Erfgoedverordening gemeente Heerlen 2021

 

 

Paragraaf 1 Algemeen

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

  • a.

    archeologisch bodemarchief:

  • alle informatie die in de bodem ligt opgeslagen en daarin terecht is gekomen door activiteiten van mensen en door natuurlijke processen;

  • b.

    archeologisch monument:

  • terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

  • c.

    archeologisch onderzoek:

  • onderzoek verricht volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie (KNA) door of namens een dienst of instelling die over certificering beschikt;

  • d.

    archeologische vondst:

  • overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;

  • e.

    beschermd gemeentelijk cultuurgoed:

  • cultuurgoed dat, of verzamelingen van cultuurgoed die, als zodanig is aangewezen op grond van artikel 4 van deze verordening, of zolang nog geen opsomming voor een verzameling is vastgesteld, cultuurgoed dat redelijkerwijs onder de algemene omschrijving van die beschermde verzameling valt;

  • f.

    beschermde gemeentelijke verzameling:

  • verzameling die is aangewezen op artikel 4 van deze verordening;

  • g.

    Commissie Ruimtelijke Kwaliteit:

  • de door de gemeenteraad ingestelde commissie, met als taak om het college op verzoek onder andere te adviseren over de toepassing van de Erfgoedwet, over deze verordening, over het erfgoedbeleid in het algemeen. De taken samenstelling, benoeming en werkwijze van de commissie is vastgelegd in de “verordening Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Heerlen 2011”.

  • h.

    cultureel erfgoed:

  • uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;

  • i.

    cultuurgoed:

  • roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • j.

    gemeentelijk archeologisch monument:

  • archeologisch monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • k.

    gemeentelijk erfgoedregister

  • het register waarin het in overeenstemming met deze verordening aangewezen en beschermde cultureel erfgoed is geregistreerd;

  • l.

    gemeentelijk monument:

  • gebouwd monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • m.

    gemeentelijk groen- of landschapsmonument:

  • groen- of landschapsmonument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • n.

    gemeentelijk stads- of dorpsgezicht:

  • stads- of dorpsgezicht dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • o.

    gemeentelijke archeologiebeleid:

  • het door de gemeenteraad vastgestelde beleid ten aanzien van het archeologische bodemarchief;

  • p.

    gemeentelijke archeologische beleidskaart:

  • kaart, die onderdeel uitmaakt van het gemeentelijk archeologiebeleid en waarop archeologische monumenten, archeologische vindplaatsen en archeologische verwachtingen zijn aangegeven;

  • q.

    groen- of landschapsmonument:

  • elementen of terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege, de door mensen aangebrachte bomen, beplanting, (aangelegde) reliëfs, waterpartijen en paden;

  • r.

    monument:

  • 1.

    een onroerende zaak die deel uit maakt van het cultureel erfgoed en van algemeen belang is vanwege schoonheid, betekenis voor de wetenschap, archeologische, bouwhistorische, natuurhistorische, historisch landschappelijke of cultuurhistorische waarde;

  • 2.

    een terrein of gebied dat van algemeen belang is wegens één of meerdere daar aanwezig of te verwachte zaken als bedoeld onder 1;

  • t.

    Minister:

  • de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • u.

    kerkelijk monument:

  • onroerend monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente, parochie of een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

  • v.

    omgevingsvergunning:

  • omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

  • w.

    onderzoek:

  • een onafhankelijke en deskundige cultuurhistorische rapportage als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Ministeriële regeling omgevingsrecht MOR) naar:

  • de architectonische, bouwhistorische, interieurhistorische, kleurhistorische, tuinhistorische, wetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarde van een beschermd rijksmonument of een gemeentelijk monument; of

  • de esthetische kwaliteiten, de ruimtelijk (bouw)historische en kleurhistorische kenmerken evenals de wetenschappelijke en cultuurhistorische waarde van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht; of

  • de esthetische kwaliteiten, de tuinhistorische, natuurhistorische of landschappelijke waarden evenals de wetenschappelijke en cultuurhistorische waarde van een gemeentelijk groen- of landschapsmonument of

  • de archeologische relicten in de bodem;

  • x.

    rijksmonument:

  • monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet;

  • y.

    stads- of dorpsgezicht;

  • groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden;

  • z.

    verzameling:

  • cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen

 

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed.

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed.

 

Paragraaf 2 De aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen

 

Artikel 3. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermde gemeentelijk verzameling.

  • 3.

    Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4.

    Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vraagt het college advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

  • a.

    a beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

  • b.

    b cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

 

Artikel 4 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1.

    Het college kan een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 4, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

  • a.

    a beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

  • b.

    b beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Paragraaf 3 Aanwijzing gemeentelijk erfgoed

 

Artikel 5 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk erfgoed

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een monument, een archeologisch monument of een groen- of landschapsmonument, dat van bijzonder belang is voor de gemeente aanwijzen tot gemeentelijk monument, gemeentelijk archeologisch monument of gemeentelijk groen- of landschapsmonument.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op rijksmonumenten.

 

Artikel 6 Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 5 wordt door het college op de gebruikelijke wijze gepubliceerd via de plaatselijke informatiekanalen, waarbij voor belanghebbenden de de mogelijkheid om zienswijzen naar voren te brengen wordt aangegeven.

  • 2.

    Indien het ontwerpbesluit betrekking heeft op een beperkt aantal objecten en percelen wordt het voornemen om toepassing te geven aan artikel 6 door het college tevens schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden van de onroerende zaak, die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 3.

    Het bepaalde in lid 2 is niet van toepassing voor hypothecaire schuldeisers. Voor zover dit ingevolge de hypothecaire overeenkomst noodzakelijk is, worden de hypothecaire schuldeisers door hypotheekgevers (eigenaren) in kennis gesteld van het voornemen tot aanwijzing.

  • 4.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voert het college overleg over het voornemen met de eigenaar.

 

Artikel 7 Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing op het monument, het archeologisch monument of het groen- of landschapsmonument, ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 6 is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

 

Artikel 8 Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1.

    Het college vraagt over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 5 advies aan de Commissie ruimtelijke kwaliteit.

  • 2.

    De gemeentelijke adviescommissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

  • 3.

    De Commissie ruimtelijke kwaliteit brengt binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

 

Artikel 9 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Op een voornemen om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na de dag dat het voornemen tot aanwijzing is bekend gemaakt.

  • 2.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding, de kadastrale aanduiding of een gebiedsaanduiding, de datum van aanwijzing, en een redengevende omschrijving van het gemeentelijke monument, het gemeentelijke archeologisch monument of het gemeentelijke groen- of landschapsmonument,

 

Artikel 10 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing wordt op de gebruikelijke wijze via de plaatselijke informatiekanalen bekendgemaakt gemaakt.

  • 2.

    Indien de aanwijzing betrekking heeft op een beperkt aantal objecten en percelen wordt de aanwijzing tevens schriftelijk bekendgemaakt aan alle eigenaren van de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 3.

    Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister

 

Artikel 11 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders ambtshalve een monument, een archeologisch monument of een groen- of landschapsmonument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    In afwijking van artikel 8 wordt in dat geval aan de Commissie Ruimtelijke kwaliteit advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument, voorlopig gemeentelijk archeologisch monument voorlopig gemeentelijk groen- of landschapsmonument.

  • 3.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument, voorlopig gemeentelijk archeologisch monument of voorlopig gemeentelijk groen- of landschapsmonument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als het college een besluit heeft genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 5.

  • 4.

    Paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment van bekendmaking van het besluit van het college tot aanwijzing van het voorlopig gemeentelijk monument, het voorlopig gemeentelijk archeologisch monument of het voorlopig gemeentelijk groen- of landschapsmonument. Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

 

Artikel 12 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van (voorlopige) gemeentelijke monumenten, (voorlopig) gemeentelijk archeologisch monumenten of (voorlopig) gemeentelijk groen- of landschapsmonumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 3 van overeenkomstige toepassing, tenzij het (voorlopige) gemeentelijke monument, het (voorlopig) gemeentelijk archeologisch monument of (voorlopig) gemeentelijk groen- of landschapsmonument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijke monument, het gemeentelijk archeologisch monument of het gemeentelijk groen- of landschapsmonument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Paragraaf 4 Bescherming gemeentelijk erfgoed

 

Artikel 13 Instandhoudingsplicht gemeentelijk erfgoed

Het is verboden een gemeentelijk monument, een gemeentelijk archeologisch monument of een gemeentelijk groen- of landschapsmonument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

 

Artikel 14 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een gemeentelijk monument, een gemeentelijk archeologisch monument of een gemeentelijk groen- of landschapsmonument:

  • a.

    af te breken, te verplaatsen, te bekladden, te beschadigen of te vernielen, of :

  • b.

    te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

  • a.

    de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of

  • b.

    inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning ten behoeve van de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument, een gemeentelijk archeologisch monument of een gemeentelijk groen- of landschapsmonument.

 

Artikel 15 Intrekken van de omgevingsvergunning

  • 1.

    Een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 14, eerste lid kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken indien blijkt dat:

  • a.

    a als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

  • b.

    b voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

 

Artikel 16 Weigeringsgronden

  • 1.

    De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14 kan slechts worden verleend als het belang van het erfgoed zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt, voor zover deze betrekking heeft op religieuze aspecten, niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

 

Paragraaf 5 Rijksmonumenten

 

Artikel 17 Advies omgevingsvergunning rijksmonument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 2.

    Artikel 8, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

 

Paragraaf 6 Gemeentelijke stads- of dorpsgezichten

 

Artikel 18 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, stads- of dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders vragen, voorafgaande aan het voorstel aan de gemeenteraad, advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Artikel 8, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel

  • 4.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld.

  • 7.

    . Dit artikel is niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988.

 

Artikel 19 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 18, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 18, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 2.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Artikel 20 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

  • 1.

    Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    De artikelen 15 en 16 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

 

Paragraaf 7 Archeologie

 

Artikel 21 Gemeentelijke archeologische beleidskaart

  • 1.

    De gemeenteraad kan een gemeentelijke archeologische beleidskaart vaststellen, waarop de gebieden waar archeologische vondsten worden verwacht, dan wel aanwezig zijn aangegeven.

  • 2.

    Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart wordt in elk geval onderscheid gemaakt in categorieën gebieden met een lage, middelhoge, hoge en zeer hoge verwachtingswaarde.

  • 3.

    De gemeenteraad kan regels opstellen over de mate van verstoring die per categorie, van de op de gemeentelijke archeologische beleidskaart aangegeven verwachtingen is toegestaan.

  • 4.

    Het college is bevoegd om de gemeentelijke archeologische beleidskaart te wijzigen indien op basis van archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse een andere trefkans op archeologische vondsten is, dan in eerdere instantie werd aangenomen.

 

Artikel 22 Vangnet archeologie

  • 1.

    Het is verboden de bodem te verstoren in een gebied dat op de gemeentelijke archeologische beleidskaart is aangeduid met lage, middelhoge, hoge of zeer hoge archeologische waarden of -verwachtingswaarden, als in het daar geldende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij:

  • a.

    a voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;

  • b.

    b het de verstoring betreft die geen strijd oplevert met de aan de gemeentelijke archeologische beleidskaart verboden regels over de toegestane mate van verstoring;

  • c.

    c de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen of

  • d.

    d met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

 

Paragraaf 8 Handhaving en toezicht

 

Artikel 23 Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 13 of het bepaalde krachtens artikel 14, derde lid, van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

 

Artikel 24 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de toezichthouders bouwen en wonen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

 

Paragraaf 9 Slotbepalingen

 

Artikel 25 Intrekken oude regeling

Op het moment van inwerkingtreding van deze verordening wordt de ‘Erfgoedverordening Heerlen 2012”, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 7 februari 2012, ingetrokken.

 

Artikel 26 Overgangsrecht

  • 1.

    Een krachtens de in artikel 25 genoemde verordening aangewezen en geregistreerd gemeentelijk monument, gemeentelijk archeologisch monument, gemeentelijk groen- of landschapsmonument of gemeentelijk stads- of dorpsgezicht, wordt geacht te zijn aangewezen in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de Erfgoedverordening Heerlen 2012.

 

Artikel 27 Inwerkingtreding en citeerregel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als ‘Erfgoedverordening Heerlen 2021’.

 

Aldus besloten tijdens de openbare vergadering van de gemeenteraad van de gemeente Heerlen van 23 juni 2021.

griffier,

drs. T.W. Zwemmer

voorzitter,

drs. R. Wever

TOELICHTING ERFGOEDVERORDENING HEERLEN 2021

 

ALGEMENE TOELICHTING

 

Inleiding

Het gemeentelijk erfgoedbeleid verandert. Vooral de bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de verwachte invoering van de Omgevingswet stimuleren zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving.

 

Door de invoering van deze twee wetten is het bereik van de gemeentelijke erfgoedverordening in vergelijking met de voorgaande verordening breder. Het betreft nu monumenten én cultuurgoederen. Daarnaast is in de nieuwe erfgoedverordening naast de traditionele gebouwde en archeologische monumenten ook de mogelijkheid geboden om groen- en landschapselementen aan te wijzen tot beschermd monument.

 

De gemeente Heerlen kent op dit moment slechts enkele beschermde gemeentelijke monumenten, maar wil op korte termijn meer gemeentelijke monumenten gaan aanwijzen. De Erfgoedverordening vormt de basis voor aanwijzing van gemeentelijke monumenten. Omdat de wettelijke basis onder de erfgoedverordening vanwege de invoering van de Erfgoedwet is gewijzigd, is het noodzakelijk om de erfgoedverordening hieraan aan te passen.

 

De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Daarnaast wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Omgevingswet. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Omgevingswet door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.

 

In de Omgevingswet zal materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één worden overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen zullen overgaan naar de Omgevingswet.

 

Reikwijdte

De Erfgoedwet integreert de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging museale diensten, de Monumentenwet 1988 (Mw1988), de Wet tot behoud van cultuurbezit (Wbc), de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 betreffende onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied. In aansluiting op de Erfgoedwet is gekozen voor een brede Erfgoedverordening die conform het begrip ‘cultureel erfgoed’ ziet op zowel onroerend cultureel erfgoed (monumenten) als roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen).

In afwijking van de modelverordening van de VNG is in deze verordening ervoor gekozen om naast gebouwde en archeologische monumenten, ook groen- en landschapselementen aan te kunnen wijzen tot gemeentelijk monument. Een aantal van deze elementen zijn al beschermd in bestemmingsplannen. In het toekomstige Omgevingsplan, dat in de periode 2022-2029 fasegewijs zal worden geïntroduceerd zullen alle cultuurhistorisch waardevolle groen- en landschapselementen worden opgenomen. Om te voorkomen dat waardevolle elementen in tussentijd verdwijnen, is in deze verordening de mogelijkheid geboden om deze objecten of structuren een (voorlopige) bescherming te geven op grond van deze verordening.

Archeologische waarden moeten, op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht, in beginsels worden geborgd via het ruimtelijke spoor (lees: de bestemmingsplannen en de afwijkvergunning op basis van de Wabo). Omdat er binnen de gemeente nog bestemmingsplannen zijn waarin de bescherming van het archeologische bodemarchief niet is opgenomen, voorziet deze verordening in het overgangsrecht en een vangnetbepaling. In artikel 21 is daarvoor een verwijzing naar de archeologische beleidskaart gemaakt, terwijl artikel 22 bepaald dat de bepalingen van de beleidskaart van toepassing zijn voor de gebieden waar geen archeologische bepalingen in het bestemmingsplan zijn opgenomen.

 

Wettelijke grondslag

De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet en, op de voet van het overgangsrecht van artikel 9.1 van de Erfgoedwet, de artikelen 12 ,15 en 38 van de Monumentenwet 1988. Deze laatste wetgeving blijft op grond van het overgangsrecht van de Erfgoedwet van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Daarnaast zijn ook de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) van belang in verband met de bescherming van monumenten door middel van omgevingsvergunningen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

Paragraaf 1 Algemeen

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel zijn alle relevante begripsbepalingen gedefinieerd, die in deze verordening worden gebruikt.

 

Artikel 2 Gemeentelijk erfgoedregister

Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 3.16, derde lid, van de Erfgoedwet en is daarmee van toepassing op al het cultureel erfgoed, ongeacht of het om onroerende of roerende zaken gaat, dat is aangewezen op grond van deze verordening.

Het woord “onherroepelijk” betekent hier dat tegen de aanwijzing geen beroep (of bezwaar) is ingesteld of dat het is afgewezen. De registratie van de aanwijzing is een administratieve handeling. Het erfgoedregister is openbaar raadpleegbaar op internet via het ‘erfgoedregister Venlo’.

Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het (beschermd) gemeentelijk aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen monumenten, stads- of dorpsgezichten, gemeentelijk groen- of landschapsmonument, archeologische monumenten en archeologische zones of cultuurgoederen.

 

Paragraaf 2 De aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen

 

Artikel 3 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

Dit artikel maakt het mogelijk dat topstukken van het gemeentelijk cultuurbezit worden aangewezen als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of beschermde gemeentelijke verzamelingen, voor zover deze niet al voor het Nederlandse cultuurbezit als beschermde cultuurgoederen zijn aangewezen door de minister op grond van artikel 3.7 van de Erfgoedwet of door gedeputeerde staten op grond van de provinciale erfgoedverordening krachtens artikel 3.17 van de Erfgoedwet. De formele gevolgen van een aanwijzing van een cultuurgoed of verzameling als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling zijn beperkt: ingevolge artikel 3 van deze verordening zullen ze ingeschreven dienen te worden in het gemeentelijk erfgoedregister en er geldt op grond van het derde lid, in aanvulling op artikel 4.18 van de Erfgoedwet, een adviesverplichting bij een eventuele vervreemding daarvan door de gemeente of wanneer de gemeente afstand wil doen van het eigendom of de zorg voor het cultuurgoed dat of de verzameling die aan haar was toevertrouwd. De aanwijzing heeft daarnaast vooral een symbolische betekenis en geeft uitdrukking aan het belang dat de gemeente stelt in het betreffende cultuurgoed of de betreffende verzameling.

De aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen kan uitsluitend betrekking hebben op cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de gemeenten of cultuurgoederen en verzamelingen waarvan de zorg aan de gemeente is toevertrouwd. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij cultuurgoederen die door de gemeente in bruikleen zijn verkregen uit collecties van derden. Voor aanwijzing van dergelijke cultuurgoederen is overeenstemming met de eigenaar een vereiste. Burgemeester en wethouders moeten voorts in het geval van een schenking, erfstelling, legaat of aankoop eventuele beperkende of andere juridische voorwaarden in acht nemen.

Er kan op grond van deze verordening geen sprake zijn van de aanwijzing van cultuurgoederen van derden als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of verzamelingen, zonder toestemming van de eigenaar. Er bestaat onvoldoende wettelijke grondslag om bij verordening een juridisch beschermingsregime eenzijdig aan een andere eigenaar op te leggen, zoals dat geldt voor de op rijksniveau beschermde cultuurgoederen (zie Hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet). Van een eventuele aanwijzing zou daardoor geen enkele beschermde werking uitgaan. Daarom is ervan afgezien een aanwijzingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders te creëren.

 

Artikel 4 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling dezelfde adviesprocedure geldt als bij onder meer de aanwijzing daarvan; over het voornemen daartoe vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan de plaatsaanduiding i.v.m. verhuizing van een cultuurgoed naar een andere locatie ter plekke of omdat het in tijdelijk bruikleen wordt gegeven aan een museum. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking door de minister op een provincie wordt aangewezen als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling.

 

Paragraaf 3 Aanwijzing gemeentelijk erfgoed

 

Artikel 5 De aanwijzing als gemeentelijk erfgoed

Algemeen

Dit artikel regelt de toekenning van de status gemeentelijk monument, gemeentelijk archeologisch monument of gemeentelijk groen- of landschapsmonument. In de Venlose Erfgoedverordening is, in afwijking van de modelverordening, ervoor gekozen om naast gebouwde en archeologische monumenten, ook groen- en landschapselementen aan te kunnen wijzen tot gemeentelijk monument. Een aantal van deze elementen zijn al beschermd in bestemmingsplannen. In het toekomstige Omgevingsplan, dat in de periode 2022-2029 fasegewijs zal worden geïntroduceerd zullen alle cultuurhistorisch waardevolle groen- en landschapselementen worden opgenomen. Om te voorkomen dat waardevolle elementen in tussentijd verdwijnen, is in deze verordening de mogelijkheid geboden om deze objecten of structuren een (voorlopige) bescherming te geven op grond van deze verordening.

De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monumenten tot beschermd gemeentelijk monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve concreet worden onderzocht.

Artikel 1.2 van de oude verordening (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van een monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.

Lid 1

De gemeenteraad stelt het beleid en de juridische instrumenten, zoals deze verordening, vast. Het college geeft uitvoering aan het vastgestelde beleid. Gelet op het duale systeem is de aanwijzingsbevoegdheid dan ook neergelegd bij het college. Voordat tot aanwijzing wordt besloten worden eerst alle betrokken belangen afgewogen. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen cultuurhistorische waarden dient nadrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren te komen (de indicatieve redengevende omschrijving). De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers niets aan het gebruik van het monument.

Lid 2

Monumenten die al op de rijkslijst voorkomen, komen niet in aanmerking voor aanwijzing als gemeentelijk monument. Dit geldt niet als het rijk voornemens is om de van bescherming van rijkswege te laten vervallen. In dit geval kan voorafgaande aan het vervallen van de rijksbescherming het object, terrein of gebied reeds worden aangewezen tot gemeentelijk monument, waarmee wordt voorkomen dat object of gebied na het vervallen van de rijksstatus vogelvrij is. Anderzijds vervalt de gemeentelijke bescherming na aanwijzing van het object of gebied tot rijksmonument.

 

Artikel 6 Voornemen tot aanwijzing

Lid 1 en 2

Op de voorbereiding van het aanwijzingsbesluit is Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat, voor zover het ontwerpbesluit betrekking heeft op een beperkt aantal objecten en/of percelen, het ontwerp besluit voorafgaande aan de terinzagelegging wordt toegezonden aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, met vermelding van de mogelijkheid voor belanghebbenden om binnen een termijn als aangegeven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht zienswijzen naar voren te brengen bij het college. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing.

Lid 3

Onder zakelijk gerechtigden vallen in principe ook de ingeschreven hypothecaire schuldeisers. In het verleden is echter gebleken dat de namen, rechtspersoon en adressen van ingeschreven hypothecaire schuldeisers vaak niet meer kloppen, waardoor de kennisgevingen de hypothecaire schuldeisers niet bereiken. Om deze reden is ervoor gekozen om hypothecaire schuldeisers, voor zover dit op basis van de hypothecaire overeenkomst noodzakelijk is, via de hypotheekgevers (eigenaren) in kennis te laten stellen van het voornemen tot aanwijzing omdat zij wel beschikken over de juiste gegevens.

Lid 4

De aanwijzing van een kerkelijk object als gemeentelijk monument vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 3.2a van de Wabo en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Voor bijvoorbeeld een pastorie of een catechisatieruimte geldt deze verbijzondering niet. Deze vallen, net als de overige gemeentelijke monumenten, onder artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

 

Artikel 7 Voorbescherming

Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijk monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voornemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. Het is vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeit uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft gelden voor rijksmonumenten). Indien tegen het besluit tot voorbescherming (hoger)beroep is ingesteld, blijft de voorbescherming van kracht totdat onherroepelijk op het (hoger)beroep is beslist, tenzij voorlopige voorziening is gevraagd en de voorzieningenrechter beslist de voorbescherming op te heffen.

 

Artikel 8 Advies gemeentelijke adviescommissie

Voorafgaande dat het voornemen tot aanwijzing wordt bekend gemaakt, wordt advies gevraagd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Dit artikel regelt de inschakeling van de commissie en de termijn waarbinnen de commissie haar advies moet uitbrengen.

 

Artikel 9 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

In dit artikel wordt de termijn en inhoud van het aanwijzingsbesluit geregeld. Voor de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid). In het tweede lid is aangegeven welke gegevens het aanwijsbesluit minimaal moet bevatten.

 

Artikel 10 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.

 

Artikel 11 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument, archeologisch monument of groen- of landschapsmonument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 2 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 4 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.

 

Artikel 12 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

Lid 1

Dit lid bepaalt dat het college gerechtigd is om ambtshalve wijzigingen kan aanbrengen in het erfgoedregister. Het betreft name administratieve, taalkundige correcties en aanvullingen op de redengevende omschrijving, die geen gevolgen hebben voor de omvang van de bescherming.

Lid 2

In dit lid is bepaald dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Wijzigingen of intrekking van de aanwijzing worden geregistreerd in het gemeentelijk erfgoedregister.

Lid 3

Dit lid regelt dat de aanwijzing gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister. Limburg kent geen provinciale monumenten.

 

Paragraaf 4 Bescherming gemeentelijk erfgoed

 

Artikel 13 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

 

Artikel 14 Omgevingsvergunning

Algemeen

De opbouw en inhoud van deze artikelen vertoont gelijkenis met het voormalige artikel 11 van de Monumentenwet 1988 en thans met artikel 2.2 van de Wabo en is inhoudelijk gelijk aan de oude verordening.

Tot de inwerkingtreding van de Wabo was de vergunningverlening ten aanzien van gemeentelijke erfgoed in handen van het college. Met het inwerking treden van de Wabo vindt de vergunning verlening plaats door het bevoegde gezag. In de meeste gevallen zal dat gewoon het college zijn. Bij samenloop van andere toestemmingen bestaat echter de mogelijkheid dat de beslissingsbevoegdheid bij de hogere overheid komt te liggen.

Lid 2

Voor normaal onderhoud is geen vergunning nodig. In lid 2 sub a is expliciet aangegeven welke grenzen aan “normaal onderhoud” worden gesteld. In sub b is, analoog aan de regeling die geldt voor rijksmonument, bepaald dat voor inpandige wijzigingen aan onderdelen die niet van monumentale waarde zijn geen vergunning nodig is.

 

Artikel 15 Intrekken van de vergunning

Dit lid bevat mogelijke intrekkingsgronden. Uiteraard kan dit van toepassing zjin als door de aanvrager onvolledige of onjuiste informatie is verstrekt en het besluit is genomen op basis van de verkeerde informatie. De bepaling onder b heeft de volgende achtergrond. Als de omstandigheden bij de vergunninghouder ten aanzien van het monument wijzigen, dan zou het zo kunnen zijn dat, als er een nieuwe belangenafweging zou plaatsvinden, aan de cultuurhistorische belangen van het monument prioriteit dient te worden gegeven boven de belangen van de vergunninghouder. In dat geval dient het bevoegd gezag (meestal het college) de mogelijkheid te hebben de vergunning in te trekken.

Artikel 16 Weigeringsgronden

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo. Dit geldt overigens alleen als de wijzigingen betrekking hebben op religieuze aspecten.

 

Paragraaf 5 Rijksmonumenten

 

Artikel 17 Advies omgevingsvergunning rijksmonument

In artikel 15 van de Monumentenwet 1988 is bepaald dat de gemeenteraad een verordening vaststelt waarin ten minste de inschakeling wordt geregeld van een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit artikel is in feite de grondslag voor deze verordening. De commissie op het gebied van monumentenzorg is in deze gemeente de Adviescommissie Welstand en Erfgoed. Vaste jurisprudentie leert dat er altijd een advies van de Adviescommissie Welstand en Erfgoed moet zijn. De vergunning kan dus niet worden geweigerd of afgegeven zonder dit advies.

 

Paragraaf 6 Gemeentelijke stads- of dorpsgezichten

 

Artikel 18 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- of dorpsgezichten aan te wijzen, die vervolgens krachtens het bestemmingsplan moeten worden beschermd. Dit is vergelijkbaar met de thans nog geldende artikelen 35 en 36 van de voormalige Monumentenwet 1988. In de eerdere erfgoedverordening was deze mogelijkheid ook reeds opgenomen. In de toekomst zal de aanwijzing van stads- of dorpsgezichten worden geregeld via het Omgevingsplan.

 

Artikel 19 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads - of dorpsgezicht

Dit artikel is synchroon aan artikel 12. Het bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijke stads- of dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking door de minister aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

 

Artikel 20 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo geeft gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht aan een omgevingsvergunning te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven.

 

Paragraaf 7 Archeologie

 

Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het bestemmingsplan in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Met de invoering van deze verplichting is de bescherming archeologische waarden in beginsel planologisch geborgd. Er zijn echter nog bestemmingsplannen van kracht van vóór de invoering van deze eisen. De paragraaf Archeologie is vooral toegevoegd om een vangnet te vormen voor deze gebieden.

 

Artikel 21 Gemeentelijke archeologische beleidskaart

In 2007 werd de eerste archeologische beleidskaart vastgesteld. Deze kaart werd in 2013 geactualiseerd, waarbij ook de ondergrenzen voor een archeologische onderzoeksplicht werden vastgesteld. In 2018 werd de gemeentelijke beleidsnota archeologie vastgesteld.

De archeologische beleidskaart uit 2013 is gaandeweg opgenomen in bestemmingsplannen. In de loop der jaren heeft echter een groot aantal archeologische onderzoeken plaatsgevonden waardoor nadere archeologische kennis is verkregen. De gemeentelijke archeologische beleidskaart vormt de basis voor archeologiebepalingen in nieuwe bestemmingsplannen en voor het vangnet archeologie in artikel 22 van deze verordening. Om deze reden is belangrijk om de vastgestelde kaart actueel te houden. Om de beleidskaart waar nodig te herzien is aan het college de bevoegdheid toegekend om op basis van uitgevoerd onderzoek de archeologische verwachtingen aan te passen. Veelal zullen de aanpassingen betrekking hebben op gebieden waar uit onderzoek is gebleken dat geen archeologische resten (meer) aanwezig zijn. In uitzonderlijke gevallen zullen de verwachtingen naar boven worden bijgesteld. Bij ingrijpende wijzigingen van de archeologische verwachtingen en/of regels zal de besluitvorming hieromtrent aan de gemeenteraad worden voorgelegd.

 

Artikel 22 Vangnet Archeologie

Er zijn echter nog enkele bestemmingsplannen van kracht waarin niet aan deze wettelijke verplichting is voldaan. Om, mede gelet op de verplichtingen van het Verdrag van Malta, ook voor de gronden waar deze ‘oude’ bestemmingsplannen nog gelden de bescherming van archeologische waarden te verzekeren, is dit artikel opgenomen. De strekking van dit artikel is te waarborgen dat mogelijk in deze gronden aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord, tenzij daaraan aandacht is besteed die gelijkwaardig is aan waartoe artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht, door middel van de verwachtingskaarten, een omgevingsvergunning of eigen onderzoek dat aan die eisen kan voldoen. Bij eventuele nadere regels van burgemeester en wethouders over het verrichten van archeologisch onderzoek kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regels m.b.t. een programma van eisen of een plan van aanpak.

 

Paragraaf 8 Handhaving en toezicht

 

Artikel 23 Strafbepaling

Deze strafbepaling is uitsluitend voor overtreding van de instandhoudingsplicht van artikel 13 en de nadere regels krachtens artikel 14, derde lid, noodzakelijk. De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is via de Wabo en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld. Langs deze weg is ook overtreding van de artikelen 15 en 21, eerste lid, van deze verordening strafbaar. Voor zover overtredingen van de verordening niet zijn geregeld via de Wet economische delicten (Wed) bestaat de mogelijkheid op grond van overtredingen te sanctioneren op grond van artikel 154, lid 1, van de Gemeentewet. Dit artikel met strafbepaling vormt dus het vangnet voor overige niet omgevingsvergunning gerelateerde overtredingen.

 

Artikel 26 Toezichthouders

In dit artikel worden toezichthouders aangewezen. Het aanwijzen van toezichthouders geschiedt door het college. Deze aanwijzingsbevoegdheid staat los van de vergunning- verlening en valt daarom buiten het bereik van de Wabo. De basis voor deze aanwijzing- bevoegdheid wordt gevonden in hoofdstuk 5 van de Awb, waarin algemene regels worden gegeven voor de bestuursrechtelijke handhaving van algemeen geldende rechtsregels en individueel geldende voorschriften. Toezichthouders worden in artikel 5:11 Awb omschreven als zijnde personen, die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift, zodat de aanwijzing van toezichthouders daarom in de Erfgoedverordening kan plaatsvinden. In artikel 5:13 Awb is het evenredigheidsbeginsel neergelegd, wat inhoudt dat een toezichthouder zijn bevoegdheid slechts mag uitoefenen voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is. Een toezichthouder kan daarom niet te allen tijde gebruik maken van alle bevoegdheden die in de Awb standaard aan toezichthouders worden toegekend. Steeds zal de afweging gemaakt moeten worden of het voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs noodzakelijk is. Bepalend hiervoor is de aard van het voorschrift op de naleving waarvan een toezichthouder moet toezien. Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen).

Nadrukkelijk zij hier vermeld dat het college op grond van dit artikel niet zelf opsporingsambtenaren aanwijst als bedoeld in artikel 141 Strafvordering. Dat kan en hoeft het college ook niet te doen aangezien artikel 142 lid 1 sub c Wetboek van Strafvordering regelt dat bij verordening aangewezen toezichthouders ook opsporingsbevoegdheid toekomt. Deze buitengewone opsporingsambtenaren hebben in de regel een opsporingsbevoegdheid voor een beperkt aantal strafbare feiten.

 

 

Paragraaf 9 Slotbepalingen

 

Artikel 25 Intrekken oude regeling

Dit artikel regelt de intrekking van de oude verordening, zodat niet twee verordeningen van kracht zijn die hetzelfde onderwerp regelen. Om geen hiaten te laten ontstaan, vervalt de oude verordening op het moment dat de nieuwe verordening in werking treedt.

 

Artikel 26 Overgangsrecht

In de praktijk blijkt het overgangsrecht vaak problemen te geven. Indien bijvoorbeeld een regeling wordt ingetrokken, is het niet altijd duidelijk welke gevolgen de intrekking moet hebben voor op die regeling gebaseerde beschikkingen. Vanwege de rechtszekerheid en de eerbiediging van bestaande rechten is daarom in deze verordening een overgangsbepaling opgenomen. De bestaande rechten betreffen in dit geval de aanwijzing van gemeentelijk erfgoed en de vergunning verlening. In het eerste lid worden de op grond van de oude verordening op de gemeentelijke erfgoedlijst voorkomende objecten geacht te zijn aangewezen en geregistreerd in overeenstemming met deze nieuwe verordening. In het tweede lid is geregeld dat aanvragen om een omgevingsvergunning voor gemeentelijk erfgoed, die zijn ingediend vóór het van kracht worden van deze verordening, worden afgehandeld op grond van de oude verordening.

 

Artikel 27 Inwerkingtreding en citeerregel

Lid 1

De verordening wordt na vaststelling zo spoedig door publicatie op de gebruikelijke wijze mogelijk bekend gemaakt. Op grond van artikel 142 van de Gemeentewet moet de bekendmaking ten minste acht dagen voor inwerkingtreding plaatsvinden indien in deze verordening geen ander tijdstip is aangewezen. Om deze reden treedt de verordening acht dagen na bekendmaking in werking.

Lid 2

Dit artikellid noemt de naam van de verordening.

Naar boven