Verordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Zutphen 2011 (Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Zutphen 2011 (9e wijziging))

 

 

Ons kenmerk: 192317

 

De raad van de gemeente Zutphen,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 augustus 2021 met nummer 192317;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de:

 

Verordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Zutphen 2011 (Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Zutphen 2011 (9e wijziging))

 

 

Artikel I Wijziging verordening

De Algemene Plaatselijke Verordening Zutphen 2011 wordt als volgt gewijzigd:

 

A. Artikel 2:28, vijfde lid wordt gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

Bij de aanvraag van een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt een verklaring omtrent gedrag overgelegd van de exploitant en de op de aanvraag vermelde leidinggevenden, die niet meer dan drie maanden voor de aanvraag van de vergunning is afgegeven. Deze verplichting geldt niet indien de openbare inrichting tevens een horecabedrijf is als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet.

Bij de aanvraag van een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt een verklaring omtrent gedrag overgelegd van de exploitant en de op de aanvraag vermelde leidinggevenden, die niet meer dan drie maanden voor de aanvraag van de vergunning is afgegeven. Deze verplichting geldt niet als de openbare inrichting tevens een horecabedrijf is als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet.

 

B. Het opschrift van hoofdstuk 2, afdeling 5 wordt gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 5 Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Drank- en Horecawet

Afdeling 5 Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Alcoholwet

 

C. Artikel 2:34a wordt gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • alcoholhoudende drank,

  • horecabedrijf,

  • horecalocaliteit,

  • inrichting,

  • paracommerciële rechtspersoon,

  • sterke drank,

  • slijtersbedrijf en

  • zwak-alcoholische drank,

dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • alcoholhoudende drank,

  • horecabedrijf,

  • horecalocaliteit,

  • inrichting,

  • paracommerciële rechtspersoon,

  • sterke drank,

  • slijtersbedrijf en

  • zwak-alcoholische drank,

dat wat daaronder wordt verstaan in de Alcoholwet.

 

D. Artikel 2:48, tweede lid onder a en b wordt gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

2. Het bepaalde in liet eerste lid geldt niet voor:

  • a.

    een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

  • b.

    de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

  • a.

    een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;

  • b.

    een andere plaats dan een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt op grond van artikel 35 van de Alcoholwet.

 

E. Artikel 2:73a wordt gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

  • 1.

    Onder carbid schieten wordt verstaan: het in een bus/ container- /opslagvat op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water- of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

  • 2.

    Het is verboden in de openlucht met carbid te schieten.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid geldt niet indien het carbid schieten plaatsvindt tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 2.00 uur van het daaropvolgende jaar, mits:

    • a.

      bij het carbid schieten wordt gebruik gemaakt van bussen met een maximale inhoud van 40 liter;

    • b.

      het carbid schieten plaats vindt buiten de bebouwde kom op een afstand van ten minste 100 m van woningen en 300 m van gebouwen, bouwwerken of andere werken waarbinnen dieren verblijven;

    • c.

      het vrijschootsveld tenminste 100 m bedraagt en zich binnen dit schootsveld geen personen en/of openbare wegen of paden bevinden;

    • d.

      degene die met carbid schiet redelijkerwijs alle maatregelen heeft genomen ter voorkoming van gevaar voor mens en dier.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 1.

    Onder carbidschieten wordt verstaan: het in een (melk)bus/container/opslagvat op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het college met carbid te schieten.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid geldt niet als het carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10:00 uur en 18:00 uur, mits de door het college hierover vast te stellen nadere regels in acht worden genomen.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet Milieube heer, de Wet wapens en munitie of het Wetboek van Strafrecht .

 

F. Artikel 3:5, tweede lid onder c, onderdeel i wordt gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze verordening;

bepalingen gesteld bij of op grond van de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze verordening;

 

G. Artikel 3:5, derde lid onder a wordt gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

  • a.

    vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

  • a.

    betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a. van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, tweede lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

 

H. Artikel 3:13, tweede lid aanhef wordt gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid worden geweigerd in het belang van:

 

 

I. In de toelichting wordt artikel 1:5 gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

Een vergunning wordt persoonlijk genoemd, als die alleen of vooral is verleend vanwege de persoon van de vergunningaanvrager (diens persoonlijke kwaliteiten, zoals het bezit van een diploma of een bewijs van onbesproken levensgedrag). De persoonlijke vergunning is in beginsel niet overdraagbaar, tenzij de regeling dat uitdrukkelijk bepaalt of dit uit de aard van de vergunning voortvloeit. Een voorbeeld van een persoonsgebonden vergunning is de vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet. Deze wet bepaalt dat voor het verkrijgen van een vergunning de nodige diploma’s moeten zijn gehaald. Een persoonlijke vergunning is ook de standplaatsvergunning. Dit vanwege het persoonlijke karakter van de ambulante handel en omdat het aantal aanvragen om vergunning het aantal te verlenen vergunningen meestal verre overtreft. Het zou onredelijk zijn als een standplaatsvergunning zonder meer kan worden overgedragen aan een andere terwijl een groot aantal aanvragers op de wachtlijst staat.

Een vergunning wordt persoonlijk genoemd, als die alleen of vooral is verleend vanwege de persoon van de vergunningaanvrager (diens persoonlijke kwaliteiten, zoals het bezit van een diploma of een bewijs van onbesproken levensgedrag). De persoonlijke vergunning is in beginsel niet overdraagbaar, tenzij de regeling dat uitdrukkelijk bepaalt of dit uit de aard van de vergunning voortvloeit. Een voorbeeld van een persoonsgebonden vergunning is de vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet. Deze wet bepaalt dat voor het verkrijgen van een vergunning de nodige diploma’s moeten zijn gehaald. Een persoonlijke vergunning is ook de standplaatsvergunning. Dit vanwege het persoonlijke karakter van de ambulante handel en omdat het aantal aanvragen om vergunning het aantal te verlenen vergunningen meestal verre overtreft. Het zou onredelijk zijn als een standplaatsvergunning zonder meer kan worden overgedragen aan een ander terwijl een groot aantal aanvragers op de wachtlijst staat.

 

J. In de toelichting wordt artikel 2:24, eerste lid, punt 3 gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

3. Dansen in een inrichting op grond van de Drank- en Horecawet is uitgezonderd van het evenementenbegrip omdat dit in het algemeen niet als een evenement kan worden gezien. Een andere, meer incidenteel plaatsvindende activiteit dan het gelegenheid geven tot dansen (bijv. het optreden van een band, een houseparty, of een kooigevecht) kan wel als evenement worden aangemerkt. Zie Lbr 92/78. Zie verder hieronder onder feest.

3. Dansen in een inrichting op grond van de Alcoholwet is uitgezonderd van het evenementenbegrip omdat dit in het algemeen niet als een evenement kan worden gezien. Een andere, meer incidenteel plaatsvindende activiteit dan het gelegenheid geven tot dansen (bijv. het optreden van een band, een houseparty, of een kooigevecht) kan wel als evenement worden aangemerkt. Zie Lbr 92/78. Zie verder hieronder onder feest.

 

K. In de toelichting wordt artikel 2:27 gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

In plaats van de term “horecabedrijf” wordt nu de term “openbare inrichting” gebruikt. Dit voor de duidelijkheid. In de Drank- en Horecawet wordt namelijk met “horecabedrijf” alleen gedoeld op bedrijven waar bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank wordt verstrekt voor gebruik ter plaatse, de zogenaamde “natte horeca”. De bepalingen in de APV betreffen juist ook de bedrijven waar geen alcoholhoudende drank wordt verstrekt, de zogenaamde “droge horeca”: tearooms, lunchrooms en dergelijke, maar ook coffeeshops.

In plaats van de term “horecabedrijf” wordt nu de term “openbare inrichting” gebruikt. Dit voor de duidelijkheid. In de Alcoholwet wordt namelijk met “horecabedrijf” alleen gedoeld op bedrijven waar bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank wordt verstrekt voor gebruik ter plaatse, de zogenaamde “natte horeca”. De bepalingen in de APV betreffen juist ook de bedrijven waar geen alcoholhoudende drank wordt verstrekt, de zogenaamde “droge horeca”: tearooms, lunchrooms en dergelijke, maar ook coffeeshops.

 

L. In de toelichting wordt artikel 2:28, laatste alinea gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

Op basis van artikel 1:5 is de vergunning persoonsgebonden. Dat is bij deze exploitatievergunning niet zonder reden. De persoon van de exploitant speelt een belangrijke rol in de wijze van exploitatie en dus ook in de wijze waarop deze exploitatie het woon- en leefklimaat en de openbare orde beïnvloedt. Om die reden is in het vijfde lid de verplichting opgenomen voor de vergunningaanvrager om een recente verklaring omtrent gedrag over te leggen. In het kader van de Wet BIBOB, (Bevordering integriteitsbeoordelingen openbaar bestuur) zal de gemeente eerst zelf al het mogelijke moeten doen om de integriteit en achtergrond van de vergunningaanvrager te onderzoeken. Een belangrijk hulpmiddel kan daarbij de verklaring omtrent het gedrag zijn. Omdat de Drank- en Horecawet reeds andere mogelijkheden biedt om antecedentenonderzoek te doen naar de aanvrager van een vergunning, wordt de verplichting om een verklaring omtrent gedrag over te leggen beperkt tot die horecabedrijven die geen alcoholhoudende drank verstrekken.

Op basis van artikel 1:5 is de vergunning persoonsgebonden. Dat is bij deze exploitatievergunning niet zonder reden. De persoon van de exploitant speelt een belangrijke rol in de wijze van exploitatie en dus ook in de wijze waarop deze exploitatie het woon- en leefklimaat en de openbare orde beïnvloedt. Om die reden is in het vijfde lid de verplichting opgenomen voor de vergunningaanvrager om een recente verklaring omtrent gedrag over te leggen. In het kader van de Wet BIBOB, (Bevordering integriteitsbeoordelingen openbaar bestuur) zal de gemeente eerst zelf al het mogelijke moeten doen om de integriteit en achtergrond van de vergunningaanvrager te onderzoeken. Een belangrijk hulpmiddel kan daarbij de verklaring omtrent het gedrag zijn. Omdat de Alcoholwet reeds andere mogelijkheden biedt om antecedentenonderzoek te doen naar de aanvrager van een vergunning, wordt de verplichting om een verklaring omtrent gedrag over te leggen beperkt tot die horecabedrijven die geen alcoholhoudende drank verstrekken.

 

M. In de toelichting wordt artikel 2:32, derde alinea gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

In een aantal grote steden doet zich het verschijnsel voor dat drugverslaafden naar bepaalde cafés gaan om daar gestolen goederen aan de man te brengen. Artikel 2:32 sluit aan op het in artikel 14 Drank en Horecawet neergelegde verbod tot het uitoefenen van de kleinhandel. Dit laatste verbod ziet echter slechts op verkoophandelingen.

In een aantal grote steden doet zich het verschijnsel voor dat drugverslaafden naar bepaalde cafés gaan om daar gestolen goederen aan de man te brengen. Artikel 2:32 sluit aan op het in artikel 14 Alcoholwet neergelegde verbod tot het uitoefenen van de kleinhandel. Dit laatste verbod ziet echter slechts op verkoophandelingen.

 

N. In de toelichting wordt artikel 2:34 gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

Artikel 23 lid 3 van de Drank- en Horecawet bepaalt dat bij verordening regels kunnen worden gesteld omtrent het beperken van een vergunning tot het verstrekken van alcoholhoudende drank. In deze bepaling wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het gestelde verbod.

Artikel 25a van de Alcoholwet bepaalt dat bij verordening regels kunnen worden gesteld over het beperken van een vergunning tot het verstrekken van alcoholhoudende drank. In deze bepaling wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het gestelde verbod.

 

O. In de toelichting wordt het opschrift van hoofdstuk 2, afdeling 5 gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 5: Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Drank- en Horecawet.

Afdeling 5: Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Alcoholwet.

 

P. In de toelichting bij hoofdstuk 2, afdeling 5 wordt de eerste alinea gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

Oneerlijke mededinging

De op basis van artikel 4 van de DHW door gemeenten te stellen regels met betrekking tot de paracommerciële horecabedrijven dienen ter voorkoming van oneerlijke mededinging. Uit de MvT (Kamerstukken II 2008/09, 32 022, nr. 3, p. 10) blijkt dat de regering ervan uitgaat dat de gemeenten de belangrijke maatschappelijke functie van de verschillende paracommerciële instellingen in acht zullen nemen en geen onnodige beperkingen zullen opleggen daar waar de mededinging niet in het geding is en er geen sprake is van onverantwoorde verstrekking van alcohol, met name aan jongeren.

Oneerlijke mededinging

De op basis van artikel 4 van de Alcoholwet door gemeenten te stellen regels met betrekking tot de paracommerciële horecabedrijven dienen ter voorkoming van oneerlijke mededinging. Uit de MvT (Kamerstukken II 2008/09, 32 022, nr. 3, p. 10) blijkt dat de regering ervan uitgaat dat de gemeenten de belangrijke maatschappelijke functie van de verschillende paracommerciële instellingen in acht zullen nemen en geen onnodige beperkingen zullen opleggen daar waar de mededinging niet in het geding is en er geen sprake is van onverantwoorde verstrekking van alcohol, met name aan jongeren.

 

Q. In de toelichting wordt artikel 2:34a, aanhef en tweede bullet gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

De definities uit de DHW werken door in de op de DHW gebaseerde regelgeving. Ter verduidelijking is een uitdrukkelijke verwijzing opgenomen, waaruit tevens blijkt dat deze definities enkel voor afdeling 5 gelden. Het gaat om de volgende definities.

  • horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse. In afdeling 4 (Toezicht op openbare inrichtingen) wordt de term horecabedrijf niet gebruikt, maar de term openbare inrichting. Uit de definitie in artikel 2:27 blijkt dat onder openbare inrichtingen niet alleen horecabedrijven als bedoeld in de DHW vallen, maar ook bedrijven waar alleen alcoholvrije drank wordt geschonken, of rookwaar voor gebruik ter plaatse wordt versterkt (coffeeshops), of zwak-alcoholhoudende drank om mee te nemen wordt verkocht (snackbars en dergelijke). Op de horecabedrijven in de zin van de DHW is dus zowel afdeling 4 als afdeling 5 van toepassing.

De definities uit de Alcoholwet werken door in de op de Alcoholwet gebaseerde regelgeving. Ter verduidelijking is een uitdrukkelijke verwijzing opgenomen, waaruit tevens blijkt dat deze definities enkel voor afdeling 5 gelden. Het gaat om de volgende definities.

  • horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse. In afdeling 4 (Toezicht op openbare inrichtingen) wordt de term horecabedrijf niet gebruikt, maar de term openbare inrichting. Uit de definitie in artikel 2:27 blijkt dat onder openbare inrichtingen niet alleen horecabedrijven als bedoeld in de Alcoholwet vallen, maar ook bedrijven waar alleen alcoholvrije drank wordt geschonken, of rookwaar voor gebruik ter plaatse wordt versterkt (coffeeshops), of zwak-alcoholhoudende drank om mee te nemen wordt verkocht (snackbars en dergelijke). Op de horecabedrijven in de zin van de Alcoholwet is dus zowel afdeling 4 als afdeling 5 van toepassing.

 

R. In de toelichting wordt artikel 2:34b gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4 van de DHW verplicht gemeenten ter voorkoming van oneerlijke mededinging regels te stellen waaraan paracommerciële rechtspersonen zich te houden hebben wanneer zij alcoholhoudende drank verstrekken. Op grond van artikel 4, eerste lid en derde lid, onder a, van de DHW moet geregeld worden gedurende welke tijden in de betrokken inrichting alcoholhoudende drank mag worden verstrekt. Met andere woorden, de schenktijden voor alcoholhoudende dranken moeten geregeld worden. Op grond van artikel 4, eerste lid en derde lid, onder b en c, van de DHW moeten regels gesteld worden met betrekking tot door paracommerciële rechtspersonen in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn. Uiteraard alleen voor zover er tijdens deze bijeenkomsten alcoholhoudende drank wordt verstrekt door de paracommerciële rechtspersoon. Zoals in het algemeen deel van deze toelichting al is aangegeven betekent dit dat de gemeentelijke uitwerking moet leiden tot regels die op z’n minst in enige mate bijdragen aan het voorkomen van oneerlijke mededinging.

 

Op grond van artikel 4, vierde lid, van de DHW heeft de burgemeester de bevoegdheid om voor ten hoogste twaalf aaneengesloten dagen ontheffing te verlenen van de hier door de raad gestelde regels voor schenktijden en voor de verschillende soorten bijeenkomsten. Het gaat om bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard. Uit deze bewoordingen van de wet blijkt dat hier zeer terughoudend mee moet worden omgegaan. Te denken valt aan kampioenschappen en dergelijke grotendeels onvoorziene gebeurtenissen, maar het kan ook gaan om feestelijkheden die wel te voorzien zijn, zoals carnaval en Koningsdag.

Omdat de burgemeester deze bevoegdheid rechtstreeks aan de wet ontleent, kan de raad hier verder geen beperkingen aan stellen. De burgemeester kan hiervoor zelf uiteraard wel beleidsregels opstellen (artikel 4:81 van de Awb).

Artikel 4 van de Alcoholwet verplicht gemeenten ter voorkoming van oneerlijke mededinging regels te stellen waaraan paracommerciële rechtspersonen zich te houden hebben wanneer zij alcoholhoudende drank verstrekken. Op grond van artikel 4, eerste lid en derde lid, onder a. van de Alcoholwet moet geregeld worden gedurende welke tijden in de betrokken inrichting alcoholhoudende drank mag worden verstrekt. Met andere woorden, de schenktijden voor alcoholhoudende dranken moeten geregeld worden. Op grond van artikel 4, eerste lid en derde lid, onder b en c, van de Alcoholwet moeten regels gesteld worden met betrekking tot door paracommerciële rechtspersonen in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn. Uiteraard alleen voor zover er tijdens deze bijeenkomsten alcoholhoudende drank wordt verstrekt door de paracommerciële rechtspersoon. Zoals in het algemeen deel van deze toelichting al is aangegeven betekent dit dat de gemeentelijke uitwerking moet leiden tot regels die op z’n minst in enige mate bijdragen aan het voorkomen van oneerlijke mededinging.

 

Op grond van artikel 4, vierde lid, van de Alcoholwet heeft de burgemeester de bevoegdheid om voor ten hoogste twaalf aaneengesloten dagen ontheffing te verlenen van de hier door de raad gestelde regels voor schenktijden en voor de verschillende soorten bijeenkomsten. Het gaat om bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard. Uit deze bewoordingen van de wet blijkt dat hier zeer terughoudend mee moet worden omgegaan. Te denken valt aan kampioenschappen en dergelijke grotendeels onvoorziene gebeurtenissen, maar het kan ook gaan om feestelijkheden die wel te voorzien zijn, zoals carnaval en Koningsdag.

Omdat de burgemeester deze bevoegdheid rechtstreeks aan de wet ontleent, kan de raad hier verder geen beperkingen aan stellen. De burgemeester kan hiervoor zelf uiteraard wel beleidsregels opstellen (artikel 4:81 van de Awb).

 

S. In de toelichting wordt artikel 2:34c gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

Deze bepaling is een uitwerking van artikel 25a van de DHW. Het verbiedt de verstrekking van sterke of alcoholhoudende drank in inrichtingen van een bepaalde aard.

Deze bepaling is een uitwerking van artikel 25a van de Alcoholwet. Het verbiedt de verstrekking van sterke of alcoholhoudende drank in inrichtingen van een bepaalde aard.

 

T. In de toelichting wordt artikel 2:48 gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

In dit artikel is een verbod opgenomen om op een openbare plaats alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben. Dit verbod geldt uiteraard niet voor terrassen die deel uitmaken van een horecabedrijf, of voor een evenement waarbij van gemeentewege op grond van artikel 35 van de Drank en Horecawet toestemming is verleend om op de plaats waar dat evenement zich afspeelt alcoholhoudende drank te verstrekken.

Omdat het sinds de wijziging van de Drank- en Horecawet in 2013 voor jongeren onder de achttien jaar sowieso verboden is om alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben, is dit artikel aangepast en is het alleen nog van toepassing op personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.

In dit artikel is een verbod opgenomen om op een openbare plaats alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben. Dit verbod geldt uiteraard niet voor terrassen die deel uitmaken van een horecabedrijf, of voor een evenement waarbij van gemeentewege op grond van artikel 35 van de Alcoholwet toestemming is verleend om op de plaats waar dat evenement zich afspeelt alcoholhoudende drank te verstrekken.

Omdat het sinds de wijziging van de Drank- en Horecawet in 2013 (de huidige Alcoholwet) voor jongeren onder de achttien jaar sowieso verboden is om alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben, is dit verbod alleen nog van toepassing op personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.

 

U. In de toelichting wordt artikel 2:48a, tweede alinea gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

Omdat het sinds de wijziging van de Drank- en Horecawet in 2013 voor jongeren onder de achttien jaar sowieso verboden is om alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben, is dit artikel aangepast en is het alleen nog van toepassing op personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.

Omdat het sinds de wijziging van de Drank- en Horecawet in 2013 (de huidige Alcoholwet) voor jongeren onder de achttien jaar sowieso verboden is om alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben, is dit verbod alleen nog van toepassing op personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.

 

V. In de toelichting wordt artikel 2:73a gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

Het carbid schieten heeft de laatste jaren aan populariteit gewonnen als goedkoop alternatief voor het afsteken van vuurwerk. Ook in Zutphen komen rond de jaarwisseling regelmatig vragen over de voorwaarden voor het schieten met carbid. De activiteit is niet zonder risico’s voor de veiligheid van personen en goederen en kan bovendien door de harde knallen behoorlijk wat overlast veroorzaken. Het carbid schieten valt niet onder vuurwerk, en de regels uit het Vuurwerkbesluit zijn daarom niet van toepassing. Veel gemeenten zijn er in de afgelopen jaren daarom toe overgaan hierover regels op te nemen in de APV. De invulling van deze regels verschilt per gemeente. In dit artikel worden de tijdstippen waarop het carbid schieten wordt toegestaan gelijk getrokken met de tijdstippen waarop vuurwerk mag worden afgestoken, namelijk op oudjaarsdag vanaf 10.00 uur tot 1 januari 2.00 uur. Daarmee wordt de overlast beperkt, omdat het op deze tijdstippen reeds is toegestaan (knal-)vuurwerk af te steken. De overlast wordt ook beperkt door afstanden en een maximale afmeting van de bussen die gebruikt mogen worden. Tevens wordt ten behoeve van de veiligheid een afstandcriterium ten behoeve van de veiligheid van personen opgenomen. In veel gemeenten zijn uitgebreidere voorschriften te vinden voor het carbid schieten. Bij het opstellen van dit artikel is getracht het aantal voorschriften minimaal te houden, in verband met het streven naar beperking van het aantal regels.

Het carbid schieten heeft de laatste jaren aan populariteit gewonnen als goedkoop alternatief voor het afsteken van vuurwerk. Ook in Zutphen komen rond de jaarwisseling regelmatig vragen over de voorwaarden voor het schieten met carbid. De activiteit is niet zonder risico’s voor de veiligheid van personen en goederen en kan bovendien door de harde knallen behoorlijk wat overlast veroorzaken. Het carbid schieten valt niet onder vuurwerk, en de regels uit het Vuurwerkbesluit zijn daarom niet van toepassing. Veel gemeenten zijn er in de afgelopen jaren daarom toe overgaan hierover regels op te nemen in de APV. De invulling van deze regels verschilt per gemeente. In dit artikel wordt het carbid schieten toegestaan op oudjaarsdag vanaf 10.00 uur tot 18.00 uur. Daarmee wordt de overlast beperkt, omdat het op deze tijdstippen al is toegestaan (knal-)vuurwerk af te steken. Daarnaast moet voldaan worden aan de nadere regels die het college hierover vaststelt.

 

 

 

 

W. In de toelichting wordt artikel 3:5 gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

In artikel 3:5. wordt zo veel mogelijk dezelfde terminologie gehanteerd en worden nagenoeg dezelfde eisen gesteld als in artikel 5van de Drank- en Horecawet en het daarop gebaseerde Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet. Dit heeft als voordeel dat voor seksinrichtingen waarvoor tevens een vergunning krachtens de Drank- en Horecawet is vereist een antecedentenonderzoek kan worden verricht. Belangrijker nog dan dit procedurele argument is het feit dat inhoudelijk min of meer dezelfde belangen wegen bij de antecedentenbeoordeling. In aanvulling op het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horeca zijn in deze bepaling zedendelicten en mishandeling uit het Wetboek van Strafrecht en overtredingen van de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) opgenomen. De toevoeging van bepalingen over misdrijven tegen de zeden en mishandeling dienen ter bescherming van de prostituees. De relevantie van de opname van de Vreemdelingenwet en de Wav is gelegen in de bestrijding van de mensenhandel.

Net als in de Drank- en Horecawet kan de aanduiding “in enig opzicht van slecht levensgedrag” in het eerste lid onder b. méér omvatten dan wat gesteld is in de navolgende leden. Anders gezegd: het tweede lid tot en met het zesde lid geven aan wanneer in elk geval sprake is van “in enig opzicht slecht levensgedrag”. Dat het niet als een limitatieve opsomming moet worden opgevat blijkt uit het gebruik van het woord “onverminderd” aan het begin van het tweede lid.

In artikel 3:5 wordt zo veel mogelijk dezelfde terminologie gehanteerd en worden nagenoeg dezelfde eisen gesteld als in de Alcoholwethet daarop gebaseerde Alcoholbesluit Dit heeft als voordeel dat voor seksinrichtingen waarvoor tevens een vergunning krachtens de Alcoholwet is vereist een antecedentenonderzoek kan worden verricht. Belangrijker nog dan dit procedurele argument is het feit dat inhoudelijk min of meer dezelfde belangen wegen bij de antecedentenbeoordeling. In aanvulling op het Alcoholbesluit zijn in deze bepaling zedendelicten en mishandeling uit het Wetboek van Strafrecht en overtredingen van de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) opgenomen. De toevoeging van bepalingen over misdrijven tegen de zeden en mishandeling dienen ter bescherming van de prostituees. De relevantie van de opname van de Vreemdelingenwet en de Wav is gelegen in de bestrijding van de mensenhandel.

Net als in de Alcoholwet kan de aanduiding “in enig opzicht van slecht levensgedrag” in het eerste lid onder b. méér omvatten dan wat gesteld is in de navolgende leden. Anders gezegd: het tweede lid tot en met het zesde lid geven aan wanneer in elk geval sprake is van “in enig opzicht slecht levensgedrag”. Dat het niet als een limitatieve opsomming moet worden opgevat blijkt uit het gebruik van het woord “onverminderd” aan het begin van het tweede lid

 

 

 

Artikel II Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na de datum van bekendmaking.

Artikel III Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Zutphen 2011 (9e wijziging)).

 

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van

de raad van de gemeente Zutphen,

gehouden op: 20 september 2021

De voorzitter, de griffier,

Naar boven