Gemeenteblad van Hellendoorn
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hellendoorn | Gemeenteblad 2021, 345676 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hellendoorn | Gemeenteblad 2021, 345676 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Hellendoorn 2020 (5e wijziging)
Nijverdal, 21 september 2021 Nr. 2021-005866
De raad van de gemeente Hellendoorn;
gelet op het bepaalde in artikel 149 Gemeentewet;
gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 17 augustus 2021 met kenmerk 2021-005866;
Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Hellendoorn 2020 (5e wijziging)
Artikel 2 Wijziging artikel 2:27
Artikel 2:27, eerste lid komt als volgt te luiden:
In deze afdeling wordt verstaan onder openbare inrichting: een hotel, restaurant, afhaal- en bezorgcentrum, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.
Artikel 3 Wijziging artikel 2:28
Artikel 2:28 is herzien en komt nu als volgt te luiden:
Artikel 2:28 Exploitatievergunning
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het eerste lid weigeren:
indien een leidinggevende van het bedrijf zoals bedoeld in artikel 2:27, derde lid binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.
De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod genoemd in het eerste lid, aan openbare inrichtingen die een horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet en reeds beschikken over een geldige alcoholvergunning, als zich in de zes maanden voorafgaand aan het verzoek geen incidenten met betrekking tot openbare orde en veiligheid, geweld, overlast op straat of drugsgebruik en/of –handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting. Ook mogen er geen andere weigeringsgronden zijn.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8, tweede lid, geldt dat, indien een aanvraag voor een vergunning voor het exploiteren of doen exploiteren van een inrichting wordt ingediend minder dan acht weken voor de beoogde datum van de exploitatie en daardoor behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is, de burgemeester kan besluiten de vergunning te weigeren.
De vergunning wordt aangevraagd door de leidinggevende zoals bedoeld in artikel 2:27, derde lid, onder a. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een daarvoor bestemd formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
De leidinggevende zoals bedoeld in artikel 2:27, derde lid onder a is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor dit niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen één maand, aan de burgemeester te melden en een wijziging van zijn vergunning aan te vragen. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning als het bedrijf aan de vereisten voldoet. Indien niet binnen een maand na de verandering van omstandigheden een aanvraag wordt ingediend, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken. Een bestaande vergunning vervalt zodra de vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, in werking treedt.
Een vergunning kan op grond van artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur door de burgemeester worden geweigerd dan wel ingetrokken, indien er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de voornoemde wet. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
Artikel 5 Toevoeging artikel 2:80
Er wordt een nieuw artikel 2:80 ingevoegd, dat komt te luiden:
Artikel 2:80 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat
De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot een of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit of door de leidinggevende(n) zoals bedoeld in artikel 2:27, derde lid onder druk staat. Het aanwijzingsbesluit bepaalt de duur van de periode dat de aanwijzing geldt. Deze duur bedraagt maximaal vijf jaar en kan – indien dat met het oog op de bovengenoemde belangen naar het oordeel van de burgemeester nodig is – eenmalig worden verlengd met nogmaals een termijn van maximaal vijf jaar.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:
indien een leidinggevende van het bedrijf zoals bedoeld in artikel 2:27, derde lid binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.
De vergunning wordt aangevraagd door de leidinggevende zoals bedoeld in artikel 2:27, derde lid, onder a. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een daarvoor bestemd formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
De leidinggevende zoals bedoeld in artikel 2:27, derde lid, onder a is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor dit niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen één maand, aan de burgemeester te melden en een wijziging van zijn vergunning aan te vragen. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning als het bedrijf aan de vereisten voldoet. Indien niet binnen een maand na de verandering van omstandigheden een aanvraag wordt ingediend, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken. Een bestaande vergunning vervalt, zodra de vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, in werking treedt.
Een vergunning kan op grond van artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur door de burgemeester worden geweigerd dan wel ingetrokken, indien er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de voornoemde wet. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
Het aanwijzingsbesluit geldt voor het aangewezen gebouw, het aangewezen gebied en de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten direct na de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Voor bedrijven die vóór de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit in het aangewezen gebouw of gebied gevestigd waren en/of zich bezig hielden met de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten, dient in het aanwijzingsbesluit een redelijke overgangstermijn geboden te worden. Na het verstrijken van de overgangstermijn wordt het verbod uit het derde lid van toepassing. De overgangstermijn bedraagt minimaal 6 maanden en maximaal 1 jaar.
Toelichting Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Hellendoorn 2020 (5e wijziging)
In de toelichting op Hoofdstuk 2 Afdeling 4 Toezicht op openbare inrichtingen wordt onder het kopje Algemeen de alinea over Zijn afhaalzaken openbare inrichtingen? als volgt gewijzigd:
Zijn afhaalzaken openbare inrichtingen?
Zaken waar etenswaren worden verkocht of bereid die direct voor consumptie geschikt zijn maar waarin het niet mogelijk is om die etenswaren ter plekke te consumeren, vallen ook onder de definitie van ‘openbare inrichting’ in artikel 2:27, eerste lid. Het gaat bijvoorbeeld om traiteurs, pizzabakkers, sushi- of shoarmazaken die alleen maaltijden op bestelling thuis afleveren of waar de maaltijden kunnen worden afgehaald.
Daarnaast wordt, waar gesproken wordt over de Drank- en Horecawet, dit vervangen door de Alcoholwet.
De toelichting op artikel 2:27 komt te luiden:
Zie voor een uitleg van het begrip ‘openbare inrichting’ het gedeelte hiervoor onder ‘Algemeen’, onder het kopje ‘Natte en droge horeca’, onder het kopje ‘Zijn afhaalzaken openbare inrichtingen?’ en Afdeling 8 ‘Toezicht op openbare inrichtingen’.
In het derde lid is een definitie van leidinggevende opgenomen.
De toelichting op artikel 2:28 komt te luiden:
Op grond van artikel 1:7 gelden vergunningen voor onbepaalde tijd, zo ook de exploitatievergunning. Indien de gemeente een tijdsduur wil verbinden aan de vergunning van bijvoorbeeld vijf of tien jaar, dan is het alleen op gronden ontleend aan dwingende redenen van algemeen belang geoorloofd een termijn te stellen.
De exploitatievergunning is persoonsgebonden. De persoon van de leidinggevende speelt immers een belangrijke rol bij de wijze van exploitatie en dus ook bij de wijze waarop deze exploitatie het woon- en leefklimaat en de openbare orde beïnvloedt. Om die reden is het verplicht voor de aanvrager om een recente Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor de leidinggevende over te leggen. De leidinggevende kan de aanvrager zelf zijn, maar ook iemand die bij hem in dienst is (zie artikel 2:27, derde lid). Indien toepassing wordt gegeven aan de mogelijkheden van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob), zal de gemeente zelf al het mogelijke moeten doen om de integriteit en achtergrond van de aanvrager te onderzoeken. Een belangrijk hulpmiddel kan daarbij de VOG zijn, die moet worden ingediend door de aanvrager en leidinggevenden. Daarna kan het Landelijk Bureau Bibob eventueel om advies worden gevraagd.
De gemeente Hellendoorn heeft beleidsregels vastgesteld over de wijze waarop zij gebruik maakt van de haar toekomende bevoegdheden op grond van de Wet Bibob. De toepassing van deze wet geeft de burgemeester een extra instrument om (ondermijnende) criminele activiteiten te weren uit de gemeente. De Wet Bibob maakt het mogelijk om vergunningen, ontheffingen, subsidies en overheidsopdrachten te weigeren of in te trekken als sprake is van een ernstig gevaar dat criminele activiteiten mogelijk worden gemaakt met behulp van overheidsmiddelen of dat met behulp van overheidsmiddelen uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen op geld waardeerbare voordelen zullen worden benut. De exploitatievergunning voor de in artikel 2:28 genoemde inrichtingen is ook opgenomen in het Bibob-beleid van de gemeente Hellendoorn.
Voor de exploitatievergunning wordt gebruik gemaakt van dezelfde Bibob-vragenlijst als bij de alcoholvergunning op grond van de Alcoholwet. Door middel van deze vragenlijst ontstaat er zicht op geldstromen, bedrijfsplan, contracten, leningen en herkomst van vermogen van de onderneming.
In dit lid is onder a bepaald dat een exploitatievergunningplicht geldt voor openbare inrichtingen als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid. Op grond van het eerste lid, onder b is het verboden een bedrijf uit te oefenen zonder exploitatievergunning in een op grond van artikel 2:80, tweede lid, aangewezen gebouw, gebied of bedrijfsactiviteit.
In dit lid zijn de weigeringsgronden opgenomen.
Als het bestemmingsplan de vestiging van een bedrijf niet toelaat, ligt het niet voor de hand om wel een exploitatievergunning te verlenen. Er kan immers toch geen gebruik van worden gemaakt wegens strijdigheid met het bestemmingsplan. Strijd met het bestemmingsplan is daarom als imperatieve weigeringsgrond opgenomen (onderdeel g). Volgens jurisprudentie is dit aanvaardbaar, omdat een dergelijke bepaling geen zelfstandige planologische regeling bevat. Weliswaar brengt dit mee dat de burgemeester treedt in een beoordeling van het geldende bestemmingsplan, maar dit laat de bevoegdheid van het college bij de toepassing van het geldende bestemmingsplan onverlet. Van een doorkruising van de Woningwet of de Wet ruimtelijke ordening is geen sprake.
Bij de aanvraag voor een exploitatievergunning dient de aanvrager van alle leidinggevenden, inclusief de ondernemer zelf, een VOG aan te leveren (onderdeel c). Dit om inzichtelijk te krijgen of de ondernemer, dan wel de leidinggevenden van goed levensgedrag zijn.
Slecht levensgedrag (onderdeel c)
Voor de reikwijdte van het begrip ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ wordt aangesloten bij de terminologie van de Alcoholwet. Indien de leidinggevende(n) de verplichtingen uit het artikel of de vergunningvoorschriften niet nakomt, kan er reden zijn de vergunning in te trekken.
Onder andere geldt dat slechts feiten die zich hebben voorgedaan in de periode van vijf jaar voorafgaand aan het nemen van een besluit op de aanvraag in de beoordeling van de aanvraag betrokken worden. Hebben zich in die periode geen feiten voorgedaan die te maken hebben met het levensgedrag van de leidinggevende(n), dan zal de vergunning om redenen ontleend aan het levensgedrag niet worden geweigerd. Als zich in die periode wel voorvallen hebben voorgedaan, dan kijkt de burgemeester ook naar de voorvallen in het verdere verleden om te bezien of er een patroon van zodanig levensgedrag valt te ontwaren dat het woon- en leefmilieu of de openbare orde in de omgeving van het horecabedrijf mogelijk negatief wordt beïnvloed.
ABRvS 18-07-2018, ECLI:NL:RVS:2018:2456. Gelet op het ontbreken van een nadere omschrijving van het begrip slecht levensgedrag in de APV, beoogt de APV kennelijk aan te sluiten bij de terminologie van de Drank- en Horecawet. Bij of krachtens de Drank- en Horecawet is geen nadere omschrijving gegeven van de eis dat leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn. Gelet hierop zijn geen beperkingen gesteld aan de feiten of omstandigheden, die bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken. Het is niet vereist dat bij die beoordeling alleen feiten en omstandigheden die te maken hebben met de exploitatie van een café worden betrokken. Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2013 (ECLI:RVS:2013:CA0629) volgt verder dat een strafrechtelijke veroordeling niet vereist is.
ABRvS 18-12-2019, ECLI:NL:RVS:2019:4258; Voorzieningenrechter Raad van State 05-03-2020, ECLI:NL:RVS:2020:689 en ECLI:NL:RVS:2020:690. De Afdeling vindt dat het in beginsel voldoende duidelijk en ondubbelzinnig, objectief, transparant en toegankelijk genoeg is om iemand zijn levensgedrag tegen te werpen en dat er dus geen sprake is van strijd met artikel 10 van de Dienstenrichtlijn.
Voor een aantal categorieën van kleinschalige openbare inrichtingen waarbij de openbare orde evident niet in het geding is, is geen vergunning nodig. Het gaat hierbij om:
De burgemeester kan -indien gewenst- het toepassingsgebied verder beperken of vergroten.
Hier wordt een alternatief geïntroduceerd voor de openbare inrichtingen die onder de Alcoholwet vallen, de zogenaamde natte horeca die in het bezit zijn van een alcoholvergunning.
Indien deze in de afgelopen zes maanden geen ernstige overlast gegeven hebben, verleent de burgemeester een vrijstelling. De exploitatievergunning fungeert in dit systeem dan nog alleen als stok achter de deur voor de natte horecabedrijven die ernstige overlast geven. Deze bedrijven zijn immers al getoetst op justitie- en politiegegevens op grond van de Alcoholwet.
Geeft een horecabedrijf alsnog ernstige overlast of is het horecabedrijf niet meer in het bezit van een alcoholvergunning, dan trekt de burgemeester de vrijstelling in. Het bedrijf heeft dan een vergunning nodig en zal die dus moeten aanvragen. Zolang de vergunning niet is verleend, zal het bedrijf gesloten moeten blijven.
Voor de zogenaamde droge horeca – waar geen alcohol wordt geschonken – blijft de exploitatievergunning wel van toepassing. Deze vergunningplicht op grond van de APV maakt het voor de gemeenten mogelijk om ook voor deze aanvragen een VOG te vragen en een Bibobonderzoek te doen. De exploitatievergunning is immers op grond van artikel 1:5 persoonsgebonden.
Wanneer het horecabedrijf geen alcoholvergunning meer heeft, vervalt de verleende vrijstelling. Het bedrijf heeft dan een nieuwe vergunning nodig en zal die dus moeten aanvragen. Zolang de vergunning niet is verleend, zal het bedrijf gesloten moeten blijven.
Artikel 1:2 stelt een beslistermijn van vier weken. Artikel 1:8 bevat een weigeringsgrond wanneer een aanvraag om een vergunning of ontheffing minder dan vier weken van tevoren is ingediend en een goede beoordeling hierdoor niet mogelijk is.
Gezien de complexe beoordeling van een aanvraag om een exploitatievergunning worden de genoemde termijnen van vier weken onvoldoende geacht voor een goede beoordeling. Deze leden stellen voor de exploitatievergunning de aanvraag- en beslistermijn op acht weken. Dit is gelijk aan de vergunning op basis van de Alcoholwet. De beoordelingstermijn is voor een exploitatievergunning vergelijkbaar.
Dit artikel valt onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn. Het gaat hier om een vergunning voor met name horeca-inrichtingen (eerste lid) en om vrijstelling van die vergunningplicht (vierde lid). Het zou met name vanwege aspecten van openbare orde en milieu onwenselijk zijn als deze zonder een op de inrichting afgestemde vergunning kunnen openen.
In het negende lid wordt de wijze van indiening van de aanvraag van een vergunning geregeld, alsmede welke gegevens en bescheiden moeten worden overgelegd. De vereiste gegevens worden nodig geacht teneinde een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.
De burgemeester kan aanvullende gegevens vragen van de aanvrager. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan gegevens die verband houden met registraties van het specifieke gebouw of de specifieke bedrijfsmatige activiteit.
In het bedrijf dient te allen tijde een op de vergunning vermelde leidinggevende aanwezig te zijn.
Om oog te houden op relevante veranderingen moet de vergunningverlener daarvan weet hebben. De leidinggevende zoals vermeld in artikel 2:27, derde lid, onder a is verplicht wijzigingen te melden. Als er met in achtneming van de geldende regels geen bezwaar bestaat tegen een voortgezet bedrijf, wordt een gewijzigde vergunning verleend. Als blijkt dat de wijzigingen niet zijn gemeld, kan dat leiden tot intrekking van de vergunning. Het is van groot belang om een actueel overzicht te hebben van de in de gemeente actieve leidinggevenden van bedrijven. Om die reden moet ook worden gemeld dat de exploitatie wordt beëindigd of overgedragen. Ook wanneer slechts één van de leidinggevenden stopt.
Om schijnbeheer te voorkomen en te bestrijden is het van belang dat de leidinggevenden van bedrijven bij de gemeente bekend zijn. Een wijziging in het beheer kan pas plaatsvinden indien de burgemeester de gevraagde wijziging in het beheer heeft bijgeschreven en de leidinggevende van het bedrijf hiervan bericht heeft ontvangen.
In dit lid wordt onder a tot en met g opgesomd wanneer de burgemeester een vergunning kan intrekken of wijzigen. De burgemeester kan onder andere de vergunning intrekken of wijzigen indien een leidinggevende betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten. Ook kan de burgemeester de vergunning intrekken of wijzigen wanneer een leidinggevende toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed. De vergunning kan ook worden ingetrokken indien door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast.
Sub d is opgenomen om constructies van schijnbeheer tegen te kunnen gaan indien de praktijk niet in overeenstemming is met de situatie zoals op de vergunning vermeld.
Deze leden geven een aanvullende sluitingsbevoegdheid wanneer sprake is van een vergunningplicht. Ook pandeigenaren spelen een belangrijke rol bij het aantrekken van bonafide ondernemers en het weren van malafide ondernemers. Daar waar wordt geconstateerd dat er strafbare feiten plaatsvinden vanuit een pand en de pandeigenaar niet intrinsiek gemotiveerd is om mee te werken aan de bestrijding hiervan kan de pandeigenaar worden gedwongen zijn verantwoordelijkheid te nemen. Er is voor gekozen om de sluitingsbevoegdheid van toepassing te verklaren op gebouwen of op een “gedeelte van een gebouw”, omdat het mogelijk is dat in een gebouw (bijvoorbeeld een bedrijfsverzamelgebouw) meerdere bedrijven gevestigd zijn. De sluiting mag niet verder strekken dan noodzakelijk is met het oog op de belangen van deze regeling. Daarom zal in dit laatste geval de sluiting beperkt moeten zijn tot het gedeelte van het gebouw waarin het malafide bedrijf is gevestigd, zodat de sluiting niet (mede) de gebouwdelen omvat waarin “bonafide bedrijven” gevestigd zijn.
De vergunning kan door de burgemeester geweigerd worden indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen. De burgemeester kan daarbij advies vragen aan het Landelijk bureau Bibob.
De toelichting op artikel 2:32 komt als volgt te luiden:
Dit artikel betreft een verbod van heling. Het is bekend dat in sommige cafés regelmatig gestolen goed wordt verhandeld. In een aantal grote steden doet zich het verschijnsel voor dat drugverslaafden naar bepaalde cafés gaan om daar gestolen goederen aan de man te brengen. Artikel 2:32 sluit aan op het in artikel 14 Alcoholwet neergelegde verbod tot het uitoefenen van de kleinhandel. Dit laatste verbod ziet echter slechts op verkoophandelingen. Omdat artikel 2:32 een verbod bevat voor de exploitant (en niet voor de handelaar), kan dit artikel niet worden gebaseerd op artikel 437ter of artikel 437 van het WvSr. Het artikel is vastgesteld op basis van artikel 149 van de Gemeentewet, terwijl de strafsanctie is gebaseerd op artikel 154 van de Gemeentewet.
De toelichting op artikel 2:48 komt als volgt te luiden:
In dit artikel is een verbod opgenomen om in een bepaald door het college aan te wijzen gebied alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben. Dit verbod geldt uiteraard niet voor terrassen die deel uitmaken van een horecabedrijf of voor een evenement waarbij van gemeentewege op grond van artikel 35 van de Alcoholwet toestemming is verleend om op de plaats, waar dat evenement zich afspeelt, alcoholhoudende drank te verstrekken.
De toelichting op artikel 2:48a, eerste lid komt als volgt te luiden:
Dit artikel verplicht ondernemers en beheerders van inrichtingen als bedoeld in artikel 2:27 te voorkomen dat glas vanuit de inrichting op straat komt. Deze bepaling vult de impliciete verplichting van de Alcoholwet dat een horecaondernemer alleen voor gebruik ter plaatse mag verstrekken nadrukkelijk aan.
De toelichting op artikel 2:80 komt te luiden:
De vergunning wordt aangevraagd door de leidinggevende(n) van het bedrijf. Het ‘voor rekening en risico’ heeft betrekking op de natuurlijke persoon of op de rechtspersoon. Voor het begrip bedrijf wordt aangesloten bij het algemene spraakgebruik. Het betreft hier voor het publiek toegankelijke bedrijven, zoals winkels (al dan niet met een horecacomponent) of dienstverlenende bedrijven.
De systematiek van artikel 2:80 gaat uit van een pand-, gebieds- of branchegerichte aanpak. Hiermee kan maatwerk in de gemeente geleverd worden. De burgemeester kan met een aanwijzingsbesluit nieuwe en reeds gevestigde ondernemers onderwerpen aan een systeem van verplichte vergunningen. De noodzaak van een aanwijzing, alsmede de duur van de aanwijzing, wordt zorgvuldig gemotiveerd. De uitgangspunten van proportionaliteit en subsidiariteit worden daarbij in acht genomen. Bij een gebiedsgerichte aanpak wordt de noodzaak van de aanwijzing mede bezien in samenhang met de andere maatregelen in een gebied. De vergunningplicht kan op pandniveau worden ingezet door deze bijvoorbeeld na concrete incidenten (strafbare feiten) van toepassing te verklaren op het pand of wanneer als gevolg van de wijze van exploitatie in dat pand de leefbaarheid of openbare orde onder druk staat (repressieve aanwijzing). Daar waar strafbare feiten in een pand worden geconstateerd en de pandeigenaar niet intrinsiek gemotiveerd is om mee te werken aan de bestrijding hiervan, biedt een pandgerichte vergunningplicht soelaas. Daarmee kan maatwerk worden geboden en worden andere ondernemers, voor zover dat niet nodig is, niet in de aanwijzing betrokken. Een aanwijzing die specifiek op een bepaald pand is gericht, kan dan juist proportioneel en gerechtvaardigd zijn. Indien sprake is van een (ernstige) structurele problematiek in een bepaalde branche of gebied kan op grond van dit artikel een vergunningplicht voor een branche of gebied worden ingevoerd. Een aanwijzing van een bepaalde branche kan op een bepaalde wijk of straat betrekking hebben, maar het gebied waarvoor een bepaalde branche wordt aangewezen kan ook de gehele gemeente beslaan. Bij aanwijzing van een branche wordt gemotiveerd waarom de bedrijfsmatige activiteiten met het oog op de openbare orde en veiligheid gereguleerd moeten worden. Tot slot kunnen straten of gebieden aangewezen worden (preventieve aanwijzing). Bij een dergelijke aanwijzing geldt voor gevestigde en nieuwe ondernemers in die gebieden of straten een vergunningplicht. Dit kan gerechtvaardigd zijn nu de aanwijzing alleen plaatsvindt bij straten of gebieden waar de leefbaarheidsproblemen het grootst zijn en de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Het belang van de verbetering van de situatie in het gehele gebied kan zo’n aanwijzing rechtvaardigen. Het kan ook van belang zijn om te voorkomen dat het probleem zich onmiddellijk naar een naastgelegen gebied verplaatst. Een dergelijke aanwijzing zal doorgaans deel uitmaken van een bredere aanpak.
De burgemeester wijst een pand, gebied of een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend aan als in dat gebied dan wel door de wijze van exploitatie van het pand of door de bedrijfsmatige activiteiten naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk staat dan wel nadelig kan worden beïnvloed. Dit criterium drukt uit dat het voor een aanwijzing niet noodzakelijk is dat zich concrete incidenten hebben voorgedaan. Een aanwijzing kan ook preventief worden gegeven voor een branche of gebied waar extra aandacht nodig is, bijvoorbeeld om de leefbaarheid en openbare orde en veiligheid ten goede te keren. Bij de aanwijzing baseert de burgemeester zijn oordeel op bijvoorbeeld klachten, informatie van de politie, informatie van met toezicht belaste ambtenaren en andere relevante gegevens zoals bestuurlijke rapportages, informatie van het CIE (Criminele inlichtingen eenheid), informatie van het RIEC (Regionale Informatie- en Expertise Centrum) en controleverslagen.
In het derde lid is het centrale verbod opgenomen om zonder exploitatievergunning van de burgemeester in een aangewezen gebouw, straat of gebied bedrijfsmatige activiteiten te verrichten. In het aanwijzingsbesluit worden de bedrijfsmatige activiteiten genoemd waar de aanwijzing betrekking op heeft. Dat kunnen ook alle bedrijfsmatige activiteiten zijn, zoals detailhandel. De burgemeester kan ook gemeentebreed een bedrijfsmatige activiteit aanwijzen.
In dat laatste geval geldt een vergunningplicht voor die activiteiten die behoren tot de branche.
De algemene intrekkings- en weigeringsgronden staan vermeld in de artikelen 1:6 en 1:8. In dit lid staan de specifieke weigeringsgronden vermeld. Toezicht op en handhaving van de vergunningplicht is mogelijk door intrekking van een reeds verstrekte vergunning of door sluiting van het gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin een malafide bedrijf is gevestigd. Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden (artikel 1:4).
Voor de reikwijdte van het begrip ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ wordt aangesloten bij de terminologie van de Alcoholwet. Indien de leidinggevende(n) de verplichtingen uit het artikel of de vergunningvoorschriften niet nakom(t)(en), kan er reden zijn de vergunning in te trekken. Onder andere geldt dat slechts feiten die zich hebben voorgedaan in de periode van vijf jaar voorafgaand aan het nemen van een besluit op de aanvraag in de beoordeling van de aanvraag betrokken worden. Hebben zich in die periode geen feiten voorgedaan die te maken hebben met het levensgedrag van de leidinggevende(n), dan zal de vergunning om redenen ontleend aan het levensgedrag niet worden geweigerd. Als zich in die periode wel voorvallen hebben voorgedaan, dan kijkt de burgemeester ook naar de voorvallen in het verdere verleden om te bezien of er een patroon van zodanig levensgedrag valt te ontwaren dat het woon- en leefmilieu of de openbare orde in de omgeving van het horecabedrijf mogelijk negatief wordt beïnvloed.
In dit lid wordt de wijze van indiening van de aanvraag van een vergunning geregeld, alsmede welke gegevens en bescheiden moeten worden overgelegd. De vereiste gegevens worden nodig geacht teneinde een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.
Als het bevoegde bestuursorgaan dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag, kan hij om aanvullende gegevens verzoeken. Uiteraard moeten die gegevens wel in verband staan met de weigeringsgronden van de aangevraagde vergunning. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen.
Verder kunnen gegevens en bescheiden worden verlangd van de aanvrager die verband houden met bijvoorbeeld registraties van het specifieke gebouw of de specifieke bedrijfsmatige activiteit, waarop de aangevraagde exploitatievergunning betrekking heeft.
Om oog te houden op relevante veranderingen moet de vergunningverlener daarvan weet hebben. De leidinggevende zoals vermeld in artikel 2:27, derde lid, onder a is verplicht wijzigingen te melden. Als er met in achtneming van de geldende regels geen bezwaar bestaat tegen een voortgezet bedrijf, wordt een gewijzigde vergunning verleend. Als blijkt dat de wijzigingen niet zijn gemeld, kan dat leiden tot intrekking van de vergunning. Het is van groot belang om een actueel overzicht te hebben van de in de gemeente actieve leidinggevenden van bedrijven. Om die reden moet ook worden gemeld dat de exploitatie wordt beëindigd of overgedragen. Ook wanneer slechts één van de leidinggevenden stopt.
Om schijnbeheer te voorkomen en te bestrijden is het van belang dat de leidinggevenden van bedrijven bij de gemeente bekend zijn. Een wijziging in het beheer kan pas plaatsvinden indien de burgemeester de gevraagde wijziging in het beheer heeft bijgeschreven en de leidinggevende van het bedrijf hiervan bericht heeft ontvangen.
In dit lid wordt onder a tot en met g opgesomd wanneer de burgemeester een vergunning kan intrekken of wijzigen. De burgemeester kan onder andere de vergunning intrekken of wijzigen indien een leidinggevende betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten. Ook kan de burgemeester de vergunning intrekken of wijzigen wanneer een leidinggevende toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed. De vergunning kan ook worden ingetrokken indien door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast.
Sub d is opgenomen om constructies van schijnbeheer tegen te kunnen gaan indien de praktijk niet in overeenstemming is met de situatie zoals op de vergunning vermeld.
In het bedrijf dient te allen tijde een op de vergunning vermelde leidinggevende aanwezig te zijn.
De vergunning kan door de burgemeester geweigerd worden indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen. De burgemeester kan daarbij advies vragen aan het Landelijk bureau Bibob.
Deze leden geven een aanvullende sluitingsbevoegdheid wanneer sprake is van een vergunningplicht. Ook pandeigenaren spelen een belangrijke rol bij het aantrekken van bonafide ondernemers en het weren van malafide ondernemers. Daar waar wordt geconstateerd dat er strafbare feiten plaatsvinden vanuit een pand en de pandeigenaar niet intrinsiek gemotiveerd is om mee te werken aan de bestrijding hiervan kan de pandeigenaar worden gedwongen zijn verantwoordelijkheid te nemen. Er is voor gekozen om de sluitingsbevoegdheid van toepassing te verklaren op gebouwen of op een “gedeelte van een gebouw”, omdat het mogelijk is dat in een gebouw (bijvoorbeeld een bedrijfsverzamelgebouw) meerdere bedrijven gevestigd zijn. De sluiting mag niet verder strekken dan noodzakelijk is met het oog op de belangen van deze regeling. Daarom zal in dit laatste geval de sluiting beperkt moeten zijn tot het gedeelte van het gebouw waarin het malafide bedrijf is gevestigd, zodat de sluiting niet (mede) de gebouwdelen omvat waarin “bonafide bedrijven” gevestigd zijn.
De vergunningplicht op grond van het aanwijzingsbesluit en het verbod om zonder vergunning bedrijfsmatige activiteiten te verrichten, geldt voor nieuwe leidinggevenden onmiddellijk na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Onder nieuwe leidinggevenden worden ook verstaan: leidinggevenden die een andere bedrijfsmatige activiteit dan voorheen willen uitoefenen en/of op een andere locatie dan voorheen. Leidinggevenden kunnen dus niet de inwerkingtreding van het verbod rekken door op een locatie waar zij al actief zijn, over te stappen op een andere bedrijfsmatige activiteit die ook onder de aanwijzing valt.
Zij kunnen de inwerkingtreding van het verbod ook niet rekken door naar een locatie verderop in het aangewezen gebied uit te wijken. Zij worden dan aangemerkt als nieuwe leidinggevende(n) van een bedrijf en dienen over een vergunning te beschikken. Voor zittende leidinggevenden geldt dat zij een bepaalde periode (die in het aanwijzingsbesluit wordt opgenomen) de tijd krijgen voordat de regeling op hen van kracht wordt. Deze termijn wordt opgenomen in het aanwijzingsbesluit en dient redelijk te zijn. Dat laatste betekent dat de termijn voldoende lang is, zodat zittende leidinggevenden zich kunnen voorbereiden op het exploitatievergunningstelsel en de tijd krijgen om eventuele maatregelen te treffen waardoor zij in beginsel in aanmerking kunnen komen voor een vergunning.
Afhankelijk van het soort aanwijzingsbesluit, dient de overgangstermijn minimaal 6 maanden te bedragen en maximaal 1 jaar. Voor zover de Dienstenrichtlijn van toepassing is op het vergunningstelsel en de voorwaarden, geldt dat met name gelet op de openbare orde en veiligheid er een dwingende reden van algemeen belang is en de gestelde eisen ook evenredig (geschikt en noodzakelijk) zijn, zodat het stelsel en de voorwaarden gerechtvaardigd zijn.
Een deel van de toelichting op artikel 3:2 komt als volgt te luiden:
Voor de definitie van ‘exploitant’ is aansluiting gezocht bij de definitie van het begrip leidinggevende in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1°, van de Alcoholwet. Het ‘voor rekening en risico’ heeft betrekking op de natuurlijke persoon of op de rechtspersoon.
Een deel van de toelichting op artikel 6:2 komt als volgt te luiden:
Bijzondere (medebewinds)wetten die de raad bevoegd verklaren of verplichten tot het maken van verordeningen (zoals de Wm, de Woningwet en – in relatie tot de APV in het bijzonder van belang – de Alcoholwet), kunnen op het punt van de aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren een eigen regeling bevatten. Die aanwijzing heeft doorgaans tot gevolg dat de aangewezen ambtenaar bepaalde (toezicht)bevoegdheden krijgt.
Zo krijgen in artikel 42 van de Alcoholwet de toezichthouders die belast zijn met het toezicht op het bepaalde bij en krachtens die wet eveneens de bevoegdheid om een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoners, als daar alcoholhoudende drank wordt verstrekt aan particulieren of als zij vermoeden dat dat daar gebeurt.
In Bijlage 2 Lijst van gebruikte afkortingen wordt het volgende aangepast:
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-345676.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.