Gemeenteblad van Rotterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2021, 327496 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2021, 327496 | ander besluit van algemene strekking |
Vaststellingsbesluit Handboek Beheer Ondergrond Rotterdam 2021-2
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,
gelezen het voorstel van de wethouder van Handhaving, Buitenruimte,
Integratie en Samenleven van 7 september 2021; kenmerk 21bb010807;
overwegende, dat het in verband met de veiligheid, het ontwerp, het beheer, de aanleg, het onderhoud, de exploitatie en het verwijderen van kabels en leidingen, alsmede regels met betrekking tot rioolaansluitingen gewenst is het Handboek Beheer Ondergrond Rotterdam 2021-2 vast te stellen en te publiceren;
gelet op artikel 3 van de Verordening Beheer Ondergrond Rotterdam;
Het college van burgemeester en wethouders stelt vast het Handboek Beheer Ondergrond Rotterdam 2021-2 zoals opgenomen in de bijlage bij dit besluit.
Het besluit van 13 oktober 2020 tot vaststelling Handboek Beheer Ondergrond Rotterdam 2021 (eerste versie) wordt ingetrokken.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 7 september 2021.
De secretaris,
V.J.M. Roozen
De burgemeester,
A. Aboutaleb
Dit gemeenteblad is uitgegeven op 10 september 2021 en ligt op dins-, woens- en donderdagen van 9.00 tot 13.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Wachtruimte Timmerhuis, Halvemaanpassage 1 (trap op, melden bij Informatiebalie)
(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)
Bijlage 1 Handboek Beheer Ondergrond Rotterdam 2021-2 als bedoeld in artikel 1 van het Vaststellingsbesluit Handboek Beheer Ondergrond Rotterdam 2021-2.
De bijlage (behorende bij Gemeentebladnummer 2021-167) is op te vragen via Handboek beheer ondergrond Rotterdam.
Voor u ligt het Handboek Beheer Ondergrond Rotterdam, verder te noemen HBOR. Het HBOR is bedoeld ter uitvoering van de Verordening beheer ondergrond Rotterdam en de Telecommunicatieverordening Rotterdam (verder te noemen TVR). In dit Handboek zijn onder meer nadere regels opgenomen met betrekking tot de veiligheid, het ontwerp, het beheer, de aanleg, het onderhoud, de exploitatie en het verwijderen van leidingen. Daarnaast zijn nadere regels opgenomen met betrekking tot rioolaansluitingen.
1.1 Verordening beheer ondergrond
De Leidingenverordening Rotterdam 2015 (LVR) is aangepast in de Verordening beheer ondergrond Rotterdam, verder te noemen VBOR. De VBOR is te vinden op www.rotterdam.nl/wonen-leven/leidingenbureau/.
1.2 Visie ondergrondse infrastructuur
De gemeente Rotterdam heeft een visie ontwikkeld ten aanzien van ondergrondse infrastructuren. De ondergrond speelt een belangrijke rol bij de aanpak van maat- schappelijke opgaven en het vervullen van maatschappelijke behoeften. Door het steeds voller raken van de ondergrond en het steeds schaarser worden van de beschikbare ruimte in de ondergrond, dient bij elke renovatie of herinrichting in de openbare ruimte steeds overwogen te worden welke duurzame inrichting van de ondergrondse infrastructuur wenselijk respectievelijk noodzakelijk is. Het visiedocument onder- grondse infrastructuur is te vinden op www.rotterdam.nl/wonen-leven/leidingenbureau/.
Om de omgevingsoverlast bij leidingwerk- zaamheden in stedelijk gebied zo minimaal mogelijk te houden moeten de functionaliteit van infrastructuren en/of de functies van de openbare ruimte niet of zo min mogelijk in het geding komen. Dit houdt in dat bij werkzaam- heden aan of de aanleg van een leiding, deze werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden afgestemd met werkzaamheden van andere leidingexploitanten én de gemeente. Betreft het singuliere werkzaamheden, zoals de aanleg van kabels en / of leidingen, dan dient de overlast voor de omgeving zoveel mogelijk beperkt te worden, bijvoorbeeld met behulp van een sleufloze techniek. Bij de vergunningsaanvraag wordt door het Leidingenbureau en Beheer Ondergrond gewogen en getoetst of de gekozen uitvoeringsmethode, meerwaarde oplevert voor de omgeving.
Sleufloze uitvoeringsmethoden genieten de voorkeur bij het kruisen van:
De energietransitie opgave zal waarschijnlijk leiden tot het (deels) vervangen van gas door warmte. Er zullen warmteleidingen gereali- seerd moeten worden waarvoor ruimte moet worden gereserveerd. In voorkomende gevallen kunnen voorgestelde tracés bij het aanvragen van een leidingvergunning niet gehonoreerd worden, als honorering van dit tracé betekent dat er geen ruimte meer overblijft voor een beoogde warmteleiding. De samenleving vraagt om in kansen te denken zodat voldaan kan worden aan de energietransitie opgave.
In het HBOR worden richtlijnen, voorschriften en eisen gesteld waaraan moet worden voldaan om een vergunning c.q. instemming1 te verkrijgen voor het mogen hebben en houden van een kabel en / of leiding in de openbare ruimte en het daaraan grenzende gebied binnen de gemeente Rotterdam.
Dit zijn behalve specifieke eisen ten aanzien van aanleg en ontwerp, ook eisen omtrent het beheer tijdens de exploitatiefase, de bedrijfsvoering en de bedrijfsbeëindiging, zie artikel 3 van de VBOR.
Daarnaast is een vergunning nodig om een rioolaansluiting op de gemeentelijke riolering tot stand te brengen, te wijzigen of te verwijderen, zie artikel 19 van de VBOR.
Het HBOR is geschreven voor een ieder die (een) kabel(s) of leiding(en) exploiteert, wil aanleggen, wijzigen en / of verwijderen in de openbare ruimte en het daaraan grenzende gebied binnen de gemeente Rotterdam
én voor de rechthebbende die een rioolaansluiting op de gemeentelijke riolering wil realiseren.
Het HBOR bestaat uit twee gedeelten:
De aanvragen hebben betrekking op het aanleggen, houden, onderhouden, exploiteren en verwijderen van leidingen in de openbare ruimte en het daaraan grenzende gebied alsmede op rioolaansluitingen.
Bij de volgende aanvragen zijn tevens (mogelijke) additionele veiligheidseisen van toepassing:
In deze paragraaf zijn meer begrippen opgenomen dan de begripsbepalingen die in de VBOR en / of TVR zijn verwoord. De reden hiervoor is om verduidelijking te bewerkstelligen. Waar een begrip slechts eenmalig in het HBOR wordt genoemd, is deze in het betreffende hoofdstuk beschreven.
In dit Handboek wordt op diverse onderdelen verwezen naar wetten, normen, richtlijnen etc.:
Volgens de VBOR, art. 4, lid 1 is een ver- gunning nodig voor het aanleggen, houden, onderhouden, exploiteren of verwijderen van kabels en (buis)leidingen (voortaan ‘leiding(en)’) in de openbare ruimte en het daaraan grenzende gebied binnen de gemeente Rotterdam. Daarnaast geeft de VBOR aan dat het Leidingenbureau en Beheer Ondergrond vergunning dient te verlenen voor bodemenergiesystemen (inclusief de aansluitleidingen) en brand- putten in de openbare ruimte en het daaraan grenzende gebied. In de VBOR is op grond van artikel 19 verder geregeld dat ook voor het tot stand brengen, wijzigen of verwijderen van een rioolaansluiting een vergunning nodig is. Voor rioolaansluitingen gelegen in openbaar gebied kan ook een leidingvergunning nodig zijn. Tevens is voor rioolwerkzaamheden in het havengebied, afstemming met het HbR noodzakelijk.
Volgens de TVR is een instemming nodig voor het aanleggen, wijzigen, onderhouden en verwijderen van een telecomkabel.
Voor elke (tracé)aanpassing (nieuw, wijziging én verwijderen) van kabels,
leidingen, brandputten en / of WKO dient een vergunning aangevraagd te worden. Ook het tot stand brengen, wijzigen of verwijderen van een rioolaansluiting dient aangevraagd te worden. De aanvragen en de eventuele wijzigingen vinden plaats in het Leidingen en Ingravingen Systeem (LIS). Het Leidingenbureau en Beheer Onder- grond neemt alleen volledig aangeleverde aanvragen (met eventuele bijbehorende bijlagen zoals deze in dit Handboek in specifieke situaties zijn vereist) in behandeling.
Alle door de leidingexploitant te verstrekken documenten dienen in de Nederlandse taal te zijn opgesteld. Een vergunning c.q. instemming kan worden aangevraagd via de website van de gemeente Rotterdam.
De contactgegevens van het Leidingen- bureau en Beheer Ondergrond, verder te noemen LBBO, zijn:
www.rotterdam.nl/ (zoekterm: leidingvergunning of rioolaansluiting)
appl.gw.rotterdam.nl/Lis.Extern/
t.a.v. Stedelijk Beheer - Leidingenbureau Postbus 10902
Voor overige en meest actuele informatie met betrekking tot regelgeving en voorschriften wordt verwezen naar de website van de gemeente Rotterdam (zoekterm: leidingen- bureau), www.rotterdam.nl/wonen-leven/ leidingenbureau/.
Een leidingexploitant kan een derde machtigen om namens hem een aanvraag in te dienen.
Hiervoor is een door de leidingexploitant afgegeven machtiging benodigd.
NB: De vergunning wordt alleen op naam van de leidingexploitant afgegeven.
Technische specificaties werktekeningen:
Elke aanvraag (nieuw, wijziging én verwijde- ren) dient te worden ondersteund door een werktekening. Deze wordt digitaal aangeleverd in LIS.
De ingediende werktekeningen dienen te voldoen aan de volgende eisen:
Bij iedere aanpassing (nieuw, wijziging en verwijderen) dient door de leidingexploitant zonder nadere verrekening as built tekeningen van het leidingwerk digitaal te worden verstrekt aan LBBO. Voor nadere eisen en voorwaarden wordt verwezen naar de bijlage eisen en voorwaarden inmeten en as built tekening op www.rotterdam.nl/wonen-leven/leidingenbureau/. Het een en ander moet de leidingexploitant ook aan kunnen tonen. De as built tekening dient binnen 4 weken na de inmeting aangeleverd te worden.
Een leidingsterkteberekening wordt uitgevoerd conform de vigerende regelgeving voor het gehele of een deel van het aan te leggen leidingsysteem. Er wordt steekproefsgewijs getoetst op o.a. uitgangspunten (zoals leiding- en grondmechanische gegevens), randvoorwaarden (zoals NEN-normen én voorwaarden zoals genoemd in dit Handboek) en primaire en secundaire spanningen. Voor leidingen waar sprake is van interne druk én voor leidingen die in de nabijheid van waterstaatswerken gelegen zijn, dient een leidingsterkteberekening als onderdeel van de vergunningsaanvraag bijgevoegd te worden.
Een boorplan bestaat uit de volgende onder- delen: werkplan, tekening, leidingsterkteberekening, muddruk- / perskrachtberekening en uitvoeringsplan. Deze onderdelen worden getoetst, of het voldoet aan de vigerende regelgeving.
Voor het tot stand brengen, wijzigen of verwijderen van een rioolaansluiting dient een vergunning te worden aangevraagd.
Voor het aanvragen van een vergunning moe- ten de volgende gegevens worden vermeld:
Er dient voor iedere rioolaansluiting op de openbare riolering die tot stand wordt gebracht of wordt gewijzigd afzonderlijk een vergunning te worden aangevraagd.
Als op grond van de ‘Hemelwaterverordening Rotterdam’ bij de aanleg van openbare hemelwatervoorziening door de gemeente een extra rioolaansluiting op de openbare hemelwatervoorziening wordt gemaakt, geldt bovenstaande verplichting tot het afzonder- lijk aanvragen van een vergunning niet.
Er kunnen aanvullende gegevens gevraagd worden, bijvoorbeeld voor persrioolaansluitingen. Deze aanvullende gegevens hebben betrekking op de hoeveelheid water die geloosd wordt en de middelen waarmee geloosd wordt zoals pompcapaciteit.
(pers)rioolaansluiting in het havengebied.
In het havengebied is de te lozen hoeveelheid afvalwater op het persriool gemaximeerd. De aanvrager van de vergunning toont middels berekeningen en relevante documenten aan dat het te lozen afvalwater alleen bestaat uit:
Tevens toont de aanvrager aan dat:
Het persriool na de afsluiter (op erfgrens) komt onder druk en gaat onderdeel uitmaken van het stelsel (eigendom HbR, beheer gemeente) en moet derhalve aan alle gestelde eisen voldoen. Dus ook als de aanvragen zelf (of met eigen aannemer) de aansluiting regelt. De installatie aan de klantzijde voor de afsluiter, zoals putten, pomp en buffer worden niet overgedragen. Op een aantal locaties in de haven is er sprake van een gezamenlijke centrale voorziening, ook in die gevallen gelden bovenstaande eisen en aansluitvoorwaarde.
De RD-coördinaten, niveau bovenkant en onderkant filter in meter(s) ten opzichte van NAP, diameter, geothermische straal van alle onttrekkingsbronnen van een open bodem- energiesysteem dienen verstrekt te worden aan LBBO evenals het LGR-nummer van
de bijbehorende Watervergunning. Voor een gesloten bodemenergiesysteem levert DCMR de RD-coördinaten, de diepte in
meter(s) ten opzichte van NAP van de bodem- lussen aan LBBO, evenals het LGR-nummer. Met betrekking tot het bovenstaande dient een as built tekening door de exploitant van een bodemenergiesysteem aangeleverd te worden. Van het deel van een bodemenergiesysteem dat zich bovengronds bevindt, dienen de x, y, z-coördinaten in RD (nauw- keurigheid 10 cm) / NAP (nauwkeurigheid 5 cm) aangeleverd te worden. Dit geldt ook voor de onderzijde van de verticale buis met een nauwkeurigheid van 1,00 m.
De RD-coördinaten en diameter van een brandput binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Rotterdam dienen door de aanvrager verstrekt te worden aan LBBO evenals het LGR-nummer van de bijbehorende Watervergunning. Met betrekking tot het bovenstaande dient een as built tekening door de exploitant van een brandput aangeleverd te worden. De x, y, z-coördinaten dienen in RD (nauwkeurigheid 10 cm) / NAP (nauw- keurigheid 5 cm) aangeleverd te worden. Dit geldt ook voor de onderzijde van de brandput met een nauwkeurigheid van 1,00 m.
LBBO vergunt een leidingentracé, inclusief toebehoren, van A naar B én rioolaansluitingen. Naast LBBO zijn er soms nog andere partijen waarvan vergunning of toestemming benodigd is. Het hebben van een vergunning van LBBO laat onverlet dat vergunning of toestemming gevraagd dient te worden bij andere bevoegd gezagen zoals Rijkswater- staat, ProRail, Waterschappen, Provincie en private partijen zoals bijvoorbeeld HbR. Indien voor het passeren van een barrière in het geplande tracé gebruik wordt gemaakt van één of meerdere (infrastructurele) voorziening(en) van derden, dan dient hiervoor vooraf toestemming van de eigenaar van deze voorziening te worden verkregen.
3.3 Relatie tot Havenbedrijf Rotterdam N.V.
Indien in het havengebied voor een kabel of leiding een vergunning op grond van de VBOR of een instemming op grond van de TVR dient te worden afgegeven door de gemeente (lees: LBBO), moet degene die de kabel of leiding wil leggen, wijzigen of verwijderen de voorafgaande goedkeuring van HbR verkrijgen. Zonder goedkeuring van HbR zal de gemeente (LBBO) niet overgaan tot het verlenen van de vergunning, tenzij de gemeente (LBBO) van mening is dat het maatschappelijk belang voor gaat boven het belang van het HbR.
HbR zal de goedkeuring alleen weigeren:
Indien de gemeente (LBBO) verplicht is om een kabel of leiding in een leidingstrook te gedogen zal HbR ook voor het verlenen van de goedkeuring de gedoogplicht respecteren.
Dit is de gedoogplicht die voortvloeit uit de Telecomwet.
In figuur 1 is te zien welke gebieden tot het beheergebied van HbR behoren.
Figuur 1, Beheergebied van HbR
3.4.1 Vergunningsprocedure: Voorbereiding en aanvraag
3.4.2 Vergunningsprocedure: Aanleg en afronding
3.4.3 Verkorte vergunningsprocedure
De verkorte vergunningsprocedure is van toepassing bij werkzaamheden aan bestaande leidingen met een maximale lengte van 25,0 m en bij het realiseren van huisaansluitingen met een maximale lengte van 25,0 m. De aanvraag wordt in LIS gedaan. De toezichthouder beoordeelt de aanvraag en geeft, indien akkoord, toestemming tot het uitvoeren van de werkzaamheden. Deze toestemming is feitelijk een vergunning.
Van de verkorte procedure zijn uitgesloten:
Tevens kan de toezichthouder altijd beslissen dat voor de kabel en / of leiding aanvullende voorschriften van toepassing zijn. In dat geval zal altijd een vergunningsaanvraag ingediend dienen te worden bij LBBO. De aanvraag wordt dan middels de reguliere vergunningsprocedure behandeld.
3.4.4 Administratieve wijziging
Een administratieve wijziging komt voor als een leidingexploitant van naam, adres, postcode en (woon)plaats verandert. Deze wijziging dient te worden doorgegeven aan LBBO.
LBBO stelt een nieuwe beschikking op waarin de gewijzigde gegevens zijn opgenomen en verstuurt deze naar de leidingexploitant. |
|
3.4.5 Overdracht van een leiding
Als leidingexploitanten leidingen van elkaar overnemen dient dit ook te worden aangemeld. Dit is koop / verkoop van een leiding. De bijbehorende vergunning moet worden overgezet op de juiste rechtspersoon waardoor de vergunning op naam van de oude leidingexploitant komt te vervallen.
Met nadruk wordt erop gewezen dat de basisprincipes uit dit hoofdstuk dienen te worden nagestreefd. Als de genoemde eisen niet gehaald (kunnen) worden, dan dient (vooraf) overleg gepleegd te worden met LBBO. Bij uitzondering kan LBBO een andere indeling of een oplossing met aan- vullende voorschriften toestaan of opleggen.
Ook kan het voorkomen dat tijdens de uitvoering blijkt dat de actuele situatie afwijkt van de verwachte situatie. Deze wijziging dient direct te worden gemeld aan LBBO. Voor leidingen waarvoor een leidingberekening is vereist en gemaakt, kan het betekenen dat de leiding opnieuw op deze wijziging dient te worden berekend en gecontroleerd.
Het is van groot belang dat de functionaliteit van infrastructuren en/of de functies van de openbare ruimte niet of zo min mogelijk in het geding mogen komen. Hiervoor dient de omgevingsoverlast bij kabel- en leidingwerk- zaamheden zo minimaal mogelijk te zijn. Dit houdt in dat bij werkzaamheden aan of de aanleg van een kabel en / of leiding, deze werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden afgestemd met werkzaamheden van andere leidingexploitanten én de gemeente. Betreft het singuliere werkzaamheden, zoals de aanleg van kabels en / of leidingen, dan dient zoveel mogelijk de overlast voor de omgeving beperkt te worden, bijvoorbeeld met behulp van een sleufloze techniek. Bij de vergunningsaanvraag wordt door LBBO gewogen en getoetst of de gekozen uitvoeringsmethode meerwaarde heeft voor de omgeving.
Sleufloze uitvoeringsmethoden genieten de voorkeur bij het kruisen van:
Het is van belang om voor de energietransitie opgave in kansen te denken. Gas zal waarschijnlijk (deels) vervangen worden door warmte. Er zullen warmteleidingen gerealiseerd moeten worden waarvoor ruimte moet worden gereserveerd.
In voorkomende gevallen kunnen voorgestelde tracés bij het aanvragen van een leiding- vergunning niet gehonoreerd worden, als honorering van dit tracé betekent dat er geen ruimte meer overblijft voor een beoogde warmteleiding. Samen met LBBO zal bekeken worden of er andere alternatieven voorhanden zijn.
Het beheergebied van de gemeente Rotterdam kan ingedeeld worden volgens de volgende principes.
4.2 Standaardindeling, horizontaal en verticaal
De standaardindeling geldt voor het gehele beheergebied van de gemeente Rotterdam, met uitzondering van de bestemde leidingstroken.
In het algemeen worden distributieleidingen in trottoirs ingedeeld en transportleidingen in rijwegen (zie bijlage op www.rotterdam.nl/ wonen-leven/leidingenbureau/). Voor grote transportleidingen zullen als eerste de grotere wegen in aanmerking komen.
Alle tot deze leidingen behorende appen- dages dienen in het toegewezen tracé te worden geplaatst. Indien geen plaats in het tracé kan worden gevonden dan wordt door LBBO een andere locatie vastgesteld met zo min mogelijk verstoring van aanwezige andere leidingen.
Aansluitleidingen worden zoveel mogelijk haaks op het distributienet aangelegd om geen beslag te leggen op de ruimte voor distributieleidingen.
De locatie van straatkasten en andere bovengrondse objecten, handholes en andere onderdelen van telecomnetwerken worden in overleg met LBBO vastgesteld. Handholes en andere onderdelen mogen de ligging van andere leidingen niet verstoren en moeten minstens 0,30 m dekking hebben. Voor ligging in een groenstrook dient contact opgenomen te worden met LBBO voor de exacte diepteligging. Met betrekking tot straatkasten wordt verder verwezen naar paragraaf 4.2.3.2
Distributieleidingen worden als volgt ingedeeld:
De leidraad verticale indeling is verwerkt in het Legschema Leidingen.
Dit schema geeft aan op welke wijze bestaande leidingen2 moeten worden gekruist.
De verticale indeling gaat uit van de volgende uitgangspunten:
Bij boringen / persingen, in welke vorm dan ook, is de diepteligging afhankelijk van de situatie ter plaatse. De minimale verticale dagmaat ten opzichte van de te kruisen leidingen bedraagt tenminste 0,50 m, waarbij de te boren / persen leiding onder de bestaande leiding(en) dient te worden gevoerd. Genoemde minimale verticale dagmaat dient aantoonbaar te worden gegarandeerd om schade aan de te kruisen leidingen te voorkomen;
Het rijzen van leidingen zal zo veel mogelijk in combinatie met straatophoging worden uitgevoerd, waarbij het Legschema Leidingen in beginsel moet worden aangehouden.
Leidingen, niet zijnde transportleidingen, dienen bij straatophogingen op kosten van de leidingexploitant, te worden gerezen. Indien leidingen gerezen worden, beoordeelt LBBO of rioolaansluitingen eveneens dienen te rijzen. Stadsverwarmingsleidingen worden in principe niet gerezen.
4.2.3.1 Bovengrondse infrastructuur
Bij het bepalen van een tracé dient te allen tijde rekening te worden gehouden met de bovengrondse infrastructuur. Deze kunnen onder andere zijn: langs liggende dan wel kruisende wegen, spoorwegen, metro- en trambanen, waterlopen, voetpaden, kade- muren, viaducten, tunnels, naastliggende leidingen, bomen of andere waardevolle groenvoorzieningen (vegetatie), gebouwen, stalen objecten waaronder damwanden.
Andersom geldt ook dat bij het ontwikkelen of wijzigen van de bovengrondse infrastructuur rekening dient te worden gehouden met de ondergrondse infrastructuur en dienen wijzigingen zo veel mogelijk te worden vermeden.
Verder geldt dat boven bestaande leidingen geen obstakels mogen worden geplaatst. Indien geen andere oplossing mogelijk is, dan kan in overleg met de betreffende leidingexploitant(en) onder voorwaarden en / of het treffen van maatregelen alsnog tot plaatsing boven leidingen worden overgegaan. Deze aanvullende voorwaarden en te treffen maatregelen dienen door alle betrokken partijen geaccordeerd te worden.
Bovengrondse objecten worden onderverdeeld in 3 categorieën. Voor bomen wordt verwezen naar paragraaf 4.2.3.4.
De categorieën zijn gemaakt op basis van de ruimtelijke en sociale impact. Naarmate de objecten groter zijn, gelden strengere randvoorwaarden en richtlijnen.
De exacte plaatsbepaling van alle bovengrondse objecten wordt getoetst door het college in samenspraak met stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten van Stadsontwikkeling. In het gebied waar HbR integraal beheerder is, dienen de bovengrondse objecten te voldoen aan de door HbR gestelde kwaliteitseisen. Afstemming vindt plaats via LBBO. Wanneer het bovengrondse object daadwerkelijk wordt geplaatst of aangepast dient een toezicht- houder van het Gebied aanwezig te zijn.
Door de exploitant dient een as built tekening van bovengrondse objecten aangeleverd te worden volgens de bijlage eisen en voorwaarden inmeten en as built tekening.
Bij de plaatsbepaling en het aanzicht van bovengrondse objecten van de categorie S, M en L dienen de volgende algemene voorschriften en afwegingskaders in acht te worden genomen:
Voorts dient rekening gehouden te worden met:
De objecten mogen niet gebruikt worden voor reclame welke geen rechtstreeks functioneel verband hebben met de activiteiten die in het pand of op het perceel plaatsvinden (zie Welstandsnota, hoofdstuk reclame). Een uitzondering is mogelijk indien een contract met de gemeente wordt afgesloten waarbij de eigenaar van de objecten een tegenprestatie levert en waarin randvoorwaarden over aantal, locaties en afmetingen van de reclame wordt vastgelegd.
Voor de bovengrondse objecten van categorie Large dient daarnaast de plaatsbepaling in een zo vroeg mogelijk stadium plaats te vinden. Hiervoor is in sommige gevallen een omgevingsvergunning nodig (zie daarvoor Besluit omgevings- recht). Daarnaast zal in een aantal gevallen de omwonenden bij het proces van plaats- bepaling en afwerking binnen de door de wet gestelde beperkingen betrokken moeten worden.
Open watergangen zijn beheermatig in drie groepen te onderscheiden:
Watergangen beheerd door de gemeente Rotterdam
Bij het kruisen van deze watergangen dient allereerst de feitelijke diepte van de watergang te worden opgevraagd. Dit is noodzakelijk vanwege de minimale gronddekking. Deze dient tenminste 1,00 m ten opzichte van de ontwerpdiepte te bedragen, of – als de aanwezige bodem lager ligt dan de ontwerpdiepte – tenminste 1,00 m ten opzichte van de aanwezige bodem;
Bij het indelen van leidingen in de nabijheid van bomen dient rekening te worden gehouden met de gestelde voorschriften uit diverse gemeentelijke beleidsdocumenten, gericht op het realiseren van meer bomen en het waarborgen van de vitaliteit van bestaande bomen.
Voor de gewenste minimale afstand tussen boom en leiding is de uiteindelijk te bereiken boomgrootte bepalend. De boomgrootte is een aanduiding van de uiteindelijke omvang die een boom reeds heeft of kan bereiken. In onderstaande tabel staan de minimale afstanden tussen hart van de stamvoet en het hart van de leiding3 bij drie boomgrootten.
Bovenstaande tabel geldt niet alleen voor het plaatsen van kabels en leidingen nabij bomen. De relatie tussen kabels en leidingen en bomen is wederzijds. Dit betekent dat bij het planten van bomen dezelfde afstanden gelden ten opzichte van de bestaande leidingen.
Boven leidingen mogen geen beplantingen worden aangebracht tenzij dit van gemeentewege noodzakelijk c.q. wenselijk wordt geacht. In dat geval zal de gemeente in overleg treden met de betreffende leidingexploitant(en). In betreffend overleg zal tot overeenstemming moeten worden gekomen waarbij de Toolkit kabels & leidingen en bomen (zie bijlage op www.rotterdam.nl/wonen-leven/leidingenbureau/) als leidraad kan dienen. Betreffende Toolkit kan ook dienen voor de aanleg van leidingen in de directe nabijheid van bomen.
Ingravingseisen / naderevoorschriften4 |
|||
Met betrekking tot de keuze van een voorziening dient altijd in overleg getreden te worden met LBBO. |
4.2.3.5 Over- en onderbouwing van de openbare ruimte
Bij toepassing van koppelbalken dient de bovenkant van de koppelbalken tenminste 2,00 m onder het ter plaatse vastgestelde uitgiftepeil te worden aangebracht. De ruimte tussen de koppelbalken dient te worden voorzien van een gewapende betonplaat waarboven de leidingen een veilige ligging verkrijgen;
Hulpconstructies in de openbare ruimte dienen de goedkeuring te hebben van de beheerder van de openbare ruimte. Deze tijdelijke voorzieningen, zoals damwanden, heipalen, etc. dienen na voltooiing van de werkzaamheden te worden verwijderd. Mocht dit om welke reden dan ook niet mogelijk zijn, dan kan alleen door de beheerder van de openbare ruimte besloten worden deze voorzieningen tot een nader te bepalen maat onder het maaiveld te verwijderen. In de regel is deze maat minimaal 2,50 m. Daarna dient hiervan melding gemaakt te worden aan de toezichthouder, zodat de achtergebleven constructies door de gemeente kunnen worden ingemeten en geregistreerd. (zie hoofdstuk 7 uitvoeringsvoorschriften)
Rioolaansluitingen voor gemengde afvoer, vuilwaterafvoer, regenwaterafvoer of aan- of afvoer van grondwater dienen te worden uitgevoerd overeenkomstig de vergunnings- voorschriften. Hieronder volgen enkele aandachtspunten:
Voor het maken van een rioolaansluiting op de gemeentelijke riolering is toestemming vereist middels een zogenaamde Vrijgave- bewijs Riooltransportsysteem (VGB).
De afgifte van een VGB stelt zowel de procesvoering als de omgeving waar de werkzaamheden plaatsvinden veilig. Een VGB heeft een beperkte geldigheidsduur;
In uitzonderlijke gevallen kan in overleg met LBBO worden overgegaan tot het koppelen van rioolaansluitingen op een zogenaamde koppelleiding. Deze koppel- leiding wordt in het kader van de VBOR gezien als een particuliere leiding. Voor deze koppelleiding dient te allen tijde een leidingvergunning te worden aangevraagd en op naam te worden gesteld van één eigenaar;
Voor persrioolaansluitingen zijn aanvullende aandachtspunten:
De afsluiter moet in het openbaar gebied van het havengebied op 1 meter afstand van de erfgrens geplaatst worden. Tevens moet in het havengebied de afsluiter afgezet worden met een metalen hekje in de RAL-kleur 5005. In het openbaar gebied van het stedelijk gebied moet de afsluiter binnen 1 meter afstand van de erfgrens geplaats worden met voldoende ruimte voor het open en dichtdraaien van de afsluiter.
4.2.3.7 Voorzieningen in het stedelijk gebied
Het is niet toegestaan dat kabels en leidingen gebruik maken van infrastructurele voorzieningen welke in beheer zijn van de gemeente, tenzij de kabels en leidingen bestemd zijn voor het functioneren van de infrastructurele voorziening of de infrastructurele voorziening een kunstwerk is in de zin van de VBOR.
Kabels en leidingen die reeds gebruik maken van bestaande infrastructurele voorzieningen welke in beheer zijn van de gemeente dienen indien noodzakelijk, te worden verwijderd op het moment dat groot onderhoud of renovatie zal worden gepleegd aan de betreffende infrastructurele voorziening. Het bovenstaande geldt niet voor kabels in de zin van de TVR.
4.2.3.8 Bestemmingsplanprocedure
Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen categorie 1 en categorie 2 kabels en / of leidingen (zie ook nadeelcompensatie- regeling). Dit onderscheid is omdat niet alle kabels en leidingen een gelijkwaardige maatschappelijk en economisch belang hebben.
Categorie 1 leidingen betreffen:
Leidingen die van doorslaggevend belang zijn voor het sociaal en economisch functioneren van de stad. Een disfunctionaliteit van deze leidingen zou grote maatschappelijke ontwrichting en economische schade tot gevolg hebben. Over het algemeen betreffen het leidingen die een omvangrijke kapitaalsinvestering van de netbeheerders vragen. Denk hierbij aan drinkwater-transportleidingen (met een diameter groter of gelijk aan 300 mm), warmtetransportleidingen (van 304,8 mm oftewel 12 inch of groter) en hoogspanningskabels (vanaf 23 kV);
Kabels en / of leidingen die in een leiding- strook liggen. Leidingstroken die zich vrijwel uitsluitend in het havengebied bevinden, zijn met name ingericht om ruimte te bieden aan ondergrondse infrastructuur. De leidingen in een leiding- strook zijn daarmee onderhevig aan extra beschermende maatregelen.
Categorie 2 leidingen betreffen:
Alle overige kabels en / of leidingen die niet tot categorie 1 behoren.
Categorie 1 leidingen worden in het bestemmingsplan (toekomst: omgevings- plan) opgenomen zodat deze kabels en / of leidingen een ruimtelijke bescherming genieten. Dit houdt in dat bij nieuwe aanleg, wijzigingen in het tracé en verwijdering van kabels en / of leidingen die tot categorie 1 behoren, een bestemmingsplanprocedure dient te worden gevolgd.
Categorie 1 leidingen worden door de afdeling Basisinformatie ingemeten.
In het havengebied ligt een groot deel van de leidingen in leidingstroken. HbR heeft een Handboek Infrastructurele Voorzieningen voor Leidingen (HIVL) en Richtlijn ontwerp en beheer van leidingstroken en Infrastructurele Voorzieningen voor Leidingen (RIVL) opgesteld waarin specifieke voorschriften zijn opgenomen. HIVL en RIVL zijn bij HbR op verzoek te verkrijgen.
Voorzieningen in het havengebied
De voorzieningen in het havengebied worden beheerd door HbR, die daarvoor in een eigen Handboek Infrastructurele Voorzieningen voor Leidingen (HIVL) aan- vullende voorschriften heeft opgesteld. Deze voorschriften bieden de grondslag voor de privaatrechtelijke overeenkomst die met HbR dient te worden gesloten alvorens tot vergunningverlening kan worden overgegaan.
Figuur 2, beschikbare ruimte voor meerlaags leggen
4.3.3 Infrastructurele voorzieningen binnen leidingstroken
In de VBOR wordt het begrip “kunstwerk(en)” genoemd. Onder het begrip kunstwerk(en) wordt in dit verband verstaan:
Bij gebruik van alle voorzieningen geldt dat eerst door de aanvrager, met de eigenaar van de voorziening dient te worden afgestemd, in hoeverre de constructie van de voorziening geschikt en / of bedoeld is voor de geleiding van de betreffende leiding(en). Pas wanneer overeenstemming is bereikt, zal een voorgesteld tracé door LBBO kunnen worden beoordeeld.
Afwijkende eisen bij meerlaags leggen gelden voor:
Entreegebieden: In deze gebieden gaat de ligging van de leidingen over van een normale horizontale en verticale situering naar een gewijzigde situering, zodat een voorziening op de meest optimale wijze benut kan worden. De afwijkende tracébepaling in deze gebieden zal per voorziening verschillend zijn. In deze gebieden zullen diverse leidingen, andere leidingen kunnen kruisen;
Dit hoofdstuk is van toepassing voor buis- leidingen die gelegen zijn in leidingstroken. Buisleidingen kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld. Een veel voorkomende indeling hanteert het onder- scheid tussen enerzijds buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen en anderzijds buisleidingen voor het transport van niet-gevaarlijke stoffen.
Onder gevaarlijke stoffen worden bij het transport door buisleidingen die stoffen verstaan die op grond van de Wet milieu- beheer (artikel 12.11) dienen te worden beschouwd als: brandbaar, explosief of toxisch.
Buisleidingen voor het transport van stoffen die niet vallen onder de hiervoor genoemde verdeling behoren tot de buisleidingen voor het transport van ongevaarlijke stoffen.
Dit zijn o.a. riool(pers)leidingen, drinkwater- leidingen, lage druk gasleidingen en stadsverwarmingsleidingen.
In dit Handboek is afgezien van een verdeling in buisleidingen voor het transport van ongevaarlijke respectievelijk gevaarlijke stoffen omdat elke buisleiding (hoe ongevaarlijk ogenschijnlijk ook) de mogelijkheid van het doen ontstaan van gevaarlijke situaties in zich draagt.
Omgekeerd kan een buisleiding voor gevaarlijke stoffen in een omgeving liggen waaraan geen noemenswaardige schade kan worden toegebracht. Met name in het havengebied van Rotterdam liggen buisleidingen voor ongevaarlijke en gevaarlijke stoffen door elkaar met geringe onderlinge afstand. Het is daarom niet gewenst dat het onderscheid ongevaarlijk - gevaarlijk wordt gemaakt.
De leidingen waar in dit hoofdstuk naar gekeken wordt, zijn de transportleidingen. Het (fijnvertakte) distributienet valt hier niet onder. Het schema, zie figuur 7 geeft aan welke leidingen wel of niet moeten voldoen aan de eisen van dit hoofdstuk.
Figuur 3, Schema bepaling veiligheidsfactor
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen is gebaseerd op het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor nieuwe buisleidingen die vallen onder de indeling zoals deze in paragraaf 5.1 van dit hoofd- stuk wordt genoemd, dient een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) te worden gemaakt. De resultaten van de QRA zijn plaatsgebonden risicocontouren die zo mogelijk op de leiding liggen en grafieken waaruit het groepsrisico blijkt5. Voor nadere informatie wordt verwezen naar het “Handboek buisleiding
in bestemmingsplannen versie 2016” dat in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is opgesteld en de “Hand- reiking verantwoordingsplicht groepsrisico” van het voormalig Ministerie van VROM.
Er wordt naar gestreefd dat het risico van alle leidingen gelijk is. Het risico wordt hierbij gedefinieerd als het product van de kans op en het effect van een mogelijke schade.
Dit heeft tot gevolg dat indien een mogelijke schade groter is, de toegestane kans van optreden kleiner dient te zijn. Deze “gewogen veiligheid” is dan voor alle leidingen gelijk. Het impliceert ook dat de “gevaarlijkheid” van alle leidingen ongeveer even groot is.
In dit Handboek krijgen buisleidingen een veiligheidsfactor toebedeeld op grond van de omvang van de schade die een eventuele breuk van de leiding aan de omgeving kan veroorzaken. De veiligheidsfactor is gebaseerd op de inschatting van het effect van een schade (op basis van schadebeeld en schadeomvang). De bepaalde veiligheidsfactor werkt door in de ontwerp-, aanleg- en uitvoerings- en bedrijfsvoerings- eisen in de hoofdstukken 6, 7 en 8.
In dit hoofdstuk wordt de veiligheidsfactor bepaald die nodig is voor de berekeningen in de ontwerp-, aanleg- en bedrijfsvoering-fasen van de buisleiding. Het proces wordt schematisch weergegeven in figuur 8.
Figuur 4, Bepaling van de (Ontwerp) Veiligheidsfactor
Indien een leiding door meerdere omgevingsgebieden loopt, moet per gebied een factor worden bepaald.
De veiligheidsfactor moet worden toegepast op alle primaire spanningen veroorzakende belastingen: de inwendige druk, het eigen gewicht, de grond- en verkeersbelasting. Voor de overige belastingen, zoals zettingen en temperatuursbelastingen moet de factor uit de NEN 3650 worden toegepast.
5.3.2 Bepaling van omgevingsgebieden
Dit betreft de aard van de omgeving waarin de buisleiding ligt. Het schadebeeld en de schadeomvang zullen sterk afhankelijk zijn van de omgeving waarin de schade optreedt en derhalve van de mate waarin schade kan worden toegebracht aan de levende omgeving, de natuur en / of de goederen die in deze omgeving zijn geplaatst.
Bij het bepalen van de veiligheidsfactor dient een karakteristieke omgeving te worden gekozen die zo goed mogelijk past.
Een drietal typerende gebieden wordt onderscheiden:
De kaart in figuur 9 kan worden gebruikt om het omgevingsgebied te bepalen. Mocht meer detail gewenst zijn, dan kan op de website van de gemeente Rotterdam een kaart met meer detail worden geraadpleegd, zie www.rotterdam.nl/wonen-leven/leidingenbureau/
Figuur 5, Bepaling van het omgevingsgebied
Het medium dat door de leiding wordt vervoerd, bepaalt in belangrijke mate welke schade aan de omgeving wordt toegebracht indien de leiding bezwijkt of lek raakt.
In de meeste gevallen is er een maatgevend scenario wat betreft de schade aan de omgeving en hiermee kan direct bepaald worden welke veiligheidsfactor moet worden toegepast. Bij deze factor wordt mede rekening gehouden met schade aan (spoor)wegen. Bij waterkeringen zal moeten worden bepaald of de NEN 3651 van toepassing is en of een importantiefactor wordt voorgeschreven. In dit geval zal moeten worden voldaan aan zowel de eisen uit de NEN 3651 als die uit dit Handboek. Deze eisen hoeven niet gecombineerd te worden. Er zullen aparte berekeningen moeten worden gemaakt en het maatgevende geval bepaalt de eisen waaraan het ontwerp van de leiding dient te voldoen.
Chemie (ontvlambaar en toxisch: onder andere acroleïne, acrylnitril, allylalcohol, cyaanwater- stof, etheenoxide, ethyleenoxide, synthesegas (H2 en CO), tetra-ethyllood en vinylchloride) Maatgevend scenario: brand en toxisch
Chemie (ontvlambaar, niet toxisch: onder andere butaan, buteen, ongestabiliseerd condensaat, etheen, ethylchloride, isopreen, LPG, methaan, methylchloride, propeen, 1,2-propeenoxide en waterstof)
Op grond van de stofeigenschappen wordt een ruwe indeling in drie groepen gemaakt:
het gebied waar, in geval van breuk ergens in de buisleiding, door uitstromen van de vloeistof, de omgeving met die stof in aanraking kan komen |
|
Tot de brandzone behoortdat gebied waar een stralingsniveau van 10 kW/m² gedurende een periodevan meer dan 5 minutenvoorkomt |
|
De intoxicatiezone is het gebiedwaar, in gevalvan breuk ergensin de buisleiding, door uitstromen van giftig gas uit de buisleiding en / of verdamping van uitgetreden giftigevloeistof en / of verbrandings- gassen van een in brand staande giftige gaswolk of vloeistof, de bebouwde, begroeide of natuurlijke omgevingmet een dergelijke giftige gas in aanraking kan komen. De intoxicatiezone wordt gerekend tot die grens waarop een concentratie gelijk aan de EPEL-waarde aanwezig is6. |
5.3.4 Bepaling veiligheidsfactor De volgende categorieën worden in ogenschouw genomen:
De volgende categorieën worden in ogenschouw genomen:
Chemie (toxisch: allylchloride, ammoniak, chloor, epichloorhydrine, formaldehyde, koolmonoxide en waterstofchloride) |
|
5.3.5 Bijzondere voorzieningen / risicobeperkende maatregelen
Bij het bepalen van de veiligheidsfactor kunnen bijzondere risicobeperkende voorzieningen als parameter worden opgenomen. Hiertoe worden alle maatregelen gerekend die worden getroffen met het doel het risico van een leiding te verminderen. Voor elke maatregel waar- mee de betreffende kans verlaagd wordt, mag gerekend worden met de veiligheidsfactor van één factor lager. De betreffende maatregel dient voorgelegd te worden aan LBBO.
De risicobeperkende voorzieningen worden als volgt onderverdeeld:
Wanddikteverzwaring en kathodische bescherming als voorziening tegen corrosie zijn noch schade noch kans beperkend en worden als zodanig niet gehonoreerd. Deze voorzieningen zijn nodig om een levensduur te garanderen en vallen onder de beheerveiligheidseisen van een leiding.
6. Ontwerp en kabels en leidingen
De voor een ontwerp benodigde sterkte- berekeningen dienen bij de vergunningsaanvraag te worden overlegd. Deze kunnen steekproefsgewijs door LBBO worden getoetst aan het gestelde in de VBOR en dit Handboek. Indien nodig zal het een en ander worden afgestemd met de betreffende leidingexploitanten.
Indien op basis van het schema, weergegeven in hoofdstuk 5 de veiligheidsfactor van de leiding dient te worden bepaald, dan zijn ook de bijbehorende uitvoerings- en beheereisen daarmee bepaald.
Voor de leidingen in de (aanwezige) entreegebieden voor en in, op of aan een infrastructurele voorziening, geldt de hoogste veiligheidsfactor die voor die leiding over het gehele tracé berekend kan worden. Naarmate de vereiste veiligheidsmaatregelen aan een leiding toenemen, dienen bij het ontwerpen, berekenen en dimensioneren, de vereiste gegevens met een grotere zekerheid te worden verkregen en de berekeningen uitvoeriger en diepgaander te worden uitgevoerd.
In het ontwerp dient rekening gehouden te worden met de gehele levenscyclus van de leiding. In de ontwerpfase is het van belang de uitgangspunten voor de levensduur inzichtelijk te hebben.
De volgende gegevens dienen tijdens de ontwerpfase meegenomen te worden:
opstellen van randvoorwaarden7 betreffen- de werken in de nabijheid van de leiding.
In het ontwerp dient rekening gehouden te worden met:
Proefsleuven ter voorbereiding
De leidingexploitant dient, vooruitlopend aan het indienen van de vergunningsaanvraag te verifiëren of de leggegevens, zoals die zijn geregistreerd in KLIC nog overeenkomen met de liggingsgegevens. Dit dient te geschieden door proefsleuven te maken.
De liggingsgegevens dienen bij de vergunningsaanvraag te worden aangeleverd.
Geotechnisch onderzoek dient voldoende gegevens op te leveren over de grond en de grondwatergesteldheden in de omgeving van de aan te leggen leiding, zodanig dat de bepaling van de grondparameters benodigd voor de vergunningsaanvraag betrouwbaar is. Sondeer- of boorstaten dienen ten opzichte van N.A.P. te worden weergegeven. De grondwaterstand dient bepaald te worden.
Bij boringen langer dan 60,0 m en / of een grotere diameter dan 600 mm dient grondonderzoek uitgevoerd te worden conform NEN 3651:2020 bijlage C.
Nabij het in- en uittredepunt dient een sondering te worden uitgevoerd tot minimaal 5,00 m beneden het laagste punt van de boring.
Een pers- of ontvangstkuip dient ingesloten te zijn door minimaal twee sonderingen tot minimaal 2,5 maal de ontgravingsdiepte waarbij de afstand tot de bouwkuip maxi- maal 5,00 m is.
Toepassen en verwijderen hulpconstructies
Voor het aanbrengen van leidingen kan het nodig zijn tijdelijke hulpconstructies toe te passen zoals pers- en ontvangstkuipen, sleufbekistingen door middel van onder andere damwanden, tijdelijke ondersteuningen en dergelijke. Deze hulpconstructies dienen in de ontwerpfase uitgewerkt te worden en conform het werkplan te worden aangebracht en verwijderd.
Mocht het, om welke reden dan ook, niet mogelijk zijn deze hulpconstructies geheel of gedeeltelijk te verwijderen dan dient dit gemeld te worden in de vergunningsaanvraag. De achterblijvende constructies of delen daarvan dienen te worden ingemeten en te worden geregistreerd als ondergrondse objecten. Door de exploitant dient een as built tekening aangeleverd te worden volgens de bijlage eisen en voorwaarden inmeten en as built tekening. Indien mogelijk moet de as built tekening van de gehele of deels achtergebleven hulpconstructie samen met de as built tekening van de leiding(en) aangeleverd worden. De aanlevering dient binnen 4 weken na de inmeting plaats te vinden.
Werken in nabijheid van leidingen
Sonderingen, grondboringen, bronneringen en graafwerkzaamheden dienen dusdanig te worden uitgevoerd dat geen schade aan nabij gelegen leidingen optreedt.
Bij (grote) te verwachten zettingen dienen belendingen, die door de aanleg zouden kunnen worden beïnvloed, aan een ‘0-waar- de-onderzoek’ (vastleggen van de situatie op de contractdatum) te worden onderworpen en gemonitord. Per geval dienen alarm- grenzen en criteria te worden afgesproken en vastgelegd tussen de betrokken partijen.
Voor werkzaamheden in de bodem is de Wet bodembescherming (Wbb) onverkort van toepassing. Dit betekent onder andere dat de leidingexploitant verplicht is uit te zoeken of de bodem ter plekke van het leidingtracé verontreinigd is8. Daarvoor kan:
bij de DCMR nagevraagd worden of er informatie beschikbaar is over de bodem- kwaliteit. Dit kan via www.dcmr.nl;
In geval van ernstige bodemverontreiniging dienen graafwerkzaamheden volgens de daarvoor geldende procedures te worden gemeld bij het bevoegd gezag (DCMR).
Uitvoering van de werkzaamheden mag dan alleen plaatsvinden op basis van een goed- gekeurd saneringsplan. Bodemverontreinigingen die onverwacht tijdens het graafwerk aan het licht komen, dienen direct aan het bevoegd gezag (DCMR) en aan de toezicht- houder te worden gemeld, waarna voortzet- ting van de werkzaamheden dient te worden afgestemd met het bevoegd gezag (DCMR).
Mits er bij nieuwe en/of te wijzigen hoog- spanningsverbindingen sprake is:
Ook indien een bestaande hoogspannings- verbinding wordt opgewaardeerd dient een beïnvloedings-berekening te worden gemaakt. Deze dient vooraf te worden uitgevoerd en aan de betreffende leidingeigenaren en LBBO voor akkoord te worden voorgelegd.
Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de Rotterdamse norm voor buitenspeelruimte, waarbij langdurig verblijf van kinderen in een magnetisch veld > 0,40 microTesla (μT) vermeden moet worden, zie paragraaf 6.4.5.
De gevolgen van warmteontwikkelingen van de hoogspanningskabels op de in de nabij- heid gelegen leidingen dienen onderzocht te worden. De gevolgen dienen getoetst te worden aan criteria die voor de naastliggende leidingen gelden.
Indien op basis hiervan blijkt dat maatregelen getroffen dienen te worden in de omgeving, dan dient hiervoor goedkeuring verkregen te worden van LBBO en de betreffende leidingeigenaren. Indien blijkt dat er maatregelen getroffen dienen te worden aan bestaande buisleidingen, dan dienen de aanpassingen, in overleg met de desbetreffende leidingexploitant en voor rekening van de exploitant van de veroorzakende kabel, te worden uitgevoerd en ter goedkeuring aan LBBO te worden voorgelegd.
Voor de algemene uitgangspunten voor het sterktetechnisch ontwerp van buisleidingen (rechte pijp, bochten, verbindingen en aftakkingen) wordt verwezen naar NEN 3650-1:2020, hoofdstuk 7.
Tevens wordt verwezen naar het gestelde in NEN 3650-2, NEN 3650-3, NEN 3650-4 en NEN 3650-5 voor specifieke materiaalafhankelijke bepalingen. Door middel van statische sterkteberekeningen dient tenminste te kunnen worden aangetoond dat de leidingen voldoen aan de criteria gesteld in dit Handboek.
Tevens dienen de volgende normen en richtlijnen in acht te worden genomen:
Praktijk Code Drinkwa- ter (PCD) 2017 Richtlijn drinkwaterleidingen buitengebouwen; ontwerp, aanlegen beheer (gebaseerd op NEN-EN 805) |
|
Vanuit de NEN 3650-serie en / of de NEN 3651 kan een tweetal berekeningsmethoden worden toegepast.
Bij het toepassen van één van de sterkte- berekeningsmethodes dient rekening te worden gehouden met de gestelde rand- voorwaarden van de betreffende sterkteberekeningsmethode.
Indien een metalen buisleiding of betonbuis- leiding met plaatstalen kern (elektrisch geleidende buisleidingen) in de nabijheid van een hoogspanningsverbinding van 10 kV of hoger of een gelijkspanningsverbinding wordt geprojecteerd, dient een beïnvloedingsberekening overeenkomstig NEN 3654:2014 bij de vergunningsaanvraag te worden aangeleverd en dienen de benodigde maatregelen te worden getroffen aan de buisleiding ter voorkoming van negatieve effecten op de buisleiding.
Indien een buisleiding in de nabijheid van een hoogspanningsverbinding van 10 kV of hoger of een gelijkspanningsverbinding wordt geprojecteerd, dient tevens het onderzoek naar de gevolgen van warmteontwikkelingen van de hoogspanningskabels op de in de nabijheid geprojecteerde buisleiding bij de vergunningsaanvraag te worden aangeleverd. Ook dient de veroorzaker voor eigen rekening, benodigde maatregelen te treffen ter voorkoming van negatieve effecten op de buisleiding.
Het materiaal, de sterkte en de vorm van buizen en hulpstukken van een rioolaansluiting dient te voldoen aan:
Wijze van aansluiten op gemeentelijke riool:
Er kunnen zich situaties voordoen waarbij om veiligheidsredenen stringentere normen en uitgangspunten gehanteerd dienen te worden. Voorbeelden zijn: overgangssituaties van niet onderheide buisleiding naar onderheide buisleiding, aftakkingen, T-stukken, sterk variërende geotechnische randvoorwaarden, meerlaags leggen, straling als gevolg van magnetische velden etc. In die gevallen zullen aparte ontwerpberekeningen dienen te worden uitgevoerd en aangeleverd bij de vergunningsaanvraag.
In principe worden geen mantelbuizen voorgeschreven voor buisleidingen. Dit laat onverlet dat de eisen die door andere vergunningverlenende instanties kunnen worden gesteld nog steeds aan de orde zijn. Voor kabels kunnen mantelbuizen worden verlangd, bijvoorbeeld voor het kruisen van belangrijke verkeersaders of ten behoeve van nieuwe of bestaande bomen.
Bij toepassing van een mantelbuis worden de volgende eisen gesteld:
6.4.3 Infrastructurele voorzieningen
Bij het kruisen van een infrastructurele voorziening kan de eigenaar c.q. beheerder van de betreffende infrastructurele voorzie- ning aanvullende eisen stellen, bijvoorbeeld ten aanzien van de opleggingen of extra wanddikte van de kruisende leiding.
Als onderdeel van de leidingvergunning dienen de leidingen die in, op of aan een voorziening worden aangebracht, berekend te worden. De leidingberekeningen dienen te voldoen aan de in dit Handboek vermelde uitgangspunten en worden door LBBO getoetst op de eisen en voorschriften zoals gesteld in dit Handboek.
In de entreegebieden en in, aan of op een infrastructurele voorziening is het niet toegestaan in een leiding verschillende materialen toe te passen.
Bij het ontwerp van kabels en buisleidingen dient reeds rekening ermee te worden gehouden dat het herstellen van beschadigingen en het ter plaatse lassen in een besloten ruimte met beperkte werkruimte mogelijk dient te zijn. Tevens dient gewerkt te worden conform de eisen volgens normen ten aanzien van arbeidsomstandigheden, sterkte, duurzaamheid etc.
6.4.4 Rotterdamse norm voor buitenspeelruimte
In de Rotterdamse norm voor buitenspeelruimte (spelenenbewegen.nl/wp-content/ uploads/2016/04/Handleiding-Rotterdamse-norm-Buitenspeelruimte_def.pdf) wordt aangegeven dat sprake is van een relatie tussen het optreden van leukemie bij kinderen en het wonen in de nabijheid van bovengrondse hoogspanningslijnen. Het magnetisch veld van de hoogspanningslijnen is verantwoordelijk voor het verhoogde risico. Dit risico is ook aanwezig bij soortgelijke bronnen, zoals onderstations, ondergrondse hoogspanningskabels en transformatorhuisjes. Daarom adviseert de GGD om langdurig verblijf van kinderen in een magnetisch veld > 0,4 microTesla (μT) te vermijden en dient het volgende in acht te worden genomen:
Bij bovengrondse hoogspanningslijnen wordt verwezen naar het beleidsadvies voor afstanden tot speelplekken zoals beschreven door het RIVM, zie www.rivm.nl/hoogspanningslijnen;
De eerste 2 meter rondom een transformatorhuisje wordt niet beschouwd als speelruimte en binnen deze afstand mogen geen voorzieningen gerealiseerd worden waardoor kinderen daar langere tijd verblijven. Dat wil zeggen: geen voetbaldoelen of andere sporttoestellen, bankjes of speeltoestellen plaatsen binnen deze afstand. Het is mogelijk om afstand te scheppen met behulp van groen;
Ook voor dit onderwerp wordt het belang van (voor)overleg met LBBO onderstreept, zodat gezamenlijk bekeken kan worden welke oplossing gerealiseerd kan worden.
6.5 Berekeningswijze buisleidingen in relatie tot verschillende materialen
Voor het verdisconteren van de veiligheids- factor (zie hoofdstuk 5) geldt:
veiligheidsfactor wordtverdisconteerd in de rekenbelastingen |
|
veiligheidsfactor wordt verdisconteerd in de bepaling van de toelaatbare spanningen en vervormingen |
6.5.2 Specifieke bepalingen per materiaalsoort
Voor de genoemde materialen gelden de volgende specifieke en / of aanvullende eisen:
6.5.3 Coating en kathodische bescherming voor buisleidingen
Een uitwendige en/of inwendige coating dient te beschermen tegen corrosie van buitenaf en / of binnenuit van de buisleiding. Ook wordt de coating aangebracht vanwege wederzijdse beïnvloeding om bescherming van de omgeving ten opzichte van de buisleiding te realiseren. De coating dient ervoor te zorgen dat tijdens de exploitatiefase de omgeving niet of nauwelijks gestoord wordt en dat de coating de leiding beschermt bij afwijkingen van een als ‘normaal’ te bestempelen omgeving.
De bescherming die de coating dient te geven bestaat uit een complex aantal aspecten, zoals:
Een coating is een wezenlijk onderdeel van de buisleidingconstructie. De specificatie van de coating en de reparatiemethoden dienen bij de vergunningsprocedureaanvraag te zijn vermeld. Tevens dient een controletest met minimale eisen voor de coating te zijn aangegeven. De uitwendige coating van de leiding dient onder andere in combinatie met de oplegconstructie te worden getest op metallurgisch contact.
Voor buisleidingen die voorzien worden van kathodische bescherming en in een mantelbuis liggen, wordt verwezen naar NEN 3650-2:2020, paragraaf 9.7.
Voor verkeersbelastingtabellen wordt verwezen naar NEN 3650-1:2020 (bijlage C, figuur C,17). Eventuele ontlastende invloeden worden weergegeven in bijlage C, hoofdstuk C,5 van NEN 3650-1:2020.
In de sterkteberekeningen dient rekening te worden gehouden met:
Ter plaatse van de kruising met wegen en in- en uitritten in het havengebied |
||||
In het stedelijk gebied voor de doorgaande en ontsluitingswegen |
||||
Indien de verkeersbelasting (Grafiek I of II) lager uitvalt, dan dient een gelijkmatige verdeelde bovenbelasting van maximaal 20 kN/m2 aangehouden te worden (zie Ontwerp & beheer van Leidingstroken en Infrastructurele Voorzieningen voor Leidingen).
In afwijking van het gestelde in NEN 3650-1:2020, bijlage C, paragraaf 4.1.3.b, gelden de volgende waarden als ondersteuningshoek:
Axiaal buigstijve en niet-buigstijve buisleidingen
In de leidingstroken is het niet toegestaan om axiaal niet-trekvaste verbindingen toe te passen, zie: NEN 3650-1:2020, paragraaf 8.1.9.
Inwendig schoonmaken en inwendige inspectie van buisleidingen
Indien buisleidingen inwendig gereinigd en / of inwendig geïnspecteerd dienen te worden, dient in het ontwerp mede rekening gehouden te worden met de aspecten benoemd in NEN 3650 1:2020, paragraaf 8.1.8.
7. Aanleg- en uitvoerings- voorschriften
Leidingwerken dienen te worden uitgevoerd volgens de goedgekeurde specificaties en tekeningen uit de ontwerpfase.
Voor een vlotte en correcte uitvoering van leidingwerken is informatievoorziening aan alle relevante betrokken partijen essentieel. Hiertoe zijn aparte voorschriften opgenomen in paragraaf 7.3 Communicatie.
Voor zover niet strijdig met de hieronder beschreven uitvoeringsvoorschriften is de CROW 500 Schade voorkomen aan kabels en leidingen, van toepassing.
Schade aan naastliggende leidingen en aan goederen of gewassen en hinder voor eigenaren en / of gebruikers van de betrokken percelen dient voorkomen te worden dan wel zoveel mogelijk te worden beperkt.
De bereikbaarheid van woningen, openbare gebouwen en dergelijke voor (mindervalide) voetgangers dient te worden gewaarborgd. Ook dient vooraf overleg plaats te vinden met belanghebbenden en toezichthouder, indien bijvoorbeeld de beperking van de bereikbaarheid tot gevolg heeft dat de hulpdiensten objecten niet voldoende kunnen naderen of dat de bevoorrading van winkels of bedrijven anders dan normaal dient te worden geregeld.
Tijdens de uitvoering van het werk dienen ‘De tien spelregels van de weg’ van de gemeente Rotterdam nageleefd te worden, zie link: www.rotterdam.nl/wonen-leven/ regels-van-de-weg/De-tien-spelregels-van- de-weg.pdf. In dit document staan afspraken, gericht op het beperken van overlast voor het verkeer tijdens werkzaamheden.
De spelregels zijn aanvullend op de algemeen geldende bestekbepalingen.
Indien de leidingexploitant de vergunnings- voorschriften negeert, kan de gemeente de leidingexploitant een schriftelijke waarschuwing geven. Zo nodig wordt het werk stilgelegd zonder dat aanspraak op schadevergoeding mogelijk is.
Indien blijkt dat personeel van de leiding- exploitant zich niet houdt aan de vergunningsvoorschriften of indien zich tijdens de uitvoering onregelmatigheden voordoen, kan van de leidingexploitant worden geëist dit personeel de toegang tot het werk te ontzeggen.
De uitvoering dient te worden uitgewerkt in een werkplan waarin de werkmethoden, het organisatieschema en de werkprocedures ten behoeve van de uitvoering en oplevering worden vermeld. Het definitieve werkplan dient twee weken voor aanvang van de uitvoeringsfase ter goedkeuring aan het Gebiedskantoor te worden aangeboden.
Van een goedgekeurd werkplan mag slechts na goedkeuring van het Gebiedskantoor worden afgeweken.
Ter voorkoming van afwijkingen van het tijdschema dient een wekelijkse voortgangscontrole te worden gemaakt, waarvan de resultaten worden doorgegeven aan de toezichthouder.
In het werkplan staan minimaal de volgende onderdelen uitgewerkt:
Naam, adres, telefoonnummers van:
|
|
Beschrijving van de werkendie door de aannemer(s) respectievelijk onderaannemer(s) verricht zullen worden. |
|
Bij de inrichting van het werkterrein dient o.a. genoemdte worden:
De inrichting van het werkterrein dient te voldoenaan de voorschrif- ten van de Vergunning gebruik van de Weg, hiernate noemen VGW, zie link:www.rotterdam.nl/loket/vergunning-gebruik-weg. Voor het onttrekken en lozen van grondwater ten behoeve van het droogleggen van de sleuf dienen vooraf de vereiste vergunningen te worden aangevraagd bij het Waterschap of Hoogheemraad- schap.Bij wateronttrekking door bronbemaling ter hoogte van de boomkroon dienen de bomen in directenabijheid van deze bemaling, tussen 15 maart en 15 november, in overleg met het Gebiedskantoor te worden bevloeid of beregend. Bemalingswater van bronbemaling mag hiervoor niet worden gebruikt. |
|
Het laden, lossen, transporteren en opslaan van kabels, buizen,hulpstukken en overigematerialen dient zorgvuldig plaats te vinden.Beschadigde materialen mogen niet worden verwerkt. |
|
Duidelijkeweergave (dag en uur) van:
|
|
Schema waarin duidelijk wordt aangegeven op welke wijze,in welke volgorde, met welk materieel en met welke hulpmiddelen c.q. hulpconstructies het werk zal worden uitgevoerd, gerelateerd aan de tijdsduur, benodigd voor de uitvoering van elk onderdeel. |
|
Nadere eisen wordenverder uitgewerkt in 8.4 Uitvoeringsvoor- schriften |
Tijdelijke verkeersmaatregelen
Indien er tijdelijke verkeersmaatregelen nodig zijn, gelden de volgende eisen:
De leidingexploitant dient tenminste vier weken voor de aanvang van het werk te overleggen met het Gebiedskantoor9 over de te treffen verkeersmaatregelen;
7.3.1 Verantwoordelijkheden van betrokken partijen
Het uitvoerend personeel van de aannemer dat tijdens de uitvoering van het werk contact onderhoudt met de toezichthouder dient de Nederlandse taal in woord en geschrift te beheersen.
7.3.2 Verplichte informatie-uitwisseling
Acht weken voor de start van de uitvoering informeert de leidingexploitant alle nabijgelegen leidingexploitanten schriftelijk over de voorgenomen werkzaamheden. Hij voegt minimaal een (voorlopig) werkplan toe en een tekening waarop de locatie en de aard van de voorgenomen werkzaamheden duidelijk zijn aangegeven.
De aangeschreven betrokken leidingexploitanten toetsen zelf of de voorgestelde maatregelen voldoende zijn voor een ongestoorde exploitatie van hun leidingen. Ze dienen hun reactie uiterlijk twee weken voor de start van de uitvoering te hebben aangeleverd bij de leidingexploitant.
De leidingexploitant informeert tenminste een week voor aanvang van de werkzaamheden schriftelijk aan bewoners en bedrijven langs het tracé c.q. nabij het werk over de start en inhoud van de werkzaamheden, voor zover voor hen van belang. Deze zo geheten ‘bewonersbrief’ heeft de goedkeuring nodig van het betreffende Gebieds- kantoor of in het havengebied van HbR.
In geval van integrale werkzaamheden met andere leidingexploitanten en / of gemeentelijke werkzaamheden in de openbare ruimte zal de directievoerder van het werk aangeven hoe de integrale communicatie van het totaal aan werkzaamheden dient plaats te vinden.
Gebiedskantoren: ‘Melding Ingraving ’
Minimaal vijf werkdagen voor de start van de uitvoering meldt de leidingexploitant en / of zijn vertegenwoordiger in LIS het voorgenomen werk aan bij het betreffende Gebiedskantoor. Voor werken waar de verkorte vergunningsprocedure voor geldt, is de termijn twee werkdagen.
Kadaster: KLIC-melding (procedure WIBON) Ten hoogste twintig dagen voor aanvang van mechanische graafwerkzaamheden dient de uitvoerder te allen tijde een KLIC-melding te doen, tenzij de ontgraving minder dan 0,50 m diep is en / of de grond in eigendom van de grondroerder is, zie WIBON.
7.3.3 Additionele kick-off meeting / startvergadering
In de volgende gevallen is tevens een kick-off meeting / startvergadering verplicht:
Het overleg dient minimaal twee weken voor de start van de uitvoering plaats te vinden. De leidingexploitant, zijn ingenieursbureau en zijn aannemer presenteren in dit overleg alle noodzakelijke plannen, waarna de belanghebbenden aanvullende voorschriften kunnen stellen. Wanneer deze voorschriften redelijkerwijs ertoe bijdragen dat schade aan de eigendommen van de belanghebbenden wordt voorkomen, dienen ze door de leidingexploitant alsnog te worden verwerkt in het werkplan.
De hierboven bedoelde, benodigde voorbereidingsinformatie dient tenminste twee weken voor het overleg bij de belanghebbenden in bezit te zijn.
Van het overleg maakt de leidingexploitant of diens vertegenwoordiger een verslag en zorgt ervoor dat dit minimaal twee werkdagen voor de start van de uitvoering bij alle betrokkenen is bezorgd.
Als blijkt dat de kick-off meeting / startvergadering niet volgens afspraken heeft plaatsgevonden, kan de toezichthouder van het Gebiedskantoor in overleg met LBBO besluiten de start van de uitvoering op te schorten.
7.4 Uitvoeringsvoorschriften, algemeen geldig
Bij aanvang en tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient het volgende op het werk aanwezig te zijn:
Na het voltooien van de werkzaamheden dient het werkterrein te worden ontruimd, een en ander overeenkomstig het gestelde in de VGW.
Bij iedere aanpassing (nieuw, wijziging en verwijderen) dient door de leidingexploitant zonder nadere verrekening as built tekeningen van het leidingwerk digitaal worden verstrekt aan LBBO, volgens de bijlage eisen en voorwaarden inmeten en as built tekening (www.rotterdam.nl/wonen-leven/ leidingenbureau/). Het een en ander moet de leidingexploitant ook aan kunnen tonen. De as built tekening dient binnen 4 weken na de inmeting aangeleverd te worden.
Naast kabels en leidingen dienen ook bodemenergiesystemen (paragraaf 3.1), brandputten (paragraaf 3.1), bovengrondse objecten (paragraaf 4.2.3.2), hulpconstructies (paragraaf 6.1.2), boringen en persingen (paragraaf 7.5.2) en boringen ten behoeve van een bodemenergiesysteem (paragraaf 7.5.3) ingemeten te worden door de exploitant.
7.4.2 Bijzondere situaties, werken in / nabij
Het is verboden zich met materialen en materieel, die niet voor de uitvoering van het werk nodig zijn, in de leidingstroken te bevinden. Bij transport van materiaal en materieel over de leidingstroken en ook bij het tijdelijk opslaan van uitkomende grond kan door de leidingexploitanten van de reeds aanwezige leidingen en / of toezicht- houder worden verlangd dat de nodige (tijdelijke) voorzieningen worden getroffen.
De hoogte van de opslag van de uitkomende grond mag nooit > 1,00 m boven het maaiveld bedragen.
Bij werkzaamheden in de nabijheid van één of meer bovengrondse en / of ondergrondse hoogspanningsleidingen, zijnde transport en / of distributie van 10 kV en hogere spanningen (ook bovenleidingen van
spoor- en tramwegen) en zendmasten dient over de te treffen veiligheidsmaatregelen vooraf te worden overlegd met het bedrijf onder wiens beheer de leiding (of installatie) valt. Bij het vrijgraven van een leiding dient deze in overleg met de leidingexploitant te worden beschermd. Voor extra veiligheids- maatregelen zie NEN 3654:2014.
Werkzaamheden in de nabijheid van bomen dient zoveel mogelijk te worden vermeden, maar als het toch onvermijdelijk is, dan wordt hierover altijd eerst vooraf overleg met het Gebiedskantoor gevoerd. De uitvoeringseisen ten aanzien van werken aan en rond bomen worden gegeven in de Standaard RAW Bepalingen, paragraaf 01.18. In alle gevallen geldt dat bij graafwerk onder de boomkroon, de boomwortels die dikker zijn dan 5 cm, gespaard dienen te blijven.
Boomwortels dikker dan 2,50 cm die verwijderd moeten worden, dienen altijd te worden afgezaagd of geknipt, haaks op de groeirichting van de wortel.
Leidraad minimale graafafstanden gerekend vanaf hart stamvoet van de boom conform onderstaande tabel. Een open ontgraving, binnen de aangeven graafafstand, mag alleen met toestemming van LBBO plaats- vinden.
De onderstaande eisen worden gesteld:
De grond dient op zodanige wijze te zijn afgewerkt dat er na klink sprake is van een vlakke aansluiting op de ongeroerde grond. Reservering voor klink mag max 100 mm bedragen. De termijn voor klink bedraagt maximaal 2 maanden. Indien het ontwerp van de buitenruimte voorziet in afwatering van verharding naar naastgelegen groen (er dus geen kolken aanwezig zijn naast de verharding ten behoeve van afwatering) mag het naastgelegen groen naast de verharding niet hoger liggen dan de verharding.
Te handhaven struiken en vaste planten moeten ruim worden uitgestoken, gescheiden worden gehouden van te ontgraven grond en tegen uitdroging worden beschermd conform de hieraan gestelde eisen in de Standaard RAW Bepalingen. De struiken en planten dienen binnen 24 uur nadat is gestart met ingraven ter plaatse te zijn teruggeplant. Indien terugplanten pas na 24 uur geschiedt dient de uitgegraven beplanting te worden vervangen door nieuwe beplanting van dezelfde soort. Als de teruggeplante beplanting binnen 2 maanden na oplevering van de werkzaamheden alsnog niet levensvatbaar zijn gebleken, dient deze te worden vervangen door nieuwe beplanting van het zelfde soort op kosten van de vergunninghouder.
Gazon dient nadat de juiste hoogteligging van de grond is bereikt, te worden ingezaaid met zgn. Rotterdams gazon mengsel (1 kg/are) Bij ingravingen in gazons die een waterafvoerende functie voor de nabijgelegen weg hebben mag de aangevulde ingraving niet hoger liggen dan de naastliggende verharding. Als binnen 2 maanden na oplevering van
de werkzaamheden de klink meer dan 30 mm bedraagt dient het gazon te worden uitgevuld en doorgezaaid.
ten aanzien van natuurlijke grasvegetaties
Natuurlijke grasvegetaties in het haven- gebied ((het gebied dat in erfpacht is uitgegeven aan het HbR worden in de regel ingezaaid met zgn. Europoortmengsel (1 kg/are). Uitzonderingen hierop zijn locaties waar beschermde flora en/of fauna aanwezig is. Voor deze locaties worden aparte afspraken gemaakt met de (groen)beheerder van het havengebied, het HbR. Deze afspraken worden in de vergunning opgenomen.
Infrastructurele Voorzieningen
De eigenaar / beheerder van de infrastructurele voorziening kan per voorziening aanvullende voorschriften hebben waaraan de leidingexploitant dient te voldoen. Deze dienen als aanvulling meegenomen te worden in het werkplan.
7.5 Uitvoeringsvoorschriften, per aanlegmethode
Bij een open ontgraving worden de werkzaamheden in een droge gegraven sleuf uitgevoerd of wordt de leiding ingevaren en afgezonken in een met water gevulde sleuf.
De graafwerkzaamheden dienen dusdanig te worden uitgevoerd dat beschadiging van in de grond aanwezige leidingen en overige objecten wordt voorkomen. Schade aan aanwezige (diep)drainage-of irrigatiesy- stemen dient te worden voorkomen of adequaat te worden hersteld na de uitvoering.
Bij het graven van de sleuf gelden de volgende eisen:
Aanvullen van de sleuf / bouwput
Ten behoeve van het inmeten van de leiding dient de sleuf tot de helft van de leiding te worden aangevuld zodat de leiding niet meer kan verplaatsen bij het verder aanvullen
van de sleuf of bouwput. Voordat de sleuf volledig wordt aangevuld dient de leidingexploitant de aangelegde leiding(en) “open” in te meten, volgens de bijlage eisen en voorwaarden inmeten en as built tekening.
Het een en ander moet de leidingexploitant ook aan kunnen tonen. Leidingexploitant(en) van de vrij gegraven naastliggende en / of kruisende leidingen moet(en) altijd in de gelegenheid worden gesteld om de eigen leiding(en) te inspecteren, voordat volledige aanvulling mag plaatsvinden.
Indien er in een te graven sleuf meerdere lagen grondsoorten zijn te herkennen, dienen deze apart te worden ontgraven. Indien er geen verschillende grondsoorten in de sleuf aanwezig zijn, dient de boven- grond apart gehouden te worden van de ondergrond. Bij ontgravingen < 1,00 m diep betekent dit dat de bovenste halve meter ook weer teruggezet dient te worden in de bovenste halve meter. Bij ontgravingen > 1,00 m diep, dient de grond dieper dan 1,00 m ook weer teruggezet worden op de betreffende diepte.
De uitkomende grond dient dusdanig te worden opgeslagen dat bij het later aanvullen van de sleuf de oorspronkelijke opbouw van het bodemprofiel zoveel mogelijk wordt herkregen. De hoogte van de opslag van de uitkomende grond mag nooit > 1,00 m boven het maaiveld bedragen.
Aanwezige teelaarde dient separaat te worden opgeslagen van de onderliggende lagen in overleg met de beheerder van de grond. In bepaalde gevallen kan het nodig zijn de ondergrond gescheiden te ontgraven en op te slaan. De opslag dient te zijn afgestemd op de plaatselijke grondslag.
Gronddepots mogen niet boven een bestaande ondergrondse leiding of onder de boomkroon worden geprojecteerd.
Indien dit toch nodig is, dient in overleg met de leidingexploitant te worden nagegaan of dit mogelijk is en welke bijzondere voorzieningen dienen te worden getroffen.
Na beëindiging van de leidingwerkzaamheden dienen de gescheiden lagen grond, vrij van stenen en dergelijke, weer te worden teruggezet in dezelfde volgorde zoals ze werden aangetroffen. De sleuf hoeft echter niet verder verdicht te worden dan de naastliggende grond. Het bepalen van de verdichtingsgraad is onderdeel van de vooronderzoeken.
De sleuf dient, ter bescherming van de leiding en bekleding, tot een hoogte van 0,30 m boven de bovenzijde van de leiding met grond, vrij van grove en harde bestand- delen, te worden opgevuld. Deze eerste aanvullaag dient van een dusdanige kwaliteit te zijn en dusdanig te worden aangebracht dat de leiding aan alle zijden, over de gehele lengte een gelijkmatige en stevige ondersteuning krijgt.
De aanvulling dient te worden uitgevoerd in lagen van maximaal 0,30 m waarbij elke laag dient te worden verdicht. De sleuf dient na verdichting te voldoen aan de Standaard RAW Bepalingen, artikel 24.02.03 tot en met
24.02.07. De leidingexploitant dient de verdichtingswaarden op verzoek aan de toezichthouder van het Gebiedskantoor te overleggen.
Nota bene: Deze verdichtingseis geldt onverkort, ook indien er tijdens de werkzaamheden puin in de grond wordt aangetroffen en / of de grondsamenstelling een goede verdichting onmogelijk maakt. Het is dan aan de leidingexploitant om op zijn kosten, maatregelen te treffen om een juiste verdichting te bereiken.
Algemeen geldt dat de locatie van de leiding in een open sleuf dient te worden ingemeten.
Dit dient plaats te vinden tijdens de aanleg en vóór het aanvullen van de sleuf.
In overleg met de toezichthouder mag eventueel de sleuf gedeeltelijk worden gedicht. Ten behoeve van een goede inspectiemeting mag minimaal om de 50,0 m – of zo veel minder als noodzakelijk is bij bochten in het tracé – de sleuf niet worden gedicht.
De leidingexploitant dient het aangelegde tracé, na goedkeuring door de toezichthouder en voor het aanvullen van de sleuf, te laten inmeten. De gegevens van de inmeting dient binnen 4 weken aangeleverd te worden bij LBBO via leidingensb@rotterdam.nl.
Grond die overblijft, dient conform de regels van het Besluit Bodemkwaliteit of conform het gebiedsspecifieke beleid van de Gemeente Rotterdam onderzocht en verwerkt te worden.
Eisen ten aanzien dichtstraten gefundeerde asfaltverharding
Eisen ten aanzien herstel gefundeerde asfaltverharding
Bij de oplevering wordt door de gemeentelijke toezichthouder de lengte en breedte (en daarmee de oppervlakte) van de ingegraven buitenruimte vastgesteld. De ingraver (of zijn gemachtigde) tekent daarbij voor akkoord.
De breedte van de ingraving wordt door de toezichthouder berekend conform de vigerende “Richtlijn Tarieven Graafwerkzaamheden Telecom”.
7.5.2 Boringen en persingen ( sleufloze technieken)
Voor elke boring of persing dient een boorplan te worden gemaakt dat te allen tijde dient te worden getoetst en goedgekeurd door LBBO. Deze verplichting geldt echter niet in alle situaties. In geval van kleine of eenvoudige boog- en spuitzinkers, zoals onder een sloot, is een boorplan niet verplicht. Ook voor verticale boringen voor BES en brandputten is een boorplan niet verplicht. Voor zinkers onder doorgaande vaarwegen, wegen of andere leidingen is een boorplan wel verplicht. Geadviseerd wordt om vooraf contact op te nemen met LBBO.
Een boorplan bevat de volgende onderdelen:
Het tracé maar ook de veiligheid dient beoordeeld te worden.
Op het boorplan zijn de volgende voorschriften van toepassing:
Bij boringen / persingen geldt verder het volgende:
Holdpoint: Nadat de pers- c.q. boorstelling is opgesteld en voordat met de daadwerkelijke persing of boring wordt gestart, dient de richting te worden gecontroleerd door Basisinformatie. Pas nadat is vastgesteld dat de richting overeenkomt met het ontwerp kan worden gestart met de persing of boring;
Voor boringen ten behoeve van bodemenergiesystemen geldt de Verordening Bodemenergie-systemen Rotterdam. Via de vergunningscheck op www.omgevingsloket.nl kan hiervoor een vergunning worden aangevraagd. Naast deze vergunning voor het energiesysteem dient ook een leidingvergunning aangevraagd te worden voor zowel de horizontale als de verticale leidingen die tot het systeem behoren via www.rotterdam.nl/loket/leidingvergunning.
Ook hier dient, nadat de boring gereed is, een as built tekening volgens de bijlage eisen en voorwaarden inmeten en as built tekening door de exploitant digitaal te worden verstuurd naar leidingensb@rotterdam.nl.
Voor de uitvoering van boringen voor bodemenergiesystemen gelden de SIKB BRL 2100 Mechanisch Boren met bijbehorend Protocol 2101. Hierin zijn ook de eisen opgenomen voor het buiten gebruik stellen van de buisconstructie in het boorgat.
7.6 Uitvoeringsvoorschriften, per veiligheidsfactor
Afhankelijk van de bepaalde veiligheidsfactor van de leiding – zoals bepaald in hoofdstuk 5 – volgen nadere uitvoeringsvoorschriften. Bijgevoegde tabel geeft per veiligheidsfactor de aspecten weer bij de verschillende stadia van uitvoering die door de leidingexploitant gemeten of gecontroleerd dienen te worden.
Omschrijving van de verplichte werkzaamheden vóór het aanvullen van de sleuf:
Schade en herstel, voorschriften bij
Er mag geen schade aan gemeentelijke eigendommen of eigendommen van derden worden toegebracht. Mochten er toch beschadigingen optreden, dan dient de leidingexploitant deze direct te melden aan de eigenaar van het beschadigde object en aan de toezichthouder.
Alle verharding dient tijdens weekenden en feestdagen gesloten en voor het verkeer bruikbaar te zijn. Er mag in weekenden en tijdens feestdagen geen puin en/of afval op het werk aanwezig zijn. Indien van deze algemene eis mag worden afgeweken (bijvoorbeeld indien het gaat om ingravingen in een gebied dat in erfpacht is uitgegeven) is dit opgenomen in de aan
Voor nadere uitwerking van schade- en herstelregelingen van straatwerk (verhardingen) en ‘groen’, verwijzen wij naar de Schaderegeling Ingravingen Rotterdam (SIR).
Als een boom door de werkzaamheden onvoorzien zo veel schade oploopt dat deze gerooid moet worden, dient door de veroorzaker achteraf alsnog een omgevings- vergunning te worden aangevraagd.
Herplant van bomen, inclusief nazorg
(3 jaar) wordt door Stadsbeheer uitgevoerd op kosten van de leidingexploitant. In voorkomende gevallen kan gebruik worden gemaakt van artikel 4.11i van de APV: Waarde- en schadebepaling aan bomen en / of conform Standaard RAW bepalingen, 01.18.05.
Bij het vervangen van het hoofdriool wordt het deel van de rioolaansluiting dat in het openbare gebied ligt, vervangen. Bij een probleem met de rioolaansluiting op de gemeentelijke riolering (bijvoorbeeld een verstopping of een lek) kan dit gemeld worden bij de gemeente via het gemeentelijk servicenummer 14010. De gemeente zoekt uit waar de oorzaak van het probleem ligt. Als de oorzaak in het openbare gebied gelegen is, lost de gemeente het op en worden de kosten door de gemeente gedragen. Als de oorzaak echter op particulier terrein ligt, dan blijft de rechthebbende verantwoordelijk voor de oplossing en de kosten die daarmee samenhangen.
Bijzondere rioolaansluitingen vervangt de gemeente niet. Bij deze rioolaansluitingen blijft de eigenaar ook voor het deel in openbaar gebied verantwoordelijk voor de oplossing van een probleem en de kosten die daarmee samenhangen. Het gaat om:
Particuliere voorzieningen zoals een vetvangput, IBA en een terugslagklep in een rioolaansluiting zijn bijzondere voorzieningen. Deze worden ook niet door de gemeente vervangen.
8. Bedrijfsvoering en bedrijfsbeëindiging
Op grond van landelijke wetgeving en de VBOR is een leidingexploitant verplicht zorg te dragen voor een goede staat van onderhoud van de leiding.
De leidingexploitant is verantwoordelijk voor een duurzame economische bedrijfsvoering van de leiding met zorg voor mens en milieu (fysieke omgeving en eigendommen). Voor de uitvoering daarvan dient een veiligheids- beheersysteem (VBS) en als onderdeel van het VBS, een pipeline integrity management systeem (PIMS) opgetuigd te worden.
Bij de uitvoering en het beheer van leidingen met toebehoren dient, naarmate de vereiste veiligheid toeneemt, ook de controle en inspectie toe te nemen om ervoor te zorgen dat de vereiste veiligheid verzekerd is en gewaarborgd blijft.
Volgens de VBOR, art.15 kan een leiding- exploitant worden verplicht periodiek de onderhouds- en inspectieplannen van zijn leiding te presenteren.
8.2 Veiligheidsbeheersysteem en Pipe- line integrity management system
Door te voldoen aan NEN 3655 mag worden verwacht dat wordt voldaan aan de eisen voor de zorgplicht voor buisleidingen zoals bedoeld in artikel 4 van het Bevb.
Een veiligheidsbeheersysteem (VBS) is een essentieel onderdeel van een integraal bedrijfsmanagementsysteem. Een managementsysteem omvat organisatiestructuur, planningsactiviteiten, verantwoordelijkheden, werkwijzen, opleidingen, procedures, processen en middelen.
De afstemming van de VBS-structuur op de structuur van NEN-EN-ISO 14001 bevordert de integratie met andere managementsystemen zoals management van kwaliteit, milieu en veiligheid en gezondheid op het werk.
Een pipeline integrity management system (PIMS) is een managementsysteem voor de integriteit van buisleidingsystemen bestaan- de uit een aantal passende beheeractiviteiten, procedures en praktijken waarmee een leidingbeheerder de toestand van de buisleidingsystemen beheerst om veilig en betrouwbaar transport te garanderen. Het PIMS vormt een onderdeel van het VBS.
Het toepassingsgebied van NEN 3655 betreft:
Buisleidingen (met gevaarlijke stoffen)
Een nadere uitwerking voor de bedrijfs- voering van deze buisleidingen is te vinden in NEN 3650-1:2020, hoofdstuk 10 en in de NEN 3655.
Voor distributienetten van gas, water, warmte en elektriciteit kunnen de volgende zaken een onderdeel van het beheersysteem zijn:
Meer specifiek verwijzen we naar de volgende normen:
Afhankelijk van de veiligheidsfactor van de leiding - zoals bepaald in hoofdstuk 5 -, volgen nadere beheerseisen, zie onderstaande tabel:
In beginsel dient een (permanent) buiten gebruik gestelde leiding altijd te worden verwijderd, als gevolg van het intrekken van de vergunning op basis van VBOR art. 9 lid 3.
Voor het verwijderen van leidingsystemen of leidingen is het gestelde in de VBOR art.18 en de TVR van toepassing. Dit betekent dat tevens een vergunning of instemming dient te worden aangevraagd.
Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij het verwijderen niet direct wenselijk is, zoals:
Na toestemming van LBBO kan de (het) leiding(systeem) tijdelijk worden gehandhaafd. Hiervoor gelden dan de volgende extra eisen:
Bij een verticale boring (open BES, brand- putten) is het conform voorschriften van bevoegd gezag verboden om deze te verwijderen, om kortsluiting tussen verschil- lende watervoerende pakketten te voorkomen. De boorbuis dient zodanig te worden opgevuld dat de werking van de oorspronkelijke waterremmende lagen wordt hersteld. De bovenste 2,50 m dient te worden verwijderd.
Bijlage I Standaard wegindelingen kabels & leidingen
Bijlage II Toolkit kabels & leidingen en bomen
Bijlage III Stroomschema aanvragen vergunningen
Bijlage IV Eisen en voorwaarden inmeten en as built tekening
Standaard wegindelingen kabels & leidingen
https://www.rotterdam.nl/wonen-leven/leidingenbureau/ Bijlage-I-Standaard-wegindelingen-KL.pdf
Toolkit kabels & leidingen en bomen
https://www.rotterdam.nl/wonen-leven/ leidingenbureau /1720_2006-A5-bijlage-II-TG.pdf
Bijlage III Stroomschema aanvragen vergunningen
3.3.1 Aanvragen Vergunning (1)
3.3.1 Aanvragen Vergunning (2)
3.3.1 Aanvragen Vergunning (3)
3.3.3 Verkorte procedure aansluitleiding
Eisen en voorwaarden inmeten en as built tekening
https://www.rotterdam.nl/wonen-leven/leidingenbureau/1720_2006-A5-bijlage-IV-TG.pdf
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-327496.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.