wieringa

Secretaris

P.C. (Pieter) van Maaren

Burgemeester

Toelichting Beleidsregels bijzondere bijstand 2021 Bommelerwaard

 

De verlening van bijzondere bijstand is geregeld in de Participatiewet.

 

In artikel 35 is bepaald dat bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de noodzakelijke kosten van het bestaan die als gevolg van bijzondere individuele omstandigheden niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Niet de aard van de kosten is bepalend, maar de omstandigheden van de belanghebbende. De beoordeling van deze bijzondere individuele omstandigheden is aan het college. De landelijk geregelde bijstandsnorm zal in de regel toereikend zijn voor de noodzakelijke bestaanskosten.

 

De landelijk geldende wettelijke voorschriften beperken zich tot hoofdzaken en geven gemeenten veel ruimte tot het maken van eigen beleid. Deze beleidsregels schetsen de kaders waarbinnen bijzondere bijstand in de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel worden verleend. Gemeente Maasdriel is door gemeente Zaltbommel gemandateerd om de minimaregelingen en de bijzondere bijstand uit te voeren. Vandaar de titel: beleidsregels bijzondere bijstand Bommelerwaard.

 

In 2005 zijn er naar aanleiding van jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep nieuwe inzichten ontstaan over de noodzaak en de status van een verordening voor de bijzondere bijstand. De uitvoering van de wet is aan burgemeester en wethouders opgedragen en de gemeenteraad is om die reden niet bevoegd om een verordening te maken voor de uitvoering van de bijzondere bijstand. Uiteraard met uitzondering van de zaken die de Participatiewet aan de gemeenteraad opdraagt, zoals de verordening Individuele inkomenstoeslag.

 

De individuele uitvoering van de bijzondere bijstand laat onverlet dat het college daarvoor beleidsregels kan opstellen. Beleidsregels dragen bij aan de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid en zijn ook van belang voor de doelmatigheid van de uitvoering.

Toelichting per artikel

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel worden de begrippen toegelicht.

Artikel 2. Vorm van de bijstand

In dit artikel is de vorm van de bijstand geregeld. Ook de mogelijkheid om bij tekortschietend besef van de verantwoordelijkheid af te wijken van de hoofdregel dat de bijstand om niet wordt verstrekt. Hierbij moet gedacht worden aan situaties waarin de belanghebbende door eigen toedoen een beroep op de bijstand moet doen. De bijstand kan dan in de vorm van een geldlening verstrekt worden.

Artikel 3. De aanvraag

De bijstand wordt op grond van de Participatiewet toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Een ongewenst gevolg hiervan voor de praktijk is dat het tot veel afwijzende besluiten leidt. Vandaar de bepaling dat een belanghebbende de aanvraag voor bijzondere bijstand tot 1 april volgend op het jaar waarin de kosten zijn gemaakt of waarop de kosten betrekking hebben, kan indienen.

 

Deze regel heeft echter geen betrekking op de kosten genoemd in artikel 13 van deze beleidsregels. Een woonkostentoeslag heeft namelijk betrekking op de maandelijkse noodzakelijk kosten van het bestaan. Hiervoor geldt de hoofdregel van de Participatiewet dat er geen bijstand met terugwerkende kracht verstrekt wordt, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Ook geldt deze bepaling niet voor bijzondere bijstand voor incidenteel voorkomende algemene bestaanskosten.

Artikel 5. Algemene voorwaarden

In paragraaf 2.2 van de Participatiewet staan de algemene voorwaarden voor het recht op (bijzondere) bijstand. Dat betekent dat het college (in principe) geen bijzondere bijstand mag verlenen als een van deze artikelen van toepassing is.

Artikel 6. Hoogte van de bijzondere bijstand

In dit artikel wordt verwezen naar de normbedragen zoals deze voor de verschillende bijzondere kostensoorten verstrekt kunnen worden.

Artikel 7. Advies

Bij het vaststellen van de noodzaak en/of de hoogte van de bijzondere bijstand is het college niet altijd ter zake kundig. In die gevallen heeft het college de bevoegdheid om deskundigenadvies in te winnen.

Artikel 8. Drempelbedrag

Het college hanteert bij de uitvoering van de bijzondere bijstand geen drempelbedrag.

Artikel 9. Het vermogen

Het college heeft besloten dat voor de bepaling van aanspraak op bijzondere bijstand en regelingen in het kader van minimabeleid wordt uitgegaan van hetzelfde vermogen zoals dat wordt vastgesteld voor de algemene bijstand.

 

In lid 2 is bepaald dat er met de overwaarde van de eigen woning rekening kan worden gehouden. Dit kan betekenen dat de belanghebbende door het aangaan of ophogen van een hypothecaire geldlening geacht wordt zelf in de kosten te kunnen voorzien.

Artikel 10. Het inkomen

Het college heeft een discretionaire bevoegdheid om te bepalen welk deel van de middelen in aanmerking wordt genomen voor de draagkracht als bijzondere bijstand wordt aangevraagd. Met de invoering van de Participatiewet betekent dit dat het college zich moet beraden op de vraag of bij de bepaling van de draagkracht rekening wordt gehouden met de kostendelersnorm of niet.

 

Het college oordeelt dat voor bijzondere bijstand uitgegaan wordt van de norm zonder rekening te houden met eventuele kostendelers. Er bestaat alleen recht op bijzondere bijstand als er sprake is van kosten voortvloeiende uit bijzondere omstandigheden en noodzakelijke kosten. Dat iemand eventuele woonkosten kan delen doet aan de bijzondere kosten op zichzelf niet af. Deze individuele bijzondere kosten kunnen niet direct of indirect worden afgewenteld op andere personen met wie wel algemene kosten gedeeld kunnen worden.

 

Het inkomen is de som van alle netto inkomensbestanddelen exclusief vakantiegeld waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Besloten is dat een verstrekte individuele inkomenstoeslag niet tot de middelen wordt gerekend bij het beoordelen van het recht op bijzondere bijstand. Dit omdat er een rechtsongelijkheid kan ontstaan wanneer er wel rekening wordt gehouden met een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag. Bij een belanghebbende die een individuele inkomenstoeslag reeds heeft ontvangen wanneer hij daarna bijzondere bijstand aanvraagt, wordt de verstrekte toeslag bij het inkomen opgeteld. Bij een belanghebbende die eerste een aanvraag voor bijzondere bijstand indient en later de individuele inkomenstoeslag aanvraagt, wordt de toeslag niet meegerekend bij zijn inkomen.

 

Bij een inkomen tot aan 110% van de geldende bijstandsnorm wordt de draagkracht op nihil vastgesteld. Bij een inkomen dat boven deze grens zit, wordt dat meerdere inkomen volledig geteld als draagkracht.

 

Bij belanghebbenden die een minnelijke regeling hebben in het kader van de WSNP of het traject schuldhulpverlening van de gemeente, wordt de draagkracht op nihil gesteld. De consulent schuldhulpverlening maakt tijdens het kennismakingsgesprek met de belanghebbende een beoordeling van het traject dat ingezet gaat worden. Dit vormt het startmoment.

Artikel 11. Draagkrachtperiode

Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat in beginsel de draagkracht over een periode van een jaar in aanmerking wordt genomen, dat wil zeggen: de periode van 12 maanden volgend op het maken van de bijzondere kosten.

 

De draagkrachtperiode kan afwijkend worden vastgesteld. Dit is in ieder geval aan de orde in de situaties genoemd in artikel 10 lid 5.

Artikel 12. Wijziging draagkracht(periode)

In het belang van de rechtszekerheid en de uitvoeringspraktijk geldt als uitgangspunt dat de draagkracht binnen de vastgestelde draagkrachtperiode in beginsel voor die periode definitief is. Een eenmaal vastgestelde draagkracht wordt in beginsel niet meer aangepast. Mogelijke uitzonderingen hierop zijn wijzigingen in de gezinssituatie.

Artikel 13. Woonkostentoeslag

Dit artikel regelt het recht op woonkostentoeslag.

 

Deze situatie kan zich voordoen dat er aanspraak is op huurtoeslag, alleen dat deze aanspraak tijdelijk nog niet ten gelde kan worden gemaakt. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een plotselinge daling in het inkomen. Deze daling kan ertoe leiden dat de huur niet meer vanuit het inkomen kan worden voldaan en er, gelet op het rekeninkomen, nog geen recht bestaat op huurtoeslag. Dit recht ontstaat dan pas in het volgende toeslagtijdvak. Gedurende de periode tot aan de toekenning van de huurtoeslag kan er dan een woonkostentoeslag worden verstrekt.

 

Daarnaast hebben personen met een eigen huis geen recht op huurtoeslag. Indien er sprake is van een dusdanig laag inkomen dat de woonkosten niet (volledig) vanuit dit inkomen betaald kan worden, bestaat in principe recht op woonkostentoeslag.

 

Verder is de mogelijkheid tot het opleggen van een verhuisplicht geregeld. Zwaarwegende belangen kunnen bestaan uit het feit dat het niet wenselijk is om belanghebbende te dwingen hun huis met verlies te verkopen waardoor zij worden geconfronteerd met een schuld. Ook de duur van de bijstandsafhankelijkheid dient betrokken te worde bij de overweging of een verhuis- of verkoopplicht moet worden opgelegd.

Artikel 14. Het recht op individuele inkomenstoeslag

Op grond van artikel 36 Participatiewet bestaat recht op de individuele inkomenstoeslag als uitzicht op inkomensverbetering ontbreekt.

Artikel 15. ontbreken uitzicht op inkomensverbetering

Het ontbreken van uitzicht op inkomensverbetering wordt aanwezig geacht indien niet werkende uitkeringsgerechtigden voldoen aan de eis van de referteperiode.

 

In situaties dat mensen al dan niet in deeltijd werken en inkomen verwerven dat niet boven de gestelde inkomensgrens uitkomt, is de bedoeling van het vooruitzicht op verbetering van de inkomenspositie afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden. Als uitbreiding van het dienstverband of een beter betaald dienstverband (met meer uren) elders niet mogelijk is door de gezondheid of andere in de persoon gelegen factoren kan gesteld worden dat het uitzicht op inkomensverbetering er niet is.

 

Studenten worden expliciet uitgesloten van de individuele inkomenstoeslag. De overweging hierachter is dat bij studenten, die zich met hun studie voorbereiden op de beroepspraktijk op hoger niveau, geen sprake is van het ontbreken van zicht hebben op inkomensverbetering.

 

Als het perspectief op inkomensverbetering van een student zich door in de persoon gelegen factoren slechts langzaam ontwikkeld, kan dat reden zijn om gebruik te maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 Awb. De situatie van de student dient dan echter vergelijkbaar te zijn met die van de werkenden met een langdurig laag inkomen.

Artikel 17. Reserveren

In beginsel moeten incidenteel (of periodiek) voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan worden voldaan uit iemands middelen via reservering dan wel via gespreide betaling achteraf. Het niet of onvoldoende kunnen reserveren vanwege de aflossing op schulden is in principe geen bijzondere omstandigheid volgens vaste jurisprudentie.

Artikel 18. Inrichtingskrediet

Onder inrichtingskosten behoren, naast de duurzame gebruiksgoederen, ook de stoffering (vloerbedekking, gordijnen, vitrage, etc.). De zorg voor een zogenaamde eerste woninginrichting moet gerekend worden tot de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Hiervoor dient altijd te worden gereserveerd. Als een belanghebbende niet (voldoende) heeft gereserveerd, is slechts in uitzonderlijke situaties bijstandsverlening mogelijk. Een voorbeeld hiervan zijn statushouders die voor het eerst in de Bommelerwaard worden gehuisvest.

Artikel 19. (Sociaal) medische kosten

Het is de eigen verantwoordelijkheid van een belanghebbende om zich in voldoende mate te verzekeren tegen medische kosten (inclusief tandartskosten). De gemeente geeft een bijdrage in de premie van de aanvullende zorgverzekering van de Collectieve zorgverzekering minima bij welke een belanghebbende zich kan verzekeren. En heeft afspraken gemaakt over de inhoud van de pakketten.

 

De basisverzekering is een passende en toereikende voorziening samen met de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg. Aanvragen voor medische kosten, die op grond van de aanvullende verzekering voor vergoeding in aanmerking komen, worden ook meestal afgewezen. In zeer schrijnende situaties behoort het verstrekken van bijzondere bijstand voor medische kosten tot de mogelijkheden.

Artikel 20. Reiskosten

Dit artikel bevat de regels voor het verlenen van bijzondere bijstand voor reiskosten die worden gemaakt voor het bezoeken van gezinsleden en naaste familieleden. Daaronder worden verstaan: de partner van de aanvrager of diens eerste of tweede graad bloedverwanten. In het algemeen geldt dat iedereen reiskosten heeft of kan hebben in verband met verplaatsingen die verband houden met het afleggen van bezoeken. Dat zijn algemene voorkomende kosten van het bestaan die niet noodzakelijk zijn in de zin van de wet dan wel niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Dergelijke kosten moet iemand in beginsel zelf uit zijn inkomen bekostigen. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen die meebrengen dat reiskosten noodzakelijk zijn én kunnen voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.Dit is bijvoorbeeld het geval bij kinderen van statushouders die vanwege de taalbarrière naar een internationale schakelklas moeten. Van sommige kinderen kan niet verlangd worden dat zij zelfstandig met de fiets naar dit onderwijs fietsen. Voor deze reiskosten worden de daadwerkelijke kosten op basis van OV 2e klasse vergoed. Meerkosten ten opzichte van de gebruikelijke afstand van 15 kilometer is in de praktijk lastig uitvoerbaar.

Artikel 21. Uitvaartkosten

De kosten van de uitvaart vallen toe aan de nalatenschap van de overledene. Indien een belanghebbende de nalatenschap vol heeft aanvaard, is hij verantwoordelijk voor die kosten. In het geval van meerdere erven zijn alle erfgenamen naar rato verantwoordelijk voor de kosten. Het kan enige tijd duren voordat bekend is of de nalatenschap vol wordt aanvaard omdat bijvoorbeeld niet bekend is of er schulden zijn.

Artikel 22. Kosten bewindvoering , mentorschap en curatele

Sinds 1 januari 2014 is de taakomschrijving van de bewindvoerder uitgebreid. Daaraan is toegevoegd dat de bewindvoerder voor de rechthebbende alle handelingen kan uitvoeren die bijdragen aan een goede uitvoering van de taken. Die bestaan in ieder geval uit het beheer en beschikking van de onder bewind staande goederen. Problematische schulden en verkwisting kunnen redenen zijn om beschermingsbewind uit te spreken. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt gebaseerd op de Regeling curatoren, bewindvoerders en mentoren. Het spreekt voor zich dat alleen bijzondere bijstand mogelijk is indien de Kantonrechter een beschikking heeft afgegeven voor een beschermingsmaatregel.

Artikel 23. Rechtsbijstand

De Wet op de rechtsbijstand (Wrb) is een aan de Participatiewet voorliggende voorziening. De Wrb regelt de rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen. De uitvoering hiervan is opgedragen aan de Raad voor Rechtsbijstand. De Raad voor Rechtsbijstand beoordeelt onder andere de verzoeken om toevoeging van een rechtsbijstandsverlener en regelt de betaling van de advocaat. De Wrb heeft geen betrekking op de betaling van griffiegelden en kent bovendien een eigen bijdrage. Ten aanzien van deze kosten kan de Wrb niet als een passende en toereikende voorliggende voorziening worden aangemerkt waardoor beide kostensoorten in aanmerking kunnen komen voor bijzondere bijstand.

Artikel 24. Collectieve zorgverzekering voor minima (CZM)

De mogelijkheid om categoriale bijstand te verlenen in de vorm van een aanvullende ziektekostenverzekering is geregeld in artikel 35 lid 6 van de Participatiewet. Hiermee kan het niet-gebruik van noodzakelijke voorzieningen worden teruggedrongen. De inkomensgrens wordt hierbij vastgesteld op 130% van de bijstandsnorm.

Artikel 25. Overige en slotbepalingen

Deze regels treden in werking met ingang van 1 januari 2021.

Naar boven