Havenverordening Oudeschild 2021

De raad van de gemeente Texel;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

gehoord de raadscommissie van 7 september 2021;

 

overwegende

  • dat het gewenst is om het juridische kader voor de verlening van ligplaatsvergunningen in de haven van Oudeschild actueel te houden;

  • dat recente rechtspraak duidelijk heeft gemaakt dat op grond van de Dienstenwet bij de verlening van vergunningen bepaalde eisen en beperkingen gelden die niet, althans niet volledig of voldoende duidelijk, in de verordening en daarop gebaseerde regels zijn verwerkt;

  • dat het gewenst is om regels te stellen ten aanzien van ligplaatsen, de openbare orde, de veiligheid en het milieu, daaronder begrepen de duurzaamheid, in de haven van Oudeschild;

  • dat het gewenst en noodzakelijk is om daarvoor een nieuwe verordening vast te stellen;

 

besluit

vast te stellen de Havenverordening Oudeschild 2021.

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Begrip

Omschrijving

binnenschip

schip, niet zijnde een zeeschip

college

college van burgemeester en wethouders van Texel

exploitant

eigenaar, beheerder, rompbevrachter of ieder ander die zeggenschap heeft over het gebruik van het schip

Gevaarlijke stoffen

stoffen die gevaar voor explosie, brand, corrosie, vergiftiging, bedwelming of straling kunnen opleveren, zoals vermeld in de IMO Code voor het vervoer van verpakte gevaarlijke stoffen over zee (International Maritime Dangerous Goods Code), de Code voor de bouw en uitrusting van schepen die gevaarlijke chemicaliën in bulk vervoeren (International Bulk Chemical Code), de Internationale Code voor de bouw en uitrusting van schepen die vloeibaar gemaakte gassen in bulk vervoeren (International Gas Carrier Code) en het in de bijlage bij het Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over binnenwateren opgenomen Reglement (ADN), met uitzondering van eetbare oliën

haven

de haven van Oudeschild zoals aangegeven op de kaart in bijlage 1 bij deze verordening

havenmeester

diegene die door het college als zodanig is aangewezen op grond van het bepaalde in artikel 1.9 van deze verordening, of diegene die hem/haar vervangt;

kapitein

degene die de feitelijke leiding voert over een zeeschip

ladingresiduen

de restanten van lading in ruimen of tanks aan boord die na het lossen en schoonmaken achterblijven, met inbegrip van restanten na lading of lossing en morsingen

ontvangstvoorziening

voorziening geschikt voor de ontvangst van scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen

Oude Havens

de Noorder- en Zuiderhaven van Oudeschild, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 1 bij deze verordening

pleziervaartuig

een schip dat is bestemd is of wordt gebruikt voor sportbeoefening of vrijetijdsbesteding

rondvaartschip

een schip dat hoofdzakelijk bestemd is of gebruikt wordt voor het bedrijfsmatig vervoeren van personen voor excursietochten op (de Wadden-)zee

scheepsafval

afval, met inbegrip van residuen, niet zijnde ladingresiduen, en sanitair afval, dat ontstaat tijdens de bedrijfsvoering van een schip en dat valt onder de reikwijdte van bijlagen I, IV, V en VI van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels, en met het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels, alsmede ladinggebonden afval, zijnde al het materiaal dat aan boord bij de stuwage en verwerking van de lading als afval overblijft, met inbegrip van stuwmateriaal, schoorpalen, laadborden, verpakkingsmateriaal, houten platen, papier, karton, draad en stalen banden

schipper

degene die de feitelijke leiding voert over een binnenschip of een vissersschip

schip

elk vaartuig met inbegrip van een watervliegtuig, een draagvleugelboot, een luchtkussenvoertuig, een boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object, een baggermolen, een drijvende kraan, een elevator, een ponton, een drijvend werktuig, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting

schipper

degene die de feitelijke leiding voert over een binnenschip of een vissersschip

spudpaal

een voorziening waarmee een schip zichzelf in de bodem kan verankeren door middel van verticale meerpalen waarmee het schip zelf is uitgerust

tankschip

schip, gebouwd of aangepast en gebruikt voor het vervoer van onverpakte vloeibare lading in zijn laadruimten

vissersschip

een schip waarvoor op grond van artikel 6 van de verordening (EG) Nr. 1224/2009 en artikel 7 van de verordening (EU) Nr. 404/2011 een visvergunning is verleend en dat ook feitelijk voor visdoeleinden wordt gebruikt

verwaarloosd schip

een schip waarvan casco en/of opbouw zodanig onvoldoende zijn beschermd tegen water- en weersinvloeden, dat de instandhouding van het schip, zonder daarvoor ingrijpender maatregelen dan normaal te verrichten onderhoud te treffen, in gevaar komt

zeeschip

schip dat wordt gebruikt voor de vaart ter zee of dat blijkens zijn constructie uitsluitend of in hoofdzaak voor de vaart ter zee is bestemd en elk schip dat is voorzien van een document, afgegeven door het bevoegde gezag van het land waar het schip is ingeschreven, waaruit blijkt dat het geschikt is voor de vaart ter zee

Artikel 1.2. Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing in de haven.

Artikel 1.3. Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het college kan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag deze termijn eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 3.

    Op de in deze verordening bedoelde vergunningen en ontheffingen is het bepaalde in paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 1.4. Voorschriften en beperkingen

Het college kan aan een vergunning, vrijstelling en ontheffing voorschriften en beperkingen verbinden.

Artikel 1.5. Geldigheidsduur; aard van de vergunning

  • 1.

    Tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald, wordt een vergunning of vrijstelling verleend voor de duur van ten hoogste een jaar.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt een vergunning als bedoeld in artikel 2.3 voor het innemen van een ligplaats verleend voor de duur van ten hoogste vijf jaar.

  • 3.

    Een ontheffing voor een eenmalige gedraging of handeling wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling, met dien verstande dat de ontheffing voor maximaal zes maanden wordt verleend.

  • 4.

    Een vergunning en een vrijstelling zijn (rechts)persoons-, ligplaats- en vaartuiggebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning of vrijstelling zich daartegen verzet.

  • 5.

    Een vergunning is niet overdraagbaar.

Artikel 1.6. Weigerings-, wijzigings- en intrekkingsgronden

Het college kan een vergunning, vrijstelling of ontheffing in ieder geval weigeren, wijzigen of intrekken als:

  • a.

    dit noodzakelijk is in het belang van de orde, de veiligheid en het milieu, duurzaamheid daaronder begrepen, in of in de omgeving van de haven, of in het belang van de kwaliteit van de dienstverlening in de haven;

  • b.

    verlening van de vergunning in strijd zou komen met het bepaalde in de door het college vastgestelde nadere regels als bedoeld in artikel 1.10 van deze verordening;

  • c.

    de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na de verlening daarvan, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan deze is vereist;

  • e.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • f.

    hiervan geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • g.

    de houder dit verzoekt.

Artikel 1.7. Verplichtingen van houders van toestemmingen

Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, houdt deze, of een kopie hiervan, aan boord van het schip waarop deze betrekking heeft, tenzij het een schip zonder bemanningsverblijf betreft.

Artikel 1.8. Normadressaat

  • 1.

    Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is de kapitein of de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

  • 2.

    Bij afwezigheid van een kapitein of schipper, is de exploitant verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Artikel 1.9. Aanwijzing havenmeester

Het college wijst een havenmeester aan. Het college kan vervangende havenmeesters aanwijzen.

Artikel 1.10. Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen in het kader van de orde, de veiligheid, de bescherming van het milieu, duurzaamheid daaronder begrepen en de kwaliteit van de dienstverlening in of in de omgeving van de haven of ter voorkoming van gevaar, schade of hinder, over:

  • a.

    de gegevens die aan de havenmeester moeten worden gemeld voordat met een schip de haven wordt aangedaan, voordat ligplaats wordt ingenomen of voordat bepaalde activiteiten worden ondernomen;

  • b.

    de wijze waarop de melding, bedoeld onder a, dient plaats te vinden;

  • c.

    de wijze waarop een aanvraag om een vergunning of ontheffing dient plaats te vinden;

  • d.

    de voorwaarden waaronder schepen zich in een door het college aangewezen gebied mogen bevinden, welke betrekking kunnen hebben op daar te ondernemen activiteiten en op eisen waaraan schepen of bemanning moeten voldoen om deze activiteiten te mogen ondernemen;

  • e.

    de aanvraag en criteria voor verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2.3;

  • f.

    de wijze van afmeren van schepen en het innemen van een ligplaats.

§ 2. Orde in en gebruik van de haven

 

Artikel 2.1. Verkeerstekens

  • 1.

    Het college kan in de haven verkeerstekens plaatsen die zijn vermeld in het Binnenvaartpolitiereglement en deze voorzien van nadere aanduidingen.

  • 2.

    Het is verboden te handelen in strijd met verkeerstekens of de daarbij behorende nadere aanduidingen.

  • 3.

    Het college kan van het in het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.2. Ligplaatsenoverzicht

Het college stelt een ligplaatsenoverzicht vast, dat in elk geval bevat een kaart van de haven met daarop aangegeven:

  • a.

    de plaatsen of gebieden die bestemd zijn om ligplaats te nemen;

  • b.

    indien van toepassing, de plaatsen of gebieden die bestemd zijn voor bepaalde categorieën schepen;

  • c.

    indien van toepassing, de plaatsen of gebieden die bestemd zijn voor ligplaatsvergunninghouders.

Artikel 2.3. Verbod nemen ligplaats en plaatsen kiosk/reclamebord

  • 1.

    Het is verboden zonder ligplaatsvergunning van het college een schip ligplaats te doen nemen of zich met een schip te bevinden op een plaats die door het college is bestemd voor ligplaatsvergunninghouders.

  • 2.

    Het is onverminderd het eerste lid verboden een schip ligplaats te doen nemen of zich met een schip te bevinden op een plaats die:

    • a.

      daartoe niet is bestemd, tenzij dit geschiedt in overeenstemming met de geplaatste verkeerstekens en de daarbij behorende nadere aanduidingen en met instemming van de eigenaar, huurder of erfpachter van het aan de plaats gelegen terrein; of

    • b.

      is bestemd voor schepen van een andere categorie.

  • 3.

    Het college kan van het bepaalde in het eerste lid een tijdelijke ontheffing verlenen, indien dit voor een doelmatig gebruik van de kaderuimte nodig is.

  • 4.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een kiosk of een reclamebord te plaatsen op de kade.

  • 5.

    Een vergunning als bedoeld in het vierde lid van dit artikel kan alleen worden verleend als de kiosk of het reclamebord een functionele relatie heeft met een schip waarvoor een vergunning als bedoeld in het eerste lid van dit artikel is verleend.

  • 6.

    Het college plaatst verwijzingsborden in de haven ten behoeve van ondernemers die geen ligplaatsvergunning hebben als bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 2.4. Duur verblijf in haven

  • 1.

    Het is verboden met een schip langer dan 14 dagen achtereen te verblijven in de haven. Voor rondvaartschepen waarvoor een ligplaatsvergunning als bedoeld in artikel 2.3, lid 1, is verleend, geldt dat zij niet langer dan een onafgebroken periode van 100 dagen in de haven mogen verblijven.

  • 2.

    Als een schip terugkeert in de haven zonder dat er sprake is geweest van bedrijfsmatig vervoer als bedoeld in artikel 1 van de Binnenvaartwet, wordt de looptijd dan wel overschrijding van de periode, bedoeld in het eerste lid, geacht niet te zijn onderbroken dan wel beëindigd.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.5. Voorzieningen en voorwerpen

  • 1.

    Het is eenieder verboden voorzieningen of voorwerpen in, op, onder of boven water te hebben, te plaatsen of aan te brengen, als daardoor gevaar, schade of hinder kan ontstaan.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het hebben, plaatsen of aanbrengen van scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen, en als zodanig in gebruik zijn, voor het laden en lossen van schepen.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.6. Verhalen van schepen

  • 1.

    Het college kan een rechthebbende (exploitant, eigenaar of schipper) schriftelijk opdragen een schip te verhalen of te doen verhalen naar een andere ligplaats, als dit in het kader van de bescherming van de orde, de veiligheid of het milieu, duurzaamheid daaronder begrepen, in of in de omgeving van de haven noodzakelijk is.

  • 2.

    Als geen gevolg wordt gegeven aan de opdracht een schip te verhalen kan het college het schip voor rekening en risico van de rechthebbende verhalen of doen verhalen.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen of als de rechthebbende onbekend is, kan het college het schip voor rekening en risico van de rechthebbende direct verhalen of doen verhalen.

Artikel 2.7. Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven

  • 1.

    Het is verboden voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven te gebruiken als het schip:

    • a.

      aan de grond zit;

    • b.

      gemeerd of ten anker of op spudpalen ligt; of

    • c.

      ter hoogte van de kade of oever wordt gaande gehouden of tegen de kade of oever wordt gedrukt, anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren.

  • 2.

    Tijdens het gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven is een persoon die bekend is met de bediening van het schip in de stuurhut aanwezig.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing als het een aan een ander schip gemeerd bunker- of bevoorradingsschip betreft, dat moet bij- of afdraaien ter voorkoming van schade.

  • 4.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 2.8. Plezier- en zeilvaart in de haven

  • 1.

    Het is verboden zich met een pleziervaartuig, waarmee al dan niet eveneens bedrijfsmatig wordt gevaren, in de haven te bevinden, tenzij:

  • a.

    het schip ligplaats heeft genomen in overeenstemming met het ligplaatsenoverzicht, de geplaatste verkeerstekens en de daarbij behorende nadere aanduidingen of met instemming van de eigenaar, huurder of erfpachter van het aan de plaats gelegen terrein; of

  • b.

    het schip zich rechtstreeks en zonder onderbreking begeeft naar een in de haven gelegen ligplaats waar het in overeenstemming met het ligplaatsenoverzicht, de geplaatste verkeerstekens en de daarbij behorende nadere aanduidingen of met instemming van de eigenaar, huurder of erfpachter van het aan de plaats gelegen terrein ligplaats zal nemen.

  • 2.

    Het is verboden met een schip dat uitsluitend door middel van zeilen wordt voortbewogen te varen in de haven.

  • 3.

    Het college kan in geval van een evenement als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening Texel vrijstelling verlenen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden.

  • 4.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 2.9. Overlast aan vaartuigen

Tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald is het anderen dan de eigenaar, kapitein of schipper van een schip niet toegestaan, zonder goedkeuring van de eigenaar, kapitein of schipper dat schip vast te houden, zich daarop te begeven, zich daarop te bevinden of dat schip los te maken.

Artikel 2.10. Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade

  • 1.

    Bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan of aan boord van een schip die gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken aan het schip of de omgeving, worden direct aan de havenmeester gemeld.

  • 2.

    De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per telefoon of per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal.

Artikel 2.11. Maatregelen bij ijsgang of dichtgevroren water

Bij ijsgang of dichtgevroren water in de haven is de kapitein of schipper verplicht, als hij met zijn schip een ligplaats wenst in te nemen of te verlaten, dan wel een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.1 daartoe ontvangt, voor zijn rekening en risico zo nodig het ijs te breken of een sleepboot te gebruiken.

Artikel 2.12. Aanwijzen gebieden

Het college kan gebieden aanwijzen waar schepen zich alleen mogen bevinden onder de door het college nader te bepalen voorwaarden, bedoeld in artikel 1.10 sub d.

Artikel 2.13 Overige verbodsbepalingen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      in de haven te zwemmen, suppen, flyboarden of andere activiteiten uit te oefenen die naar het oordeel van het college gevaar of overlast opleveren;

    • b.

      in de haven te vissen met netten;

    • c.

      in de haven te varen met waterscooters, tenzij met het oog op het in- en uitvaren van de jachthaven;

    • d.

      in de haven harder te varen dan negen kilometer per uur;

    • e.

      de haven in te varen met een vaartuig dat langer is dan 90 meter, dat breder is dan 12,5 meter en/of een diepgang heeft van meer dan 4,5 meter.

  • 2.

    Het college kan van de in het eerste lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

§ 3. Veiligheid en bescherming milieu, duurzaamheid daaronder begrepen, in en in de omgeving van de haven

 

Artikel 3.1. Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen

  • 1.

    Het is verboden stoffen uit een schip te laten ontsnappen, waardoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

 

Artikel 3.2. Gebruik afvalverbrandingsoven

Het is eenieder verboden aan boord van een schip een afvalverbrandingsoven in gebruik te hebben.

Artikel 3.3. Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

Degene door wiens toedoen een voorwerp of stof vrijkomt of in het water terechtkomt, waardoor gevaar, schade of hinder wordt of kan worden veroorzaakt, draagt ervoor zorg dat:

a. daarvan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester; en

b. de stof of het voorwerp onmiddellijk wordt verwijderd, tenzij dit redelijkerwijs niet uitvoerbaar is.

Artikel 3.4. Veilige toegang

  • 1.

    Een afgemeerd schip beschikt over een toegang die geen gevaar of schade aan personen kan veroorzaken.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet met betrekking tot binnenschepen waarbij:

  • a.

    de feitelijke situatie dit onmogelijk maakt ten gevolge van laad- of loshandelingen; of

  • b.

    het afmeren van korte duur is.

Artikel 3.5. Verbod gebruik hoofdmotor

  • 1.

    Het is verboden op een afgemeerd schip de hoofdmotor in werking te hebben, met uitzondering van direct voor vertrek van het schip.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.6. Vergunning ontvangstvoorzieningen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen die rechtstreeks afkomstig zijn van zeeschepen die de haven aandoen in ontvangst te nemen.

  • 2.

    Onverminderd artikel 1.4 kan het college voorschriften en beperkingen verbinden aan een vergunning als bedoeld in het eerste lid, die onder meer betrekking kunnen hebben op:

    • a.

      de soort ontvangstvoorzieningen en de veranderingen daarvan;

    • b.

      geschiktheid en beschikbaarheid van de ontvangstvoorzieningen;

    • c.

      de verplichting tot het in ontvangst nemen van scheepsafvalstoffen;

    • d.

      de soorten stoffen waarvoor de aanwijzing geldt;

    • e.

      het melden van de ontvangst van scheepsafvalstoffen en het verstrekken van gegevens daaromtrent;

    • f.

      de maximale verblijfsduur van de ontvangen stoffen in de ontvangstvoorzieningen en het verstrekken van gegevens en houden van registratie daaromtrent, of;

    • g.

      het afleveren van de ontvangen stoffen.

Artikel 3.7. Deugdelijk afmeren

  • 1.

    Het is eenieder verboden te laden of te lossen op een schip dat op ondeugdelijke wijze is afgemeerd, zulks ter beoordeling van de havenmeester.

  • 2.

    Het is verboden om de Safe Working Load van aan de wal geplaatste bolders te overschrijden. De Safe Working Load van bolders geldt bij een verticale troshoek van maximaal 45 graden.

  • 3.

    Het college kan van het in dit artikel bepaalde ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 3.8. Gebruik van ankers

  • 1.

    Het is verboden een anker te gebruiken, tenzij:

  • a.

    ter voorkoming van een aanvaring of aandrijving; of

  • b.

    op aanwijzing van de havenmeester.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 3.9. Gebruik van spudpalen

  • a.

    Het is verboden een spudpaal te gebruiken, tenzij dit geschiedt in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 2.1.

  • b.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 3.10. Gebruik generatoren door binnenschepen

  • 1.

    Het is verboden om in door het college aangewezen gebieden aan boord van een schip een generator te gebruiken.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 3.11. Verrichten van werkzaamheden

  • 1.

    Het is eenieder verboden om aan, buitenboord of onder een schip of aan een voorwerp aan boord van een schip werkzaamheden te verrichten of te doen verrichten, die verband houden met de bedrijfsgereedheid, de aanpassing, het herstel of de verbetering van het schip of het voorwerp, tenzij:

    • a.

      het schip ligplaats heeft op of bij een scheepswerf of herstellingsinrichting waarvoor een vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (c.q. de Omgevingswet) is verleend; of

    • b.

      per scheepsbezoek aan de haven de te verrichten werkzaamheden ten hoogste drie dagen in beslag nemen en er door de werkzaamheden geen gevaar, schade of hinder kan ontstaan, en:

      • 1.

        als de werkzaamheden plaatsvinden op een tankschip of aan of in een brandstoftank van een schip, er voor de reparatiewerkzaamheden door een gasdeskundige als bedoeld in artikel 4.1 van de Arbeidsomstandighedenregeling een Veiligheids- en Gezondheidsverklaring is afgegeven voor de uit te voeren werkzaamheden;

      • 2.

        doelmatige brandblusmiddelen en personen die met het gebruik van die middelen bekend zijn beschikbaar zijn, en;

      • 3.

        de werkzaamheden plaatsvinden op ten minste 25 meter van gevaarlijke stoffen of brandbaar materiaal.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.12. Ontsmetten van schepen

  • 1.

    Het is verboden een schip of de lading te ontsmetten door het te behandelen met gassen of stoffen die gassen afstaan.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is het verboden een schip, geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm die is behandeld met gassen of stoffen die gassen afstaan, te ontsmetten, tenzij dit wordt gedaan door een gasmeetdeskundige die in het bezit is van een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 71, tweede en vierde lid, van de Wet gewasbescherming en biociden, en voor het schip een verklaring is afgegeven dat het schip en de lading voldoende vrij zijn van gassen of stoffen.

  • 3.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 3.13. Gezonken en verwaarloosde schepen

  • 1.

    Het is verboden om een ligplaats in te nemen of ingenomen te houden met een verwaarloosd schip, zoals omschreven in artikel 1.1. van deze verordening.

  • 2.

    De kapitein, schipper of eigenaar van een gezonken schip is verplicht:

    • a.

      onmiddellijk na het zinken daarvan mededeling te doen aan de havenmeester;

    • b.

      het vaartuig binnen de door de havenmeester te bepalen tijd te verwijderen.

  • 3.

    Indien niet wordt voldaan aan de verplichtingen zoals bedoeld in het eerste en tweede lid, is het college bevoegd het genoemde schip te verwijderen en/of in bewaring te nemen op kosten van de eigenaar.

§ 4. Handhaving

 

Artikel 4.1. Aanwijzingen

  • 1.

    Het college kan mondeling of schriftelijk aanwijzingen geven in het belang van de orde en veiligheid in de haven, in het bijzonder ter regeling van het scheepvaart-verkeer, het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder.

  • 2.

    Degene tot wie een aanwijzing is gericht, is gehouden de aanwijzing onmiddellijk op te volgen.

Artikel 4.2. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 4.3. Toezichthoudende ambtenaren

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de als zodanig aangewezen havenmeesters, alsmede de toezichthouders van de afdeling Gemeentewerken.

  • 2.

    Het college kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in de leden 1 en 2 van dit artikel zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141 sub b van het Wetboek van Strafvordering eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

Artikel 4.4. Betreden van woonruimten

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

§ 5. Overgangs- en slotbepalingen

 

Artikel 5.1. Overgangsrecht

  • 1.

    De Havenverordening Oudeschild 2016 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een krachtens de Havenverordening Oudeschild 2016 verleende vergunning, ontheffing of vrijstelling geldt als vergunning, ontheffing of vrijstelling verleend krachtens deze verordening. Burgemeester en wethouders kunnen deze ambtshalve vervangen door een vergunning, ontheffing of vrijstelling krachtens deze verordening. Ambtshalve vervanging kan gepaard gaan met een wijziging van beperkingen en voorschriften.

  • 3.

    Aanvragen om vergunning of ontheffing die zijn ingediend onder de Havenverordening Oudeschild 2016, maar waarop nog niet is beschikt bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld overeenkomstig deze verordening.

Artikel 5.2. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de 8e dag na bekendmaking.

 

 

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 22 september 2021.

De griffier, De voorzitter,

M. de Porto, ir. M.C. Uitdehaag

Toelichting

 

Algemeen

Deze verordening bevat de kaderstellende regels die van toepassing zijn op schepen die de haven van Oudeschild aandoen. Hiermee worden de gemeentelijke belangen beschermd en tegelijkertijd worden de rechten en plichten van zowel de scheepvaart als de havenbeheerders inzichtelijker gemaakt. Daarbij heeft deze verordening voor ogen dit alles op een overzichtelijke, duidelijke manier te regelen, ontdaan van overbodige regels en administratieve lasten.

 

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

 

Artikelen 1.1 en 1.2

Haven en toepassingsbereik

De verordening is van toepassing op en in de haven van Oudeschild, met inbegrip van de daartoe behorende havenwerken. Ter afbakening en verduidelijking is de haven op de kaart in bijlage 1 aangegeven.

In de begripsbepalingen zijn enkele omschrijvingen opgenomen die speciaal bedoeld zijn voor zeeschepen. De haven van Oudeschild is daarvoor niet bedoeld en geoutilleerd, maar de bepalingen zijn nodig omdat de haven incidenteel bezocht wordt door zeeschepen die onderhouden worden in het droogdok. Het gaat dan met name om de omschrijvingen van de begrippen kapitein, scheepsafval, ontvangstvoorziening, bunkercontrolelijst en ladingresidu.

Omdat een omschrijving van het begrip zeeschip is opgenomen, dient ook het begrip binnenschip te worden gedefinieerd.

 

Artikel 1.3. Beslistermijn

Om misverstanden te voorkomen is in het derde lid uitdrukkelijk bepaald dat na het verstrijken van de termijn geen vergunning van rechtswege ontstaat.

 

Artikel 1.5. Geldigheidsduur, aard van de vergunning

Het derde lid bepaalt dat een ontheffing, als deze wordt verleend voor een eenmalige gedraging of handeling, wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling, maar niet voor een duur langer dan zes maanden. Een gedraging of handeling die langer duurt dan zes maanden kan worden beschouwd als een activiteit die vergunningplichtig is op grond van de Wet milieubeheer.

Het vierde en vijfde lid maken de vergunning in beginsel persoonlijk en niet overdraagbaar. Het college kan onder nader te stellen voorwaarden van dit beginsel afwijken in de nadere regels op grond van artikel 1.10.

 

Artikel 1.6. Weigerings-, wijzigings- en intrekkingsgronden

Onder het bepaalde in onderdeel d worden ook beleidswijzigingen bedoeld. Deze kunnen aanleiding zijn voor intrekking of wijziging van een vergunning of ontheffing. Daarbij worden vanzelfsprekend de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht genomen.

 

Artikel 1.8. Normadressaat

De kapitein of de schipper is in beginsel verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, tenzij anders is bepaald. Dit laatste heeft bijvoorbeeld betrekking op die artikelen waarin expliciet is bepaald dat ’eenieder’ zich aan dat voorschrift dient te houden.

In het tweede lid is bepaald dat bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, de exploitant verantwoordelijk is voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Deze bepaling is opgenomen voor de gevallen waarin een ponton of een ander soort schip is afgemeerd en er geen bemanning (meer) aan boord is.

 

Artikel 2.1. Verkeerstekens

In het Binnenvaartpolitiereglement (hierna: Bpr) is een voor Nederland uniform systeem van verkeerstekens geregeld. Om dit systeem niet te doorkruisen, is in dit artikel vastgelegd dat dezelfde tekens worden gebruikt ten behoeve van de orde en veiligheid in de haven. De bepaling is nodig omdat het Bpr de verkeersafhandeling regelt, terwijl de verordening het havengebruik regelt vanuit bepaalde belangen (milieu, duurzaamheid, orde en veiligheid).

 

Artikel 2.2. Ligplaatsenoverzicht

Door het vaststellen van een ligplaatsenoverzicht kan het college bepalen waar in de haven schepen ligplaats mogen nemen. Zo nodig kan ook bepaald worden dat bepaalde plaatsen of gebieden bestemd zijn voor schepen van bepaalde categorieën of alleen voor vaartuigen waarvoor een ligplaatsvergunning is verleend. Het college werkt dit uit op een kaart.

 

Artikel 2.3. Verbod nemen ligplaats

In dit artikel wordt een (ligplaats)vergunning verplicht gesteld voor de gedeelten van de haven die daarvoor door het college worden aangewezen. In de praktijk zal dit naar verwachting geschieden voor (delen van) de Oude Havens. Voor een doelmatig gebruik van de schaarse kaderuimte kan het nodig zijn om – als een vergunde ligplaats naar verwachting enkele dagen niet gebruikt zal worden – deze te laten gebruiken door schepen die niet in het bezit zijn van een vergunning. Daarvoor kan het college een tijdelijke ontheffing verlenen.

Het vierde lid regelt de plaatsing van een kiosk of reclamebord.

De ligplaatsen in de havengedeelten die niet zijn aangewezen voor de houders van een ligplaatsvergunning worden toegewezen door de havenmeester.

 

Artikel 2.6. Verhalen van schepen

In bepaalde gevallen moeten schepen - in verband met de orde, veiligheid of het milieu - verhaald kunnen worden, ook al liggen deze schepen er in overeenstemming met de daarvoor toepasselijke regels of met toestemming van het college.

Teneinde de havengebruiker tegen onnodig optreden te beschermen, is in het eerste lid bepaald dat de beslissing op schrift dient te worden gesteld. Voorts kan uitsluitend van de bevoegdheid gebruik worden gemaakt als dit noodzakelijk is in het kader van de orde of ter bescherming van veiligheids- of milieubelangen.

Een voorbeeld van een niet-spoedeisend belang in het kader van de orde van de haven, is het noodzakelijk worden van het plegen van onderhoud aan een kademuur of steiger waaraan reeds voor langere periode een schip gemeerd ligt.

De eigenaar, beheerder of gebruiker van een schip kan op basis van dit artikel schriftelijk worden verzocht binnen een redelijke termijn het schip te verhalen naar een andere ligplaats. Als medewerking wordt geweigerd, kan het schip verhaald worden.

Het derde lid regelt dat schepen in verband met de veiligheid of het milieu met spoed – en voor rekening en risico van de exploitant - verhaald kunnen worden als zich een calamiteit voordoet in de haven of als de exploitant onbekend is. Bij een brand zouden de schepen bijvoorbeeld in de weg kunnen liggen voor incidenten-bestrijdingsvaartuigen.

In de praktijk zullen de spoedeisende acties als bedoeld in het derde lid van dit artikel worden uitgevoerd door de havenmeester, op grond van mandaat van de verantwoordelijke afdelingsmanager.

 

Artikel 2.7. Gebruik van voortstuwers , boegschroeven of hekschroeven

Dit artikel beoogt bescherming van de onderwaterinfrastructuur in de haven. In, onder en langs de haven bevinden zich onder meer kunstwerken, kabels, tunnels, pijpleidingen, kades en zinkers. Het gebruik van voortstuwers (schroeven), boegschroeven of hekschroeven kan schade veroorzaken aan deze voorzieningen, als het in andere gevallen wordt gebruikt dan voor het bereiken of verlaten van een ligplaats. Onder gebruik wordt in dit geval verstaan, dat de schroeven een daadwerkelijke waterverplaatsing genereren; als de schroeven dit niet doen, zoals bijvoorbeeld het geval is bij een verstelbare schroef in een neutrale positie, dan is dit artikel niet van toepassing.

Het verbod van dit artikel geldt ook in die situaties waarbij het schip op spudpalen ligt of als men - anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren - het schip gaande houdt of tegen de kade of oever drukt waarbij het schip niet met meerdraden is afgemeerd. Reden waarom het verbod wordt ingevoerd is het feit dat wanneer door gebruikers van de haven schepen gaande worden gehouden zeer gevaarlijke situaties kunnen worden veroorzaakt. Voorts kan – met name – het proefdraaien van machines, maar ook het trachten los te komen als een schip aan de grond zit, grote schade veroorzaken. Het bij- of afdraaien door een bunker- of bevoorradingsschip, dat afgemeerd is aan een ander schip, ter voorkoming van schade levert een verwaarloosbaar risico op voor de haveninfrastructuur en is gelet op de vaak moeilijke afmeersituatie ter voorkoming van directe schade aanvaardbaar.

Ten slotte is in het artikel een verplichting opgenomen dat tijdens het in werking zijn van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven een persoon in de stuurhut aanwezig dient te zijn die bekend is met de bediening van het schip. In de praktijk is gebleken dat dit regelmatig niet het geval is. Dit kan tot zeer gevaarlijke en ongewenste situaties leiden.

 

Artikel 2.8. Plezier– en zeilvaart in de haven

Pleziervaartuigen dienen aan te meren in de Waddenhaven (voorheen de verenigings– en passantenhaven) en passeren daarbij de Oude Havens en de werkhaven.

Indien geen redelijk alternatief aanwezig is (bijvoorbeeld omdat de Waddenhaven vol is), kan de havenmeester toestaan dat zij ligplaats innemen in de werkhaven of de Oude Havens.

Lid 2 verbiedt het varen in de haven indien het schip uitsluitend door middel van zeilen wordt voortbewogen. Ook het varen met gehesen zeilen en de motor stand by is derhalve niet toegestaan.

 

Artikel 2.10. Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade

Dit artikel bevat de verplichting om alle bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan boord van een schip, die een gevaar voor het schip of de omgeving kunnen opleveren aan de havenmeester te melden. Een voorbeeld hiervan is het niet functioneren van de inert gasinstallatie op een tankschip. De bepaling is van toepassing op alle schepen en is een aanvulling op de meldingsartikelen van de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen die alleen van toepassing is op zeeschepen met gevaarlijke stoffen.

 

Artikel 3.1. Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen

Het in het eerste lid gestelde verbod beperkt zich tot handelingen die plaatsvinden aan boord van een schip; handelingen gepleegd aan wal vallen hierbuiten. Het is onder meer verboden om aan boord van een schip, door middel van geperst gas of stoom, het uitlaatgassensysteem van verbrandingsmotoren naar de buitenlucht door te blazen, waardoor roet uit het schip ontsnapt.

Op grond van het tweede lid kan het college ontheffing verlenen van het verbod, bijvoorbeeld als dit bij kan dragen aan het voorkomen van een schoorsteenbrand bij een schip dat al langer stilligt.

 

Artikel 3.2. Gebruik afvalverbrandingsoven

Dit artikel is opgenomen in verband met het toenemende gebruik van afvalverbrandingsovens aan boord van schepen. Ter voorkoming van gevaar, schade en hinder voor de omgeving, door bijvoorbeeld ernstige rookontwikkeling en het gebruik van de afvalverbrandingsoven terwijl het schip is afgemeerd, is het verboden afvalverbrandingsovens aan boord van schepen te gebruiken. Afval kan afgegeven worden aan de daartoe bestemde inzamelaars.

 

Artikel 3.3. Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

Uit het oogpunt van veiligheid en het voorkomen van belemmeringen van de vaarweg regelt dit artikel dat als stoffen of voorwerpen te water geraken, hiervan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester. Deze kennisgeving is niet aan voorschriften verbonden. Vervolgens dient de stof of het voorwerp – voor zover mogelijk – onmiddellijk te worden verwijderd.

 

Artikel 3.4. Veilige toegang

In de havenpraktijk doen zich bij de betreding van schepen regelmatig zeer gevaarlijke en onaanvaardbare situaties voor. Daarom wordt voorgeschreven dat schepen in principe over een toegang dienen te beschikken waardoor – in redelijkheid – geen gevaar of schade voor personen kan ontstaan.

Voor met name binnenschepen is het in sommige gevallen echter niet mogelijk of zeer onpraktisch om een dergelijke toegang tot het schip mogelijk te maken. Enerzijds is dit het geval bij laad- of loshandelingen. Door het laden of lossen van lading aan boord van een binnenschip, kan het schip aanzienlijk bewegen. In dit soort situaties kan een veilige toegang niet worden gegarandeerd, sterker nog een toegang is in dit soort gevallen juist onveilig. Anderzijds meert een binnenschip soms kort af, bijvoorbeeld om passagiers of een auto af te zetten. Om bij dit soort kortdurende handelingen van een binnenschipper te eisen dat hij een veilige toegang creëert, zou een onevenredige belasting voor een binnenschipper opleveren. Onder het begrip ‘kort’ moet hier worden verstaan een tijdsspanne tussen vijf minuten en een half uur, niet langer.

 

Artikel 3.5. Verbod gebruik hoofdmotor

Het komt zeer regelmatig voor dat afgemeerde schepen hun hoofdmotor onnodig laten draaien, anders dan direct voor vertrek van het schip. Dit betekent een onnodige belasting van het milieu en het kan hinder voor omwonenden veroorzaken. Het college (d.i. de havenmeester, op grond van ondermandaat) kan in voorkomende gevallen, eventueel mondeling, ontheffing verlenen van het verbod, bijvoorbeeld ten dienste van proefdraaien van de hoofdmotor.

 

Artikel 3.6. Vergunning ontvangstvoorzieningen

Op basis van dit artikel kan het college aan bedrijven een vergunning verlenen om een bedrijf met ontvangstvoorzieningen uit te oefenen, zodat kan worden voldaan aan de wettelijke verplichting, bedoeld in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (hierna: Wvvs), om zorg te dragen voor voldoende voorzieningen, geschikt voor het in ontvangst nemen van restanten van schadelijke stoffen, afkomstig van zeeschepen, zonder aan deze schepen onnodig oponthoud te veroorzaken. Daarbij komen in de praktijk drie groepen van bedrijven in aanmerking voor een vergunning: de overslagterminals en scheepsreparatiewerven, de bedrijven met een vaste inrichting aan de wal om de aangeboden schadelijke stoffen te ontvangen en eventueel te bewerken, te verwerken of te vernietigen en ten slotte de (transport)bedrijven die de afvalstoffen uitsluitend inzamelen met mobiele voorzieningen (lichters, voertuigen).

Aan de vergunning kunnen voorschriften en beperkingen verbonden worden; met name zal het gaan om operationele en administratieve voorschriften om zorg te dragen voor een goede logistieke infrastructuur in de haven.

Zie voor deze problematiek en de reeds getroffen maatregelen voor groepen gebruikers van de haven ook het gemeentelijke Haven Afvalplan 2018.

 

Artikel 3.7. Deugdelijk afmeren

In de praktijk komt het regelmatig voor dat een schip slechts op een spring is afgemeerd en men vervolgens overgaat tot lossen of laden. Hierdoor bestaat het gevaar dat lading in het oppervlaktewater wordt gemorst of materiële schade aan schip of haveninfrastructuur ontstaat. Om hiertegen op te kunnen treden is dit artikel opgenomen. De hier geformuleerde norm richt zich tot ‘eenieder’; hierdoor kan ook degene die het schip laadt of lost vanaf de wal gehouden worden aan de verplichting.

 

Artikel 3.8. Gebruik van ankers

In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van ankers zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is als uitgangspunt genomen dat het in de haven verboden is van een anker gebruik te maken, met uitzondering van de gevallen genoemd in het eerste lid, onder a en b.

 

Artikel 3.9. Gebruik van spudpalen

In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van spudpalen zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is als uitgangspunt genomen dat het in de haven verboden is van spudpalen gebruik te maken, tenzij dit geschiedt overeenkomstig de aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen. Daarnaast kan het college ontheffing of vrijstelling verlenen van het verbod, voor zover daartoe aanleiding is.

 

Artikel 3.10. Gebruik generatoren door binnenschepen

Het is verboden om in een door het college aan te wijzen gebied aan boord van een binnenschip een generator te gebruiken.

In het kader van het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de (lokale) luchtkwaliteit worden in de haven bij de openbare ligplaatsen voor de binnenvaart aansluitingen voor de afname van elektriciteit (ten behoeve van de binnenvaart) gerealiseerd. Op het moment dat het op een ligplaats dermate druk is met binnenschepen dat geen aansluitingen meer beschikbaar zijn (bijvoorbeeld tijdens kerst of andere feestdagen), of voor binnenschepen die voor hun elektriciteitsvoorziening meer stroom nodig hebben dan de walstroomvoorziening kan leveren, kan het college ontheffing of vrijstelling verlenen van het verbod. Aan de ontheffing of vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden omtrent de geluidproductie van de generator.

 

Artikel 3.12. Verrichten van werkzaamheden

Dit artikel geeft regels over het verrichten van werkzaamheden aan schepen; hieronder vallen ook werkzaamheden die buitenboord of onderwater aan het schip plaatsvinden. Het verbod richt zich tot ‘eenieder’.

Grote reparaties aan schepen vinden doorgaans plaats op of aan een werf of in een dok. Kleine reparaties worden echter vaak aan boord verricht door de eigen bemanning of door buitenstaanders. Het verrichten van reparaties kan onder bepaalde omstandigheden gevaren met zich meebrengen.

Teneinde te voorkomen dat een kleine scheepsreparatie buiten een werf of herstellingsinrichting tot een reparatie van grote omvang, met inherente veiligheidsrisico's en grote tijdsduur uitgroeit, is in het eerste lid, onder b, opgenomen dat de reparatie ten hoogste drie dagen mag duren. Als de werkzaamheden langer dan drie dagen in beslag nemen, kan ontheffing worden aangevraagd op grond van het tweede lid.

 

Artikel 3.13. Ontsmetten van schepen

Omdat tijdens het gassen van ruimten aan boord van een schip (het ontsmetten) risico's kunnen ontstaan voor het havengebied is dit in beginsel verboden.

Het verbod te ontsmetten van het tweede lid is beperkt tot schepen die zijn geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm. Hierdoor worden alle containerschepen van de toepassing uitgesloten. Deze schepen hebben containers als lading onder gas aan boord en zouden dus allemaal een ontheffing dienen te krijgen, hetgeen niet wenselijk is. Het onder gas staan van te vervoeren containers is in de IMDG-Code geregeld, inclusief de labeling. Het onder gas zetten van containers geschiedt binnen een inrichting en valt onder de vergunningplicht uit de Wet milieubeheer. Er wordt tevens rekening gehouden met schepen die in het buitenland zijn beladen met aldaar (in de silo) aan de wal ontsmette lading, die in de haven wordt gelost. Deze lading kan eveneens bepaalde risico’s met zich meebrengen.

In het derde lid is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen. In de praktijk zal de havenmeester namens het college bepalen of in het specifieke geval mag worden ontsmet en waar dat, met het oog op de veiligheid van de omgeving, dient plaats te vinden.

 

Artikel 4.1. Aanwijzingen

In de praktijk zullen de hier bedoelde mondelinge en schriftelijke aanwijzingen worden gegeven door de havenmeester, namens het college. Als iemand zich niet aan de aanwijzing houdt, is (bestuursrechtelijk) een last onder dwangsom of bestuursdwang mogelijk of (strafrechtelijk) een actie van de politie c.q. de als buitengewoon opsporingsambtenaar aangewezen toezichthouder(s) op basis van artikel 4.2.

 

Artikel 4.4. Betreden van woonruimten

Ter voorkoming van misverstanden wordt opgemerkt dat onder het begrip ‘woning’ tevens een woning aan boord van een schip moet worden verstaan.

In artikel 5:15 van de Awb is bepaald dat een toezichthouder een woning niet mag betreden als de bewoner daar geen toestemming voor geeft. De bevoegdheid tot het binnentreden is gestoeld op artikel 149a van de Gemeentewet. Artikel 149a strekt ertoe dat de gemeenteraad in bepaalde gevallen de bevoegdheid kan verlenen tot het binnentreden in woningen zonder toestemming van de bewoner. Het gaat hier om binnentreden ter uitoefening van toezicht en opsporing in verband met de naleving van voorschriften inzake handhaving van de openbare orde of veiligheid en bescherming van het leven of de gezondheid van personen. Het binnentreden in woningen behoort niet tot de bevoegdheden die afdeling 5.2 van de Awb aan iedere toezichthouder verleent. De bevoegdheid tot uitoefening van bestuursdwang is in de Gemeentewet voor alle gevallen geregeld in artikel 125. De Algemene wet op het binnentreden is ook hier van toepassing, zodat voor binnentreden zonder toestemming van de bewoner een machtiging noodzakelijk is. De Algemene wet op het binnentreden maakt onderscheid tussen het bevoegd zijn tot binnentreden in een woning en het nodig hebben van een machtiging om tot binnentreden in een woning in een concreet geval over te mogen gaan. Artikel 149a attribueert aan de gemeenteraad de bevoegdheid om personen de bevoegdheid, en dus niet de machtiging, te verlenen tot binnentreden. Op grond van art. 5:27, tweede lid, van de Awb is het bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast bevoegd tot het verlenen van deze machtiging. De bevoegdheid tot binnentreden zal slechts uitgeoefend mogen worden voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van de taak waarvoor binnen wordt getreden, nodig is (Kamerstukken II 22 539, 1991/92, nr. 3, p. 17).

 

 

Bijlage Indeling noorderhaven zuiderhaven

 

Naar boven