Gemeenteblad van Rotterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2021, 326090 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2021, 326090 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Rotterdam 2021
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 2. Omschrijving voorzieningen in de huisvesting
Bij het toepassen van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:
voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:
nieuwbouw van een lesgebouw of een lokaal voor bewegingsonderwijs voor een school die voor het eerst door het rijk voor bekostiging in aanmerking is gebracht, of nieuwbouw of renovatie om een gebouw waarin een school is gehuisvest geheel of gedeeltelijk te vervangen, al dan niet op dezelfde locatie, waaronder tevens wordt verstaan het zoveel mogelijk vernieuwen van een niet-monumentaal gebouw, of een gedeelte daarvan, dat om stedenbouwkundige, architectuur- en/of cultuurhistorische redenen naar het oordeel van het college niet kan worden gesloopt;
herstel van constructiefouten bestaande uit een gebrek aan de bouwconstructie, zijnde elk deel van een bouwwerk dat herleidbaar uit twee of meer delen is samengevoegd en dat is bestemd om belasting te dragen, met schade aan een gebouw tot gevolg veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;
Artikel 3a Planvoorbereidingskrediet
Voor projecten die opgenomen zijn in een vastgesteld IHP kan het college eenmalig een planvoorbereidingskrediet verstrekken aan een bevoegd gezag tot een maximum van € 20.000 voor het uitvoeren of laten uitvoeren van een verkennende studie naar de haalbaarheid van een aan te vragen voorziening in de huisvesting.
Artikel 4. Vaststellen vergoeding voorzieningen
Indien er voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 2 onderdeel a, onder 1° en 2° aantoonbaar sprake is van extra, locatiegebonden investeringskosten kan het college op verzoek van het bevoegd gezag besluiten een opslag te verstrekken boven de geldende normbedragen. Voor het indienen van een dergelijk verzoek is hoofdstuk 2 van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 2. Programma en overzicht
Paragraaf 2.1 Aanvragen programma
Een aanvraag om opname van een voorziening op het programma wordt door het bevoegd gezag bij het college ingediend en moet uiterlijk 15 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar dat het betreffende programma wordt vastgesteld zijn ontvangen. De aanvraag geschiedt elektronisch via het onderwijsloket (Externe link: www.onderwijsloket.nl) als bedoeld in artikel 2:15 Algemene wet bestuursrecht. Een aanvraag wordt ondertekend met een elektronische handtekening als bedoeld in artikel 2:16 van de Algemene wet bestuursrecht, dan wel op een andere wijze waardoor geen twijfel bestaat over de authenticiteit van de aanvraag.
Artikel 7. Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag
Een aanvraag vermeldt in ieder geval:
de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening, bestaande uit:
een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school voor basisonderwijs, de speciale school voor basisonderwijs, de school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of de school voor voortgezet onderwijs, als het betreft een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°, 4°, 5°, 8° en 9°, onder de voorwaarde dat de prognose overeenkomstig bijlage II is vastgesteld, tenzij door het college, al dan niet in samenwerking met de bevoegde gezagsorganen van een school voor basisonderwijs, een actuele prognose is opgesteld, welke door het bevoegd gezag wordt onderschreven;
als de aanvraag betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk bekostigen van vervangende nieuwbouw (of renovatie) van een gebouw als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, of herstel van een constructiefout als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, een bouwkundige rapportage die voldoet aan de eisen NEN 2767, zodat de noodzaak van de gevraagde voorziening kan worden vastgesteld;
als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten, een begroting van de noodzakelijke kosten voor het bekostigen van de voorziening of, als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorbereidingskrediet als bedoeld in artikel 3, een kostenbegroting;
als de aanvraag mede betrekking heeft op een VE peuteropvang als bedoeld in artikel 1, een opgave van het adres van het gebouw waar het ve-programma peuteropvang zal worden uitgevoerd, het aantal leerlingen van de school per teldatum 1 oktober, de omvang van de vermindering van capaciteit die wordt aangevraagd en de datum met ingang waarvan het ve-programma peuteropvang in de school wordt aangeboden.
Als een door het college in behandeling genomen aanvraag mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op 1 oktober van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, is de aanvrager verplicht dat aantal voor 15 oktober te registeren in de Basisregistratie Onderwijs bij de Dienst Uitvoering Onderwijs. Heeft aanvrager de registratie niet binnen de gestelde termijn gerealiseerd, dan deelt het college dit schriftelijk mede aan de aanvrager en heeft de aanvrager de gelegenheid dit alsnog te doen binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling. Als de registratie niet alsnog binnen drie dagen is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststellen programma en overzicht
Artikel 10. Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad
Dit overleg vindt plaatst uiterlijk 1 april van het jaar waarop het vast te stellen programma betrekking heeft. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste 2 weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel.
Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen. De overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen en de reactie van het college hierop worden opgenomen in het verslag. Het verslag wordt binnen 2 weken na het overleg toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.
Een bevoegd gezag en het college kunnen de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over het conceptprogramma. Het verzoek bevat een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies heeft betrekking op de relatie tussen de voorgenomen inhoud van het programma en de vrijheid van richting en inrichting. Het verzoek en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen worden opgenomen in het verslag, bedoeld in het vierde lid.
Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Als het advies zou leiden tot één of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij het toezenden van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij het toezenden van het afschrift van het advies.
Paragraaf 2.3 Vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht
Artikel 12. Bekendmaken besluiten vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht
De besluiten tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht worden door het college binnen 2 weken na de datum waarop het besluit is genomen bekend gemaakt door het toezenden of uitreiken van het besluit aan de aanvragers. Gelijktijdig stelt het college de overige bevoegde gezagsorganen schriftelijk in kennis van de genomen besluiten.
Paragraaf 2.4 Uitvoeren programma
Artikel 13. Overleg wijze van uitvoering
Binnen vier weken nadat het programma is vastgesteld treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de op het programma geplaatste voorziening wordt uitgevoerd. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor het uitvoeren van de voorziening en worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:
de wijze waarop het college het bouwplan en de begroting toetst en of het naar het oordeel van het college noodzakelijk is bij het toetsen van het bouwplan en de begroting rekening te houden met feiten en omstandigheden die gewijzigd zijn ten opzichte van het moment waarop het programma is vastgesteld, waardoor het eerder genomen besluit kan worden herzien;
De inhoud van de afspraken of het feit dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid legt het college schriftelijk vast in een verslag. De aanvrager ontvangt het verslag binnen 2 weken na het overleg. Als de aanvrager niet binnen 2 weken nadat het verslag is ontvangen schriftelijk reageert, wordt over het verslag geacht overeenstemming te zijn bereikt.
Artikel 14. Instemmen bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsen wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes
Nadat overeenstemming als bedoeld in artikel 13, derde lid, is bereikt dient het bevoegd gezag het bouwplan en de bijbehorende begroting in bij het college. Het bevoegd gezag houdt daarbij rekening met de hierover gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 13, tweede lid. Gelijktijdig vermeldt het bevoegd gezag het tijdstip waarop de bekostiging kan starten. De bouwopdracht wordt pas verleend nadat het college heeft ingestemd met het bouwplan en de begroting.
Het college beslist binnen 6 weken nadat de stukken zijn ontvangen over de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met 3 weken. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start respectievelijk na de datum waarop de instemming geacht wordt te zijn verleend hiervan schriftelijk in kennis.
Artikel 15. Aanvang bekostiging
Het college kan bij de beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging start bepalen dat de gelden in termijnen betaald worden. Het betalen van de gelden vindt telkens plaats op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen die voortkomen uit het realiseren van de op het programma geplaatste voorziening.
Artikel 16. Vervallen aanspraak op bekostiging
Voor 15 december van het jaar waarop het programma betrekking heeft geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij voor 31 december afschrift aan het college. In geval van IHP projecten geldt dat binnen een jaar na dagtekening van de beschikking van het bouwvoorbereidingskrediet of het voorschot daarop gebruik moet zijn gemaakt van de beschikte middelen. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.
Hoofdstuk 3. Aanvragen met spoedeisend karakter
Een aanvraag tot het bekostigen van een voorziening die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, wordt binnen 2 weken na het ontstaan van de calamiteit ingediend bij het college. De aanvraag geschiedt elektronisch geschieden via het onderwijsloket (Externe link: www.onderwijsloket.nl) zoals bedoeld in artikel 2:15 Algemene Wet Bestuursrecht. Een aanvraag wordt ingediend door het bevoegd gezag en wordt ondertekend met een elektronische handtekening, zoals bedoeld in artikel 2:16 van de Algemene Wet Bestuursrecht, dan wel op een andere door het college toegestane wijze van elektronische indiening waarbij geen twijfel bestaat over de authenticiteit van de aanvraag.
Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum waarop de aanvraag is ingediend schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken. De aanvrager heeft vervolgens 2 weken om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
Paragraaf 3.2 Beoordelen aanvraag; uitvoeren besluit
Artikel 20. Vervallen aanspraak op bekostiging
De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet binnen 3 maanden na de beschikking een bouwopdracht is gegeven dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten.
Artikel 21. Uitvoeren beslissing
Na het bekendmaken van een beslissing als bedoeld in artikel 19 waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de voorziening wordt uitgevoerd. Het bepaalde in de artikelen 13, 14, 15 en 16 is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, bedoeld in artikel 14, tweede lid, eerste volzin, een termijn van 3 weken geldt.
Hoofdstuk 4. Medegebruik en verhuur
Paragraaf 4.1 Medegebruik voor onderwijs of educatie
Artikel 22. Aanduiden omstandigheden
Het college kan overgaan tot het vorderen van een gedeelte van een voor een school bestemd gebouw of terrein als:
Artikel 23. Omschrijving leegstand
Er is sprake van leegstand in een lokaal bewegingsonderwijs als:
het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor voortgezet onderwijs en uit de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte blijkt dat het lokaal minder dan 40 lesuren wordt gebruikt, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;
Het college vordert geen medegebruik als het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik zal plaatsvinden, in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen voor het onderwijs aan die school of scholen, tenzij dat gebruik kan plaatsvinden in de voor die scholen al beschikbare huisvestingscapaciteit.
De betrokken bevoegde gezagsorganen stellen in onderling overleg de vergoeding voor het medegebruik vast. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de vergoeding kostendekkend dient te zijn. Als geen overeenstemming wordt bereikt stellen partijen in onderling overleg vast welke handelswijze wordt gevolgd.
Paragraaf 4.2 Medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden
Artikel 27. Overleg en mededeling
Binnen 4 weken na het overleg deelt het college het bevoegd gezag waarvan medegebruik gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt. Als het overleg heeft geleid tot afspraken, worden ook deze opgenomen in de schriftelijke mededeling. Als het overleg niet tot volledige overeenstemming heeft geleid, dan bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming was bereikt.
Artikel 28. Verzoek toestemming college
Het bevoegd gezag verzoekt het college schriftelijk om toestemming als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 106, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra of artikel 76s, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs voordat een huurovereenkomst wordt gesloten.
Hoofdstuk 5. Einde gebruik gebouwen en terreinen
Artikel 29. Staat van onderhoud
Als het bevoegd gezag aan het college schriftelijk meldt dat een gebouw of terrein niet meer nodig is voor het huisvesten van een school stelt het college vast of er mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein. Achterstallig onderhoud is aanwezig indien het gebouw of terrein niet ten minste aan conditieniveau 3 voldoet conform NEN2767.
Als uit de staat van onderhoud blijkt dat sprake is van achterstallig onderhoud wordt in het overleg vastgesteld welk deel hiervan voor rekening van het bevoegd gezag komt en of het bevoegd gezag opdracht verstrekt voor het uitvoeren van de werkzaamheden, of dat het bevoegd gezag een in overleg vast te stellen bedrag aan het college betaalt. Na schriftelijke toestemming kan het bevoegd gezag vrijgesteld worden van deze verplichting. Als geen overeenstemming wordt bereikt, vindt er arbitrage plaats.
Hoofdstuk 6. Gebruik lokaal bewegingsonderwijs door (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs
Artikel 30. Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit, inroosteren en gebruik
Het college stelt jaarlijks voor 31 januari voorlopig vast het aantal klokuren bewegingsonderwijs waarop een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs in het daaropvolgende schooljaar aanspraak maakt. Een aanvraag geschiedt elektronisch via het onderwijsloket (Externe link: www.onderwijsloket.nl) zoals bedoeld in artikel 2:15 Algemene wet bestuursrecht. Een aanvraag wordt ingediend door het bevoegd gezag en dient ondertekend te worden met een elektronische handtekening, zoals bedoeld in artikel 2:16 van de Algemene wet bestuursrecht, dan wel op een andere door het college toegestane wijze van elektronische indiening waarbij geen twijfel bestaat over de authenticiteit van de aanvraag.
Op basis van het aantal klokuren stelt het college voor 1 april een voorlopig rooster op voor het gebruik van de lokalen bewegingsonderwijs, waarbij het college rekening houdt met de volgende uitgangspunten:
het bewegingsonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één lokaal bewegingsonderwijs. Een school komt in aanmerking voor de toewijzing van een preferente zaal, als deze school op basis van de normuren voor bewegingsonderwijs tot minimaal 60% bezetting van deze gymzaal komt. Dit betekent dat alléén scholen voor een preferente zaal in aanmerking komen wanneer ze voldoende leerlingen (nu en in de toekomst op basis van leerlingenprognose) hebben om deze zaal te vullen.
Artikel 31. Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.
Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV opgenomen systematiek van prijsbijstelling.
Artikel 33. Intrekken oude verordening
De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Rotterdam 2019 wordt ingetrokken.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 9 september 2021.
De griffier,
I.C.M. Broeders
De voorzitter,
C.M. Zeegers, plv.
Dit gemeenteblad is uitgegeven op 16 september 2021 en ligt op dins-, woens- en donderdagen van 9.00 tot 13.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Wachtruimte Timmerhuis, Halvemaanpassage 1 (trap op, melden bij Informatiebalie)
(Zie ook: Externe link: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)
Bijlage I – Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen
De voorzieningen genoemd onder A.2 (vervangende bouw), A.3.1 (uitbreiding met één of meer leslokalen) en A.3.2 (uitbreiding met een speellokaal) worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden kan dit, na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college plaatsvinden.
Noodzaak van nieuwbouw is aanwezig als:
De noodzaak van vervangende bouw is aanwezig als:
er zich één van de volgende gevallen voordoet:
het adres voorkomt op de lijst van aandachtspanden, zoals vastgesteld door het college of het in zo’n slechte of matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname, bedoeld in artikel 7, zodat onderhoud of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging;
A.3.1 Uitbreiding schoolgebouw
De noodzaak van het uitbreiden van een schoolgebouw is aanwezig als:
de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit van een schoolgebouw van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs kleiner is dan de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte en het verschil tussen de capaciteit en de ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, of een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of een voortgezet onderwijs, gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en
A.3.2 Uitbreiding met een speellokaal
De noodzaak van het uitbreiden met een speellokaal is aanwezig als:
het naar oordeel van het college onmogelijk is om tegen redelijke kosten inpandig een speellokaal te realiseren door gebruik te maken van een bestaand verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte.
A.4 In gebruik nemen van een bestaand gebouw
A.5 Verplaatsen tijdelijk gebouw
De noodzaak van het verplaatsen van een tijdelijk gebouw is aanwezig als:
De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, en de oppervlakte van het bestaande terrein niet voldoende is om deze voorziening te realiseren. De oppervlakte van het terrein voldoet aan de minimumnormen, bedoeld in bijlage III, deel D.
De noodzaak van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat de school op grond van de laatste teldatum, voorafgaand aan het indienen van de aanvraag, uitgebreid is met een ruimtebehoefte van ten minste 55 m2 voor een school voor basisonderwijs en 50 m2 voor een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs en hiervoor nog niet eerder bekostiging heeft gekregen.
De noodzaak van medegebruik van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, of een school voortgezet onderwijs, is aanwezig als het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte:
A.9 Herstel van constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.
A.10 Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair en leer- en hulpmiddelen in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair en leer- en hulpmiddelen als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstan¬digheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
Deel B - Voorzieningen voor lokalen bewegingsonderwijs
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
het afwezig zijn van mogelijkheden om voor een school voor:
basisonderwijs binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;
speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimte;
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
het afwezig zijn van mogelijkheden om voor een school voor:
basisonderwijs binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;
speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;
De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:
het afwezig zijn van mogelijkheden om voor een school voor:
basisonderwijs binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;
speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;
B.1.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
het afwezig zijn van mogelijkheden om voor een school voor:
basisonderwijs binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;
speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten; of
De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als voor het realiseren van de nieuwbouw of de uitbreiding geen of onvoldoende terrein aanwezig is.
De noodzaak van eerste inrichting bewegingsonderwijs is aanwezig als nieuwbouw of uitbreiding van een bestaand lokaal bewegingsonderwijs voor de school is goedgekeurd, en nog niet eerder voor de desbetreffende leerlingen bekostiging van eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt.
De noodzaak van medegebruik is aanwezig als het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren bewegingsonderwijs zodanig is dat daarvoor binnen de op dat moment in gebruik zijnde lokalen bewegingsonderwijs geen plaats is.
De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.
B.6 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
Een prognose van het aantal te verwachten leerlingen van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voor voortgezet onderwijs wordt gemaakt voor een periode van ten minste vijftien jaar, met als eerste jaar het jaar waarin de start van de bekostiging wordt gewenst (de prognoseperiode).
De prognose omvat gegevens voor ten minste een periode van zes jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar dat voorafgaat aan het indienen van de aanvraag. De prognose is niet meer dan twee jaar oud. Als basis voor de prognose mag gebruik gemaakt worden van de omvang van de basisgeneratie voor het basisonderwijs zoals het meest recent berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek of het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De prognose voor een basisschool bevat in ieder geval een beschrijving van het voedingsgebied op wijkniveau. Bij een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs kan, als het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend.
C. Prognose school voor basisonderwijs
De prognose van een school voor basisonderwijs geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging waarbij rekening wordt gehouden met:
D. Prognose speciale school voor basisonderwijs en school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs
De prognose van een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs geeft inzicht in:
E. Prognose school voor voortgezet onderwijs
De prognose van een school voor voortgezet onderwijs geeft inzicht in:
instroom van nieuwe leerlingen zoals vastgesteld in de Overstaproute 1
Bevoegde gezagsorganen conformeren zich aan de gemeentelijke prognose, dan wel kiezen voor een andere prognose. Indien voor een andere prognose gekozen wordt, wordt dezelfde teldatum als die van de gemeentelijke prognose gehanteerd. De prognoses moeten voldoen aan de eisen als vermeld in de Regeling modelprognose primair onderwijs 2013.
Bijlage III – Criteria vaststellen capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte
Deel A – Vaststellen capaciteit
De capaciteit van gebouwen wordt op basis van onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een school besluiten tot het verminderen van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, als de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet voor onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Als een deel van een gebouw is gerealiseerd met middelen van het bevoegd gezag zelf of met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, kan het bevoegd gezag een verzoek indienen bij gemeente Rotterdam om dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw te rekenen. Dit deel wordt wel geregistreerd.
A.1.1 School voor basisonderwijs, speciale school voor basisonderwijs, school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs
De capaciteit van een gebouw voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw en bepaald overeenkomstig bijlage III, deel E. De capaciteit van ieder gebouw wordt afzonderlijk vastgesteld.
Voor een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs geldt dat een eventueel aanwezig speellokaal niet in de capaciteitsbepaling wordt meegenomen. Als een speellokaal aanwezig is en de noodzaak van het uitbreiden met een speellokaal, bedoeld in bijlage I, onder A.3.2, aanwezig is, wordt op de bruto vloeroppervlakte 90 vierkante meter in mindering gebracht.
A.1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard
De capaciteit van dislocaties wordt overeenkomstig bijlage III, deel E, vastgesteld.
A.1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties
Als een schoolbestuur voornemens is een hoofdvestiging, nevenvestiging of dislocatie af te stoten, wordt in overleg met het college vastgesteld welk gebouw wordt afgestoten.
Het terrein omvat het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Als de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.
Voor de inventaris van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs geldt de ruimtebehoefte op grond van de laatste teldatum, voorafgaand aan het indienen van de aanvraag als uitgangspunt.
A.1.6 Lokalen bewegingsonderwijs
A.1.6.1 Lokalen bewegingsonderwijs.
De capaciteit van een lokaal bewegingsonderwijs bedraagt ten hoogste 40 klokuren.
De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande lokalen bewegingsonderwijs gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.
De noodzaak van eerste inrichting bewegingsonderwijs is aanwezig als nieuwbouw of uitbreiding van een lokaal voor bewegingsonderwijs is goedgekeurd, en nog niet eerder voor de desbetreffende leerlingen bekostiging van eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt.
Deel B – Vaststellen ruimtebehoefte
B.1.1 School voor basisonderwijs
De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen en is inclusief een speellokaal. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. Aan de ruimtebehoefte wordt een toeslag verbonden, indien voor de school aanvullende bekostiging beschikbaar wordt gesteld.
B.1.2 Speciale school voor basisonderwijs
De ruimtebehoefte voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule:
B.1.3 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
Voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs met lichamelijk gehandicapte kinderen of meervoudig gehandicapte kinderen vindt een toeslag in de ruimtebehoefte plaats. Voor Leerling SO bedraagt de toeslag 5 vierkante meter per leerling en voor Leerling VSO 3,3 vierkante meter per leerling.
B.1.4 School voor voortgezet onderwijs
De leerlinggebonden component wordt berekend door de in tabel 2.a opgenomen bruto vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen dat op de school voor voortgezet onderwijs staat ingeschreven. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, het profiel dat de leerling volgt.
De vaste voet per instelling is 980 m² bruto vloeroppervlakte, die wordt toegekend aan de hoofdvestiging van de instelling. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak, geldt een aanvullende vaste voet van 550 m² bruto vloeroppervlakte. Wanneer een nevenvestiging geen spreidingsnoodzaak heeft, maar minimaal 300 leerlingen op grond van de laatste formele teldatum, voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, geldt ook een aanvullende vaste voet van 550 m² bruto vloeroppervlakte.
Tabel 1.a – Berekening leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs
Leerweg 2 |
|||
Tabel 1.b – Vaste voet per instelling voor het berekenen van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs
5. In het Regionaal Plan Onderwijsvoorzieningen 2021-2026 zijn afspraken vastgelegd over de omvang van schoolgebouwen in relatie tot het leerlingenaantal.
B.2 Lokalen bewegingsonderwijs
Bij een school voor voortgezet onderwijs wordt de ruimtebehoefte bepaald op basis van het aantal lestijden bewegingsonderwijs. Hiervoor geldt als maximum het aantal lesuren dat overeenkomstig tabel 2 van het ruimtebehoeftemodel is berekend. Deze berekening is als volgt: (aantal leerlingen * 32 * vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) ÷ 460. Voor het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen * 32 * vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) ÷ 322.
Tabel 3 – Uitgangspunten vaststellen ruimtebehoefte lokaal bewegingsonderwijs voortgezet onderwijs
Deel C – Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte
C.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de overeenkomstig deel C vastgestelde ruimtebehoefte gedurende ten minste vijftien jaar blijft bestaan.
C.1.1 Nieuwbouw, of vervangende nieuwbouw
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw of vervangende nieuwbouw wordt overeenkomstig deel B vastgesteld.
C.1.2 Overige voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
Uitbreiding, uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, ingebruikneming of medegebruik wordt voor een:
school voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan de drempelwaarde van:
school voor voortgezet onderwijs vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan tien procent van de bestaande capaciteit met een minimum van 100 vierkante meter. Medegebruik wordt vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte en de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit verhoogd met 10%.
C.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De ruimtebehoefte van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt op dezelfde wijze vastgesteld als de ruimtebehoefte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. Een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening is voor ten minste vier jaar en ten hoogste vijftien jaar noodzakelijk. Voor het vaststellen van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening is het verschil:
C.3 Overige voor blijvend gebruik of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van een goedgekeurde voorziening:
voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en de minimumnormen, bedoeld in deel D.
tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school voor voortgezet onderwijs als gevolg van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte.
C.4 Lokalen bewegingsonderwijs
De omvang van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw, vervangende nieuwbouw en uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs wordt:
voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en het overeenkomstig B.2, eerste lid, vastgestelde ruimtebehoefte; en
De omvang van de goedgekeurde voorziening aanpassen van een lokaal bewegingsonderwijs van een school voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke aanvullende vloeroppervlakte om te kunnen voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in deel D, onder D.3.
De omvang van de goedgekeurde voorziening herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de feitelijke kosten voor de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
Bij de bepaling van de huisvestingsbehoefte voor scholen in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs wordt gerekend met 5% ruimteopslag in te zetten als frictieruimte. Het rekenen met deze ruimteopslag kan zolang de omvang van het bestaande gebouw dit toelaat en indien de ruimten niet voor andere onderwijsdoeleinden benodigd zijn. Het kan niet leiden tot een ruimtetekort of meer m2 bij nieuwbouw.
Deel D – Minimumnormen bij het realiseren van nieuwe voorzieningen
Voor een schoollocatie voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs geldt voor de speelplaats een minimum terreinoppervlakte van 3 vierkante meter per leerling, met een minimum van 300 vierkant meter netto. Vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 vierkante meter netto.
Bij nieuwbouw of vervangende nieuwbouw voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs geldt, indien hier plaatselijk de mogelijkheid toe is, voor de speelplaats het vloeroppervlak in vierkante meters uit de volgende tabel:
L = Aantal leerlingen dat op de teldatum voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.
Bij nieuwbouw of vervangende nieuwbouw voor een school voor voortgezet onderwijs geldt, indien hier plaatselijk de mogelijkheid toe is, voor de speelplaats het vloeroppervlak in vierkante meters uit de volgende tabel:
L = Aantal leerlingen dat op de teldatum voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.
Een speellokaal heeft een minimum van 90 vierkante meter netto.
Deel E – Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van schoolgebouwen
E.1 Meetinstructie voor schoolgebouwen
De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw wordt vastgesteld volgens NEN 2580.
E.2 Aanvulling op de meetinstructie voor de schoolgebouwen
E.2.1 (Speciaal) basisonderwijs en speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs
De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende beloopbare binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies die de ruimten omhullen. Tot de bruto oppervlakte behoren eveneens:
De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft in ieder geval luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen.
Bijlage IV –Financiële normering
De in de verordening genoemde normbedragen gelden voor 2021. Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar. Om te voorkomen dat elk jaar alle tabellen aangepast zouden moeten worden, wordt jaarlijks na 1 juli het prijsbijstellingscijfer bekendgemaakt.
Voor de voorzieningen eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer 'Consumentenindex van alle huishoudens’ (NR-reeks), gepubliceerd in de 'Maandstatistiek van de prijzen' van het CBS over de maand juli van het lopende jaar en de maand juli van het daaraan voorafgaande jaar.
Verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het programma
Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijk prijsniveau in het jaar van uitvoering van het programma. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de vergoeding bij vaststelling van het programma en het moment van vergoeding vast te stellen.
Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer (Macro-economische verkenningen) 'bruto investeringen door bedrijven in woningen', zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.
Voor de voorzieningen eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer 'prijsmutatie van de netto-materiële overheidsconsumptie', zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.
In artikel 4 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen. Alle in deze bijlage genoemde bedragen zijn inclusief BTW.
A. Nieuwbouw met permanente bouwaard
A.1 Kostencomponenten nieuwbouw
Het benodigde bouwrijpe terrein wordt door de gemeente, eventueel na aankoop, om niet aan het schoolbestuur beschikbaar gesteld en het juridisch eigendom wordt aan hen overgedragen. De kosten van een terrein worden opgenomen op het programma, zowel bij aankoop van een terrein als in de situatie dat de gemeente een terrein beschikbaar stelt.
De kosten voor het terrein worden bepaald op de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Bij vervangende nieuwbouw behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen. Deze worden op basis van werkelijke kosten vergoed.
De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief bouwvoorbereiding, fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De bouwkosten van het gebouw bestaan uit de kosten van bouwkundige werken, installaties (werktuigbouwkundige en elektrische installaties) en vaste inrichtingen. Tevens zijn in de bedragen de extra ambitie van Frisse Scholen opgenomen en maatregelen om te voldoen aan Bijna Energie Neutraal Bouwen (BENG).
A.3.2 Bouwkosten school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
Startbedrag voor de realisatie van de eerste 350 m2 bvo3 |
|
A.3.3 Toeslag paalfundering school voor basis onderwijs
Voor de school voor basis onderwijs is het bedrag van de normkosten gebaseerd op een standaardlocatie met fundering op staal. Voor paalfundering wordt, indien noodzakelijk, een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld die bestaat uit een vast bedrag voor de eerste 350 m2 bvo en een bedrag per volgende m2 bvo (A).
A.3.4 Bouwkosten school voor speciaal basisonderwijs
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
Startbedrag voor de realisatie van de eerste 670 m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal |
|
Voor elke volgende m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal |
|
A.3.5 Toeslag paalfundering school voor speciaal basis onderwijs
Voor de school voor basis onderwijs is het bedrag van de normkosten gebaseerd op een standaardlocatie met fundering op staal. Voor paalfundering wordt, indien noodzakelijk, een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld die bestaat uit een vast bedrag voor de eerste 670 m2 bvo en een bedrag per volgende m2 bvo (A).
A.3.6 Bouwkosten school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs
De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
A.3.7 Toeslag paalfundering school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs
Voor de school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs is het bedrag van de normkosten gebaseerd op een standaardlocatie met fundering op staal. Voor paalfundering wordt, indien noodzakelijk, een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld die bestaat uit een vast bedrag voor de eerste 677 m2 bvo en een bedrag per volgende m2 bvo (A).
A.3.8 Bouwkosten school voor voortgezet onderwijs
Werkplaatstoeslag VMBO = Voor de onderwijssoort VMBO met de profielen: bwi, pie, mot, mat, hbr en g een bedrag van € 85.618,99.
Ruimteafhankelijke vergoeding = Een bedrag per vierkante meter, dat afhankelijk is van de omvang van de voorziening en van de onderwijssoort en bijbehorende profiel
bwi = bouwen, wonen en interieur
pie produceren, installeren en energie
mvi = media, vormgeving en ict
hbr = horeca, bakkerij en recreatie
A.3.9 Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs
A.4 Toeslag voor verhuiskosten bij vervangende nieuwbouw
B. Uitbreiding met permanente bouwaard
Deze paragraaf is van toepassing op de uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard van een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs tot 1035 vierkante meter bruto vloeroppervlakte en van een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs tot 1000 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Op overige uitbreidingen is paragraaf B overeenkomstig van toepassing.
Als uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, is het bepaalde in B.2 overeenkomstig van toepassing op het vaststellen van de kosten voor het voor uitbreiding benodigde terrein.
B.3.2 Bouwkosten school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
B.3.3 Bouwkosten speciale school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
B.3.4 Bouwkosten school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs
De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
B.3.5 Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs
Het bepaalde in A3.9 is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de omvang van de vergoeding voor paalfundering en bemaling bij uitbreiding.
De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een lokaal bewegingsonderwijs met minimaal een netto speeloppervlakte van 308 vierkante meters bedraagt € 1.790.904,18 als deze op het schoolterrein gerealiseerd kan worden, of € 1.827.126,28 als deze op een afzonderlijk terrein gerealiseerd wordt. In deze vergoeding zijn opgenomen de kosten van fundering op staal en inrichting van het terrein. De bouwkosten van het gebouw bestaan uit de kosten van bouwkundige werken, installaties (werktuigbouwkundige en elektrische installaties) en vaste inrichtingen. Tevens zijn in de bedragen de extra ambitie van Frisse Scholen opgenomen en maatregelen om te voldoen aan Bijna Energie Neutraal Bouwen (BENG).
Koop en huur (inclusief plaatsingskosten) van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en huur van een bestaand gebouw worden vergoed op basis van de werkelijke kosten.
E. Eerste inrichting onderwijsleerpakket voor een school ten behoeve van basisonderwijs, speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs
E.1.1 Uitbreiding onderwijsleerpakket en meubilair
Bij uitbreiding met onderwijsleerpakket en meubilair wordt het uit te keren bedrag van de vergoeding bepaald aan de hand van het verschil tussen de al toegekende investeringsbedragen en de nieuw berekende vergoeding.
De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
E.1.3 Vergoeding speciale school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
E.1.4 Vergoeding school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs
De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
E.1.5 Vergoeding speellokaal speciale school voor basisonderwijs
De vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair voor de inrichting van een speellokaal voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs bedraagt € 8.093,25.
F. Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school ten behoeve van voortgezet onderwijs
F.1 School voor voortgezet onderwijs
De vergoeding voor eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair is gekoppeld aan de toe te kennen voorziening nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming, niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw. Aanspraak op deze vergoeding bestaat als de eerste inrichting nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd. De hoogte van de vergoeding wordt berekend door vast te stellen het verschil tussen de al toegekende vergoeding en de vergoeding die is vastgesteld op basis van de te realiseren bruto vloeroppervlakte per onderwijssoort. De vergoeding per onderwijssoort wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
G.1.1 OLP/meubilair school voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs
De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs bedraagt € 56.002.
G.1.2 OLP/meubilair school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs
De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een school voor speciaal onderwijs of voor voortgezet speciaal onderwijs bedraagt € 56.002.
G.1.3 Meubilair/leer- en hulpmiddelen school voor voortgezet onderwijs
De vergoeding voor de eerste inrichting meubilair of leer- en hulpmiddelen voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
G.1.4 Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening
Naast bewegingsonderwijs in een eigen lokaal van de school is ook bewegingsonderwijs mogelijk in een bestaand lokaal bewegingsonderwijs door middel van:
DEEL C Vergoeding op basis van feitelijke kosten
Bepaling van de feitelijk kosten
De feitelijke kosten van de in artikel 4 genoemde voorzieningen worden bepaald aan de hand van de in de demarcatielijst opgenomen investeringskosten eigenaar versus gebruiker voor zover vereist uit relevante regelgeving. Deze kosten en het minimale kwalitatieve gebruikers niveau van deze investeringskosten staan beschreven in de Leidraad Bouwprojecten Onderwijs. Hierbij wordt rekening gehouden met de wet- en regelgeving, lokaal onderwijsbeleid, locatiegebonden factoren en de actuele marktsituatie. Het College toetst zowel de bouwkundige als de prijstechnische aspecten, met als uitgangspunt "sober en doelmatig". Vaststelling van het uiteindelijke budget vindt plaats na het overleg zoals omschreven in artikel 9.
Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van feitelijke kosten, exclusief onderhoud.
Ten aanzien van de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1 en 2, kan een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van bouwvoorbereiding. Deze vergoeding omvat maximaal 5 procent van het geraamde investeringsbedrag van de aan te vragen voorziening.
Het beschikbaar gestelde bouwvoorbereidingskrediet, inclusief voorschot daarop, maakt onderdeel uit van het totale investeringsbedrag en wordt hierop in mindering gebracht.
Indien goedgekeurde huisvestingsvoorzieningen, ingevolge artikel 4, eerste lid, worden vergoed op basis van feitelijke kosten, dienen de wettelijke voorschriften ten aanzien van aanbesteding voor de sector overheid en de aanbestedingsregels van de gemeente Rotterdam voldaan te worden.
De laatste zijn beschreven in de “Leidraad Bouwprojecten Onderwijs”.
Het uiteindelijke budget op basis van de feitelijke toegekende kosten wordt beschouwd als een taakstellend budget inclusief BTW. Hieronder vallen alle kosten die met de toegekende voorziening gemoeid zijn, alsmede verhuiskosten en parkeerafkoopregelingen.
Bijlage V – Criteria voor het vaststellen van de prioriteit van de aangevraagde voorziening
Prioriteiten worden vastgesteld als het overeenkomstig artikel 11 vastgestelde bekostigingsplafond onvoldoende is om alle aangevraagde voorzieningen die in aanmerking komen om te worden opgenomen op het programma te honoreren. Op basis van de gestelde prioriteiten wordt een rangorde vastgesteld van de voorzieningen waarvan is vastgesteld dat die voor bekostiging in aanmerking komen. Daarna wordt vastgesteld voor welke voorzieningen het bekostigingsplafond voldoende is en deze voorzieningen worden opgenomen op het programma. De voorzieningen die niet worden opgenomen op het programma worden op het overzicht geplaatst. Een aanvraag die voldoet aan een criterium met de hoogste prioriteit krijgt voorrang op een aanvraag die voldoet aan een criterium met een lagere prioriteit.
Hieronder volgt een lijst van voorzieningen in volgorde van toepassing:
Prioriteit 1: Opheffen van capaciteitstekorten
Voorzieningen om capaciteitstekorten op te heffen (als bepaald op basis van bijlage III).
Binnen de subprioriteiten geldt, daar waar procentueel het capaciteitstekort het grootst is, voor gaat. Het capaciteitstekort wordt vastgesteld op het niveau van het administratieve nummer van de school, het zogenaamde vestigingsnummer van het desbetreffende BRINnummer.
Prioriteit 2: Handhaven adequaat niveau
Voorzieningen om adequaat niveau te handhaven.
De afweging van de volgorde binnen subprioriteiten A, B en D wordt op basis van de conditie gemaakt welke op basis van bouwkundig onderzoek, urgentie en gevaarzetting bepaald wordt. Binnen subprioriteit C geldt als basis de volgorde zoals opgenomen in het Integraal Huisvestingsplan.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-326090.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.