Besluit van de raad van de gemeente Stichtse Vecht tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening 2014 (APV)

De raad van de gemeente Stichtse Vecht,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 december 2020;

 

gehoord de commissie bestuur en financiën van 12 januari 2021;

 

gelet op de bepalingen van de Gemeentewet,

 

b e s l u i t :

(Gewijzigd besluit 26-01-2021, met in achtneming aangenomen amendementen 13.1 en 23.2.)

 

 

Artikel I

 

De Algemene Plaatselijke Verordening 2014 wordt als volgt gewijzigd:

 

 

 

A. Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Artikel 1:1 (Definities), definitie voertuig

- voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

 

Nieuwe tekst

Artikel 1:1 (Definities), definitie voertuig

- voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens, zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

 

Toelichting: De definitie in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (hierna: RVV 1990) eindigt op wagens. De uitzondering maakt duidelijk dat kleine wagens geen voertuig zijn. Rolstoelen zijn een uitzondering op gehandicaptenvoertuigen zoals genoemd in de definitie in het RVV 1990.

 

B. Artikel 2:6 (Verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen), vijfde lid wordt als volgt gewijzigd (redactioneel):

Bestaande tekst

5.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Nieuwe tekst

5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

 

C. Artikel 2:9 (Vertoning op openbare plaatsen), vierde lid wordt als volgt gewijzigd (redactioneel):

Bestaande tekst

4.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Nieuwe tekst

4.Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

 

D. Na artikel 2.9 wordt ingevoegd een nieuw artikel 2.9a dat luidt als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.9a Verbod op het voorhanden hebben van modelluchtvaartuig of RPA

In dit artikel wordt verstaan onder:

modelluchtvaartuig: modelluchtvaartuig als bedoeld in artikel 1 van de Regeling modelvliegen en artikel 1 van de Regeling op afstand bestuurde luchtvaartuigen;

remotely piloted aircraft (RPA): RPA als bedoeld in artikel 1 van de Regeling op afstand bestuurde luchtvaartuigen.

De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en veiligheid gebieden aanwijzen waar het verboden is om een modelluchtvaartuig of RPA voorhanden te hebben.

Het is verboden om een modelluchtvaartuig of RPA voorhanden te hebben in een door de burgemeester aangewezen gebied.

 

Toelichting:

In het belang van de openbare orde en veiligheid kan de burgemeester gebieden aanwijzen waar

het voorhanden hebben van een modelluchtvaartuig of een RPA verboden is. Deze

luchtvaartuigen zijn beter bekend als drones. Gebieden die hiervoor bijvoorbeeld in aanmerking komen zijn PI Nieuwersluis en de grotere evenementenlocaties van Ultra Sonic en de Vechtse Vaarparade tijdens dat evenement.

 

E. Artikel 2.10 (Voorwerpen op of aan de weg), wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

1.Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik: a.schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of b.niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. 2.Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen, reclame-uitingen en spandoeken. 2a. Reclame-uitingen direct of indirect verbonden met openbare grond zijn verboden, met uitzondering van reclame aangebracht door houders van een concessie- of bruikleenovereenkomst met de gemeente. 2b. Reclame-uitingen op en aan gebouwen en bouwwerken niet zijnde een gebouw, op particuliere grond zichtbaar vanaf openbaar toegankelijk gebied, zijn verboden tenzij ze rechtstreeks verband houden met de activiteit die op het perceel plaatsvindt.

3.Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod. 3a. Indien houders van concessie- of bruikleenovereenkomsten voor reclame een omgevingsvergunning bezitten, is ontheffing op basis van de APV niet nodig. 3b. Een ontheffing voor het ophangen van spandoeken kan alleen worden verleend voor niet commerciële aankondigingen. 4.De ontheffing wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. 5.Het verbod is niet van toepassing op: a.evenementen als bedoeld in artikel 2:24; b.standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

 

 

 

 

 

 

 

c.overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend. 6.Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de provinciale wegenverordening.

 

Nieuwe tekst

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

1.Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik: a.schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of b.niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. 2.Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen, reclame-uitingen en spandoeken.

2a. Reclame-uitingen direct of indirect verbonden met openbare grond zijn verboden, met uitzondering van reclame aangebracht door houders van een concessie- of bruikleenovereenkomst met de gemeente. 2b. Reclame-uitingen op en aan gebouwen en bouwwerken niet zijnde een gebouw, op particuliere grond zichtbaar vanaf openbaar toegankelijk gebied, zijn verboden tenzij ze rechtstreeks verband houden met de activiteit die op het perceel plaatsvindt.

3.Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod. 3a. Indien houders van concessie- of bruikleenovereenkomsten voor reclame een omgevingsvergunning bezitten, is ontheffing op basis van de APV niet nodig.

3b. Een ontheffing voor het ophangen van spandoeken kan alleen worden verleend voor niet commerciële aankondigingen. 4.De ontheffing wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

5.Het verbod is niet van toepassing op: a.evenementen als bedoeld in artikel 2:24; b.standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17; c. kleine objecten die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg worden geplaatst ten behoeve van (bouw)werkzaamheden. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van deze objecten. Het is verboden om zonder voorafgaande melding deze objecten op de weg te plaatsen, en

d.overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

6.Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de provinciale wegenverordening.

 

Toelichting: Aan lid 5 is een nieuw lid c toegevoegd en is het oude lid c verletterd tot lid d.

Op grond van het huidige artikel is voor het plaatsen van een bijvoorbeeld een afvalcontainer ten behoeve van verbouwingen een vergunning benodigd. Op grond van het nieuwe lid 5 sub c is hiervoor geen vergunning meer nodig maar kan worden volstaan met een melding. Bij kleine objecten kan naast een container, worden gedacht aan: een mobiel toilet, bouwmaterialen, steiger, hek of een schaftkeet. Het college stelt nadere regels op met betrekking tot de afmetingen, de duur en de wijze van melden.

 

F. Artikel 2:11 ((Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg), vijfde lid wordt als volgt gewijzigd (redactioneel):

Bestaande tekst

5.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Nieuwe tekst

5.Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

 

G. Artikel 2:19 (Gevaarlijk voorwerp) wordt ingevoegd

Bestaande tekst

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

(Vervallen)

 

Nieuwe tekst

Artikel 2:19 Gevaarlijke voorwerpen

1. Het is verboden op een openbare plaats, op de weg en daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, bij zich te hebben.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens behorende bij de categorieën I, II, III, IV Wet wapens en munitie en voor zover door het bij zich dragen van de voorwerpen bedoeld in het eerste lid de openbare orde of veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.

 

Toelichting: In dit artikel gaat het om situaties die zonder meer verboden moeten worden, daarom is het van belang om dit artikel op te nemen. Het gaat hier om zaken waarbij gevaarzetting voor burgers onderling aan de orde is. Stichtse Vecht heeft het belang van de onderlinge bescherming aan zich getrokken en dit ook in deze verordening geregeld.

 

H. Artikel 2:24 (Definities), eerste lid, onder b wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22; 

Nieuwe tekst

b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet en artikel 5:22; 

 

Toelichting: Correctie van de verwijzing naar artikel 160 Gemeentewet.

 

I. Artikel 2:25 (Evenementenvergunning), zevende en achtste lid wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

7. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning voor een vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2:24, tweede lid, aanhef en onder f, weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning van slecht levensgedrag is.

8. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Nieuwe tekst

7. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning voor een vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2:24, tweede lid, aanhef en onder f, weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

8. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting: Zevende lid: Aanpassing aan de formulering van slecht levensgedrag in de artikelen 2:28, derde lid, onder b, en 3:7.

Achtste lid: Redactionele verbetering.

 

 

J. Artikel 2:28 (Exploitatie openbare inrichting), derde en zesde lid wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

3.In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

 

 

 

6. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning en de vrijstelling.

Nieuwe tekst

3.In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat:

a. de woon- of leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed; of

b. de exploitant of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

 

6. Op de aanvraag om een vergunning of een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting: Derde lid: De toegevoegde weigeringsgrond is aan de gemeentelijke praktijk ontleend. Uit jurisprudentie van de Afdeling volgt dat ‘slecht levensgedrag’ een voldoende duidelijke weigeringsgrond is. Wel is het noodzakelijk dat de burgemeester beleidsregels vaststelt, waaruit voldoende duidelijk blijkt hoe hij deze weigeringsgrond invult.

Zesde lid: Redactionele verbetering.

 

K. Artikel 2:29 (Sluitingstijd), zesde lid wordt als volgt gewijzigd (redactioneel):

Bestaande tekst

6.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Nieuwe tekst

6.Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

 

L. Artikel 2:39 (Speelgelegenheden), vierde lid wordt als volgt gewijzigd (redactioneel):

Bestaande tekst

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Nieuwe tekst

4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

 

M. Toe te voegen Hoofdstuk 2 afdeling 5A om een vergunningplicht voor kamerverhuur te introduceren en de nummering daarop aan te passen.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

5A Toezicht op kamerverhuur

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. kamerverhuurbedrijf: een gebouw of deel van een gebouw, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was drie of meer kamers, niet vallende onder het begrip logiesgebouw en/of logiesverblijf als bedoeld in het Bouwbesluit, worden verhuurd, welke kamers als hoofdverblijf apart zijn of kunnen worden bewoond door niet in het verband van een huishouden levende personen;

b. huishouden: een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren.

Artikel 2. Exploitatie kamerverhuurbedrijf

1. Het is verboden een kamerverhuurbedrijf te exploiteren zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders.

2. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de vergunningaanvraag.

3. Het college weigert de vergunning:

a. als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van het kamerverhuurbedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

b. als de exploitatie van een kamerverhuurbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

c. als de exploitatie naar zijn oordeel in strijd is met de, op de woonvisie gebaseerde afwegingskaders voor initiatieven woonzorgcombinaties en huisvesting arbeidsmigranten.

4. Bij de toepassing van de in het derde lid onder a genoemd belang houdt het college rekening met het karakter en de wijk, waarin het kamerverhuurbedrijf is gelegen of zal zijn gelegen en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

5. Geen vergunning is vereist voor woonruimtes die deel uitmaken van een seniorencomplex, herstelinrichtingen en verzorgingstehuizen of daarmee naar hun aard vergelijk te stellen woonvormen, zolang deze worden verhuurd overeenkomstig de specifieke functies van de in dit lid bedoelde woonvormen. Voor de door zorgaanbieders geboden of te bieden huisvesting (verhuur van kamers) en begeleiding aan zorgcliënten, is de verplichting van een exploitatievergunning wel van toepassing.

Artikel 3 Intrekking van de vergunning

Aanvullend op het bepaalde in artikel 1.6 kan het college de vergunning intrekken indien de woon- en leefsituatie in de omgeving van het kamerverhuurbedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

Toelichting behorende bij amendementen 31.1 en 13.2:

In het kader van ‘intensivering handhaving(-sinstrumenten) tegen ondermijning’ is een tweetal amendementen ingediend inzake bijzondere bevoegdheden van de burgemeester en vergunningplicht voor kamerverhuur.

  • .

    Voorgesteld wordt een artikel toe te voegen om de burgemeester de bevoegdheid te geven om via een aanwijzing een vergunning plicht te introduceren voor panden, straten, gebieden of branches om een onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemingsklimaat tegen te gaan. Deze vergunningplicht is niet opgezet omwille van enige economische ordening, maar dient enkel in het belang van openbare orde en veiligheid. Dit naar voorbeeld van de APV Amsterdam.

  • .

    Het raadsvoorstel de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is op een aantal punten, conform de wijziging Model-APV van de zomer van 2020, aanpast.

  • .

    De handreiking APV en ondermijning van het Aanjaagteam Ondermijning, vallende onder het ministerie van Justitie en Veiligheid, bevat voor gemeenten een aantal (aanvullende) mogelijkheden om ondermijning via de APV aan te pakken. De aanpassing van de APV van de Gemeente Stichtse Vecht anticipeert hierop niet.

  • .

    Gemeente Stichtse Vecht heeft last of kan meer last krijgen van een waterbed effect indien de (inzet van) (handhavings-)instrumenten effectiever zijn in omliggende gemeenten.

  • .

    Aanvullingen in de APV kunnen bijdragen aan een situatie waarin de Gemeente Stichtse Vecht borgt dat zij over voldoende handhavingsinstrumenten beschikt om (nu nog ondenkbare) toekomstige ongewenste situaties aan te kunnen pakken.

  • .

    Ondermijning in tijden van Corona crisis en de economische nasleep hiervan mogelijk een grotere voedingsbodem krijgt en dat daarom grotere prioriteit aan de bestrijding en preventie hiervan gegeven moet worden en de gemeente Stichtse Vecht hiervoor over alle denkbare (handhavings)instrumenten moet beschikken.

  • .

    Een volgende wijziging van de APV kan eventueel anticiperen op nieuwe inzichten, zoals bijvoorbeeld het onderzoek naar de vergunningplicht m.b.t. oneigenlijk woongebruik.

  • .

    De burgemeester suggereert om pas in de toekomst over te gaan tot een gerichte aanwijzing in de APV in het geval er een gerichte aanleiding is een te passieve aanpak betreft, waarmee we het risico lopen dat we (wederom) achter de feiten aanlopen.

  • .

    De herziening beleidsregel Bibob laat al meer dan een jaar op zich laat wachten ondanks het feit dat sinds 2013 het toepassingsbereik van de wet Bibob is uitgebreid en elke gemeentelijke vergunning die wordt afgegeven voor een bedrijfsmatige activiteit aan een Bibob-toets kan worden onderworpen.

  • .

    In bepaalde gemeenten, zoals Rheden, Rotterdam, Tilburg, Schiedam en Groningen is reeds ervaring opgedaan met extra bepalingen in de APV bovenop het VNG-model APV om ondermijning actief te bestrijden.

  • .

    In gemeenten zoals Rheden en Groningen zijn specifieke bepalingen in de APV opgenomen om kamerverhuurbedrijven aan te pakken in aanvulling op bestaande instrumenten zoals een Huisvestingsverordening. De toevoeging van afdeling 5A is naar voorbeeld van de gemeente Rheden afdeling 9A.

 

 

N. Na artikel 2:48 wordt ingevoegd een nieuw artikel 2:48a:

Bestaande tekst

 

Nieuwe tekst

Artikel 2:48a Lachgasverbod

1. Het is verboden op een openbare plaats distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

2. Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.

3. Het college kan in het aanwijzingsbesluit het in het tweede lid bedoelde verbod beperken tot bepaalde tijden.

 

Toelichting: Een algemeen, voor de gehele gemeente geldend gebruiksverbod stuit op belangrijke juridische bezwaren en is vanuit oogpunt van proportionaliteit ook niet te verdedigen. Daarmee zou er geen evenredigheid meer zijn tussen middel en doel, en dat zou in strijd zijn met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Daarom beperkt het verbod in het eerste lid zich tot concrete situaties van oneigenlijk lachgasgebruik, voorbereidingen of het bij zich hebben van hulpmiddelen voor dat gebruik, die gepaard gaan met verstoring van de openbare orde, nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat of anderszins hinder tot gevolg hebben. Bij de handhaving moet de gemeente kunnen aantonen dat genoemde situaties de oorzaak zijn van de overlast en dergelijke.

Op grond van het tweede lid kan het college openbare plaatsen aanwijzen waar het oneigenlijk lachgasgebruik, voorbereidingen of het bij zich hebben van hulpmiddelen voor dat gebruik op voorhand verboden is, los van de vraag of dat in de concrete situatie tot ordeverstoring en dergelijke leidt. In het aanwijzingsbesluit moet het college motiveren waarom het verbod in dat specifieke gebied geldt (het belang van de openbare orde of bescherming van het woon- of leefklimaat). Uit politierapportages kan bijvoorbeeld blijken dat op bepaalde openbare plaatsen sprake is van aantoonbare en structurele overlast door lachgas. Het college kan – als dat afdoende lijkt te zijn – in het aanwijzingsbesluit opnemen dat het verbod op bepaalde tijden geldt, bijvoorbeeld tijdens de uitgaansavonden (derde lid).

 

 

O. Artikel 2:53 Bespieden van personen wordt ingevoegd

Bestaande tekst

Artikel 2:53 Bespieden van personen

(gereserveerd)

Nieuwe tekst

Artikel 2:53 Bespieden van personen

1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon of een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon of een persoon die zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindt, te bespieden.

2. Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een persoon die zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindt te bespieden.

 

Toelichting: Dit artikel is op verzoek van de politie opgenomen en kan van toegevoegde waarde zijn in het kader van het thema Zorg en Veiligheid vanuit het Integraal Veiligheidsplan (IVP). Dit artikel kan gebruikt worden bij stalkingszaken als toevoeging (bijvoorbeeld in de vorm van een Last onder Dwangsom) op een gebied/contactverbod. Met deze bepaling kan naast het strafrecht tevens bestuurlijke handhaving worden ingezet. Dit artikel draagt bij aan het beschermen van het recht op privacy van de inwoners en aan het veiligheidsgevoel, zeker in geval van stalking. Stalkingszaken hebben sinds vorig jaar verhoogde prioriteit voor het basisteam van politie Stichtse Vecht & De Ronde Venen. Aangezien wij als gemeenten eenzelfde basisteam hebben, is het wenselijk om het beleid ook zoveel mogelijk gelijk te trekken. Zo kan in samenwerking met de politie op eenduidige manier worden opgetreden.

 

P. Artikel 2:67 (Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister), derde lid wordt als volgt gewijzigd (redactioneel):

Bestaande tekst

3. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing. 

Nieuwe tekst

3. Op de aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing. 

 

Q. Artikel 2:72 (Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen), tweede lid wordt als volgt gewijzigd (redactioneel):

Bestaande tekst

2. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Nieuwe tekst

2. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

 

R. Toe te voegen een nieuw artikel 2:80 onder afdeling 11 ‘Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat’.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:80 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

1.In dit artikel wordt verstaan onder:

a. exploitant: natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

b. beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten;

c. bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, niet zijnde een seksinrichting, of een daarbij behorend perceel of enig andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

2.De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

3.Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

a. in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of

b. indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

4.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

b. indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

c. de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

d. indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

e. indien niet voldaan is aan de bij of krachtens lid vijf en zes gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag;

f. indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

g. indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit of de Wet milieubeheer.

5.De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

a. de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant of beheerder;

b. het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

c. het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

d. indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant of beheerder;

e. een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;

f. een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.

6.Indien de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.

7.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen indien:

a. door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast; of

b. door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed; of

c. de voorwaarden uit de vergunning of de plichten voortvloeiend uit dit artikel niet worden nageleefd; of

d. de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

e. de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf danwel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed; of

f. er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden; of

g. er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde; of

h. de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd danwel sprake is van een gewijzigde exploitatie; of

i. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is; of

j. de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit, de Wet milieubeheer of een gebiedsplan.

8.Indien een bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd of indien een van de situaties als bedoeld in het zevende lid, sub a tot en met i, van toepassing is, kan de burgemeester de sluiting van het bedrijf bevelen.

9.Het is een ieder verboden een overeenkomstig het achtste lid van deze bepaling gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.

10.De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

11.De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet.

12.Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de exploitant of beheerder aanwezig is.

13.De exploitant en de beheerder zien erop toe dat in het bedrijf geen strafbare feiten plaatsvinden.

14.In afwijking van het derde lid geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.

15.Op de vergunning als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting behorende bij amendementen 31.1 en 13.2:

In het kader van ‘intensivering handhaving(-sinstrumenten) tegen ondermijning’ is een tweetal amendementen ingediend inzake bijzondere bevoegdheden van de burgemeester en vergunningplicht voor kamerverhuur.

  • .

    Voorgesteld wordt een artikel toe te voegen om de burgemeester de bevoegdheid te geven om via een aanwijzing een vergunning plicht te introduceren voor panden, straten, gebieden of branches om een onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemingsklimaat tegen te gaan. Deze vergunningplicht is niet opgezet omwille van enige economische ordening, maar dient enkel in het belang van openbare orde en veiligheid. Dit naar voorbeeld van de APV Amsterdam.

  • .

    Het raadsvoorstel de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is op een aantal punten, conform de wijziging Model-APV van de zomer van 2020, aanpast.

  • .

    De handreiking APV en ondermijning van het Aanjaagteam Ondermijning, vallende onder het ministerie van Justitie en Veiligheid, bevat voor gemeenten een aantal (aanvullende) mogelijkheden om ondermijning via de APV aan te pakken. De aanpassing van de APV van de Gemeente Stichtse Vecht anticipeert hierop niet.

  • .

    Gemeente Stichtse Vecht heeft last of kan meer last krijgen van een waterbed effect indien de (inzet van) (handhavings-)instrumenten effectiever zijn in omliggende gemeenten.

  • .

    Aanvullingen in de APV kunnen bijdragen aan een situatie waarin de Gemeente Stichtse Vecht borgt dat zij over voldoende handhavingsinstrumenten beschikt om (nu nog ondenkbare) toekomstige ongewenste situaties aan te kunnen pakken.

  • .

    Ondermijning in tijden van Corona crisis en de economische nasleep hiervan mogelijk een grotere voedingsbodem krijgt en dat daarom grotere prioriteit aan de bestrijding en preventie hiervan gegeven moet worden en de gemeente Stichtse Vecht hiervoor over alle denkbare (handhavings)instrumenten moet beschikken.

  • .

    Een volgende wijziging van de APV kan eventueel anticiperen op nieuwe inzichten, zoals bijvoorbeeld het onderzoek naar de vergunningplicht m.b.t. oneigenlijk woongebruik.

  • .

    De burgemeester suggereert om pas in de toekomst over te gaan tot een gerichte aanwijzing in de APV in het geval er een gerichte aanleiding is een te passieve aanpak betreft, waarmee we het risico lopen dat we (wederom) achter de feiten aanlopen.

  • .

    De herziening beleidsregel Bibob laat al meer dan een jaar op zich laat wachten ondanks het feit dat sinds 2013 het toepassingsbereik van de wet Bibob is uitgebreid en elke gemeentelijke vergunning die wordt afgegeven voor een bedrijfsmatige activiteit aan een Bibob-toets kan worden onderworpen.

  • .

    In bepaalde gemeenten, zoals Rheden, Rotterdam, Tilburg, Schiedam en Groningen is reeds ervaring opgedaan met extra bepalingen in de APV bovenop het VNG-model APV om ondermijning actief te bestrijden.

  • .

    In gemeenten zoals Rheden en Groningen zijn specifieke bepalingen in de APV opgenomen om kamerverhuurbedrijven aan te pakken in aanvulling op bestaande instrumenten zoals een Huisvestingsverordening. De toevoeging van afdeling 5A is naar voorbeeld van de gemeente Rheden afdeling 9A.

 

 

S. Artikel 3:3 (Vergunning), vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

4. Een vergunning kan mede voor één seksinrichting worden verleend.

Nieuwe tekst

4. Een vergunning kan mede voor een seksinrichting worden verleend.

Toelichting: Een seksinrichting is een onderdeel van een seksbedrijf, dus een vergunningplichtig seksbedrijf (activiteit of activiteiten) kan meer dan een seksinrichting (locatie) omvatten. Ter verduidelijking hebben we ‘één’ vervangen door ‘een’.

 

T. Artikel 3:7 (Weigeringsgronden), eerste tot en met vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

1. Een vergunning wordt geweigerd als:

a. de exploitant of de beheerder onder curatele staat; 

b. de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij; 

c. de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is; 

d. de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt; 

e. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn; 

f. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften; 

g. er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000; 

h. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden; 

i. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

1°. bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze verordening; 

2°. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht; 

3°. artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; 

4°. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede de artikelen 6 juncto 8 en 163 van de Wegenverkeerswet 1994; 

5°. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of 

6°. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie; 

j. een maximum als bedoeld in artikel 3:5 al is bereikt; 

k. de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd zal opleveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening. 

2. Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h, wordt gelijkgesteld:

a. een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf; 

b. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt. 

3. De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning. 

4. Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee. 

Nieuwe tekst

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 wordt een vergunning geweigerd als:

a. de exploitant of de beheerder onder curatele staat; 

 

b. de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is; 

c. de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt; 

d. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn; 

e. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften; 

f. er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000; 

g. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden; 

h. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

1°. bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze verordening; 

2°. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht; 

3°. artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; 

4°. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede de artikelen 6 juncto 8 en 163 van de Wegenverkeerswet 1994; 

5°. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of 

6°. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie; 

i. een maximum als bedoeld in artikel 3:5 al is bereikt; 

j. de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd zal opleveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening. 

2. Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder g, wordt gelijkgesteld:

a. een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf; 

b. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt. 

3. De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder g en h, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning. 

4. Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder g en h, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee. 

Toelichting:

De in het eerste lid genoemde weigeringsgronden dienen als aanvulling op de algemene weigeringsgronden van artikel 1:8. Dat is in de aanhef tot uitdrukking gebracht. In het eerste lid is onderdeel b geschrapt en zijn de overige onderdelen verletterd.

Door de inwerkingtreding van de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregel (Stb. 2014/131) is niet langer sprake van ontheffing of ontzetting uit het ouderlijk gezag of de voogdij, maar van beëindiging van ouderlijk gezag of voogdij. Artikel 3:7, eerste lid, onder b, is daarom geschrapt. Beëindiging van het ouderlijk gezag is veel ruimer dan de zeer beperkte groep ontzette ouders. (Voor de Drank- en Horecawet was één van de weigeringsgronden destijds ook dat degene die de vergunning aanvraagt niet uit het ouderlijk gezag mag zijn gezet. Dit vereiste is in 2015 vervallen.)

 

U. Artikel 3:9 (Intrekkingsgronden), eerste lid, onder e wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

e. zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met i; 

Nieuwe tekst

e. zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met h; 

Toelichting: De verwijzing naar artikel 3:7 is aangepast door de verlettering in dat artikel.

 

V. Artikel 5:2 (Voertuigen van autobedrijf en dergelijke), vijfde lid wordt als volgt gewijzigd (redactioneel):

Bestaande tekst

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 

Nieuwe tekst

5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 

 

W. Artikel 5:3 (Te koop aanbieden van voertuigen), derde lid wordt als volgt gewijzigd (redactioneel):

Bestaande tekst

3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 

Nieuwe tekst

3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 

X. Artikel 5:6 (Kampeermiddelen en andere voertuigen), vierde lid wordt als volgt gewijzigd (redactioneel):

Bestaande tekst

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing. 

Nieuwe tekst

4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing. 

 

Y. Artikel 5:7 (Reclamevoertuigen), derde lid wordt als volgt gewijzigd (redactioneel):

Bestaande tekst

3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing. 

Nieuwe tekst

3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing. 

 

Z. Artikel 5:8 (Grote voertuigen), zesde lid wordt als volgt gewijzigd (redactioneel):

Bestaande tekst

6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing. 

Nieuwe tekst

6. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing. 

 

AA. Artikel 5:12 (Overlast van fietsen of bromfietsen), wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

1. Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

2. Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

3. Het college kan in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, plaatsen aanwijzen waar het verboden is fietsen of bromfietsen, al dan niet voor onmiddellijk gebruik geschikt, langer dan veertien dagen aaneengesloten te plaatsen.

Nieuwe tekst

1. Het is verboden in door het college aangewezen gebieden, fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde voorzieningen, plaatsen en/of ruimten te laten staan.

 

 

 

2. Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, in de openbare ruimte te laten staan.

3. Het is verboden in door het college aangewezen gebieden, fietsen of bromfietsen langer dan door het college vastgestelde periode te laten staan.

 

 

 

4. Het college neemt de in het eerste en derde lid genoemde aanwijzingsbesluiten in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare ruimte of gezondheid.

Toelichting: Op grond van het huidige artikel kan het college alleen plaatsen aanwijzen die op de weg zijn gelegen. Waarbij voor weg de definitie uit de wegenverkeerswet geldt. Deze definitie is te beperkt. Op grond van het nieuwe artikel geldt het verbod niet alleen voor wegen maar voor het volledige openbare gebied. Ten behoeve van de leesbaarheid is het artikel geherformuleerd waarbij lid 4 is toegevoegd. In het nieuwe artikel is de termijn van 14 dagen niet opgenomen. In het aanwijzingsbesluit wordt deze duur specifiek per gebied bepaald (maatwerk).

 

AB. Artikel 5:13 (Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving), vierde lid: wordt als volgt gewijzigd (redactioneel):

Bestaande tekst

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing. 

Nieuwe tekst

4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing. 

 

AC. Artikel 5:14 (Definitie), tweede lid, onder b wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

b.het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

Nieuwe tekst

b.het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

Toelichting: Correctie van de verwijzing naar artikel 160 Gemeentewet.

 

AD. Artikel 5:17 (Definitie), tweede lid, onder a wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

a.een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

Nieuwe tekst

a.een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

Toelichting: Correctie van de verwijzing naar artikel 160 Gemeentewet.

 

AE. Artikel 5:18 (Standplaatsvergunning en weigeringsgronden), vierde lid wordt als volgt gewijzigd (redactioneel):

Bestaande tekst

Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Nieuwe tekst

Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

AF. Artikel 5:22 (Definitie), tweede lid, onder a wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

Nieuwe tekst

een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

Toelichting: Correctie van de verwijzing naar artikel 160 Gemeentewet.

 

AG. Artikel 5:36 (Verboden plaatsen), vierde lid wordt als volgt gewijzigd (redactioneel):

Bestaande tekst

4.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Nieuwe tekst

4.Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

AH. Artikel 6:1 (Sanctiebepaling) wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de daarbij op grond van artikel 1:4 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Nieuwe tekst

1. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de daarbij op grond van artikel 1:4 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, 2:11 en 2:12 eerste lid als sprake is van een omgevingsvergunningplichtige activiteit.

Toelichting: Overtreding van bepalingen die voortvloeien uit de Wabo (zoals handelingen zonder of in strijd met een omgevingsvergunning) zijn in de Wet op de economische delicten (WED) aangeduid als economische delicten. Dat heeft gevolgen voor de strafmaat, die onder de WED anders is dan onder de APV. Om dat onderscheid duidelijk te maken is het tweede lid toegevoegd.

 

 

II Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2021.

 

 

Stichtse Vecht, 26 januari 2021

Griffier Voorzitter

B. Espeldoorn-Bloemendal drs. A.J.H.T.H. Reinders

Naar boven