Beleidslijn voor toepassing van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

Het college besluit de Bibob-beleidslijn 2015 zodanig te wijzigen dat artikel 2:83 van de Algemene plaatselijke verordening 2020 (exploitatievergunning uitoefening bedrijf) expliciet binnen het toepassingsbereik van de beleidslijn valt.

 

De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerhugowaard, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

 

Overwegende, dat de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (wet Bibob) hen beleidsruimte verschaft bij besluitvorming omtrent het toepassen van de uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden;

 

Gelet op:

  • -

    de Wet bevordering integriteisbeoordelingen door het openbaar bestuur;

  • -

    artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    de artikelen 3, 27, 30a en 31 van de Drank- en horecawet;

  • -

    artikel 2 van de Speelautomatenhalverordening;

  • -

    de artikelen van 2.1 en 2.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,

  • -

    artikel 2.2a, eerste lid, onder en tweede lid, onder c t/m f van het Besluit Omgevingsrecht;

  • -

    de artikelen 2:25, 2:28, 3:4 van de Algemene plaatselijke verordening.

  • -

    de gemeentelijke subsidieverordeningen

 

B e s l u i t e n:

 

 

Vast te stellen de beleidslijn voor toepassing van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen.

  • 1.

    In de beleidslijn wordt verstaan onder:

    • a.

      aanvraag: de aanvraag om een beschikking bedoeld in artikel 1 van de wet;

    • b.

      advies: het advies bedoeld in artikel 9 van de wet;

    • c.

      beschikkingen en opdrachten: alle besluiten waarop de wet kan worden toegepast;

    • d.

      bestuursorgaan: de burgemeester onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders alsmede degenen aan wie zij een mandaat hebben verleend tot het nemen van beschikkingen;

    • e.

      betrokkene: de aanvrager van een beschikking, de houder van een vergunning, de subsidieontvanger, of rechtspersoon met wie een vastgoedtransactie is aangegaan, de gegadigde die wil deelnemen aan een aanbestedingsproces, de partij aan wie een overheidsopdracht is gegund of de onderaannemer;

    • f.

      bibob-toets: een toets aan de wet door het bestuursorgaan en/of het Bureau bij een aanvraag om beschikking, een verleende beschikking, transactie of een overheidsopdracht;

    • g.

      het onderzoek: de wijze van behandelen van een aanvraag waarbij met toepassing van de wet door het bestuursorgaan wordt beoordeeld of er redenen aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren, de overeenkomst niet aan te gaan, respectievelijk de beschikking in te trekken of te beëindigen, daaraan voorschriften te verbinden dan wel een advies bij het Bureau aan te vragen;

    • h.

      het Bureau: het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de wet;

    • i.

      wet: de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob);

    • j.

      vastgoedtransactie: een overeenkomst of een andere rechtshandeling, waarbij de gemeente partij is met betrekking tot een onroerende zaak of met betrekking tot grond met als doel:

      • 1°.

        het verwerven of vervreemden van een recht op eigendom of het vestigen, vervreemden of wijzigen van een zakelijk recht;

      • 2°.

        huur of verhuur;

      • 3°.

        het verlenen van een gebruikrecht; of

      • 4°.

        de deelname aan een rechtspersoon, een commanditaire vennootschap of een vennootschap onder firma die het recht op eigendom of een zakelijk recht met betrekking tot die onroerende zaak heeft of die onroerende zaak huurt of verhuurt;

    • k.

      overheidsopdracht: een opdracht als beschreven in artikel 1 van de wet en waarop de wet kan worden toegepast.

    • l.

      risicocategorieën

      • -

        horecabedrijven (inclusief coffeeshops,hotels, etc)

      • -

        prostitutiebedrijven

      • -

        escortbedrijven

      • -

        afval bewerkings- en verwerkingsbedrijven

      • -

        speelautomatenhallen

      • -

        autohandel

      • -

        sloopbedrijven

      • -

        vuurwerkhandel

      • -

        herstelinrichtingen voor motorvoertuigen

  • 2.

    De definities in artikel 1, eerste lid, van de wet zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidslijn, tenzij daarover in lid 1 anders is bepaald.

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Het bestuursorgaan zal een Bibob-toets uitvoeren bij elke aanvraag voor een beschikking als bedoeld in:

    • 1.

      artikel 3 van de Drank- en Horecawet (Drank- en Horecavergunning).

      Paracommerciële horeca-inrichtingen als bedoeld in artikel 4 van de Drank- en Horecawet (zoals buurthuis, clubhuis of kantine van een sportvereniging) waarvan de horeca in eigen beheer is en niet verpacht, vallen in beginsel niet onder deze bepaling. Slijterijen zijn tevens uitgezonderd van deze bepaling.

    • 2.

      artikel 2:25 van de Algemene plaatselijke verordening indien er sprake is van de aanvraag voor een Evenementenvergunning voor een vechtsportgala.

    • 3.

      artikel 2:28 van de Algemene plaatselijke verordening (exploitatie openbare inrichting waaronder coffeeshop).

    • 4.

      artikel 2:83 van de Algemene plaatselijke verordening (exploitatie uitoefening bedrijf).

    • 5.

      artikel 3:4 van de Algemene plaatselijke verordening (seksinrichting, escortbedrijf).

    • 6.

      artikel 2 van de Speelautomatenhalverordening.

    • 7.

      artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van die wet (omgevingsvergunning inrichtingen Wet Milieubeheer). De toepassing blijft beperkt tot de volgende branches:

      • -

        chemische bedrijven,

      • -

        zeefdrukkerijen

      • -

        metaal bewerkingsbedrijven

      • -

        autosloperijen

      • -

        autoschadebedrijven

      • -

        vuurwerkopslagplaatsen

      • -

        schietbanen

    • 8.

      artikel 2.1., eerste lid, aanhef en onder i van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op de activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 17 van die wet is bepaald, dat de beschikking in geval en onder voorwaarden, bedoeld in artikel 3 Wet Bibob kan worden geweigerd (omgevingsvergunning beperkte milieu toets).

      De toepassing blijft beperkt tot de bedrijven als benoemd in artikel 2.2a, eerste lid, onder b en tweede lid, onder c tot en met f van het Besluit omgevingsrecht)

  • 2.

    Uitvoering van de Bibob-toets vindt bij onderstaande aanvragen voor een beschikking in beginsel alleen plaats, als er sprake is van ambtelijke informatie en/of informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC en/of een vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de wet die een aanleiding vormen om te vermoeden dat de beschikking zal worden gebruikt voor doelen als bedoelt in artikel 3 van de wet:

    • 1.

      Een aanvraag als bedoeld in artikel 2:25 van de Algemene plaatselijke verordening (met uitzondering van aanvragen voor vechtsportevenementen zoals omschreven in lid 1 onder 1, daarvoor geldt dat er altijd een toets plaatsvindt),

    • 2.

      Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning bouwactiviteit) indien de aanvraag behoort tot een van de risicocategorieën

      De toepassing blijft beperkt tot aanvragen met een bouwsom hoger dan € 50.000,--

    • 3.

      Een aanvraag als bedoeld in artikel 3 Drank- en Horecawet voor een slijterij en in het geval het een horecabedrijf betreft als bedoeld in artikel 4 van de Drank- en Horecawet

    • 4.

      Een aanvraag als bedoeld in artikel 30a Drank- en Horecawet (wijziging aanhangsel)

  • 3.

    Bovendien zal een Bibob toets plaatsvinden als bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau blijkt, dat tegen de aanvrager van een beschikking, in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Bureau Bibob.

  • 4.

    De Bibob-toets zal niet worden toegepast indien de aanvraag afkomstig is van:

    • -

      overheidsinstanties

    • -

      semi-overheidsinstanties

    • -

      toegelaten woning(bouw)corporaties (toegelaten door de Minister van Volkshuisvesting conform Woningbesluit 1932 middels een daartoe verstrekte vergunning).

    • -

      door het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester bij (specifiek) besluit aangewezen aanvragers (b.v. PPS constructies van particulier ondernemingen en overheid)

Artikel 3 Toepassingsbereik bij reeds verleende beschikkingen

Het bestuursorgaan kan de wet in beginsel toepassen met betrekking tot reeds verleende beschikkingen indien:

  • 1.

    De verstrekte beschikking betrekking heeft op een locatie, die is gelegen in een concreet bepaald gebied, dat op basis van een daartoe genomen besluit van het bestuursorgaan na de verstrekking van de beschikking is aangewezen als risicogebied;

  • 2.

    De verstrekte beschikking onderdeel uitmaakt van een branche of onderdeel in deze branche, die op basis van deze beleidslijn zal of kan worden onderworpen aan een Bibob-toets;

  • 3.

    Vanuit de eigen informatie dan wel vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC, blijkt dat er aanwijzingen zijn dat er sprake zou kunnen zijn van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet;

  • 4.

    Informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet verkregen vanuit het OM, direct of als reactie op een door haar ontvangen signaal van het Bureau, die kan duiden op een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet;

  • 5.

    Bekend wordt, dat tegen betrokkene in een andere gemeente bij een Bibob-toets een ernstige mate van gevaar is geconstateerd en aan betrokkene een soortgelijke beschikking is verstrekt. In geval aan betrokkene in meerdere gemeenten binnen het samenwerkingsverband RIEC eerder al een soortelijke beschikking is verleend, zal het bestuur het RIEC om coördinatie in de Bibob-toets verzoeken.

  • 6.

    Bij een weigering om Bibob-vragenformulieren, in het geval en een reeds verleende vergunning, volledig ingevuld te retourneren, zullen allereerst de daartoe gestelde regels van de Awb toegepast worden. Bij volharding zal de weigering worden beschouwd als een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 4 juncto 3 van de wet. De verstrekte vergunning zal als gevolg daarvan worden ingetrokken.

Artikel 4 Toepassingsbereik bij subsidies

Het bestuursorgaan zal de wet in beginsel toepassen met betrekking tot een aanvraag voor dan wel de intrekking van een reeds verleende subsidie als bedoeld in een gemeentelijke subsidieverordening.

In de volgende gevallen zal om een advies worden gevraagd van het Landelijk Bureau Bibob:

  • 1.

    De Bibob-officier van Justitie heeft het bestuursorgaan gewezen op de wenselijkheid het landelijk Bureau Bibob om advies te vragen. Dit geldt zowel bij aanvragen om subsidies als om reeds verleende subsidies.

  • 2.

    Na de bestudering van het dossier en het ingevulde Bibob-formulier blijven vragen bestaan over:

    • a.

      de bedrijfsstructuur of de activiteiten met betrekking tot de subsidie;

    • b.

      de mede-financiering van de activiteiten waar de subsidie voor is aangevraagd of verleend;

    • c.

      de persoon van de aanvrager, de financier van de onderneming;

    • d.

      (andere) omstandigheden die doen vermoeden dat er sprake is van misbruik van de subsidie;

    • e.

      (andere) omstandigheden die doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel verleende subsidie een strafbaar feit is gepleegd.

  • 3.

    Indien het Coördinatiebureau Bibob en/of het RIEC over informatie beschikken die bijvoorbeeld aanleiding kan vormen voor nader Bibob-onderzoek en/of uit gelieerd onderzoek vermoedens voor misstanden bestaan.

Artikel 5 Toepassingsbereik bij vastgoedtransacties

  • 1.

    De gemeente kan de integriteit en financiering onderzoeken van partijen in vastgoedtransacties als bedoeld in artikel 1 onder f, waarbij de gemeente partij is.

  • 2.

    Bij de start van onderhandelingen daartoe, zal de wederpartij ervan in kennis worden gesteld dat een Bibob-onderzoek deel kan uitmaken van de procedure.

  • 3.

    De Bibob-toets voor vastgoedtransactie wordt in beginsel beperkt tot gevallen waarbij er signalen zijn van (crimineel) misbruik.

  • Dat kan blijken uit:

    • 1.

      Eigen ambtelijke informatie en/of

    • 2.

      Informatie gekregen van het Bureau en/of

    • 3.

      Informatie verkregen vanuit het OM conform artikel 26 van de wet en/of

    • 4.

      Informatie verkregen van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC.

  • 4.

    Indien de informatie daartoe aanleiding geeft zal een Bibob-vragenformulier worden uitgereikt

  • 5.

    Het niet (volledig) beantwoorden van de vragen op het Bibob-vragenformulier en/of het weigeren de op het formulier gevraagd documenten te overleggen, kan, ertoe leiden dat onderhandelingen om te komen tot een overeenkomst worden afgebroken of een reeds gesloten overeenkomst wordt opgeschort of beëindigd.

  • 6.

    de overeenkomst op te schorten, te ontbinden of te beëindigen indien in de overeenkomst is opgenomen dat de overeenkomst kan worden opgeschort of ontbonden dan wel de rechtshandeling kan worden beëindigd, zonder gehouden te zijn tot vergoeding van eventuele schade en zonder daarbij een termijn in acht te hoeven nemen, voor zover:

    • a.

      Er sprake is van ten minste een mindere mate van gevaar dat de vastgoedtransactie mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten;

    • b.

      Er sprake is van ten minste een mindere mate van gevaar dat in of met de onroerende zaak waar de vastgoedtransactie betrekking op heeft, mede strafbare feiten zullen worden gepleegd;

    • c.

      Er sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten;

    • d.

      Er sprake is van feiten en omstandigheden die er op wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van deze vastgoedtransactie een strafbaar feit is gepleegd;

    • e.

      De betrokkene heeft nagelaten de vragen die hem door de gemeente zijn gesteld op grond van artikel 30 Wet Bibob, volledig en naar waarheid te beantwoorden, of

    • f.

      De betrokkene heeft nagelaten de vragen die hem door het Landelijk Bureau Bibob zijn gesteld op grond van artikel 12, vierde lid Wet Bibob, volledig en naar waarheid te beantwoorden.

  • 7.

    Indien de Bibob procedure niet is afgerond voor het sluiten van de overeenkomst, wordt hieromtrent een ontbindende voorwaarde in het contract opgenomen.

  • 8.

    Bij een advies van het Bureau vergewist de gemeente zich ervan dat het advies van het Bureau Bibob zorgvuldig tot stand is gekomen. Voordat er, al dan niet (mede) op basis van een advies van het Bureau Bibob, een besluit wordt genomen over de transactie biedt de gemeente, conform artikel 33 van de Wet Bibob, de betrokkene de gelegenheid een zienswijze kenbaar te maken.

  • 9.

    Dit artikel is niet van toepassing indien de betrokkene een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon is als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, Awb

Uitvoering

Artikel 6 Eigen onderzoek

In de in deze beleidslijn bepaalde gevallen, zal betrokkene, naast de gebruikelijk aanvraagformulieren, de Bibob-vragenformulieren dienen in te vullen en in te leveren bij het bestuursorgaan. Daarbij dienen ook de documenten te worden gevoegd, die deze vragenformulieren zijn vermeld en/of bij de uitreiking van de formulieren door of namens het bestuursorgaan zijn genoemd.

De Bibob-vragenformulieren bevatten in elk geval de in artikel 30, tweede lid van de Wet Bibob genoemde vragen en daarnaast aanvullende vragen, die het bestuursorgaan zo goed mogelijk in staat stellen om het eigen onderzoek te kunnen verrichten.

 

In geval de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe beschikking, maken de Bibob-vragenformulieren onderdeel uit van de aanvraag hiervoor.

Alvorens het eigen onderzoek naar het zich voordoen van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet wordt gestart, zal een aanvraag eerst beoordeeld worden conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de reguliere weigeringsgronden vanuit de onderliggende regelgeving van de desbetreffende vergunning.

 

Het daarop aansluitende eigen onderzoek bestaat uit een tweetal stappen:

 

Stap 1

Het onderzoek behelst in ieder geval de controle en analyse van:

  • De door de aanvrager/houder van de vergunning aangereikte informatie/documenten bij de Bibob-vragenformulier(en) (inclusief bijlagen) en de door hem/haar aangeleverde documenten;

  • Eventuele extra, op verzoek van het bevoegd gezag, door aanvrager/houder overlegde documenten of informatie;

  • Open bronnen onderzoek.

De Bibob-gronden vormen een aanvulling op de reeds bestaande mogelijkheden om een vergunning te weigeren of in te trekken. Het bevoegd gezag zal echter altijd eerst de bestaande weigerings- en intrekkingsgronden onderzoeken en, zo mogelijk, toepassen.

 

Wanneer het Bibob-vragenformulier niet volledig wordt ingevuld en de aanvrager na een hersteltermijn van twee weken alsnog weigert het formulier volledig in te vullen, wordt de aanvraag op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling gesteld. Een weigering om gevraagde extra informatie aan te leveren dan wel onvolledig aan te leveren, leidt tot het buiten behandeling stellen van de nieuwe aanvraag dan wel de mogelijkheid tot het intrekken van de reeds verstrekte vergunning (artikel 3 onder 6)

 

Bij de uitvoering van het eigen onderzoek kan gebruik worden gemaakt van de expertise van het RIEC en haar partners binnen het samenwerkingsverband.

 

Als het bestuursorgaan op basis van het eigen onderzoek in het kader van de Wet genoeg aanwijzigen heeft om in redelijkheid te kunnen aantonen dat er sprake is van ‘ernstig gevaar’ als bedoeld in de wet, kan het de vergunning weigeren of intrekken.

 

Stap 2

Aanvullend op de controle en analyse van de (extra) verstrekte informatie als hiervoor genoemd, kan een advies bij het Bureau worden aangevraagd indien:

  • a.

    Na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de omstandigheden in de persoon van de aanvrager/onderhandelingspartner en/of daarmee in verband te brengen betrokkenen, de financier van de betreffende activiteiten en/of onderneming of de eigenaar van het pand waarin de onderneming is gevestigd,

  • b.

    Na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de bedrijfsstructuur van de aan de uitvoering van de beschikking te verbinden ondernemingen of onderhandelingspartners,

  • c.

    Na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de financiering van de aan de betreffende beschikking te verbinden activiteiten,

  • d.

    De officier van justitie de gemeente de tip geeft om in een bepaalde zaak een Bibob-advies aan te vragen.

Een toetsing aan de Wet Bibob met behulp van een advies van het Bureau geldt in beginsel als een uiterst middel om de integriteit van een betrokken (rechts)persoon te controleren. Bij deze zware inbreuk op de privacy moet het bevoegd gezag de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht nemen.

 

Deze eisen brengen mee dat het bevoegd gezag eerst, zoals hierboven is uitgewerkt, gebruik moet maken van de eigen instrumenten. Voorts moet het vragen van een advies evenredig zijn gelet op de mate van gevaar en de ernst van de strafbare feiten.

 

Bij het advies ‘mindere mate van gevaar’ dat hetgeen is aangevraagd wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten en witwaspraktijken kan het bevoegd gezag extra voorwaarden aan de vergunning verbinden. Deze voorwaarden dienen Bibob-gerelateerd te zijn.

Artikel 7 Informatieplicht

  • 1.

    Het bestuursorgaan informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 8 van de wet. Een afschrift van deze brief wordt gevoegd bij het adviesverzoek aan het Bureau.

  • Een adviesaanvraag bij het Bureau is geen beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht ( Awb ). Hiertegen staat derhalve geen bezwaar of beroep open. Wel is het de aanvrager van een vergunning te allen tijde toegestaan de aanvraag in te trekken.

  • 2.

    In geval een van het Bureau ontvangen advies leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren dan wel een eerder verleende beschikking in te trekken, wordt aan betrokkene een kopie van het adviesrapport ter hand gesteld. Betrokkene wordt daarbij door het bestuursorgaan gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de wet.

Artikel 8 Adviestermijn

  • 1.

    Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt bij het Bureau, wordt op grond van artikel 31 van de wet, de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bureau in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15 lid 1 van de wet.

  • 2.

    Indien het Bureau het advies niet binnen de in lid 1 gestelde termijn kan geven, heeft het de mogelijkheid om op grond van artikel 15, derde lid van de wet, de termijn te verlengen. Deze verlenging bedraagt niet meer dan de termijn, genoemd in artikel 15 lid 3 van de wet.

  • 3.

    Het bestuursorgaan informeert betrokkene onverwijld over een verlenging als bedoeld in het vorige lid.

  • 4.

    De verlenging van de adviestermijn van het Bureau alsmede eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het Bureau in gevallen als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de wet, leiden tot een verdere opschorting van de wettelijke beslistermijn op de beschikking.

Artikel 9 Beschikking

  • 1.

    Het bestuursorgaan/de rechtspersoon met een overheidstaak gaat over tot een negatief besluit op de aanvraag op de beschikking, indien uit eigen onderzoek en een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau blijkt, dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.

  • 2.

    Indien het bestuursorgaan/de rechtspersoon met een overheidstaak voornemens is negatief te beschikken op grond van de wet, wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen een zienswijze in te brengen.

  • 3.

    Een door het bestuursorgaan op grond van de wet genomen negatief besluit op de aanvraag voor een beschikking, is vatbaar voor beroep en bezwaar.

  • 4.

    Het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak, die een advies van het Bureau als bedoeld in de wet ontvangt, kan dit advies gedurende twee jaren gebruiken in verband met een andere beslissing.

Artikel 10 Invoering

Deze beleidslijn kan worden aangehaald als Bibob-beleidslijn 2015 en is vastgesteld door de Burgemeester respectievelijk het College van Burgemeester en wethouders op 15 december 2015 en treedt in werking de dag na bekendmaking.

 

Toelichting op de BIBOB beleidslijn 2015

Waarom een Bibob -beleidslijn

De wet BIBOB is een facultatieve wet. Gemeenten kunnen gebruik maken van de mogelijkheden in de wet. Het bestuursorgaan kan zelf bepalen welke van de door de wet geboden mogelijkheden zij daadwerkelijk zal toepassen. Enige terughoudendheid is daarbij geboden omdat toepassing van de wet zwaar kan ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Toepassing moet proportioneel zijn.

 

Door het vaststellen en implementeren van een beleidslijn biedt de gemeente meer structuur en zekerheid in haar werkwijze aan zowel de ambtenaren, bedrijven als aan de burgers.

Voor bedrijven en burgers wordt hierdoor voorkomen dat er sprake is van willekeur bij de toepassing van de mogelijkheden van de wet.

Daarnaast geeft de overheid door middel van het vaststellen van de beleidslijn een nadrukkelijk signaal af aan de buitenwereld dat zij integriteit in haar gemeente belangrijk vindt.

 

Bijkomend voordeel van een beleidslijn is dat er een mogelijke preventieve werking van uit zal gaan.

 

Eind 2009 is het eerste Bibob-beleid vastgesteld.

Een uitbreiding van de mogelijkheden in de wet, de opgedane ervaringen van 2009 tot 2015, adviezen van het Regionaal informatie- en expertisecentrum (RIEC) en praktijk ervaringen hebben er toe geleid om een nieuw beleid samen te stellen en het huidige beleid uit 2009 te wijzigen.

De keuze voor de te “bibobben” beleidsterreinen worden verder in deze notitie toegelicht en vastgelegd in bij dit voorstel behorende beleidsregels.

 

Algemeen

Een integer gemeentebestuur is belangrijk voor het vertrouwen van burgers.

De Nederlandse overheid wordt gezien als een van de meest integere ter wereld. Dat moet zo blijven.

Om de bestuursorganen daarmee te helpen heeft de rijksoverheid in 2003 een wet vastgesteld die het mogelijk maakt om bij het verstrekken van opdrachten, verlenen van vergunningen en subsidies de integriteit van een aanvrager te toetsen: De Wet Bibob.

 

Doelstelling van de Wet Bibob is:

  • 1.

    Het tegengaan van verweving tussen de boven- en onderwereld

  • 2.

    Het bestrijden van ‘witwaspraktijken”

  • 3.

    Het voorkomen van misbruik van vergunningen

De wet biedt bestuursorganen de mogelijkheid om een diepgaand onderzoek te plegen naar personen en bedrijven die medewerking van de gemeente vragen bij het uitvoeren van activiteiten. Bij aanvragen door “foute” ondernemers/contractpartners biedt de wet de mogelijkheid om het gevraagde te weigeren. Door het uitvoeren van Bibob-onderzoek kan een scherper beeld worden verkregen van de ondernemers en zakenpartners die in de gemeente actief zijn.

Daarnaast levert toepassing van de wet Bibob een bijdrage aan een van de landelijke beleidsspeerpunten van de nationale politie: het thema Ondermijning.

 

De wet is een uitvloeisel van de conclusie die de Parlementaire Enquête Commissie Van Traa in 1996 trok over de georganiseerde criminaliteit. Conclusie van het onderzoek was dat de ernst van de georganiseerde criminaliteit vooral is gelegen in het grote financiële gewin en de economische macht die daaruit voortvloeit. Die macht beperkt zich niet tot de onderwereld, maar dringt in allerlei gedaanten in de bovenwereld door. Criminele personen kunnen met al dat geld infiltreren in het economisch leven door gebruik te maken van allerlei bestuurlijke faciliteiten zoals vergunningen, subsidies en overheidsopdrachten. Dit heeft een aantasting van de integriteit van de overheid tot gevolg.

 

Een voorbeeld van hoe het uit de hand kan lopen is de huidige situatie in Noord-Brabant. Gemeenten als Eindhoven, Tilburg en Breda scoren hoog op de criminaliteitsladder. In een aantal kleine Brabantse gemeenten worden burgemeesters bedreigd door criminele organisaties die een grote invloed hebben in de dagelijkse gang van zaken binnen deze gemeenten. Met name in gemeenten waar sterker ingezet wordt op handhaving.

Uit onderzoek 1 in verband met de onevenredig hoge plek van de Brabantse gemeenten op de criminaliteitsladder bleek dat het probleem in die gemeenten voortkwam uit het gehanteerde beleid om zich vooral te richten op zichtbare criminaliteit en onveiligheidsgevoelens. Dat had tot gevolg dat men het zicht op de onderliggende criminele infrastructuur is kwijtgeraakt en criminele groepen relatief ongemoeid werden gelaten.

De oplossing ligt volgens de onderzoekers in een adequate mix van effectieve lokale en bovenlokale interventies van bestuurlijke en justitiële aard, met als basis een stevige kennis- en informatiepositie. Toepassing van de mogelijkheden in de wet Bibob is een goed middel om de informatiepositie te versterken en een barrière op te werpen voor investeringen met crimineel geld en het plegen van stafbare feiten met vergunningen, opdrachten, subsidies en vastgoed.

 

Daarom is het goed om als gemeente gebruik te maken van de mogelijkheden binnen de wet Bibob.

 

Toepassingsbereik van de Wet Bibob

De toepassing van het instrument is door de wet Bibob (verder te noemen “wet”) en het besluit Bibob begrensd.

Hieronder treft u het toepassingsbereik aan.

 

Het betreft een facultatieve wet. Bestuursorganen mogen zelf bepalen welke onderdelen van de wet zij willen gaan toepassen. In het kader van rechtszekerheid is het aanbevolen dit te verwerken in een beleidslijn.

 

Bibob mag worden toegepast bij:

  • -

    Vergunningen die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor een inrichting of bedrijf

  • -

    Drank- en horecawetvergunning en aanhangsel vergunning

  • -

    Omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten

  • -

    Omgevingsvergunning voor milieu activiteiten voor:

    • -

      inrichtingen in de sector afval

    • -

      omgevingsvergunning beperkte milieu toets (OBM)

  • -

    Vergunning seksinrichting/escortbedrijf

  • -

    Vergunningen Wet milieubeheer.

  • -

    Vergunning voor kansspeelautomaten

  • -

    Huisvestingsvergunning

  • -

    Vergunning voor het onttrekken, samenvoegen of splitsen van een woonruimte

  • -

    Vergunning voor het splitsen van recht op gebouw in appartementsrechten

  • -

    Vergunning/ontheffing op basis van een gemeentelijke verordening

  • -

    Subsidies,

  • -

    De gunning van een overheidsopdracht aan een gegadigde in de sectoren bouw, milieu en ICT

  • -

    Het aangaan, opschorten of ontbinden van een vastgoedtransactie.

Het betreft een facultatieve wet. Bestuursorganen mogen zelf bepalen welke onderdelen van de wet zij willen gaan toepassen. In het kader van rechtszekerheid is het aanbevolen dit te verwerken in een beleidslijn.

 

De wet biedt de mogelijkheid om twee categorieën aan te wijzen. Een waarbij altijd een Bibob onderzoek zal plaatsvinden (‘zal-bepaling’) en een waarbij een onderzoek kan plaatsvinden (‘kan-bepaling).

In deze Bibob-beleidslijn wordt van beide mogelijkheden gebruik gemaakt.

 

De onder de ‘zal bepaling’ opgenomen items zijn gekwalificeerd als risicovolle(re) branches, omdat deze, meer dan andere, vatbaar zijn voor criminele beïnvloeding.

In het geval van branches die minder vatbaar zijn, maar niet uitgezonderd van criminele beïnvloeding, wordt gekozen voor een risicogerichte benadering (‘kan-bepaling’). Opname van deze branches in de beleidslijn heeft dan ook meer een preventief karakter.

In de beleidslijn is de gunning van overheidsopdrachten buiten beschouwing gelaten omdat er op dit moment geen aanleiding is om dit op te nemen in het beleid.

 

Door opname in de beleidslijn onder de kan-bepaling kunnen ook eventuele verschuivingen in de criminele sector snel worden opgevangen zonder daarvoor eerst het beleid te moeten aanpassen.

Het bestuursorgaan zal voor de branches binnen de kan-bepaling in ieder geval een Bibob-toets uitvoeren als het bestuursorgaan een tip van het Openbaar Ministerie en/of een signaal van een van de partners binnen het RIEC en/of een signaal van een andere overheid en/of een signaal van het Landelijk Bureau Bibob ontvangt. In het geval van informatie uit de eigen organisatie zal een afweging worden gemaakt met behulp van de bij dit beleid behorende lijst met risico-indicatoren.

 

Integraal Veiligheidsbeleid

Uitvoering van de wet staat in relatie tot het Integraal veiligheidsplan 2014-2018 en het beleidsplan van de politie eenheid Noord-Holland.

Het thema ondermijning staat hoog op de politieke agenda. Het tegengaan van criminele samenwerkingsverbanden en witwassen is daarbij de belangrijkste opdracht.

 

Evaluatie Bibob beleid 2009

Het bibob beleid is in Een van de evaluatievragen was: Is het toepassingsbereik van het beleid voldoende of onvoldoende geëvalueerd.

De conclusie van het evaluatie onderzoek was dat er geen behoefte is aan het uitbreiden van het aantal beleidsterreinen met uitzondering van één specifieke evenementen vergunning.

Het RIEC heeft geadviseerd de aanvragen voor vechtsportgala’s wel in het beleid op te nemen als branche waarbij een toets zal plaatsvinden. Reden daarvoor is dat uit landelijk onderzoek is gebleken dat er binnen de organisatie van vechtsportevenementen vaak sprake is van criminele inmenging.

 

Beleidsuitgangspunten 2015

Na de evaluatie is een start gemaakt met het opstellen van een nieuwe beleidslijn.

In afwijking van de evaluatie zijn daarin, naast de vechtsportgala’s, toch twee nieuwe beleidsterreinen opgenomen. In het vervolg van de notitie treft u de reden hiervoor aan.

De belangrijkste reden is de mogelijkheid om onderscheid te maken tussen branches waarbij er altijd een Bibob toets zal plaatsvinden en de branches waarbij een toets kan plaatsvinden.

De keuze tussen altijd toepassen en alleen bij vermoedens van een minder integere partij is ingegeven door landelijke ervaringen in de achterliggende jaren, waarbij gebleken is, dat een aantal bedrijfsmatige activiteiten kwetsbaar zijn voor criminele invloed. Dat betreft de branches die gekenmerkt worden door o.a.:

  • Zeer laagdrempelige door de geringe functie-eisen voor de onderhavige ondernemingen;

  • Grootschalig gebruik van cash-geld, waardoor zij extra bevattelijk zijn voor invloeden vanuit criminele organisaties voor “witwaspraktijken”;

  • Bedrijfsmatige activiteiten die minder locatiegebonden/plaatsgevonden zijn, waardoor het “waterbedeffect” zich nadrukkelijk kan voordoen.

Onderstaand wordt uitgelegd op basis waarvan de keuze tussen risicovolle en minder risicovolle branches is gebaseerd.

 

a. Branches waarbij altijd een Bibob toets plaatsvindt (risicovolle branches)

  • -

    Drank- en Horecaondernemingen, inclusie coffeeshops (m.u.v. paracommerciele inrichtingen en slijterijen tenzij er gerede vermoedens zijn).

  • -

    Evenementen voor vechtsportgala’s.

  • -

    Bedrijfsmatige activiteiten in een aangewezen gebouw, straat of gebied of aangewezen bedrijfsmatige activiteiten.

  • -

    Seksinrichtingen en escortbedrijven.

  • -

    Speelautomatenhallen.

  • -

    Specifiek aangewezen milieubedrijven.

Horeca-inrichtingen (drank- en horecavergunning en exploitatievergunning)

Horeca-inrichtingen worden gezien al een risicovolle branche voor het witwassen van geld en/of het verrichten van criminele activiteiten. Voor horecaondernemers geldt dat zij een drank- en horecavergunning moeten hebben als zij, anders dan om niet, alcoholhoudende drank schenken. Op grond van de Algemene plaatselijke verordening (Apv) moeten zij daarnaast een exploitatievergunning aanvragen. Dat laatste geldt ook voor ondernemers van de alcoholvrije horeca en exploitanten van coffeeshops.

 

Ten aanzien van coffeeshops geldt dat deze branche bekend staat als een verdachte sector. De

verkoop van softdrugs is in beginsel nog altijd strafbaar en wordt onder voorwaarden (AHOJ-G criteria1) middels een gedoogbeschikking door het OM en de gemeente gedoogd. De bevoorrading ‘achterdeurproblematiek’ van de coffeeshop valt echter niet onder het gedoogbeleid. Er is weinig bekend over de wijze waarop coffeeshophouders de inkoop hebben georganiseerd. De achterdeurproblematiek (illegale bevoorrading) maakt de coffeeshopsector gevoelig voor contacten met en infiltratie door criminele organisaties. Hoewel er weinig bekend is over de behaalde winsten in deze sector, staat vast dat er veel geld te verdienen is. Een andere aantrekkelijke omstandigheid voor criminelen is dat de straffen voor handel in softdrugs in ons land relatief laag zijn, lager dan voor roofovervallen, wapenbezit of handel in harddrugs.

De onduidelijke bevoorrading, het vele geld dat er in de branche is te verdienen en de lage straffen maakt dat deze branche gevoelig is voor criminele invloeden. Daarom is deze branche opgenomen in de zal bepaling.

 

Via het Bibob-onderzoek kunnen ondernemers worden gescreend op het risico van witwas- of andere criminele praktijken. Omdat in een dergelijk onderzoek naast de aanvrager ook de direct betrokkenen (zakelijk samenwerkingsverbanden, financier, bestuurders en aandeelhouders) kunnen worden gescreend is er sprake van een sluitende systematiek.

 

Paracommerciële horeca-inrichtingen en slijterijen vallen in beginsel niet onder dit beleid.

Slijterijen zijn op verzoek van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties uitgezonderd van de zal bepaling maar wel opgenomen in de kan bepaling. In het vervolg van deze notitie wordt hierop teruggekomen.

 

Vechtsportgala’s (evenementenvergunning)

Voor aanvragen voor een evementenvergunning ten behoeve van het houden van een vechtsportgala wordt standaard een Bibob-toets uitgevoerd.

Vechtsportgala’s zijn groots opgezette vechtsportevenementen met een galakarakter. Uit een bestuurlijke criminaliteitsanalyse van het RIEC blijkt dat de organisatoren van dit soort gala’s geregeld recente criminele antecedenten dan wel veroordelingen wegens misdrijven op hun naam hebben.

Er zijn landelijk sterke aanwijzingen dat de georganiseerde misdaad een niet te onderschatten invloed heeft op de organisatie van dit soort evenementen en er veel geld aan verdient. Verder worden dit soort activiteiten door criminelen gebruikt als netwerk bijeenkomsten.

 

Bedrijfsmatige activiteiten in een aangewezen gebouw, straat of gebied of aangewezen bedrijfsmatige activiteiten ( exploitatievergunning )

Bedrijfsmatige activiteiten kunnen worden gebruikt als dekmantel voor malafide activiteiten of om ondermijnende activiteiten te ontplooien.

Bij aangewezen bedrijfsmatige activiteiten of bedrijfsmatige activiteiten in een aangewezen gebouw, straat of gebied, is al sprake van aantasting van het woon- en leefklimaat, de openbare orde of veiligheid of signalen van ondermijnende activiteiten.

 

Seksinrichtingen en escortbedrijven (exploitatievergunning)

Gelet op de kwetsbaarheid van de branche voor criminele beïnvloeding wordt een aanvraag exploitatievergunning voor een seksinrichting/escortbedrijf standaard getoetst. Naast de kwetsbaarheid voor criminele beïnvloeding is de branche gevoelig voor uitbuiting en mensenhandel.

Een vergunning voor dit soort bedrijven wordt op grond van de Algemene plaatselijke verordening veleend voor een periode van 2 jaar. Zodoende kan elke twee jaar een toets worden uitgevoerd op de integriteit van de aanvrager. Op deze manier wordt er gezorgd voor het onder de aandacht houden van deze branche.

 

Speelautomatenhal

De vergunningsplicht voor het vestigen en exploiteren van een speelautomatenhal is in Heerhugowaard vastgelegd in artikel 2 van de Speelautomatenhalverordening.

Ook de speelautomentenbranche is kwetsbaar voor criminele beïnvloeding. Er gaat heel veel geld in om en de branche is kwetsbaar voor witwassen van crimineel geld.

De geldigheidstermijn van een vergunning is vastgesteld op 5 jaar. Een verleende vergunning kan één keer worden verlengd voor een periode van 5 jaar. Evenals dat bij de seksinrichtingen en escortbedrijven van toepassing is blijft de branche hierdoor onder de aandacht.

 

Milieu

Ten aanzien van milieubedrijven is er qua wetgeving sinds 2009 het nodige gewijzigd.

Daarom volstaat de huidige omschrijving in het beleid niet meer.

Hierover heeft overleg plaatsgevonden met de beleidsmedewerker Milieu en de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) en de beleidsmedewerker Milieu.

 

Feit is dat in de loop der tijd steeds meer bedrijven, na de invoering van het Activiteitenbesluit milieubeheer, onder de algemene regels zijn komen te vallen. Hierdoor hebben steeds minder bedrijven een vergunning nodig en vallen deze bedrijven op grond van de huidige Biob-beleid buiten het bereik de toepassing van de wet Bibob. Een deel van deze bedrijven heeft sinds 1 januari 2011 alleen nog toestemming nodig van het bevoegd gezag voordat ze kunnen starten met deze activiteiten. Deze toestemming wordt de Omgevingsvergunning beperkte milieutoets(OBM) genoemd.

De toestemming kan worden verleend of geweigerd. Er is geen ruimte om voorschriften aan de toestemming te verbinden. Artikel 5.13b van het Besluit Omgevingsrecht geeft de gronden aan voor een mogelijke weigering van de toestemming. Een van de weigeringsgronden is dat het bestuur kan weigeren als een afvalbedrijf niet door de Bibob-toets komt.

Gelet op het feit dat er binnen een aantal van deze branches (met name de auto-, afval- en betonindustrie):

  • een grote tendens is tot monopolies en aaneensluiting van bedrijven waardoor de overheid buiten spel kan worden gezet en de overheidscontrole op illegale activiteiten kan worden verhinderd

  • sprake is van een kosten stijging als gevolg van zwaardere milieueisen. Hoe hoger de kosten des te aantrekkelijker is de illegale stort of verwerking;

  • ondanks de hoge mate van regeldichtheid en complexiteit van de milieuwetgeving veel mazen in de wet zijn. Dat deze door malafide bedrijven worden uitgebuit met als doel het behalen van hoge winstmarges door illegale verwerking of bewerking;

In vergelijking met het bestaande beleid genoemde branches (chemische bedrijven, zeefdrukkerijen, metaalbewerkingsbedrijven, autosloperijen, autoschadebedrijven, vuurwerkopslagplaatsen en schietbanen) wordt het nieuwe beleid uitgebreid met de volgende toevoeging: en de in artikel 2.2a, eerste lid, onder b en tweede lid, onder c tot en met f van het Besluit omgevingsrecht.

 

 

b. Branches waarbij een Bibob -toets kan plaatsvinden.

In het geval branches minder vatbaar zijn, maar niet uitgezonderd zijn van criminele beïnvloeding, is gekozen voor een risicogerichte benadering via de ‘kan-bepaling’. Afwegingen in het kader van proportionaliteit, subsidiariteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid spelen hierbij een rol.

Onderstaande branches zullen onderworpen worden aan een Bibob toets indien er concrete aanwijzingen op criminele beïnvloeding zijn. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van eigen informatie en/of van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC en/of van het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet, blijkt dat er duidelijke

aanwijzingen zijn dat er sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.

Bovendien zal een Bibob-toets plaatsvinden als bij navraag door het bestuursorgaan bij het landelijk Bureau blijkt, dat tegen de aanvrager van een beschikking, in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Bureau Bibob.

 

Een hulpmiddel bij het maken van een eigen afweging, bij ontvangen informatie afkomstig vanuit de eigen organisatie, is de bij dit beleid behorende lijst van risico-indicatoren.

Deze lijst is opgesteld aan de hand van expertmeetings met Bibob -xperts, branchespeicialisten en vergunningverleners van bestuursorganen. De indicatoren hebben betrekking op onder andere de bedrijfsstructuur, het financiële aspect van de onderneming, de aanvrager en aanwijzingen van (betrokkenheid bij) criminaliteit. De indicatorenlijst is een hulpmidddel. Door de beantwoording kan de behandelend ambtenaar een breed beeld krijgen van de omstandigheden rondom een vergunningssituatie. Op voorhand is niet te zeggen of het voldoen aan één of meer indicatoren voldoende is om een Bibob-advies aan te vragen. Dat verschilt per aanvraag en zal door middels van een integrale afweging van het bestuursorgaan moeten worden gemaakt.

 

Naast bovengenoemde criteria zal een Bibob toets zal worden uitgevoerd indien blijkt, dat tegen de aanvrager van een beschikking in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het bureau Bibob

 

Gekozen is voor het opnemen in de “kan” bepaling van de volgende branches, ingegeven door ervaringen in het verleden:

-Omgevingsvergunning bouwactiviteit, indien de aanvraag behoort tot de in de beleidslijn genoemde risicocategorieën, vanaf een bouwsom hoger dan € 50.000,--

  • Zodoende wordt toepassing beperkt tot vergunningen waarbij sprake is van een investering met redelijke omvang, er sprake is van een in de in de beleidslijn genoemde risicocategorieën en informatie die aanleiding geeft tot een nader onderzoek.

-Vastgoedtransacties

  • De vastgoedsector is in zijn algemeenheid krachtig en betrouwbaar, maar op onderdelen ook kwetsbaar voor criminele invloed. Daarom is er voor gekozen het middel toe te passen in gevallen waarin gemotiveerd tot inzet kan worden besloten. Als een partij zich bij de gemeente meldt zal er eerst een basale toets plaatsvinden. Indien er over betrokkene informatie bestaat dat er twijfels zijn over de integriteit wordt een Bibob -formulier uitgereikt.

-Slijterijvergunning (artikel 3 Drank- en Horecawet)

  • De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties heeft bij brief van 9 maart 2009 de gemeenten verzocht om voor slijterijen de wet niet structureel toe te passen. Daarom zijn slijterijen uitgezonderd in de zal bepaling. Pas als er duidelijke aanwijzingen komen dat er sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 wordt er een bibob toets uitgevoerd.

-Subsidies

  • Het doel van het opnemen van deze categorie beschikkingen is om te voorkomen dat het openbaar bestuur ongewild criminele activiteiten faciliteert met gemeenschapsgeld

  • De bepalingen in de gemeentelijke subsidie verordeningen bieden geen grond om dat te voorkomen in de verordening is opgenomen dat een Bibob onderzoek wel een weigeringsrond kan opleveren.

-Evenementen anders dan vechtsportgala’s

  • In de gemeente en de regio is ervaring opgedaan met discutabele evenementenorganisatoren en/of financiers. Ook bij evenementen kunnen worden gekenmerkt als laagdrempelig, waarbij veel cash geld wordt gebruik en niet locatie gebonden. Om adequaat het bibob middel te kunnen toepassen zonder wijziging van de beleidslijn is deze beschikking meegenomen in de “kan” bepaling. Toepassing van het Bibob middel dient vooraf goed gemotiveerd te worden.

c. Uitzonderingen

Een Bibob toets zal niet worden toegepast, ingeval een aanvraag afkomstig is van:

 

  • Overheidsinstanties

  • Semi-overheidsinstanties

  • Toegelaten woning(bouw)corporaties

  • Door het college van burgemeester en wethouders bij (specifiek) besluit aangewezen aanvragers (b.v. via pps constructies)

Uitvoering

In de beleidslijn wordt het eigen onderzoek, de informatieplicht, de adviestermijn en de beschikking waarbij negatief beschikt wordt op basis van de wet Bibob vastgelegd.

Bij de uitvoering van het eigen onderzoek , wordt in eerste aanleg gebruik gemaakt van alle relevante gegevens uit de eigen informatiehuishouding en andere beschikbare open bronnen zoals het internet (google, facebook, linkedinn), zachte informatie van de politie en collega’s. Maar ook van een aantal (half) open bronnen zoals de Kamer van Koophandel, het kadaster en een gesloten bron: het justitieel documentatieregister.

Daarnaast kan het RIEC de gemeente bij de uitvoering van de wet helpen door het verstrekken van relevantie informatie, afkomstig van de partners in het samenwerkingsverband die niet direct door de gemeentelijke onderzoeker te bevragen zijn.

Het RIEC kan adviseren om wel/niet over te gaan tot het doen van een adviesverzoek bij het Landelijk Bureau Bibob.

 

Bibobformulieren

Om te komen tot een goede beoordeling in het kader van de Wet Bibob hebben bestuursorganen op grond van artikel 30 van de wet de mogelijkheid om de aanvrager contractpartner vragen te stellen die betrekking hebben op de bedrijfsstructuur,

(mede-)financiering, betrokken (rechts)personen etc.

Daarvoor zijn een Bibob-formulieren ontwikkeld die door de aanvrager contractpartner dienen te worden ingevuld

 

Samenvatting uitgangspunten voor de beleidslijn:

  • 1.

    Onderscheid maken in branches tussen het zullen en kunnen uitvoeren van een Bibob toets (“zal” en “kan” bepaling)

  • 2.

    Voor de volgende branches altijd een Bibob-toets uit te voeren.

    • Drank-en Horecaondernemingen, inclusief coffeeshops(m.u.v. paracommerciële en inrichtingen en slijterijen).

    • Evenementen voor vechtsportgala’s.

    • Bedrijfsmatige activiteiten in een aangewezen gebouw, straat of gebied of aangewezen bedrijfsmatige activiteiten.

    • Seksinrichtingen en escortbedrijven.

    • Speelautomatenhallen.

    • Specifiek aangewezen milieubedrijven.

  • 3.

    Voor de volgende branches alleen een toets uitvoeren indien er sterke aanwijzingen zijn dat er gevaar bestaat als bedoeld in artikel 3 van de wet.

    • Omgevingsvergunning bouwactiviteit in een van de risicocategorieën vanaf een bouwsom hoger dan € 50.000,--

    • Vastgoedtransacties

    • Slijterijvergunning (artikel 3 Drank- en Horecawet)

    • Subsidies

    • Evenementen anders dan vechtsportgala’s die bij afzonderlijk besluit van de burgemeester daartoe zijn aangewezen.

Naar boven