Gemeenteblad van Maastricht
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Maastricht | Gemeenteblad 2021, 254792 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Maastricht | Gemeenteblad 2021, 254792 | beleidsregel |
Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht houdende regels omtrent restauratierichtlijnen bij verbouw en onderhoud van monumenten
Het opstellen van de restauratierichtlijnen is de uitwerking van het actiepunt 7c van de beleidsnota cultureel erfgoed Maastricht 2007-2012 ‘Springlevend Verleden’. In aanvulling op de welstandscriteria zoals die zijn opgesteld in de welstandsnota ‘Welstand Transparant’, is het voor het in stand houden van het cultureel erfgoed wenselijk richtlijnen op te stellen die inzicht en advies geven over onderhoud, restauratie, verbouwing en herbestemming van monumenten. Het is geen uitputtende handleiding maar een overzicht van de meest voorkomende praktijkgevallen, die dankzij kennisbundeling van de bestaande informatiebestanden tot stand is gekomen. Het Programma van Eisen Kwaliteit Monumenten 2007 van de gemeente Amsterdam heeft hierbij tot voorbeeld gediend. Voor sommige bouwkundige toelichtingen is gebruik gemaakt van “Bouwkundige termen” van E.J. Haslinghuis uitgegeven bij Primavera pers en de website www.joostdevree.nl.
Na het geven van algemene uitgangspunten bij onderhoud, verbouwing, restauratie en herbestemming volgen de technische richtlijnen en toetsingscriteria die per categorie zijn samengesteld, van fundering tot dak en van exterieur tot interieur.
In de nota “Springlevend Verleden” is “Behoud door behoedzame ontwikkeling” als missie vastgelegd voor omgang met cultureel erfgoed. Het gebruik van een monument is de beste garantie voor het voortbestaan ervan. Verlies van de oorspronkelijke functie kan gemakkelijk leiden tot langdurige leegstand. Leegstand vormt één van de grootste bedreigingen voor het voortbestaan van een monument. Bij onderhoud, restauratie, verbouwing en herbestemming van monumenten moet op verantwoorde, behoedzame wijze met de monumentale waarden worden omgegaan. Om het behoud van cultureel erfgoed voor toekomstige generaties te garanderen zijn deze richtlijnen een goed hulpmiddel door het geven van:
Ze dragen bij aan een zorgvuldig afgewogen balans tussen behoud en ontwikkeling, waardoor de historie in het stadsbeeld zichtbaar blijft.
De restauratierichtlijnen zijn bedoeld voor
Op deze manier wordt een kwaliteitsverbetering beoogd zodat minder monumentale waarden verloren gaan. Ook wordt daarbij zoveel mogelijk schade aan monumenten voorkomen die wellicht door onwetend handelen wordt veroorzaakt.
Omdat elk monument om maatwerk vraagt, is het niet altijd mogelijk vooraf specifieke richtlijnen en algemene, toetsbare criteria op te stellen. Veel is afhankelijk van de ouderdom, het materiaalgebruik, de fysische condities en de monumentaliteit. Met name dit laatste begrip is niet sluitend te definiëren. Het is dan ook mogelijk dat in bijzondere situaties in afwijking van deze richtlijnen keuzes gemaakt moeten worden of aanvullende richtlijnen of voorschriften gelden. Dit is mogelijk op grond van de AWB artikel 4:84
De beoordeling is in veel gevallen afhankelijk van zowel de bouwkundige als de monumentale kwaliteit. Om een objectieve afweging te kunnen maken bij de planbeoordeling is regelmatig een onderbouwing van het verbouwings- of restauratieplan door middel van een cultuurhistorisch rapport (met een bouwhistorisch en/of architectuurhistorisch onderzoek) en/of een gebrekenrapport en/of een technisch rapport noodzakelijk. Indien er graafwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 40 cm is zelfs vaak een archeologisch rapport verplicht. De rapporten dienen opgesteld te worden conform het Programma van Eisen van de gemeente Maastricht, de door het veld bepaalde Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en de ‘Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek’ opgesteld door o.a. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de Rijksgebouwendienst in april 2009;
Wanneer onderzoek vereist is en waar het aan moet voldoen is opgenomen in de indieningsvereisten van de desbetreffende vergunningaanvraag. (zie hoofdstuk 6)
Bouwbesluit en Besluit brandveilig gebruik gebouwen
Bij nieuwe functies in bestaande monumenten dient regelmatig een afweging gemaakt te worden tussen de monumentale waarden en de technische eisen die gesteld worden aan een ruimte met een bepaald gebruik. Een bestaand monumentaal pand kan bij wijzigingen niet altijd aan de technische nieuwbouweisen voldoen. Om toch een zo goed mogelijk resultaat te bereiken is een zorgvuldige afweging vereist. Bij de beoordeling hiervan zijn het bouwhistorisch onderzoek, het advies van de Welstands-/Monumentencommissie en in sommige gevallen het advies van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed basis voor de afweging.
Bij veranderingen die leiden tot een aantasting van het monument zal bij met name de veiligheidsvoorschriften (denk aan brandveiligheid en constructieve veiligheid) worden bezien of er op een andere wijze het gelijkwaardig veiligheidsniveau kan worden behaald. In tweede instantie zal worden beoordeeld of het mogelijk is bouwkundige voorzieningen te treffen die omkeerbaar zijn, met andere woorden dat de voorzieningen niet leiden tot onherstelbare aantasting van de monumentale waarden van het pand. Vervolgens kan worden afgewogen om eventueel de technische eisen op een lager niveau uit te voeren door middel van het gemotiveerd afwijken van de eisen van het bouwbesluit. Blijkt dit niet te leiden tot een gewenste oplossing, in die zin dat hierdoor het monumentale karakter wordt geschaad, dan zal het gebruik van het pand beperkt moeten worden zodat een verantwoord gebruik gewaarborgd is. Het is evident dat deze afweging bij de brandveiligheidsvoorschriften strikter is dan bijvoorbeeld de eisen die worden gesteld ten aanzien van daglichttoetreding. In het laatste geval zal eerder een afwijking van de eisen van het bouwbesluit worden toegestaan daar er geen veiligheidsvoorschriften door in het gedrang komen. (artikel 1.12 van het Bouwbesluit)
Een groot deel van de in deze richtlijnen genoemde werkzaamheden is vergunningplichtig. Voor de meeste wijzigingen aan een gebouwd beschermd rijksmonument, zowel aan exterieur als aan interieur, is een omgevingsvergunning vereist (als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub f van de Wabo, voor het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigingen van een beschermd rijksmonument). Dit geldt voor grootschalig onderhoud en restauratie van onderdelen van het monument, maar ook voor bijvoorbeeld het reinigen van de gevel, het plaatsen van dubbel glas, het volledig vernieuwen van kozijnen, dakbedekking of het plaatsen van een dakkapel of dakraam Voor wijzigingen van het interieur, bijvoorbeeld doorbraak van muren of het slopen van een schouw, is ook meestal een vergunning. Kleinschalige onderhoudswerkzaamheden (bijvoorbeeld kozijnen schilderen in dezelfde kleur en het vervangen van kapotte, niet historische ruiten) en wijzigingen aan onderdelen zonder monumentale waarden (bijvoorbeeld een hedendaagse aanbouw, keuken of badkamer) zijn doorgaans vergunningsvrij.
Bij bodemverstoringen dieper dan 40 cm ter plekke van een archeologisch rijksmonument, oftewel een wettelijk beschermd AMK-terrein (Archeologische Monumenten Kaart), is een monumentenvergunning van de minister van OC en W vereist.
Voor wijzigingen, groot onderhoud en restauratie van objecten behorende tot het Maastrichts Planologisch Erfgoed is een omgevingsvergunning vereist (als bedoeld in artikel 2.2, lid 1, sub b van de Wabo, juncto art 3 lid 2 van de erfgoedverordening 2011, voor het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen van een gemeentelijk monument als bedoeld in de gemeentelijke erfgoedverordening).
Voor meer informatie over vergunningplicht kan contact worden opgenomen met het gemeenteloket bouwen en wonen van de gemeente Maastricht of het digitaal omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
http://www.maastricht.nl/web/GemeenteLoket/GemeenteLoket/Alle-producten-en-diensten/Alle-producten-en-diensten/Productpagina.htm?dbid=562&typeofpage=79906
Vergunningsprocedures hoeven niet eindeloos te duren. De meeste vergunningen worden afgehandeld binnen de reguliere procedure met een maximale termijn van 8 weken. Binnen deze proceduretermijn wordt advies gegeven door de gemeentelijke Welstands- en Monumentencommissie.
Indien er sprake is van volledige sloop of gedeeltelijke sloop van ingrijpende aard, ingrijpende wijzigingen zoals grootschalige cascowijzigingen, reconstructie of herbestemming wordt een uitgebreide procedure toegepast van maximaal 6 maanden. In deze gevallen moet de gemeente advies aanvragen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en tevens bij de provincie als het pand buiten de bebouwde kom ligt.
Om hier vooraf duidelijkheid over te bieden zijn er wettelijke termijnen gebonden aan het verkrijgen van een vergunning. Een goede voorbereiding is hierbij altijd essentieel.
Bij hoge uitzondering kan deze periode door de gemeente, mits goed onderbouwd, met maximaal 6 weken worden verlengd.
http://www.maastricht.nl/web/GemeenteLoket/GemeenteLoket/Alle-producten-en-diensten/Alle-producten-en-diensten/Productpagina.htm?dbid=687&typeofpage=79906
http://www.monumenten.nl/site/nl-nl/Themas/Omgevingsvergunning.htm
Deze richtlijnen zijn bedoeld als een hulpmiddel bij planning, toetsing en uitvoering. Toch zal het noodzakelijk blijken over bepaalde specialistische onderwerpen meer informatie te verzamelen. Meer informatie kan o.a. gevonden worden in de technische informatiebrochures van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, http://www.cultureelerfgoed.nl/monumenten/publicaties/brochures
Voor vragen over de mogelijkheden en onmogelijkheden van specifieke panden in Maastricht kan tijdens de voorbereiding van de werkzaamheden contact worden opgenomen met de vergunningverlener van de gemeente Maastricht. Voor vragen welke zich voordoen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden kan contact worden opgenomen met de bouwinspecteur van de gemeente Maastricht.
Zij zullen indien nodig contact leggen met de specifieke adviseurs, bijvoorbeeld van cultureel erfgoed van de gemeente Maastricht.
Bij onduidelijkheden over vergunningplicht of vergunningprocedures kan contact worden opgenomen met het gemeenteloket bouwen en wonen van de gemeente Maastricht of het digitaal omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Bij vaktechnische vraagstukken is het raadzaam specialisten te benaderen. Er zijn vele erkende vakmensen en specialisten die in de restauratie werkzaam zijn. Hierbinnen is een grote diversiteit aan onderwerpen waar vakmensen gespecialiseerd in zijn. Ook bij het vinden van de juiste specialisten kan de adviseur van cultureel erfgoed Maastricht behulpzaam zijn.
Met regelmatig onderhoud blijft een monument in goede staat. Voor een grondige inspectie of regelmatige monitoring van de onderhoudstoestand van een monument kan een abonnement worden afgesloten op de Monumentenwacht. Voor monumenten in de provincie Limburg is dit de Monumentenwacht Limburg te Thorn.
Het doel van de Monumentenwacht is door het stimuleren van doeltreffend onderhoud bij te dragen aan de instandhouding van de monumenten. Om dit doel te bereiken, inspecteren de medewerkers van de monumentenwacht regelmatig het monument. Daarbij verrichten zij ook kleinschalig herstel- en onderhoudswerk. Bovendien geven zij, in de vorm van een overzichtelijke rapportage, een beeld van de bouwtechnische staat, met gerichte adviezen voor onderhoud op de korte en langere termijn.
https://www.monumentenwachtlimburg.nl/
http://www.monumenten.nl/site/nl-nl/Themas/Onderhoudstips+Monumentenwacht/Onderhoud+van+een+monument.htm
Of het nu onderhoud of een restauratie betreft, het aanpassen aan de huidige gebruikseisen of een herontwikkeling ten behoeve van toekomstig ander gebruik, de uitgangspunten welke hier staan beschreven moeten altijd een leidende rol spelen in het denkproces van omgang met cultureel erfgoed. Indien met gemotiveerde redenen voor vernieuwing en herontwikkeling wordt gekozen, dient dit eveneens te gebeuren vanuit deze cultuurhistorische randvoorwaarden.
Historische constructies, structuren en bouwmaterialen geven een pand belangrijke monumentale en historische waarde. Door de aanwezigheid hiervan is de geschiedenis en ontwikkeling van het monument afleesbaar. Met het vervangen of wijzigen van de bestaande constructies, structuren, materialen, details en waardevolle interieuronderdelen kunnen deze bouw- en cultuurhistorische waarden verloren gaan. Daarom dienen deze waarden met respect behandeld te worden.
Behoud door zorgvuldig ontwikkelen en vernieuwen
Toevoegingen dienen tot stand te komen op zodanige wijze dat de monumentale waarden van het pand zo min mogelijk worden aangetast. Een eigentijds ontwerp heeft hierbij de voorkeur, waarbij moderne materialen mogelijk zijn. Dergelijke ingrepen dienen zorgvuldig te worden afgewogen en in harmonie met het monument te worden vormgegeven. Ze moeten een meerwaarde geven aan de historische gelaagdheid van het monument.
Met name ondergeschikte toevoegingen of veranderingen dienen zodanig te worden uitgevoerd dat ze op het moment dat ze ongedaan gemaakt zouden worden geen blijvende schade aan de monumentale waarden hebben aangericht. De toe te passen technieken mogen geen mechanische, fysische of chemische schade toebrengen aan een monument.
Respect voor historische structuren
Externe hoofdstructuren moeten met respect behandeld worden; dit geldt voor de voor- en achtergevel-rooilijnen en de herkenbaarheid van bouwvolumes, zoals achterhuizen, schuren, koetshuizen en tuinhuizen.
Ingrepen in de structuur dienen te gebeuren met de grootst mogelijke zorgvuldigheid, waarbij optimaal aansluiting gezocht wordt bij het oorspronkelijke concept. De interne structuur dient zoveel mogelijk in tact te blijven en de ingrepen moeten zodanig uitgevoerd worden, dat de oorspronkelijke structuur herkenbaar blijft.
Respect voor historisch materiaal
Alvorens tot vervanging van historisch materiaal over te gaan moet eerst onderzocht worden of technisch herstel van het aangetaste materiaal mogelijk is. Bij noodzakelijke vervanging moet gekozen worden voor materiaal dat gelijksoortig is aan het te vervangen materiaal. Indien dit niet mogelijk blijkt dient gezocht te worden naar bij de historische materialen passende oplossingen.
Bij restauratie moet men de historische gelaagdheid en de afleesbaarheid van het verleden in vormgeving, constructie en materiaalgebruik respecteren. Het transformatieproces, door verandering van het gebruik of functie, dat een gebouw door de tijd heen ondergaat, heeft historische waarde. Een monument ontleent ondermeer zijn waarde aan de bouwgeschiedenis.
Indien het oorspronkelijke materiaal reeds volledig verloren is gegaan wordt niet gepleit voor reconstructie, maar voor een eigentijds ontwerp zodat de geschiedenis afleesbaar blijft.
De kwaliteit van een monument wordt vaak bepaald door de aanwezigheid van historische bouwdetails. De oorspronkelijke detaillering in de vorm van profileringen, roedeverdelingen in vensters, voegwerk, gevelafwerking, decoraties, metselpatronen, etc. dient optimaal gerespecteerd te worden. Indien er sprake is van eigentijdse interventies, dient de detaillering qua maat en schaal in harmonie te zijn met het historische karakter van het pand.
Als er vandaag de dag gesproken wordt over duurzaamheid wordt veelal energieduurzaamheid bedoeld. Duurzaamheid is echter breder. Het behoud van een monument op zichzelf is uiteraard zeer duurzaam. Duurzaam ontwerpen betekent ook dat naar de duurzaamheid van de toegepaste materialen gekeken wordt, naar geavanceerde technieken, naar het productie- en verwerkingsproces en naar de mogelijkheden van het afvoeren en/of hergebruik van materialen.
Om de bewustwording van duurzaamheid te verbeteren wordt ook bij het wijzigen of herbestemmen van monumenten aanbevolen een onderzoek uit te voeren naar de duurzaamheid van het monument.
In deze richtlijnen worden overwegingen voor oplossingen genoemd, die in overleg met de vergunningverlener van de gemeente Maastricht kunnen worden onderzocht bij het vinden van een geschikte oplossing.
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/duurzame_monumentenzorg.pdf
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u6/Duurzaamheid_zomer 202010.pdf
Energieduurzaamheid en monumenten
Om de energieduurzaamheid van gebouwen te verbeteren worden in de hedendaagse bouwpraktijk standaardoplossingen toegepast zoals dubbel glas en dikke isolatiepakketten voor gevels en het dak. Het kiezen voor deze standaardoplossingen kan echter ernstige gevolgen hebben voor de technische staat en uitstraling van historische gebouwen. Door de constructiewijze van de meeste oude panden ontstaan bij na-isoleren koudebruggen, een plek in de constructie waar kou van buiten naar binnen wordt geleid. Isolatie leidt dan tot condensvorming en inwendige condensatie hetgeen ernstige schade kan opleveren zoals rottende houten balken en roestende gevelankers en vorstschade aan steen. Zo kan een gebouw, dat misschien al honderden jaren in een prima conditie verkeerde, in enkele jaren kapot gaan. Naast technische schade leiden standaard energiebesparende maatregelen ook dikwijls tot monumentale schade. Zo past het isolatieglas doorgaans niet in historische ramen waardoor deze vervangen moeten worden, terwijl ramen een wezenlijk onderdeel vormen van de karakteristiek van een monument. Het doorvoeren van de energiebesparende maatregelen leidt dan ook dikwijls op weerstand van monumentenzorg en of welstand waardoor de realisatie van klimaatdoelstellingen in de praktijk wordt ervaren als een keuze tussen het milieu of het monument.
Het toepassen van zonnecollectoren, dubbel glas of het isoleren van daken of muren is bij monumenten of historische panden niet altijd mogelijk zonder monumentale kwaliteit aan te tasten. In dat geval is wellicht een ander pakket aan maatregelen voor energieduurzaamheid denkbaar. Om de historische bebouwing energieduurzamer te krijgen zonder verlies van monumentale waarden of technische (gevolg)schade is gezocht naar verantwoorde oplossingen die in het gebouw worden gegenereerd. Het resultaat van de combinatie van maatregelen is hierbij leidend en niet de afzonderlijke maatregelen op zich. Onderzoek heeft aangetoond dat het pakket van maatregelen goed op elkaar moet zijn afgestemd en dat het toepassen van bijvoorbeeld gevelisolatie energetisch weinig effect heeft als er te weinig aan kierdichting wordt gedaan. Het doorvoeren van verantwoorde energieduurzame maatregelen in historische gebouwen is weliswaar maatwerk maar de problematiek is veelal vergelijkbaar waardoor in algemene zin oplossingsrichtingen zijn aan te geven.
In deze richtlijnen worden oplossingsrichtingen gegeven die inzicht geven in de problematiek waarop diverse maatregelen worden aangedragen die een antwoord kunnen zijn.
Als uitgangspunt geldt dat het te behalen effect van de verschillende maatregelingen optimaal is. Hierbij levert het principe van het aanpakken van de zwakste schakel in de energiehuishouding het grootste effect op. Van belang hierbij is dat de onderlinge samenhang van de afzonderlijke oplossingsrichtingen in goede balans is. Er wordt een praktisch pakket van verantwoorde energieduurzame oplossingen voor historische gebouwen geboden, dat als leidraad kan fungeren voor zowel kleinschalige initiatieven van particulieren als grootschalige renovatie- en restauratieprojecten. De nadruk ligt op het kiezen van een maatregel, die vanuit monumentaal oogpunt het meest wenselijk is.
Op basis van rendement is het aan te bevelen de werkzaamheden aan de zwakste schakel in de energiehuishouding als eerste aan te pakken. Dat betekent dat in volgorde van effectiviteit het beste eerst gekeken kan worden naar kierdichting, vervolgens naar de ventilatie, de ramen en beglazing, de daken, de vloeren en de gevel. Daarnaast kan gekeken worden naar toepassen van eenvoudige techniek en naar hoogwaardige installaties. Bij monumenten moet rekening worden gehouden of de technische ingrepen fysieke gevolgen hebben voor de monumentale waarden, of de ingrepen door wijziging van fysische eigenschappen op langer termijn schade kunnen veroorzaken maar evenzeer of er gevolgen zijn voor de beeldkwaliteit.
3 Technische richtlijnen en toetsingscriteria
De technische richtlijnen en toetsingscriteria zijn opgebouwd uit verschillende categorieën, ingedeeld naar materialen en methoden die toegepast zijn bij een monument.
Iedere categorie bestaat uit de volgende onderdelen:
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria: puntsgewijze opsomming hoe om te gaan met het onderhoud, restauratie of wijzigingen bij een monument. Dit dient in het kader van de vergunningaanvraag reeds te worden overlegd en beoordeeld. De aangedragen richtlijnen en toetsingscriteria zijn in volgorde van voorkeur genoemd. Uitgangspunt is hierbij dat de minst schadelijke activiteit het eerst genoemd wordt. Indien toepassen hiervan niet mogelijk is kan naar een volgende activiteit worden gestapt.
De fundering is de draagconstructie waarop een gebouw geplaatst wordt, meestal onder het maaiveld gelegen. Deze heeft ten doel om gewicht van het gebouw gelijkmatig op de ondergrond over te brengen. De verschillende typen funderingen zijn meestal afhankelijk van de desbetreffende bodemgesteldheid. Typen funderingen zijn bijvoorbeeld de strokenfundering (eventueel met getrapte voet), paal- of poerenfundering of plaatfundering. Materiaalsoorten zijn bijvoorbeeld: maaskeien, kolenzandsteen, mergel, baksteen en beton.
In Maastricht is de ondergrond meestal stabiel en opgebouwd uit een dichte klei of leemlaag, grindlaag of mergelpakket hetgeen betekent dat men op de aanwezige ondergrond kan funderen. Dit noemt men “funderen op staal”, waarbij een verbrede voet op de draagkrachtige bodem rust. Paal- of poerenfundering komen bij monumenten in Maastricht nauwelijks voor.
De fundering mag slechts worden vervangen als deze aantoonbaar slecht en/of overbelast is en herstel niet mogelijk blijkt. Indien het mogelijk is, dient de oude fundering gehandhaafd te worden.
Doorgaans begint een onderzoek met het bestuderen van de scheuren. Pas wanneer duidelijk is dat de scheuren niet zijn ontstaan door andere gebreken zal worden overgegaan tot onderzoek van de fundering. Schade aan elementen als gevelankers, metselwerk, balkkoppen en hemelwaterafvoer etc. kunnen namelijk ook tot scheuren leiden.
Bepaalde scheuren in de gevel kunnen echter op funderingsproblemen duiden. Deze zijn óf bij de bouw al ontstaan, óf naderhand door wijzigende omstandigheden. In dat geval zal er iets aan de fundering moeten gebeuren. Daarvoor is onderzoek nodig: hoe is de bestaande fundering, wat is er fout gegaan, en waarom ? En hoe is het probleem het beste op te lossen ?
Bij onderzoek van de fundering is het noodzakelijk de bestaande fundering en belastingen op deze funderingen in kaart te brengen om uitsluitsel te bieden over de technische staat en stabiliteit. Op deze manier kan de oorzaak van het probleem en de juiste oplossing gezocht worden. Mogelijk dient de fundering ontgraven te worden op een plaats waar de scheur de grond in gaat.
De laatste jaren zijn er vele technische mogelijkheden en apparatuur ontwikkeld om funderingsherstel achteraf uit te voeren. Meetbouten aanbrengen is meestal een optie om zo het verzakken in de gaten te houden.
De volgende aspecten dienen in een dergelijk funderingsonderzoek aan bod te komen:
Funderingsinspectie: hoe is de kwaliteit van de fundering? Aan de buitenkant van de woning worden inspectieputten gegraven. De soort fundering wordt vastgesteld. Ook wordt er gekeken naar de toestand van het metselwerk, zoals de hardheid van de stenen, is er scheurvorming of is het metselwerk vervormd.
Schades, oorzaken en oplossingen
Mogelijke oplossingen (afhankelijk van het type fundering)
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
http://www.monumentenwachtbrabant.nl/index.php?id=105
http://www.bouwadviesnederland.nl/informatie/bouwadvies/bodemonderzoek/
Baksteen is een kunststeen, waarbij de ruwe grondstoffen klei of leem of mengsels daarvan worden gevormd, gedroogd en in ovens worden gebakken. De eigenschappen van dit ceramische materiaal, zoals kleur, worden bepaald door de duur en de temperatuur van het bakken ( van 850 tot 1200 graden) en door de geaardheid van het materiaal (bijv. de kleuren rood en geel, respectievelijk afhankelijk van een gering of hoog ijzer- en of kalkgehalte) en de methode van het in vorm brengen. Een belangrijke eigenschap van baksteen is poreusheid. De afmeting van de poriën en het totale poriënsysteem beïnvloeden het gedrag van de baksteen en verflaag bij vocht-, zouttransport en vorst.
Naast bouwmateriaal wordt baksteen ook gebruikt voor detaillering of ornamentering. Hierbij valt te denken aan vlechtwerk, muizenoor, ezelsrug, rollagen, vensterbanken, hoekstenen, geprofileerde stenen, verblend - en geglazuurde stenen e.d. Bakstenen worden in een specifiek verband gemetseld. We onderscheiden ondermeer kruis-, vlaams-, staand-, halfsteens-, klezoren-, koppen-, ketting en wild verband.
Het metselverband, het formaat, de textuur (de waarneembare structuur), de kleur en de patina (de door weersinvloeden ontstane toplaag) van de steen zijn bepalend voor het historisch karakter van een monument. Conserveren van het bestaand metselwerk is daarom het uitgangspunt.
Voorafgaand aan de werkzaamheden dient de oorzaak van de schade te worden vastgesteld. Hierbij dienen de bouwtechnische aspecten van het metselwerk aan de orde te komen, maar ook de factoren in de omgeving die van invloed op de schade zijn geweest. Pas wanneer de oorzaak van de schade is vastgesteld en ook is weggenomen, kan gestart worden met het herstel van het metselwerk.
Voorafgaand aan de werkzaamheden is het belangrijk dat het verband, de metseltekens en andere bijzonderheden zoals bouwsporen en onregelmatigheden door middel van het maken van tekeningen en/of foto’s worden vastgelegd.
Schades, oorzaken en oplossingen
Mogelijke oplossingen (afhankelijk van onderzoek en type schade)
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Het vervangen van metselwerk dient plaats te vinden door middel van inboeten. Onder inboeten wordt het inmetselen van bakstenen verstaan op plaatsen waar bakstenen zijn gescheurd en/of op plaatsen waar de baksteenconstructie niet meer voldoende is. Het inboeten kan zowel aan de oppervlakte van de gevel plaatsvinden als in het inwendige ervan.
Het gebruik van metselmortels met uitsluitend cement als bindmiddel is niet toegestaan, omdat cementmortels te star zijn en een slecht watervasthoudend vermogen hebben. Door het gebruik van cementmortels blijft er te veel vocht in de steen waardoor beschadigingen op kunnen treden bijvoorbeeld tijdens vorst.
Baksteenmetselwerk: scheuren en herstel:
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/racm_brochure_techniek_4.pdf
Oorzaak en schade van baksteenmetselwerk en herstel 2:
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_05-2001.pdf
Vocht en zouten in metselwerk:
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_08-2005.pdf
http://www.wta.de/nl/system/files/syllabi/Zout_en_behoud.pdf
Zie ook: het Kalkboek: het gebruik van kalk als bindmiddel voor metsel- en voegmortels in verleden en heden, Koen van Balen en Bert van Bommel; e.a., Zeist: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2003.
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/racm_brochure_techniek_16.pdf
Voegwerk is het geheel van voegen in metselwerk. De voeg is het zichtbare deel van de mortel, ofwel de verharde specie, tussen de stenen van het metselwerk. Hiermee worden openingen tussen de stenen zodanig opgesloten dat indringing van vocht in de stenen wordt voorkomen. Voegwerk bestaat uit stootvoegen en lintvoegen. De stootvoegen zijn de staande voegen en de lintvoegen zijn de liggende voegen. De tekening en het beloop van de voegen is afhankelijk van de aard van het metselverband. Vormen van voegwerk kunnen onder meer zijn:
Pas na de WO II werd er met portlandcement gewerkt, daarvoor veelal met kalkmortel.
Het voegwerk is een essentieel onderdeel van de gevelafwerking van een monument en draagt in grote mate bij aan de schoonheid en architectonische waarden. De vorm en kleur van het voegwerk bepalen mede het karakter van de gevel. Om het historisch karakter te handhaven staat het behoud van het bestaand voegwerk voorop.
De vorm, kleur en samenstelling van het bestaande voegwerk is het uitgangspunt bij herstel en vervanging.
Voorafgaand aan de werkzaamheden dienen onderstaande items te worden vastgesteld / onderzocht:
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Indien meer dan 70 % van het voegwerk slecht is, mag het voegwerk integraal worden vervangen. Indien het metselwerk een oppervlakte van minder dan 35 vierkante meter beslaat, mag het voegwerk integraal worden vervangen als 50% van het voegwerk in een slechte staat verkeert. In het geval dat de aantasting onder het bovengenoemde percentage blijft maar zeer over de gevel is verspreid, kan dit reden zijn om het voegwerk integraal te vervangen. Dit dient in het kader van de vergunningaanvraag te worden voorgelegd en beoordeeld.
Het gebruik van (luchthardende) kalk of traskalk als bindmiddel is bij restauratie van historisch voegwerk uitgangspunt. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de juiste verhoudingen die vanwege andere samenstelling van species anders kan zijn dan de historische verhoudingen van bestanddelen. Indien er bijvoorbeeld veel zouten in de gevel aanwezig zijn of wanneer er met cementspecie is gemetseld, kan een ander bindmiddel gekozen worden dan kalk of traskalk.
De te vervangen voeg moet worden verwijderd met gereedschap dat geen schade toebrengt aan het historisch metselwerk. Een lintvoeg (de liggende voeg) dient, alvorens hij met een naaldbeitel wordt uitgehakt, eerst langs een rei met een op lage toeren draaiende diamantzaag tot de gewenste uithakdiepte te worden ingezaagd. Vervolgens kan de stootvoeg (de staande voeg) handmatig worden verwijderd. Bij metselwerk met een lintvoeg die smaller is dan 7 mm is slechts het inzagen van de lintvoeg toegestaan. Een stootvoeg smaller dan 1,5 mm mag niet worden verwijderd.
De voegmortel moet qua samenstelling aangepast zijn aan de samenstelling en hardheid van het bestaande metselwerk. Indien dit niet het geval is kunnen reacties optreden die schade veroorzaken. Bovendien is de vochtigheidsgraad en de vorstperiode van invloed op de hechting aan het bestaande werk en de uitharding van de voegmortel.
Voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden dient een bemonstering van het te vervangen voegwerk beoordeeld te worden door de vergunningverlener/bouwinspecteur van de gemeente Maastricht. Het proefvlak dient circa 50 bij 50 cm groot te zijn en op een niet zichtbare plek aangebracht te worden.
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/racm_brochure_techniek_2.pdf
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_37-2003.pdf
Onderhoud en herstel van historisch voegwerk:
http://www.monumentenwacht.be/nl/uploads/b129.pdf
http://www.monumenten.nl/site/nl-nl/Themas/Onderhoudstips+Monumentenwacht/Voegwerk.htm
Natuursteen bestaat uit één of meerdere mineralen die door een specifieke ontstaanswijze tot een structuur en samenstelling zijn gevormd. Zij bezitten een eigen karakter en fysische en chemische eigenschappen als sterkte, kleur en duurzaamheid.
Natuursteen is in steengroeven uit vaste rots gebroken steen, die daarna meer of minder door steenhouwers bewerkt wordt. Veel voorkomende soorten natuursteen zijn o.a. hardsteen, mergelsteen, zandsteen, kalksteen, tufsteen, kolenzandsteen, graniet, marmer, maaskeien. Natuursteen kan ook bewerkt worden of op een decoratieve wijze toegepast. Voorbeelden van bewerking of ornamentering zijn frijnslag ( Belgische/Hollandse), scharreren, boucharderen, geschuurd, gezoet. We onderscheiden ook verbanden- patronen in vloervelden zoals: diagonaal, visgraat, stroken e.d.
Het gebruik van natuursteen bij monumenten was historisch gezien vaak een teken van rijkdom, zoals bijvoorbeeld het toepassen van natuurstenen raamomlijstingen, gevelstenen en traptreden. Een ‘rijke’ gevel heeft doorgaans veel architectonische en monumentale waarde. Het is daarom van belang dat behoud van de historische natuursteen voorop staat.
Voorafgaand aan de werkzaamheden dienen onderstaande items te worden vastgesteld / onderzocht:
Schades, oorzaken en oplossingen
Mogelijke oplossingen (afhankelijk van onderzoek en type schade)
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Het toepassen van steenverstevigers en impregneren met kunsthars is niet toegestaan. De laag is niet te verwijderen zonder schade en dient in verband met verwering na circa acht jaar opnieuw aangebracht te worden waardoor de textuur van het natuursteen volledig verloren gaat. Indien de laag gaat verweren en er vocht achter de verstevigingslaag komt, kan door vorst of afschilfering ernstige schade ontstaan.
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_28-2001.pdf
Verwering van natuursteen in het exterieur:
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_29-2002.pdf
Natuursteen: de steenkeuze in de restauratiepraktijk
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_30-2002.pdf
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/racm_brochure_techniek_16.pdf
Mergel is een natuursteensoort die in de laatste periode van het Krijt (bv. het Maastrichtien) in een ondiepe zee werd afgezet als een laag kalksteen. Mergel is net als bentheimer zandsteen een sedimentair gesteente (afzettingsgesteente), maar is anders gevormd.
In Zuid-Limburg komt mergel veelvuldig voor. Afhankelijk van de locatie bevat mergel een andere verhouding van kalk met klei, leem of zand. De zacht lichtgele mergelsoort, die geschikt is voor de bouw en toegepast wordt voor decoratieve elementen, bestaat hoofdzakelijk uit calciumcarbonaat met slechts 2% zand. Mergel(steen) is een zachte steensoort, maar toch weervast en krijgt na verloop van tijd een calcietlaagje, dat de steen beschermd.
Vanwege de toepassing van dit typisch locale product is de architectonische en cultuurhistorische waarde ervan groot. Behoud van de bestaande mergel is het uitgangspunt.
Voorafgaand aan de werkzaamheden dienen onderstaande items te worden vastgesteld / onderzocht:
Schades, oorzaken en oplossingen
Mogelijke oplossingen (afhankelijk van onderzoek en type schade)
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Het kan zijn dat de calciethuid te dik wordt waardoor er risico bestaat op afschilferen. Om dit te voorkomen beschilderde men in het verleden mergelsteen met een laagje rode ijzeroer. Deze kleurstof bestaat uit zuivere ijzeroxyde, die zich gemakkelijk kan binden met de kalk uit de mergelsteen: zo wordt een hechte beschermende buitenlaag gevormd, die de indringing van water vermindert. Indien aangetoond kan worden dat een dergelijke laag op het monument aanwezig was, kan een dergelijke afwerking in het kader van de vergunningaanvraag worden voorgelegd en beoordeeld.
Het is niet toegestaan mergelblokken te reinigen met hoge druk, door afschaven en het gebruik van chemische middelen. Mergel vormt van nature een harde calciethuid aan de buitenzijde van de steen die ontstaat door uitwatering van opgeloste kalkdeeltjes. Hierdoor wordt de beschermende calciethuid verwijderd of beschadigd.
Bij vochtproblemen dient voorafgaand aan de werkzaamheden de oorzaak van het vochtprobleem achterhaald te worden. Op basis hiervan kan een geschikte oplossing gezocht worden. Een (historische) oplossing voor optrekkend vocht is het toepassen van een basement of trasraam van een hardere steensoort opgemetseld aan de voet van een mergelgebouw.
De nieuwe mergelblokken moeten op een manier verwerkt worden waarbij rekening wordt gehouden met de structuur van de mergelblok. De horizontale legrichting van de mergelblok dient dezelfde te zijn als de structuur voorafgaand aan de delving in de groeve. Mer¬gel kan maar een geringe druk¬spanning verdragen en als de steen dwars op de richting van de oorspronkelijke lagen wordt ingemet¬seld dan zal de steen breken of verpulveren.
Voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden dient een bemonstering van het te vervangen mergelwerk beoordeeld te worden door de vergunningverlener/bouwinspecteur van de gemeente Maastricht. Het proefvlak dient circa 50 bij 50 cm groot te zijn en op een niet zichtbare plek aangebracht te worden.
“Mergel, natuurlijk Limburgs bouwmateriaal”, in: Monumenten, vol.16 (1995), afl. 1-2, pag. 15-18.
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/racm_brochure_techniek_16.pdf
Beton is een kunstmatig vervaardigd steenachtig materiaal. Minerale hulpstoffen als zand en grind, toeslagstoffen en water worden bijeen gehouden door een hydraulisch bindmiddel. In de meeste gevallen is dit bindmiddel cement, in alle andere gevallen is kalk met tras het bindmiddel. De verharding ervan is een gevolg van de reactie tussen water en cement, waardoor het cement alle samenstellende delen verbindt tot een steenachtig materiaal.
Het verschil tussen beton en cementmortel wordt bepaald door de grootte van de zand- en grindkorrels: zijn deze korrels groter dan 4 mm dan is er sprake van beton, zijn deze kleiner dan hebben we te maken met cementmortel.
Beton wordt toegepast betonconstructies. Historische betonconstructies komen o.a. voor als het Hennebiquesysteem of paddestoelvloeren. Door het Hennebiquesysteem werd een skelet van kolommen, balken en vloeren van gewapend beton mogelijk. De paddestoelvloer is geschikt voor hoge belastingen, maar werd ook om esthetische redenen regelmatig toegepast. De paddestoelvloer kan buiging in twee richtingen opnemen en om spanningsconcentraties bij de opleggingen te verminderen worden de kolommen van een kop voorzien.
De bestaande betonconstructie dient zoveel mogelijk behouden te worden. Hierbij geldt dat de kwaliteit van het beton en de mogelijk optredende schadeoorzaken bepalend zijn voor de wijze waarop het materiaal moet worden geconserveerd of hersteld. Bij sommige monumenten met name bij het industrieel erfgoed maakt het beton onderdeel uit van het architectonisch ontwerp. Hierbij heeft het materiaal beton ook een esthetische waarde. Daarom is het van belang terughoudend te zijn met schilderwerk en gevelbekleding van het beton.
Voorafgaand aan de werkzaamheden dienen onderstaande items te worden vastgesteld / onderzocht, waarbij de technieken afhangen van de schade:
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_40-2004.pdf
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_44-2006.pdf
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_45-2006.pdf
Beton behouden – Theorie in de praktijk gezet:
http://www.wta.de/nl/system/files/syllabi/Beton20behouden20-20Theorie20in20de20praktijk20gezet.pdf
Valorisatie en consolidatie van monumentale betonconstructies:
http://www.wta.de/nl/system/files/syllabi/Valorisatie_en_consolidatie_van_monumentale_betonconstructies.pdf
Nieste, A., van mergel tot cement: zeventig jaar ENCI 1926-1996, (Maastricht 1996).
Vakwerkbouw is een bouw in stijl- en regelwerk, waarbij de wanden als een vakwerk worden samengesteld, d.w.z. een geraamte van horizontale drempelhouten, regels of liggers, verticale stijlen en schuine schoren of kruishouten, waartussen de open ruimten gevuld worden met vlechtwerk van tenen en leem, grove steen of planken. Het gebruik van vakwerk is typerend voor Zuid-Limburg.
Leem is een kleisoort en bestaat vooral uit de fijnkorrelige mineralen klei, silt en een relatief hoog percentage fijn zand. Daarnaast bevat leem een aantal andere mineralen als ijzer, magnesium, calcium en kalium die het materiaal speciale eigenschappen als elasticiteit en verwerkbaarheid verschaffen. Zij bepalen ook de kleur die kan variëren van bruin tot rood en van wit tot geel of grauw.
Leem is een natuurlijk bindmiddel, waarbij de aanwezigheid van klei belangrijk is vanwege de bindende kracht. Het bestanddeel klei mag echter niet te groot zijn, omdat anders de leem te vet of kleiig wordt en de toevoeging van zand nodig is om de leem te verschralen. Door leem te verschralen blijven krimpscheuren uit. Leem kan steviger en watervaster worden gemaakt door het materiaal te vermengen met stro of koeienmest.
Leem heeft door zijn massa een groot vermogen om warmte op te slaan en heeft, wanneer met voldoende stro vermengd, een goede warmte-isolerende werking. Leem reguleert de luchtvochtigheid en neemt in korte tijd een grote hoeveelheid vocht op uit de lucht, nog meer dan baksteen, en geeft dit vocht geleidelijk ook weer af. Leem is niet watervast en dit wordt soms als een groot nadeel gezien.
Behoud van de bestaande vakwerkconstructie is het uitgangspunt.
Bij het noodzakelijk vervangen van vakwerkonderdelen dient middels deugdelijk onderzoek aangetoond te worden dat dit technisch noodzakelijk is. Bouwhistorisch onderzoek zou kunnen uitwijzen hoe de vakwerkconstructie is opgebouwd en ontstaan. Wellicht zijn er nog merktekens aanwezig.
Dendrochronologisch onderzoek kan uitsluitsel geven over de datering van het houtwerk.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Voorafgaand aan de werkzaamheden dient middels deugdelijk onderzoek te worden aangetoond welke onderdelen van de houtconstructie vervangen moeten worden. Dit dient op tekening met een kleuraanduiding inzichtelijk te worden gemaakt. Indien mogelijk dient het onvoldoende draagvermogen rekentechnisch te worden aangetoond.
Indien er vakwerkvullingen aanwezig zijn en deze niet handhaafbaar zijn, dient na het verwijderen overleg plaats te vinden met de vergunningverlener/bouwinspecteur van de gemeente Maastricht om de technische staat van het vakwerkskelet goed te kunnen inspecteren en het definitieve restauratieplan vast te stellen.
Eggen, C., Vakwerkbouw in Limburg. Weert, 1989.
Hekker, R.C. Het vakwerkhuis van de late middeleeuwen tot omstreeks 1850 in Maastricht en Sittard. Zeist, 1990
Birgit Dukers, “Maastrichtse vakwerkbouw, resten van een houten verleden”, Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, 103 (2004), p. 201-214.
3.2.7 Geveldetails en ornamenten
In een gevel kunnen onderdelen of details zijn opgenomen ter verfraaiing, maar die tegelijkertijd ook een constructieve functie kunnen hebben. Voorbeelden van dit soort elementen zijn fratskoppen (mascarons), kraagstenen, sluitstenen, jaarstenen, gevelstenen, frontons, omlijstingen, sierankers, enz.
Een gevelsteen is een steen, plaat of blok in de gevel waarin een voor de (eerste) eigenaar kenmerkend opschrift is zij kunnen bijvoorbeeld jaartalstenen, stenen met een naamaanduiding of ook familiewapens in attieken zijn. Soms is de gevelsteen een herdenkingssteen. In sommige gevallen zijn gevelstenen herplaatst en afkomstig van een andere locatie. Gevelstenen ontlenen hun zeggingskracht aan een voorstelling of tekst in reliëf, eventueel in combinatie met polychromering.
Gevelstenen waren gewoonlijk opgenomen in het fries boven de onderpui en zij speelden vaak een rol in de adresaanduiding.
Gedenkstenen zijn een aparte categorie binnen de gevelstenen. Gedenkstenen herinneren aan een beroemde bewoner of aan een gebeurtenis, zoals bijvoorbeeld een eerste steenlegging. Jaartalstenen zijn ook op te vatten als gedenkstenen.
Een mascaron is een siermotief, dat is uitgevoerd in de vorm van een fantasierijk menselijk of dierlijk gelaat of buste en wordt meestal toegepast als ornament boven een boog of onder een kroonlijst of balkon.
Een muuranker is een smeedijzeren staaf, waarmee balken en stijlen aan muren kunnen werden bevestigd waarmee werd voorkomen dat muren konden uitwijken.
De oudste muurankers stammen uit de 13de eeuw. Smeedijzeren sierankers werden meestal vervaardigd van begin 16de eeuw tot in de 2de helft van de 17de eeuw. Jaartalankers werden meestal vervaardigd vanaf ca. 1550.. Na het midden van de 17de eeuw verandert de architectuur en worden vrijwel geen sierankers meer vervaardigd. In de 19de eeuw verschijnt dan weer het zogeheten gietijzeren sier- en rozetanker. Een muuranker kan recht, gekromd, C-, S-, X- of Y-vormig, in de vorm van een letter of cijfer (jaartal), en kan ook rijk bewerkt zijn. Als het anker bewerkt is spreken we van een sieranker. Als het anker ingemetseld wordt, heet het anker blind.
Bij 19e eeuwse en vroeg 20e eeuwse panden kunnen wel gietijzeren roosters voorkomen als afsluiting van een ventilatiekanaal ter hoogte van de vloerconstructie. Deze situatie kan benut worden om de ventilatievoorziening van een pand te verbeteren. Aan dergelijke kanalen zijn vaak eenvoudig suskasten te koppelen.
Behoud van alle geveldetails en ornamenten staat voorop.
Bij het schilderen van gevelstenen of gevelankers dient steeds kleuronderzoek plaats te vinden. Gevelankers dienen gecontroleerd te worden op roestvorming. Visuele inspectie van de gevelankers is gericht op het signaleren van:
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Het polychromeren van gevelstenen en reliëfs is alleen toegestaan, indien ze dateren uit een tijd dat polychromeren gebruikelijk was. Een voorstel hiervoor dient onderbouwd te zijn door middel van historisch onderzoek en dient in het kader van de vergunningverlening te worden voorgelegd en beoordeeld.
Het schilderen van gevelstenen met olie- of siliconenemulsieverf in dezelfde kleurstelling is aan te raden, omdat deze verf de stenen beschermt. Het verfsysteem moet dampopen zijn en moet zonder schade aan de steen te verwijderen zijn. Het gebruik van mineralogische verven op gevelstenen is niet toegestaan, omdat deze verven een reactie aangaan met de ondergrond en niet meer reversibel zijn.
Instandhouding van smeedijzer in het exterieur
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_32-2003.pdf
http://www.monumentenwacht.be/nl/uploads/b487.pdf
Zie welstandsnota, gebiedsgericht, Hoofdstuk 11, bijzondere gebieden, objecten en ensembles, winkelpuien, pagina 106, 108 en 109, http://www.maastricht.nl/maastricht/show/id=146254
Zie welstandsnota, reclamebeleid, http://www.maastricht.nl/maastricht/show/id=147985
Het venster en de deurpartij heeft een interessante technische ontwikkeling doorgemaakt op het gebied van bescherming tegen weersinvloeden en afsluiting. Kozijnen hebben zich ontwikkeld van kruiskozijnen met draaiende luiken of ramen in de vijftiende eeuw tot kozijnen met schuiframen met meer comfort door betere aansluitingen in de zeventiende eeuw. In sommige gevallen werd gebruik gemaakt van bestaande kruiskozijnen, waar simpelweg het kruis werd verwijderd en een kalf met onderschuifraam met bovenlicht werd ingepast. Rond 1700 verdween steeds vaker het kalf en deed het bovenschuifraam haar intrede.
Inherent aan de ontwikkeling van het kozijn is de glasfabricage en de mogelijkheid om steeds grotere ruiten te produceren. Het T-raam, bestaande uit drie grote glasvlakken gevat in raamhout en soms nog een 17e eeuws kozijn, verschijnt aan het einde van de 19e eeuw.
Door de toepassing van houten ramen, deuren en kozijnen krijgen veel gevels extra reliëf en diepte. In de 19e eeuw tot de jaren twintig van deze eeuw werden zij vaak sierlijk bewerkt. Zulke ramen vormen daardoor een essentieel onderdeel van de stijl van de gevel.
Is een opening in een muur of wand van een gebouw, waar men doorheen kan kijken. Onder vensters worden alle delen gerekend die samen het venster vormen, zoals het kozijn, de ramen, de luiken, de blinden en de persiennes, met alle daarbij behorende getimmerten, zoals waterdorpels, architraaflijsten, bekroningen en vensterbanken.
Een kozijn is een raamwerk van steen, hout of ijzer, de omranding van een deur of raam, bestaande uit een boven- en onderdorpel en twee of meer verticale stijlen, om een ingangs- of lichtopening te vormen en een glasraam, een deur of een luik in te bevestigen.
Een deur is een afsluiting van toegangen tot ruimten, maar ook een verbinding met het interieur en het exterieur; Onder deurpartijen worden de kozijnen verstaan, alsmede de deuren, de bovenlichten en alle daarbij behorende getimmerten, zoals pilasters, basementen, kroonlijsten en aftimmerlijsten.
Een raam is het gedeelte van het venster waarin het glas is gevat.
In het bijzonder wordt in de bouwkunde met raam het randwerk bedoeld, dat de glazen ruiten omsluit. In het verleden is de term nogal eens niet geheel juist gebruikt. In feite zou men er onder moeten verstaan het kozijn dat glas, raam of deur omsluit.
Een vensterluik is een houten schot of paneel waarmee een venster aan de meestal geheel, soms gedeeltelijk, kan worden bedekt. Afhankelijk van de wens tot toetreding van zonlicht en de mate van bescherming tegen inkijk of inbraak kan een kleiner of groter gedeelte van een vensterluik van "louvrelatten" zijn voorzien. We onderscheiden:
Vensterluiken kunnen een positieve bijdrage leveren aan de energieprestatie. Het gangbaar houden, het opnieuw gangbaar maken van luiken of het opnieuw aanbrengen van luiken die in het verleden zijn verdwenen, kan een goede alternatieve isolerende voorziening zijn.
Een voorzetraam is een raamconstructie die men aan de binnen- of buitenzijde voor een kozijnconstructie aanbrengt, voornamelijk om voor warmte- en of geluidsisolatie te zorgen. Het is in principe een vorm van "dubbel glas" door de toepassing van twee ramen. Voorzetramen aan de buitenzijden zijn ontsierende elementen die het beeld van een pand aantasten en daarmee vanuit monumentaal oogpunt onwenselijk. Indien hier gesproken wordt van voorzetramen worden nadrukkelijk de voorzetramen bedoeld die aan de binnenzijde van de bestaande kozijnconstructie zijn geplaatst. Zie 3.3.3 Beglazing
In de regel is de zwakste schakel in de energiehuishouding van woonhuizen de kierdichting. Omdat de zwakste schakel sterk bepalend is voor de totale energieprestatie van een woning moet bij het isoleren allereerst naar de kierdichting worden gekeken. Het effect van andere maatregelen is immers beperkt wanneer de kierdichting niet toereikend is.
Afhankelijk van het type raam kunnen tochtwerende voorzieningen worden aangebracht. Bij sommige ramen zoals draairamen kan dit eenvoudig door het aanbrengen van tochtstrips. Bij schuiframen ligt dit complexer en zal er naar aangepaste oplossingen moeten worden gezocht.
In dit hoofdstuk is ook het voorzetraam (aan de binnenzijde) als oplossing mee genomen. Een voorzetraam heeft naast kierdichting ook voordelen op het gebied van de totale isolatie van ramen. Oplopend in mate van complexiteit van de ingreep en de bijkomende kosten kan globaal een onderscheid worden gemaakt tussen:
Energietechnisch zijn de verschillende oplossingen, mits goed uitgevoerd, vergelijkbaar. Zo is een raam permanent dichtzetten of de toepassing van kierdichting door kozijnaanpassing qua rendement nagenoeg gelijkwaardig. Het permanent dichtzetten van een raam is een simpele en goedkope oplossing maar daar tegenover staat het nadeel dat het raam niet meer open kan. De keuze tussen de oplossingen is daarom gelegen in de mate van monumentaliteit en het comfort en de gebruikswens van de bewoner. Wanneer isolerende beglazing is toegestaan, kan de keuze van het type kierdichting gekoppeld zijn aan de mogelijkheden die dit glas biedt. Het is dan ook zaak de oplossingen in samenhang te bepalen.
3.3.1 Houten vensters en deurpartijen
Conserveren of verduurzamen van een materiaal om aantasting te voorkomen. In de bouw is voornamelijk bij hout sprake van verduurzaming. Door biologische verschillen tussen houtsoorten zijn er verschillen in de mate waarin verduurzamingmiddel in het hout kan worden gebracht.
Schimmels (zwammen) zijn vaak het gevolg van overmatige vochtproblemen. Het gaat vaak om bouwkundige of bouwfysische gebreken: onvoldoende of geblokkeerde ventilatie, doorslaand of optrekkend vocht in muren, te hoge grondwaterstand, gaten en scheuren in gevels, als ook lekkende goten, daken, leidingen of rioleringen.
Houtrot is het verweren, vermolmen van hout onder invloed van water en lucht. Rottend hout is de ideale voedingsbodem voor insecten als de bonte knaagkever, die het hout dan makkelijker kan eten en verteren.
De oorspronkelijke vensters en deurpartijen zijn mede bepalend voor de verschijningsvorm van het monument. Bestaande historische vensters en deurpartijen dienen daarom gehandhaafd te worden.
Waarom bestaat de wens het raam of de deur te vervangen:
Afhankelijk van bovenstaande conclusie wordt in het kader van de vergunningverlening afgewogen wat men moet vervangen. Gaat het alleen om de onderdorpel of ook om de stijlen en de bovendorpel. Gaat het alleen om de beglazing of ook om het raam? Bij vervangen of schilderwerk dient in sommige gevallen eerst kleuronderzoek te worden uitgevoerd.
De historische waarde van de verschillende onderdelen is bij het maken van de afweging belangrijk.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Indien in het verleden vensters en deurpartijen zijn vervangen door kunststof of aluminium dienen deze in principe bij een vernieuwing teruggebracht te worden in het oorspronkelijke materiaal en op het huidige architectonische gevelbeeld passende wijze. Hierbij dient deugdelijk onderzoek plaats te vinden naar de vroegere situatie door middel van oude foto’s en/ of tekeningen. Het verdient aanbeveling herkenbare nieuwe deuren en vensters te ontwerpen, die zijn geïnspireerd op het bestaande monument en daaraan een nieuwe kwaliteit toevoegen. In zo’n geval moeten voorzieningen ten behoeve van isolatie, zonwering, rolluiken en beveiliging in het ontwerp worden geïntegreerd.
Bij grotere naden als gevolg van scheefstand is het vullen van de naad met een vulmiddel, bijvoorbeeld een schuimrubberachtig product te prevaleren boven PUR-schuim, omdat dit niet reversibel is aan te brengen. Het schuimrubber kan als rugvulling dienen voor de mortelvoeg aan de buitenzijde en aan de binnenzijde kan een afdeklat worden geplaatst.
Nieuwe voorzieningen ten behoeve van isolatie, zonwering, rolluiken en (doorval)beveiliging moeten aan de binnenzijde worden aangebracht, tenzij aangetoond kan worden dat deze voorzieningen in de historische situatie aanwezig waren. Zie ook welstandsnota, gebiedsgerichte deel, Hoofdstuk 11, Bijzondere gebieden, objecten en ensembles, buitenzonwering, pagina 109 en 110, http://www.maastricht.nl/maastricht/show/id=146254
Het aanbrengen van rolluiken aan de buitenzijde is niet toegestaan omdat dit afbreuk doet aan het architectonisch ontwerp. Bestaande rolluiken die niet bij het oorspronkelijk ontwerp horen mogen in principe niet vervangen worden. Zie ook welstandsnota, Hoofdstuk 11, gebiedsgerichte deel, Bijzondere gebieden, objecten en ensembles, buitenbeveiliging, pagina 110, http://www.maastricht.nl/maastricht/show/id=146254
Door het aanbrengen van deurdrangers sluit een deur automatisch waardoor tocht en warmteverlies wordt voorkomen. Bij deuren met een monumentale waarde kunnen echter problemen ontstaan. Plaatsing van een deurdranger met een opdekplaat en glijarm is meestal niet mogelijk wanneer een deur bijvoorbeeld een geprofileerde kozijnlijst bevat.
Het conserveren en repareren van historische houten vensters en deurpartijen:
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_14-2004.pdf
Instandhouding van historische houten vensters:
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_07-2004.pdf
Onderhoud van buitenschrijnwerk:
http://www.monumentenwacht.be/nl/uploads/b128.pdf
Biologische aantastingen in hout:
http://www.monumentenwacht.be/nl/uploads/b82.pdf
3.3.2 Stalen vensters en deurpartijen
Begin van de 20e eeuw maakte de architectuur verschillende vernieuwingen door, waaronder het gebruik van stalen ramen. Geheel nieuw was dit niet, want al vanaf de zestiende eeuw werden ook gietijzeren ramen toegepast. Het toenemende gebruik van stalen ramen, deuren en kozijnen kan verklaard worden door de ontwikkeling van het gewalste profiel, waardoor kwalitatieve en goedkope productie binnen handbereik kwam. Stalen gevelkozijnen kwamen voornamelijk voor in de periode tussen 1920 en 1970. Het stalen kozijn werd veelvuldig toegepast in architectonische ontwerpen van de architectuurstromingen het ‘Nieuwe Bouwen’ en ‘de Stijl’.
Stalen vensters en deurpartijen mogen alleen worden vervangen indien herstel niet mogelijk is.
Waarom bestaat de wens het raam of de deur te vervangen:
Afhankelijk van bovenstaande conclusie wordt in het kader van de vergunningverlening afgewogen wat men moet vervangen. Gaat het alleen om de onderdorpel of ook om de stijlen en de bovendorpel. Gaat het alleen om de beglazing of ook om het kozijn? Bij vervangen of schilderwerk dient in sommige gevallen eerst kleuronderzoek te worden uitgevoerd. Ook bij reparaties van het stalen kozijn dient goed kleuronderzoek te worden uitgevoerd aangezien de ondergrond meestal wordt gestraald. De historische waarde van de verschillende onderdelen is bij het maken van de afweging belangrijk.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
In geval van vervanging dient rekening te worden gehouden met de verfijnde detaillering en profilering in het bestaande gevelbeeld. Te vervangen stalen ramen dienen derhalve in staal worden uitgevoerd. Aluminium profielen zijn zwaarder dan de rankere staalprofielen en doen daarmee afbreuk aan de architectonische verschijningsvorm.
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/racm_brochure_techniek_48.pdf
Onderhoud van stalen schrijnwerk:
http://www.monumentenwacht.be/nl/uploads/b130.pdf
In de twintigste eeuw ontstaan verschillende toepassingen van vensterglas, waaronder gelamineerd glas, dubbel glas, gehard glas. Het dubbelglas “Thermopaneglas” is in de jaren ’30 in Amerika ontwikkeld. In 1948 wordt dubbele beglazing voor het eerst in Nederland geïntroduceerd en is sinds de oliecrisis in de jaren ’70 veelvuldig hier toegepast. Tegenwoordig wordt bij nieuwbouw en renovatie veel HR+ glas toegepast met hoog rendement, waarbij de stelregel geldt: hoe breder de luchtspouw des te beter de isolatie van het glas.
In oude monumentale gebouwen wordt van oudsher enkel glas toegepast en hierop zijn veelal ook de kozijnen en bijhorende raamvleugels afgestemd. Oud historische glas is, afhankelijk van het type, te herkennen aan de hierboven omschreven kenmerken als ronde of rechte trekstrepen, de fijne brekingsindex en speels karakter.
De detaillering van ramen is sterk bepalend voor de uitstraling van een cultuurhistorisch waardevol pand. Veel oude ramen zijn te rank gedetailleerd voor het dubbel glas dat tegenwoordig in de handel is. Om Hr++ glas te kunnen plaatsen moeten ramen overwegend worden vervangen. Naast dat het bij monumenten ten kosten kan gaan van een historisch waardevol raam hebben de voor het standaard dubbel glas noodzakelijke, zwaardere profielen een andere uitstraling van het pand tot gevolg.
Er zijn echter alternatieve beglazingssystemen in de handel die in veel gevallen wel verenigbaar zijn met de historische detaillering of er kan gekozen worden voor een achterzetraamsysteem. De verschillende oplossingen verschillen niet alleen in kosten maar ook in rendement.
Een punt van aandacht bij beglazing is de spiegeling. Het ouderwetse getrokken glas spiegelt veel minder dan het moderne floatglas. Bij dubbel glas is deze spiegeling hoger door de dubbele breking van het licht (twee ruiten). Zo kan het zijn dat omwille van het monumentale karakter of de beeldkwaliteit, een hogere spiegeling als ongewenst wordt beschouwd.
Het is aan te bevelen om per gevel of pand eenzelfde beglazingssysteem te kiezen omwille van de uniformiteit. Verschillende soorten glas kunnen immers een verschil in spiegeling en kleur opleveren.
Binnen vensterglas onderscheiden we de volgende types en historische ontwikkeling:
Dit type glas is toegepast vanaf de zevende eeuw tot het begin van de twintigste eeuw. Door een klomp vloeibaar glas aan een stok onder grote snelheid in de lengterichting van de stok te laten roteren transformeerde het glas in een ronde schijf. Na afkoeling werd de schijf in ruitvormige stukjes verdeeld, zodat er zo min mogelijk restafval ontstond. Opvallend aan schijvenglas zijn de rondlopende strepen, die ontstaan tijdens het draaien. Wanneer in plaats van een stok een blaaspijp wordt gebruikt ontstaat in plaats van een schijf een platte bol. Nadat de bol op een pontilijzer wordt geplaatst kan de blaaspijp worden losgesneden. Door het ijzer rond te draaien en het gat te vergroten ontstaat een grotere en dunnere schijf glas.
In de elfde eeuw lukt het om met een blaaspijp een druppel glas langzaam op te blazen en deze heen en weer te slingeren, totdat er een lange holle cilinder van glas ontstaat. Door de cilinder aan de uiteinden en in het vlak open te snijden en vervolgens in een strekoven uit te rollen, ontstaat een vlakke glasplaat met de kenmerkende fijne lichtbreking en het speelse karakter. Cilinderglas werd in gebouwen tot 1915 veelvuldig toegepast. Na 1915 wordt plaats geruimd voor het ‘getrokken glas’ in de vorm van enkele beglazing.
Al vanaf midden negentiende eeuw wordt gezocht naar een alternatief voor het cilinderglas. Experimenten zijn er op gericht om uit met vloeibaar glas gevulde baden brede en langgerekte banen te trekken met minder spanning en trekstrepen en waarmee grotere glasoppervlakken konden worden gerealiseerd. Voor een hoge kwaliteit blijkt luchttoevoer noodzakelijk en een balk die in het bad vlak onder het oppervlak van het vloeibaar glas wordt aangebracht.
In 1959 wordt een nieuw productieproces ontdekt, waarbij vloeibaar glas wordt uitgegoten over een bad met vloeibaar tin, waar het op blijft drijven. Door de eigenschappen van tin en het vloeibaar glas wordt menging voorkomen en ontstaan aan de onderzijde van de glasplaat een glad oppervlak. Door verhitting van bovenaf ontstaat ook aan de bovenzijde een glad oppervlak. De snelheid waarmee het glas over de tin wordt voortgeduwd bepaalt de dikte van het glas.
Onder monumentenglas wordt verstaan glas met een beperkte dikte en met een "oude" uitstraling. Het wordt toegepast in monumentale gebouwen waar de bestaande kozijnen, met de smalle glassponningen, gehandhaafd moeten blijven. Het is ontwikkeld om een hogere isolatiewaarde te bereiken in monumenten en historisch waardevolle gebouwen. Monumentenglas kan bestaan uit dubbelglas met een hele kleine spouw, gevuld met hoogwaardig gas, of uit gelaagd glas met een laag folie tussen de bladen.
De isolatiewaarde van een raam met monumentenglas past goed bij een monumentaal gebouw. Het is van groot belang op de isolatiewaarden van de verschillende uitwendige scheidingsconstructies op elkaar af te stemmen om ongewenste vocht- of schimmelproblemen te voorkomen, door te hoge isolatiewaarde van een van de onderdelen..
Monumentenglas kan worden uitgevoerd in getrokken glas, waardoor men de zachte, onregelmatige spiegeling behoudt die juist zo karakteristiek is voor gevels in historische gebouwen en monumenten.
Glas is een van meest in het oog springende bestanddelen van een gevel of façade. De reflectie en de structuur van het glas bepaalt vaak de vormgeving en van gevel- en straatbeeld en is bepalend voor de karakteristiek en belevingswaarde van gevel(s).
Historisch glas dient zoveel mogelijk gehandhaafd te blijven.
Met het vernieuwen van dit historische glas gaat een waardevolle substantie verloren.
Waarom bestaat de wens het glas te vervangen:
Er dient middels deugdelijk onderzoek t worden geanalyseerd hoe authentiek het glas is. Over het algemeen kan gesteld worden hoe kleiner de ruiten en hoe meer roeden, hoe ouder het glas.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Indien de ramen en het glas historisch waardevol zijn dienen aan de binnenzijde voorzetramen, houten zomerblinden, luiken of markiezen toegepast te worden ten behoeve van isolatie of comfortverbetering. Hierbij is het van belang dat de isolatiemethoden van glas, kozijn en gevel op elkaar afgestemd worden.
Voorzetramen mogen geen afbreuk doen aan de waarde van het interieur en dienen zo min mogelijk roeden te bevatten. Indien dit niet mogelijk is dienen de roeden donker geschilderd te worden en dezelfde raamindeling te hebben als de buitenramen. Een zorgvuldige plaatsing in de negge en zorgvuldige detaillering en profilering met betrekking tot kozijnen, aftimmering van de dagkant en aftimmerlatten is hierbij van belang.
Het monumentenglas dient zo dun mogelijk te zijn. Dubbel glas met een luchtspouw geeft een dubbele spiegeling en dient daarom te worden vermeden. Behoud van de bestaande kozijnen en raamvleugels is daarbij het uitgangspunt. Het is afhankelijk van de kozijnprofilering of monumentenglas toepasbaar is. Dit wil zeggen dat het vervangen van het glas niet de reden mag zijn om in goede staat verkerende kozijnen en ramen te vervangen vanwege de beperkte sponningbreedte.
Indien het glas vervangen moet worden vanwege technische redenen dient hetzelfde type glas en dikte gebruikt te worden indien dit verkrijgbaar is. Getrokken glas heeft de voorkeur ten opzichte van floatglas. Dit glas is verkrijgbaar tot een maximale handelsmaat van 1240 x 1860 mm met een dikte van 3-4 mm. Het kan voorkomen dat sommige glassoorten niet meer geproduceerd worden.
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_43-2005.pdf
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/racm_brochure_techniek_46.pdf
De term glas-in-lood wordt gebruikt voor een raamwerk met H-vormige loodstrippen of -lijsten waarin een groot aantal, vaak gekleurde, ruiten is aangebracht. Het raam wordt vervolgens gekit om het wind- en waterdicht te maken en het te verstevigen. Bij grotere ramen worden ondersteunende brugstaven aangebracht om de ramen te dragen.Vooral in kerken, oude herenhuizen of gebouwen van begin twintigste eeuw werd het materiaal veelvuldig toegepast. Glas-in-lood is zeer gevoelig voor vandalisme of weersinvloeden.
Op blank of gekleurd glas kunnen kleuren of schilderingen worden aangebracht. Bij temperaturen van ca. 610 graden Celcius branden deze kleuren of voorstellingen in het glas. Voor het inbranden werd in de middeleeuwen bruin vloeiglaspoeder gebruikt. Later werden zilververbindingen of metaaloxiden gebruikt of werden gekleurde glasscherven als email ingebrand. Een glas-in-lood raam kan dus bestaan uit gebrandschilderde ruitjes.
Glas-in-lood en gebrandschilderd glas zijn in het oog springende bestanddelen van een gevel of façade en zijn bepalend voor de karakteristiek en belevingswaarde van gevel(s). Historisch glas-in-lood en gebrandschilderd glas dienen zoveel mogelijk gehandhaafd te blijven. Met het vernieuwen van dit historische glas gaat een belangrijke en waardevolle substantie verloren.
Er kan, afhankelijk van de omvang van het raam, een aantal oplossingen worden toegepast om de warmte-isolatie met behoud van de ramen, te verbeteren: Het voorzetraam aan de buitenzijde; het voorzetraam aan de binnenzijde, het opnemen in een dubbele beglazing en de museale opstelling. Welke methode gekozen wordt is afhankelijk van de situatie en bijkomende factoren.
Deugdelijk onderzoek is noodzakelijk. Het dient gericht te zijn op aanwezigheid van vocht, conditie van mortel rondom het venster, conditie van brugstaven en loodnet, glas.
Waarom bestaat de wens het glas te vervangen:
Cultuurhistorisch onderzoek kan behulpzaam zijn bij de analyse naar de authenticiteit het glas is. Analyseer hoe authentiek het glas is. Hierbij kan cultuurhistorisch onderzoek helpen.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Het toepassen van een voorzetraam aan de buitenzijde heeft bij glas in lood de voorkeur daar het waardevolle glas in lood tevens tegen weersinvloeden en vandalisme wordt beschermd. Bij een voorzetraam aan de buitenzijde wordt een plaat veelal gehard glas of isolerende beglazing voor het glas in lood geplaatst waarbij het glas in lood op zijn oorspronkelijke plek blijft.
Museale opstelling; Deze opstelling wordt toegepast met glas in loodramen die een hoge kunsthistorische waarde hebben en is bedoeld om het glas te beschermen. Op de plaats van het glas in lood wordt nieuw al dan niet geïsoleerd glas geplaatst en het glas in lood wordt in een nieuw frame achter (aan de binnenzijde) dit glas geplaatst.
Bij een voorzetraam aan de binnenzijde wordt een plaat glas of isolerend glas achter het glas in lood geplaatst, waarbij het glas in lood op zijn oorspronkelijke positie blijft. Het plaatsen van ongeïsoleerd enkel glas heeft energetisch relatief een beperkt effect en kan condensvorming aan de binnenzijde veroorzaken. Het is derhalve minder geshikt bij monuemntaal glas in lood.
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_41-2004.pdf
Onderhoud en restauratie van glas-in-lood
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_42-2004.pdf
Aantasting van gebrandschilderd glas en glas-in-lood
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_31-2002.pdf
3.4 Gevelafwerking & schilderwerk
Via de gevel, muur of wand die grenst aan de buitenlucht of aan een onverwarmde ruimte kan veel warmte verloren gaan of geluid of koude binnendringen. Om verlies of indringing van warmte of koude of geluidsoverlast tegen te gaan kan aan de binnen- of buitenzijde isolatie worden aangebracht. Het isoleren van buitenmuren levert bij oude gebouwen relatief de meeste problemen op. Oudere gebouwen zijn zodanig gebouwd dat gevelisolatie aan de binnenzijde niet overal kan worden doorgezet. Op de koudere plekken die hierdoor ontstaan, koudebruggen genaamd, kan condens optreden die tot vochtplekken en schimmelvorming kunnen leiden. Ook ontstaat het risico tot inwendige condensatie. Plaatselijk kan de constructie hierdoor erg nat worden hetgeen tot bijvoorbeeld rottende houten balken en roestende ijzeren gevelankers leidt. Zo kan een gebouw, dat misschien al honderden jaren in een prima conditie verkeert, in enkele jaren kapot gaan. De gebouwen worden ‘thermisch lek’ waardoor koudebruggen bijna niet zijn te voorkomen en zal het isolatieniveau wat lager moeten worden gehouden. De toepassing van een luchtspouw is vaak nog lastiger te realiseren dan de isolatie rechtstreeks tegen de buitenmuur. Dit maakt dat het aanbrengen van isolatiemateriaal aan de binnenzijde voor een gemiddelde woning een energieverbetering betekent van slechts 8%. De investering heeft dus in verhouding een beperkt rendement.
Panden van vóór 1900 zijn doorgaans uitgevoerd met massieve muren. Vanaf de eeuwwisseling wordt de spouwmuurconstructie geleidelijk aan toegepast. Vanaf de jaren ’30 van de twintigste eeuw voert de spouwmuur de boventoon en vanaf de jaren ’40 worden alleen nog maar spouwmuurconstructies toegepast. Tot de jaren ’70 zijn spouwmuren in de regel ongeïsoleerd uitgevoerd. Wanneer in een gebouw spouwmuren aanwezig zijn kan het isolatiemateriaal van buitenaf in de spouw worden aangebracht.
Bij het toepassen van gevelisolatie aan de buitenzijde worden harde kunststof isolatieplaten op de gevels bevestigd. Vervolgens wordt een dunne sierpleisterlaag aangebracht die voorzien is van een glasvezelwapening. De pleisterlaag wordt doorgaans uitgevoerd in lichte kleuren omdat donkere kleuren meer thermische spanningen oproepen. Een nadeel is dat het uiterlijk van het pand volledig wijzigt, en dus voor monumenten niet toepasbaar.
Het nemen van milieubewuste en energiezuinige maatregelen wordt gestimuleerd indien de aanwezige monumentale waarden, alsmede de technische en fysische condities niet worden aangetast. Een zorgvuldige afweging dient, aan de hand van de specifieke omstandigheden, in het kader van de vergunningverlening te geschieden.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Bij strijkbalken moet tussen de muur en de balk minimaal 25 mm isolatiemateriaal kunnen worden aangebracht om condensatieproblemen te voorkomen. De binnenisolatie dient niet over een strijkbalk of strijkspant (de eerste balk / spant evenwijdig aan de gevel) aangebracht te worden. De strijkbalk of strijkspant mag niet verplaatst worden, tenzij de monumentale waarden niet worden aangetast. Zie ook kapspant
http://www.monumenten.nl/site/nl-nl/Themas/Energiebesparing+in+monumenten.htm
Impregneren is het doordrenken van een poreuze vaste stof met een product om deze te verduurzamen, vochtwerend te maken of onbrandbaar te maken. Hout kan worden verduurzaamd door onder druk een schimmelwerend product in het hout aan te brengen. Het waterafstotend maken van een gevel of voorkomen van vochtdoorslag door middel van een impregneermiddel wordt hydrofoberen genoemd.
Onderzocht moet worden of impregneren noodzakelijk is om het beoogde effect te bereiken. Er dient onderzocht te worden welke gevolgen het impregneren heeft op de vochthuishouding van de gevel. Er dient onderzocht te worden waar het vochtprobleem vandaan komt. Hydrofoberen is alleen toegestaan in uitzonderlijke gevallen en alleen na uitgebreid onderzoek van deskundigen.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/racm_brochure_techniek%201.pdf
In de tegenwoordige restauratiepraktijk worden decoratieve en geornamenteerde afwerklagen op wanden en plafonds met stucwerk aangeduid, terwijl de term pleisterwerk wordt gehanteerd voor vlakke lagen op gevels en binnenmuren. Pleisterwerk is een stucmethode, waarbij een dunne laag specie van kalk en/of cement en gips met zand van enkele millimeters tot enkele centimeters dik vlak op de muur wordt aangebracht.
We onderscheiden verschillende typen pleisterwerk:
Afhankelijk van locatie, functie en stijlperiode is het oppervlak van pleisterwerk op verschillende wijze behandeld of afgewerkt:ruw, glad, geschuurd, waaiervorm, gekamd, boerenpleister, ornamenten waarbij de verscheidene stijlperioden herkenbaar en van belang zijn! Verven en behandelen van pleisterwerken m.b.v. witkalk en/of in ieder geval altijd een verf op basis van mineralen. Ook natuursteenimitatie, blokpleister en sgraffito (figuratie in twee lagen stucwerk in verschillende kleur) zijn vormen van pleister- of stucwerk die voorkomen in Maastricht.
Voor stucwerk en natuursteenimitatie zie ook Interieur > plafond- en wandafwerkingen
Pleister- en stucwerk werd aangebracht om gevels te beschermen en te verfraaien. Behoud van historisch pleister- en stucwerk staat voorop.
Indien er schade aan het pleister- en stucwerk is geconstateerd, dient deugdelijk onderzocht te worden wat de oorzaak is.
De samenstelling van het bestaande pleister- en stucwerk dient onderzocht te worden. Van belang is de aanwezigheid van zouten en vocht.
Voorafgaand aan de werkzaamheden dient daarnaast een deugdelijk onderzoek naar historische afwerklagen en kleurlagen in de ondergrond plaats te vinden.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Monumenten verdienen onze zorg: gevelafwerking
http://www.monumentenwacht.be/nl/uploads/b135.pdf
Bij restauratie of onderhoud kunnen verflagen worden aangebracht op onderdelen van de architectuur omwille van beschermende factoren tegen externe en interne invloeden of esthetische factoren (mits historisch verantwoord). We spreken van ‘historische’ verflagen als het gaat om schilderwerk dat in het verleden is aangebracht omwille van esthetische, decoratieve of functionele redenen en waarbij gebruik is gemaakt van traditionele technieken en materialen.
Het kleurgebruik vormt een wezenlijk onderdeel van de uitstraling van een monument waardoor toepassing ervan dient aan te sluiten bij de historie en de karakteristiek van het pand of object.
Behoud van de historische verflagen en bestaande kleurstelling staan voorop.
Bij het wijzigen van de kleur vormt de nota ‘Maastricht in Kleur’ uit 1996 het uitgangspunt.
Bij het wijzigen van kleur van gevel of houtwerk dient een historisch kleurenonderzoek de wijziging te motiveren. Een dergelijk onderzoek kan zich zowel richten op een onderzoek ter plekke naar de oorspronkelijke afwerkingslagen of een archiefonderzoek via bronnen of fotomateriaal. Advies van een gespecialiseerde kleurendeskundige is hierbij aan te raden. (via Stichting Kleur Buiten www.kleurbuiten.nl of Restauratie Atelier Limburg).
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden dient de kleur en verfsoort via een kleurenvoorstel met kleurencodering en eventueel via proefvlakken ( van circa 50 bij 50 cm groot en op een aan de achterzijde of niet zichtbare plek) in overleg met de vergunningverlener/bouwinspecteur van de gemeente Maastricht worden bepaald.
Gevels moeten met een damp-open product worden geschilderd en niet film-vormend (folievorming). Dit kan met een minerale verf, olieverf of eventueel met een zuivere siliconenhars-emulsieverf. Dit is van belang omdat het afsluiten van een constructie ernstige gevolgen kan hebben voor gevels, balken of kozijnen. Inwendige condensatie kan verrotting en verval veroorzaken.
Het is niet toegestaan om openingen tussen kozijn en muur met kit af te dichten. De naden tussen kozijn en gevel kunnen met een damp-open voeg van kalkspecie worden afgedicht. Door kit als materiaal te gebruiken op oude houten constructies kan de mogelijkheid tot uittreding van vocht worden geblokkeerd.
Zie de nota “Maastricht in kleur” uit 1996
http://www.maastricht.nl/web/Beleid/Beleid/Stadsontwikkeling/Stadsontwikkeling/B_e_l_e_i_d_s_t_a_d_s_o_n_t_w-tonenop/Cultureel-erfgoed.htm
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_25-2005.pdf
Monumenten verdienen onze zorg: gevelafwerking
http://www.monumentenwacht.be/nl/uploads/b135.pdf
Reinigen is een handeling om materiaal (vuil, stof, verf etc. ) te verwijderen dat zich op een verkeerde plaats bevindt. Dit materiaal maakte oorspronkelijk geen onderdeel uit van de ondergrond, maar heeft zich daar mee gemengd of op afgezet. Vuil is vaak een product dat zich afzet op een materiaal en daardoor het oppervlak aantast of verandert of is een residu van een chemische reactie of chemisch proces tussen het oorspronkelijke materiaal and chemische stoffen uit de omgeving. Reinigen is in feite het wegnemen van materiaal om de chemische stabiliteit te verbeteren en maakt daardoor onderdeel uit van een stabilisatieproces.
We onderscheiden mechanisch, chemisch en op waterbasis reinigen, waarin een onderverdeling gemaakt kan worden tussen nat- en droog reinigen.
Voorbeelden van reinigingsmethoden zijn droog afborstelen met een zachte borstel, afborstelen met een zachte borstel en lauw water, reinigen onder lage of hoge druk of met stoom, reinigen met lasers, reinigen door te stralen, mechanische reinigen door middel van speciale borstels, beitels of schuurmachines, zelfreinigende verfsystemen, verfafbijt, enz.
Het reinigen van gevels dient altijd zeer terughoudend te worden uitge¬voerd om aantasting van het historische materiaal te voorkomen en historisch beeld te handhaven.
Reinigen van gevels is slechts toegestaan indien de verontreiniging schade kan veroorzaken aan de gevel of een gevel dermate vervuild is dat de architectonische expressie volledig verloren gaat.
Het behoud van de bestaande huid en patinalaag is altijd van belang.
Er dient aangetoond te worden dat het reinigen noodzakelijk is vanwege technische redenen of omdat de huidige toestand afbreuk doet aan het ontwerp.
Er dient daarbij onderzoek plaats te vinden naar het materiaal en de oorzaak van de vervuiling om de juiste reinigingsmethode te kunnen kiezen. Is het de oorspronkelijke patina of vervuiling lucht, verkeer of industrie, enz.? Wat zijn de kenmerken van het materiaal, wat is het karakter, hoe kwetsbaar is alles, hoe is de muur geconstrueerd, is hij massief of voorzien van spouw, zijn er roestende ankers aanwezig enz.?
Schades, oorzaken en oplossingen
Wat voor de ene gevel en/of materiaal een geschikte reinigingsmethode is, kan een andere gevel of materiaal ernstig beschadigen. Het is derhalve onmogelijk om een uniforme reinigingsmethode aan te geven. In het kader van de vergunning aanvraag zal, aan de hand van de specifieke omstandigheden, beoordeeld worden of en middels welke methode van reiniging kan worden toegepast.
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Het (grit)stralen van baksteen muurvlakken en het gebruik van water onder hoge druk is niet toegestaan. Het beschadigt de opperhuid van de stenen, waardoor de poriën van de steen worden blootgelegd. Deze beschadigingen leiden hierdoor tot ongewenst vocht- en zouttransport. Bovendien kunnen er beschadigingen aan het voegwerk optreden. Hardstenen en zandstenen onderdelen verliezen door het gritten de karakteristieke oppervlaktebewerking (bouchardeerslag of frijnslag) en het natuurlijke patina.
Indien een monumentale gevel met graffiti is beklad, moet eerst worden vastgesteld welk type verf is gebruikt. Vervolgens kan de reinigingstechniek worden bepaald, waarbij rekening moet worden gehouden met de schade die de reinigingsmethode kan aanrichten. De reiniging dient bij voorkeur binnen 24 uur plaats te vinden.
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_39-2004.pdf
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_17-2001.pdf
http://www.maastricht.nl/web/GemeenteLoket/Alle-producten-en-diensten/Productpagina.htm?dbid=1153&typeofpage=79906
R.P.J. van Hees, L.J.A.R. Klugt van der, Het voorkomen en bestrijden van gevelbekladding, uitgave van Stichting Bouwresearch, (Rotterdam 1991)
Het geheel van dragende houten bouwelementen van een dak wordt de kapconstructie genoemd. Op basis van de wijze van ontstaan en ondersteuningswijze zijn in de schuine kap de volgende kappen te onderscheiden: een sporenkap, een gordingenkap en een stijlenkap. Aan het eind van de negentiende eeuw komt ook de mansardekap voor. Deze werd gemaakt om extra ruimte te winnen.
In Maastricht komt vooral de Maaslandse kap voor. Bij deze kap, die doorgaans parallel loopt aan de straat, zijn de gordingen in het dakvlak verbonden door diagonale stijlen.
Behoud en herstel van de bestaande constructie is het uitgangspunt. Zoveel mogelijk houtwerk dient gehandhaafd te worden.
Kapconstructies dienen goed geventileerd te blijven. Het afdichten met bijvoorbeeld PUR-schuim verstoort de ventilatie en kan tot verstikking en houtrot leiden. Eventuele kierdichting moet in samenhang met het isoleren van de kap worden aangebracht.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Indien aangetoond kan worden dat het herstel en restauratiewerkzaamheden niet voldoen, kunnen noodzakelijke versterkingen of stabiliteitsvoorzieningen permanent worden aangebracht. Bij het hanteren van staal moet onderzocht worden of dit negatieve consequenties heeft voor het bestaande houtwerk doordat staal een andere werking heeft. Hierbij moeten overbodig geraakte historische delen van de constructie gehandhaafd blijven. Een en ander dient te worden beoordeeld in het kader van de vergunningaanvraag.
Bij insecten- of schimmelbestrijding dient een methode gekozen te worden die het houtwerk niet of zo min mogelijk aantast. Vergassen of oppervlaktebehandeling heeft de voorkeur. Injectiegaten tasten het oorspronkelijke materiaal in grote mate aan en zijn daarom slechts in zeer uitzonderlijke gevallen toegestaan. Geadviseerd wordt om een erkend bedrijf hierbij in te schakelen.
Preventieve bestrijding van insecten in hout:
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/racm_brochure_techniek_47.pdf
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/racm_brochure_techniek_21.pdf
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/racm_brochure_techniek_22.pdf
Biologische aantastingen in hout:
http://www.monumentenwacht.be/nl/uploads/b82.pdf
3.5.2 IJzer en stalen kapconstructies
Een ijzeren of stalen kapconstructie is het samenstel van gietijzeren, smeedijzeren of stalen onderdelen die de dakbedekking draagt. Vooral in de negentiende eeuw werd gietijzer toegepast voor kaponderdelen. Het materiaal gietijzer raakte langzaam weer in onbruik vanwege het brosse karakter van het materiaal en de relatief lage trekbelasting die het materiaal aan kan.
Een illustratief voorbeeld van een ijzeren kapconstructie is het franse spant ofwel Polonceauspant. Dit spant is ontworpen voor stationsoverkappingen of markthallen om grote afstanden te kunnen overspannen en is in staat om druk- en trekkrachten op te vangen doordat het is opgebouwd uit driehoeken. Andere typen spanten zijn Belgische, Duitse of Engelse spant. In de twintigste eeuw neemt de staalconstructie een toevlucht in vooral de utiliteitsbouw.
Waardevolle constructieve ijzeren of stalen onderdelen dienen te worden gehandhaafd en indien nodig hersteld, tenzij aantoonbaar is dat herstel niet mogelijk is.
Indien onderdelen van de staal- of ijzerconstructie niet meer voldoen dient te worden aangetoond dat deze constructief niet meer voldoen.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
http://www.joostdevree.nl/shtmls/polonceau_spant.shtml
Een dak is een overdekking van een gebouw of onderdeel er van, bestaande uit een of meer hellende vlakken (schilden) of uit één horizontaal vlak, ten behoeve van bescherming van het interieur tegen zon, regen en andere schadelijke weersinvloeden. Een veel voorkomende dakvorm is het zadeldak met twee tegen elkaar geplaatste hellende schilden. Andere bekenden dakvormen zijn het lessenaarsdak met één hellend dakvlak, het tentdak met in één punt samenkomende driehoekige schilden, het wolfdak, het mansardedak, het sheddak, koepeldak enz.
De kappen lopen bij Maastrichtse panden bijna altijd parallel aan de straat met een grote overstek. Deze dakconstructie zorgt voor een goede regenwater-afvoer.
In Maastricht komen hoofdzakelijk zadeldaken voor. Bij woonhuizen in de binnenstad komen vanaf eind achttiende / begin negentiende eeuw ook mansardekappen voor.
De bestaande dakvorm dient gehandhaafd te blijven en dient een gesloten karakter te hebben.
Wanneer meer daglichttoetreding in de kap is gewenst dient de noodzaak te worden gemotiveerd. Functiewijziging alleen is hierbij geen garantie voor toestemming. Soms is een dak dermate waardevol dat er geen openingen mogelijk zijn.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Toegankelijkheid van zolders, kapruimtes, daken en goten:
http://www.monumentenwacht.be/nl/uploads/b83.pdf
3.5.4 Dakbeschot en dakisolatie
Een dakbebording of dakbeschot is een bedekking van een kap, bestaande uit over de gordingen of de daksparren aangebrachte planken of delen (vroeger borden). Deze worden meestal in verticale richting gelegd bij een pannendak (staande bebording), in horizontale richting bij leibedekking (liggende bebording).
Via het dak dat de barrière is tussen de buitenlucht en een verwarmde ruimte kan veel warmte verloren gaan of koude binnendringen. Voor het na-isoleren van daken bestaan verschillende oplossingen. De keuze ervan hangt af van het type dak, de aansluitingen op goten en gevels en het type dakbedekking.
Het aanbrengen van isolatiemateriaal bij daken kan van buiten af, een zogenaamd warm dak, of van binnen uit, een zogenaamd koud dak. Technisch gezien is een warm dak te verkiezen boven een koud dak, omdat de kans op vochtproblemen bij een koud dakconstructie groter zijn dan bij een warm dak. Aan een warm dakconstructie daarentegen kleven een aantal nadelen. Het heeft grote gevolgen voor de aansluitingsdetails, wat veelal vanuit monumentenoogpunt niet wenselijk is. Bij een koud dak kan onder en tussen de gordingen en sporen worden geïsoleerd of op de gordingen en sporen.
Het bestaande dakbeschot dient gehandhaafd te blijven.
Indien de kap geïsoleerd gaat worden dient de noodzaak aangetoond te worden en de wijze van isolatie te worden gemotiveerd.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Isolatie van de kap via de buitenzijde (‘warm-dak constructie’), mag alleen worden toegepast indien voldoende ruimte onder de bovenrand van de topgevel of brandgevel aanwezig is. Bij weinig ruimte kan eventueel gewerkt worden met een verholen goot. Bij een met leien gedekt dak zijn verholen goten echter niet toegestaan.
Bij toepassen van een warm dak constructie moet de denkbeeldige lijn die men van het dakvlak doortrekt in de goot liggen. Een handige maatstaaf is wanneer een ladder vlak op het dak wordt geplaatst (t.b.v. onderhoud, schoorsteenvegen etc.) deze nog in op de gootbodem kan rusten. Het veranderen of aanpassen van de gootdetails vanwege het toepassen van buitenisolatie is niet toegestaan.
Bij meerdere panden onder één dak is het sterk aan te bevelen om het aanbrengen van het isolatiemateriaal bij een warm dak constructie collectief te laten plaats vinden. Immers wanneer het ene pand een dikker dakpakket krijgt en het andere niet, ontstaan er sprongen in het dak. Bij beschermde monumenten is afzonderlijke isolatie vanaf de buitenzijde van dakvlakken die deel uitmaken van een doorlopend dakvlak niet toegestaan.
Bij isolatie met een geventileerde spouw dient deze minimaal 30 mm tussen het beschot en het isolatiemateriaal te zijn. Deze luchtspouw dient geventileerd te worden met buitenlucht. Het is van belang dat deze ventilatie goed gewaarborgd is omdat anders vochtproblemen kunnen ontstaan die leiden tot een rottende dakconstructie. Ook moet een dampremmende laag moet aan de binnenzijde worden aangebracht en naadloos doorlopen. In de praktijk is gebleken dat het boren van een paar gaten onder en boven in het dakbeschot op termijn ontoereikend is. De gaten kunnen door o.a. vuil en stof dicht slibben. Het is derhalve aan te bevelen voldoende ventilatieroosters aan te brengen.
Bij isolatie rechtstreeks tegen het dakbeschot dient het isolatiemateriaal naadloos aan te sluiten op het dakbeschot en geen luchtruimtes bevatten. Ook moet de dampremmende laag moet aan de binnenzijde worden aangebracht en naadloos doorlopen. Wanneer dit niet het geval is kunnen er vochtophopingen ontstaan waardoor het dakbeschot of de dakconstructie kan gaan rotten. Vaak ontstaan in de praktijk bij deze oplossing veel problemen door een onzorgvuldige uitvoering of het niet volledig vlak zijn van het beschot en het uitzakken van het isolatiemateriaal.
Een dakpan is een uit klei gebakken tegel of gevormd beton als bedekking van een dak, schubsgewijs over elkaar liggend. De kleuren variëren meestal van rood (roodoranje), grijs tot zwart.
In de loop der eeuwen zijn verschillende soorten pannen geproduceerd: oud hollandse, tuile du nord, vlakke muldenpan, kruispannen ook wel boulet pannen genaamd, verbeterde hollandse pan, opnieuw verbeterde hollandse dakpan, glazen dakpannen (als looplicht).
Afhankelijk van de positie op het dak onderscheiden we de volgende typen dakpannen: gevelpannen, onder – en bovenpan, nokvorsten, eindvorsten, broekstukken, ventilatiepannen, chaperonpan, knikpan e.d.
In de Maastrichtse binnenstad zijn de meeste daken gedekt met blauwgrijze pannen, die refereren aan de periode dat de meeste gebouwen nog met leien waren gedekt. Oud Hollandse dakpannen zijn in deze stad nagenoeg de oudste pannensoort, behoud ervan is daarom gewenst indien de kwaliteit en hoedanigheid het toelaat!
Het historisch pannendak vormt een wezenlijk onderdeel van het monument en van belang voor het stadsbeeld. De tendens om holle pannen tijdens de restauratie te vervangen door opnieuw verbeterde Hollandse is een ongewenste ontwikkeling. Het eenvormige strakke uiterlijk van die pannen is wezensvreemd aan het historische dak.
Indien dakpannen vervangen worden dient te middels deugdelijk onderzoek worden aangetoond dat deze niet meer voldoen. Bij hergebruik van pannen dienen deze eerst gecontroleerd te worden.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/racm_brochure_techniek12.pdf
Een lei is een kleine dunne plaat uit leisteen gekloofd en gehakt, enkele mm tot ruim 1 cm dik en meestal blauwgrijs van kleur. De leien, al sinds de 13e eeuw toegepast op belangrijke gebouwen zoals kerken, kloosters, raadhuizen en kastelen, kwamen vroeger voornamelijk via de Maas uit Frankrijk en België en via de Rijn uit Luxemburg en Duitsland, tegenwoordig steeds vaker uit andere landen als Ierland, Spanje of zelfs Vietnam.
Bepalend voor het uiterlijk van het leiendak is de dekking. We onderscheiden rechthoekige leien (maasdekking) en schubvormige leien (rijndekking). Opvallend aan daken met maasdekking zijn de horizontale lijnen en verticale naden die per lei verspringen, terwijl bij daken met rijndekking duidelijk schuin oplopende naden zijn te herkennen.
Leien worden vastgespijkerd op een dakbeschot al dan niet met panlatten. Bij maasdekking kunnen de leien ook door middel van haakjes worden bevestigd. Vooral bij oude leiendaken kan schade ontstaan of kunnen leien verschuiven doordat haakjes of nagels zijn open gebogen of doorgeroest. Om deze reden is het belangrijk om zwartgemaakte roestvrijstalen leihaken of koperen nagels te gebruiken. Een goed aangebracht leiendak kan ca. 60 a 80 jaar meegaan.
Leien worden rechtstreeks gespijkerd op het dakbeschot of op leilatten. Vooral bij de bevestiging van leien op het dakbeschot is het ventileren van de dakconstructie van groot belang om verstikking te voorkomen.
Handhaven van het leiendak is het uitgangspunt.
Indien nieuwe leien worden toegepast dient een keuringsrapport met herkomstcertificaat te worden overlegd . Het keuren van leien op fysische, chemische en petrografische kenmerken van duurzaamheid en kwaliteit is van belang voor de instandhouding van daken. Deze keuring moet door een onafhankelijk onderzoeksinstituut worden verricht. De op basis van deze keuring te verwachten levensduur van een natuurlei dient ten minste 80 jaar te zijn.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Het keuren van natuursteen leien
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/racm_brochure_techniek13.pdf
Veilig werken in en op monumenten
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_36-2003.pdf
Vanaf halverwege het eerste kwart van de negentiende eeuw wordt het bouwmateriaal zink vanwege het veelzijdige karakter steeds vaker toegepast aan en op gebouwen in de vorm van dakbedekking voor roevendaken of dakkapellen, goten, losanges (ruitvormige platen als dak- of gevelbekleding), hemelwaterafvoeren of ornamenten. Naarmate er steeds vaker gebruik wordt gemaakt van neo-architectuurstijlen verschijnen ook in zink uitgevoerde ornamenten. Het materiaal is tamelijk hard en grijs-blauwig wit van kleur, soms bepaald door het beschermende wittige oxidelaagje dat in de buitenlucht ontstaat, de patina. Afhankelijk van het walsen hebben de zinken platen een dikte van 0,65 mm (zink 12), 0,80 mm (zink 14), 1,10 mm (zink 16) en 1,60 mm (zink 20).
Het bouwmateriaal zink is aanzienlijk goedkoper dan koper of lood, maar heeft vanwege de corrosiegevoeligheid in natte milieus ook een kortere levensduur. Zinkwerk dient te worden uitgevoerd door een vakkundig dakdekkerbedrijf, waarbij rekening dient te worden gehouden met de uitzettingscoëfficiënt, omdat zink ruimte nodig heeft om te kunnen uitzetten en krimpen. Zink heeft een strakke uitstraling omdat het gezet wordt en niet gedreven. De kwaliteit van het tegenwoordige zink is verbeterd door het toevoegen van titaan. Om deze reden spreken we van traditioneel bladzink, wat nog veel aanwezig is op bestaande gebouwen en titaanhoudend bladzink. De eigenschappen zijn sterk afhankelijk van de richting. De zinkplaten hadden een zogenaamde ‘vezelstructuur’.
Bladkoper wordt in de vorm van dakbedekking, goten en hemelwaterafvoeren, lantaarns of uithangborden al langer toegepast op gebouwen dan zink, maar komt minder voor. In de meeste gevallen is voor koper gekozen vanwege architectonische overwegingen en de beeldbepalende groene oxidatiekleur. Tegenwoordig vindt koper juist afzetting vanwege het duurzame karakter, dat ontstaat door het oxidatieproces waardoor de kleur van koper transformeert van rood naar bruin en vervolgens het mooie groen.
Het bouwmateriaal lood wordt al gedurende vele eeuwen veelvuldig toegepast als dakbedekking, voor goten en waterafvoeren en als bekleding van houtconstructies en voor decoratieve elementen. Lood is een zwaar, makkelijk smelt-, buig- en pletbaar metaal, dat vroeger in platen werd gegoten, thans meestal wordt gewalst.
Dit vrij dure, maar zeer duurzame materiaal wordt voornamelijk verwerkt als loodslabbe, een strook lood om een waterdichte aansluiting te verkrijgen tussen onderdelen van een gebouw, bv. bij een schoorsteen of een dakvenster. Wanneer lood toch als hoofddekking fungeert dan vooral als bekleding van torenspitsen of koepels.
Lood, verkrijgbaar in verschillende dikten, werd vroeger aangeduid met de eenheid pond. Hoe zwaarder (dikker) het lood, hoe sterker het materiaal. Op monumenten wordt 25 ponds lood of zwaarder toegepast, waarbij dit type een gewicht heeft van 25 kg/m2 (en niet 25 pond).
Oud lood heeft een mooie lichtgrijze tot witte gekleurde verweringskleur. Nieuw lood is meestal donkergrijs van kleur en ook behandeld met een patineerolie. Door de patinalaag is het lood bestand tegen veel invloeden van buitenaf, behoudens organische zuren. Lood dient te worden gepatineerd met patineerolie, om aflopen van loodwit op onderliggende constructies te voorkomen.
Bij hellende daken zijn bitumineuze dakbedekkingen meestal in de vorm van shingles toegepast, een dakbedekking die in beperkte mate het uiterlijk heeft van een leidekking.
Bij platte daken komt bitumineuze dakbedekking als historisch materiaal voor als teerpapier. Soms wordt dit nog onder nieuwere dakbedekkingslagen aangetroffen.
De toepassing van zink, koper en lood kan in sommige ontwerpen de karakteristiek bepalen van een monument en moeten bij restauraties op dezelfde wijze worden toegepast als in de bestaande situatie met gebruikmaking van traditionele bevestigingsmethoden.
De toepassing van bitumineuze shingels is geen traditionele dakbedekking maar bij oude panden is deze dakbedekking in de plaats gekomen van bijvoorbeeld leien of zink. In de regel wordt een bitumineuze dakbedekking gezien als een verarming.
Indien historische bitumineuze dakbedekking op platte daken wordt aangetroffen dient zorgvuldig onderzoek en zo mogelijk conservering uitgangspunt te zijn.
Indien non ferro materialen vervangen worden dient te worden aangetoond dat deze niet meer voldoen. Onderzoek en voorbereiding alvorens zink gesoldeerd kan worden
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Het toepassen van zware metalen in de bouw wordt vanwege de milieubescherming niet aanbevolen. Bij monumenten wordt prioriteit gegeven aan het behoud van de waarden en kwaliteiten van het pand. Deze worden mede bepaald door de uitstraling van het materiaal en details. Hierbij kan het behoud en het toepassen van historische materialen voorrang hebben op het vervangen van zware metalen door milieuvriendelijke alternatieven.
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_35-2003.pdf
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_33-2003.pdf
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_34-2003.pdf
http://www.monumentenwacht.be/nl/uploads/b488.pdf
http://www.monumentenwacht.be/nl/uploads/b371.pdf
http://www.bouwlood.nl/PraktijkSubSub/12/Meest_toegepaste_looddikten.html
3.6.4 Dakkapellen en daklichten
Een dakkapel is een opbouw op een hellend dak waarin een raamkozijn is opgenomen en voorzien is van zijwanden, de wangen. Dit vormt een klein uitspringend venster dat een hellend dakvlak onderbreekt om lucht en licht in de kap toe te laten. Vooral bij rijkere huizen kunnen dakkapellen ook vanuit esthetische overwegingen zijn gerealiseerd, waarbij ze werden geplaatst om de architectuur te benadrukken. Dakkapellen zijn in Maastricht doorgaans afgedekt met een haaks op de gevel staand zadeldak (vanaf de zeventiende tot de twintigste eeuw) of rond- of halfrondboogdak (eind achttiende eeuw). Dakkapellen met een plat dak stammen doorgaans uit de twintigste eeuw. Dakkapellen kunnen zijn opgebouwd uit uiteenlopende materialen zoals: hout, zink, lood, koper, baksteen, natuursteen, leien, shingles (bitumen), pleisterwerk. In Maastricht komt vooral de dakkapel met een zadeldak voor.
Een daklicht is elke vorm van lichtdoorlating in het dak, zonder dat het als "raam" wordt gezien. Daklichten worden meestal in het hellend vlak van het dak geplaatst t.b.v. daglichttoetreding. Daklantaarns bevinden zich meestel boven trappenhuizen in de vorm van bijvoorbeeld een lichtkoepel.
Een dakvenster is een raam in een veelal schuin dak. Dit raam kan geopend worden door te kantelen.
Een lichtstraat is een systeem van lichtdoorlatende vensters in een framewerk in het dak, vaak in een serre of uitbouw, vrijwel altijd in een plat dak.
Een doorbraak door het dak of opbouw op het dak waardoor het doorlopend dakvlak wordt onderbroken. Dit kan bijvoorbeeld door een rookkanaal of door een liftschacht.
Loggia’s en (inpandige) dakterrassen
Een dakdoorbraak is ook mogelijk door een inpandig dakterras of loggia aan te brengen, een balkon dat binnen het schuine dakvlak valt.
Het gesloten karakter van een dakvlak dient, afhankelijk van de situatie, gehandhaafd te blijven omdat dit een beeldbepalend onderdeel is van een monument. Van oudsher waren zolders opslagruimtes en waren deze meestal niet voorzien van dakramen of kapellen e.d. Een dakenlandschap met gesloten dakvlakken in de binnenstad heeft een hoge waarde en dient gerespecteerd te worden.
Indien de wens bestaat dakkapellen of daklichten aan het monument toe te voegen dient de noodzaak hiervan aangetoond te worden. Het belang van de functiewijziging en de hoeveelheid daglichttoetreding zal hierbij worden afgewogen.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Nieuwe dakkapellen, daklichten, dakvensters en dakdoorbraken in het dak zijn alleen toelaatbaar bij monumenten als dit vanwege een nieuwe functie noodzakelijk is en deze niet elders in het gebouw is onder te brengen. Functiewijziging is geen garantie voor toestemming. Soms is een dak dermate waardevol dat er geen openingen mogelijk zijn. Toevoegingen op het dak moeten ondergeschikt blijven, waardoor het programma van eisen ten behoeve van de nieuwe functie wellicht moet worden aangepast. Meer lichttoetreding vanwege comfortverbetering is niet toegestaan.
De plaatsing en positie van dakkapellen, daklichten, dakvensters en doorbraken dient zorgvuldig overwogen te worden. Hierbij dienen de toevoegingen ondergeschikt te blijven aan het dakvlak. Er dient rekening te worden gehouden met de plaatsing ten opzichte van de gevel- en vensterassen. Daarnaast dienen de afstanden tot de nok, zijkant en de goot groot genoeg te zijn.
Nieuwe voorzieningen ten behoeve van extra daglichttoetreding in het dakvlak moeten door hun afmetingen ondergeschikt blijven aan het totale oppervlak. Dakkapellen, daklichten, dakvensters en doorbraken zijn daarom slechts beperkt en met beperkte afmeting toegestaan. De beoordeling hiervan is afhankelijk van de grootte en helling van het dak en de grootte van de toe te voegen voorziening, de zichtbaarheid, de plaatsing in het dakvlak.
De zijwangen van een dakkapel dienen uitgevoerd te worden in een donkergrijze kleurstelling afgestemd op de dakbedekking. Witte zijwangen zijn mogelijk indien dit bij het authentieke ontwerp van de historische dakkapel hoort. Het is tevens mogelijk zink of leien toe te passen indien dit bij het authentieke ontwerp past.
Met schoorsteen wordt doorgaans het gemetselde gedeelte boven het dak aangeduid, maar in feite wordt met de term de gemetselde en beklede ondersteuning van de rookvanger boven een tegen de muur aangelegde stookplaats bedoeld. Verwarmde lucht is lichter dan onverwarmde. De rook wordt door de verwarmde lucht meegezogen en stijgt via het rookkanaal naar buiten.
Schoorstenen op het dak bestaan afhankelijk van tijdsbeeld en architectuurstijl uit metselwerk, pleisterwerk, gietijzer, keramiek, plaatstaal of beton. De plaatsing van de schoorsteen op het dakvlak is afhankelijk van de functie van het gebouw, de dakvorm of de constructie. In Maastricht komen voornamelijk gemetselde schoorstenen voor. Maastricht is ook rijk aan fabrieksschoorstenen. Een fabrieksschoorsteen is een kanaal dat dient tot afvoer van afvoergassen die vrijkomen bij een productieproces. De oudste schoorstenen stonden doorgaans bij bedrijven met een productieproces waar veel warmte voor nodig was, zoals steenbakkerijen, ijzergieterijen en glasfabrieken.
Historische schoorstenen boven op het dak dienen, ook indien de schouw niet in gebruik is, behouden te blijven. Hedendaagse ontluchtingspijpen dienen uit het zicht of op het achterdakvlak geplaatst te worden.
Indien de wens bestaat een schoorsteen te verwijderen dient middels deugdelijk onderzoek aangetoond te worden dat deze geen bouwhistorische waarde heeft. Indien nieuwe ontluchtingspijpen aangebracht moeten worden dient aangetoond te worden waarom deze niet in de bestaande rookkanalen ondergebracht kunnen worden.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen toetsingscriteria
Een dakgoot is een langgerekte bakvormige constructie onder aan een dak, onder een dakbedekking of tussen twee dakvlakken, waarin hemelwater wordt opgevangen, dat vervolgens naar een afvoer wordt geleid. Materialen die voor een dakgoot of de afwerking worden toegepast zijn hout, zink, koper, lood, aluminium, gietijzer, bitumen, baksteen of beton. In Zuid-Limburg wordt een dakgoot ook wel een kanjel genoemd.
We onderscheiden de volgende verschijningsvormen:
Een blokgoot is een houten goot, gemaakt door uitholling van een plaat, een houten rib of een balk van naaldhout (de zogenaamde badding);
Een Keulse goot is een goot die het hemelwater binnendoor, over de zoldervloer, van een zakgoot tussen twee dakvlakken naar een buitengoot voert;
Een Vlaamse goot is met een kroonlijst verbonden en loop voorlangs de straat;
Een bakgoot is een voor de gevel aangebrachte gootconstructie van hout bestaande uit bodem, buiten- en binnenopstand, ondersteund door ingemetselde houten klossen of ijzeren consoles.
Een mastgoot werd oorspronkelijk gemaakt uit een houten mast, die in de lengte werd doorgezaagd en uitgehold. Inwendig werd de mast afgewerkt met pek of loodmenie. Tegenwoordig komen vooral mastgoten in metaal of kunststof voor. IJzeren gootbeugels ondersteunen de mastgoot. Deze beugels worden op regelmatige afstand aan de muurplaat of daksporen bevestigd.
Een goot tussen twee dakvlakken wordt een zakgoot genoemd.
Een verholen goot bevindt zich onder de dakbedekking en is daardoor vrijwel onzichtbaar.
Bijzondere goten zoals: zakgoot, kilgoot, zalinggoot, verholen goot, Keulse goot.
Een zalinggoot is een horizontale goot, de zogenaamde zaling, tussen het dakvlak en een verticaal element, zoals een muur of een schoorsteen.
Een kilgoot is een goot die zich tussen twee elkaar ontmoetende schuine dakvlakken bevindt.
Indien goten vanwege technische redenen vervangen moeten worden dient de bestaande detaillering zoals kroonlijst, gootklossen en zinkkralen behouden te blijven.
Onder de goot is vaak veel informatie afleesbaar omdat de gevel daar vaak goed bewaard is gebleven.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen toetsingscriteria
Om problemen bij bestaande goten met een te lage achteropstand te voorkomen kan een verklikker of spuwer aan de voorzijde worden gemaakt. Met een verlaging van de buitenopstand of een ingesoldeerd pijpje zal bij een verstopping het water aan de voorzijde wegstromen. Hierdoor dringt het niet de constructie binnen en wordt de eigenaar/beheerder gewaarschuwd.
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_35-2003.pdf
Toegankelijkheid van zolders, kapruimtes, daken en goten:
3.7.1 opgaande structuren en binnenwanden
Een architectonisch ontwerp bestaat ondermeer uit opgaande structuren en binnenwanden. De structuur van een gebouw, de vormgeving van ruimten en de locatie van (binnen-) wanden zijn bepaald door de constructie en de functie van het gebouw, de inrichting en de activiteiten die in het gebouw plaatsvinden. De oorspronkelijke verdeling van de functies van dragers, gedragen elementen, gesloten en open muurvlakken en overdekking zijn van groot belang.
Binnenmuren of scheidingsmuren kunnen zijn opgetrokken uit steen, hout of vakwerk met vulling. Een stenen muur in het interieur die is bekleed met stuc, behang, wandbespanning, timmerwerk of een ander materiaal wordt doorgaans een (binnen) wand genoemd.
De bestaande hoofdstructuur in het interieur van een monument dient behouden en waar mogelijk afleesbaar te blijven.
Bij interieur is historisch onderzoek zeer belangrijk. Omdat een interieur over het algemeen regelmatig aan verandering onderhevig , is het van belang deugdelijk te onderzoeken welke onderdelen authentiek of van historisch belang zijn.
Om inzicht te krijgen in wandafwerking of andere verborgen onderdelen kan in sommige gevallen in overleg met de vergunningverlener/bouwinspecteur van de gemeente Maastricht gekozen worden voor plaatselijk destructief onderzoek.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Indien er sprake is van muurdoorbraken van wanden bij ruimten met een winkelfunctie of bijeenkomstfunctie dient altijd aan weerszijden en aan de bovenzijde een muurdeel zichtbaar behouden te blijven in verband met de afleesbaarheid van de structuur. De opening moet zo beperkt mogelijk zijn en mag niet meer dan 45 % van de betreffende wandoppervlak bedragen en niet meer dan 2.4m breed zijn.
Spouwen en voorzetwanden mogen alleen worden aangebracht als er geen monumentale interieuronderdelen verwijderd of aan het zicht onttrokken worden, zoals lambriseringen, wandbespanning en monumentale plafonds en als de dikte afgestemd kan worden op het bestaande aftimmerwerk van venster- en deuropeningen en op de bestaande de dagkanten en vensterbanken.
http://www.monumentenwachtlimburg.nl/dico/UserFiles/File/Folder%20Kasteelinterieurs2a.pdf
3.7.2 vloeren, balklagen en vloerafwerking
Een vloer is een vlakke grondbedekking. Vloeren in kelders kunnen van leem, baksteen, hardstenen tegels en/of platen, maaskeien zijn. Steenachtige begane grondvloeren kunnen ook gefundeerd zijn op staal en/of gemetselde keldergewelven. Op gewelven zijn ze meestal in een zandbed gelegen. De begane grondvloeren zijn veelal van houten balklagen ondersteund door een onderslagbalk en/of een combinatie van steenachtige vloeren op staal.
Stalen vloerconstructies in combinatie met holle bakstenen vloerelementen, betonplaten en/of in het werk gestorte gewapende monolietvloer komen vaak voor in industriële gebouwen. Wanneer de ondersteuningen (stempels) uit gietijzer bestaan deze doorgaans uit de tweede helft van de negentiende eeuw.
Een balklaag is een rij balken bestemd om een vloer of zolder te dragen. De verdiepingsvloeren zijn veelal opgebouwd uit samengestelde balklagen: houten (eiken) moerbalken met daarover (eiken) kinderbinten. De oplegging van een houten balk is doorgaans versterkt met een sleutelstuk, korbeel en muurstijl.
Houten onderdelen van balklagen werden van de vijftiende eeuw tot en met de zeventiende eeuw van eikenhout vervaardigd. In de loop van de zeventiende eeuw werd soms ook al grenenhout toegepast. Vurenhout deed pas in de negentiende en twintigste eeuw haar intrede en werd toen veelvuldig toegepast.
Afhankelijk van het soort gebouw, de functie en het gewenst draagvermogen is een vloer afgewerkt met hout, marmer, baksteen, leem, maaskeien, plavuizen, (cementgebonden-) tegels, terrazzo of mozaïek. Oude vloeren zijn veelal afgedekt met koud tegen elkaar gespijkerde eiken of grenen gezaagde, geploegde en geschaafde delen. Parketvloeren worden uitgevoerd in patronen zoals blokvorm, visgraat of stroken.
De vloeropbouw is een wezenlijk bestanddeel van het casco en dient zoveel als mogelijk qua peilniveau, verdiepingshoogten, constructieve opbouw en waardevolle afwerking behouden te blijven.
Het isoleren van vloeren tussen verwarmde en onverwarmde ruimtes (bv. Kruipruimtes of zolders) beperkt het energieverlies aanzienlijk. Het isoleren kan zowel van bovenaf als van onderaf gebeuren, afhankelijk van de situatie. Soms zitten er waardevolle plafonds onder de vloer en is isolatie van bovenaf gewenst en soms hebben de vloeren een waardevolle afwerking en isolatie van onderaf de beste oplossing.
Deugdelijk onderzoek naar de vloeropbouw en de onderlagen kan noodzakelijk zijn om schadeoorzaken te kunnen achterhalen.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Het isoleren van vloeren mag alleen plaatsvinden op non-destructieve wijze. Dit wil zeggen dat waardevolle afdekvloeren alleen gedemonteerd mogen worden als dit geen onherstelbare schade veroorzaakt. Het isoleren van waardevolle tegel, terrazzo of natuursteenvloeren zal in de meeste gevallen niet mogelijk zijn.
Naden in vloeren kunnen door het toepassen van dichtingband bij de plinten worden gedicht. Dit kan door het loshalen van de bestaande plinten of het aanbrengen van een voorzetplint. Grotere kieren kunnen eerst vol gezet worden met stroken van een schuimrubberachtig materiaal. Naden kunnen ook gevuld worden met PUR-schuim met als nadeel dat deze oplossing minder reversibel is en daarmee niet de voorkeur geniet.
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/racm_brochure_techniek26.pdf
Keramische vloertegels uit de twintigste eeuw:
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/racm_brochure_techniek_49.pdf
Herstel en onderhoud van terrazzovloeren:
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_23-2001.pdf
http://www.monumentenwacht.be/nl/uploads/b912.pdf
Onderhoud van natuursteenvloeren:
http://www.monumentenwacht.be/nl/uploads/b641.pdf
Een gewelf is een gebogen, ruimte-overspannende metselwerkconstructie, bestaande uit verschillende stenen die zijdelings zo tegen elkaar steunen dat in de hele gewelfconstructie uitsluitend drukkracht optreedt. De dragende wanden of kolommen van een gewelf worden zowel horizontaal als verticaal belast. Gemetselde gewelven komen vooral voor in kelders, kerken, boerderij- en kasteelcomplexen.
We onderscheiden verschillende soorten gewelfconstructies waaronder het koepelgewelf, kruisgewelf, kruisribgewelf, tongewelf etc. Ook gebogen houtconstructies of bijvoorbeeld gewelf nabootsingen in hout of stuc worden een gewelf genoemd.
In verschillende type gebouwen in Limburg en ook Maastricht komen veelvuldig de zogeheten gespelderde plafonds voor. Dit type plafond bestaat uit een klein gewelf, zogenaamd troggewelf, opgespannen rond en tussen de kinderbinten. Het gewelf bestaat doorgaans uit wilgen– of essentwijgen afgewerkt met een leempleister en een laag kalkverf. Troggewelven kunnen ook gemetseld zijn. Bij kelders uit de negentiende en vroeg-twintigste eeuw worden wel eens stalen I-balken met daartussen gemetselde of stampbetonnen troggewelfjes toegepast.
Een plafond is een horizontale bovenafsluiting van een ruimte. Een plafond kan ook de onderzijde van een vloer zijn. In dergelijke situaties werden de houten delen en balken beschilderd. Vanaf het midden van de zeventiende eeuw worden de balken en vloerdelen aan het zicht onttrokken en wordt er een houten plafond onder de balken aangebracht. Houten cassettenplafonds en bijv. houten kraaldelen komen wel eens voor in prominente gebouwen en in kerkbouw. Aan het eind van de zeventiende eeuw raken de beschilderde plafonds uit de mode en wordt overgegaan tot het pleisteren van de plafonds. Maastricht kent slechts nog weinig houten plafonds, deze zijn bijna allemaal bepleisterd. Zie verder Interieur > plafond- en wandafwerking.
Zowel houten als gepleisterde plafonds kunnen veel informatie verschaffen over historisch kleur- en materiaalgebruik en applicatietechniek. Met name 19de-eeuwse plafonds kunnen verrassende tinten herbergen.
Gewelven en plafonds met waardevolle afwerking zijn wezenlijke onderdelen van een monument en dienen behouden te blijven.
Onderzoek naar de plafondopbouw en constructie is noodzakelijk om schade-oorzaken te kunnen achterhalen.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Nieuwe doorbraken ten behoeve van trappen en leidingwerk etc. kunnen alleen plaatsvinden zonder de hoofdconstructie aan te tasten (moerbalken en kinderbinten) en dienen op plekken aangebracht te worden waar het zo min mogelijk schade aanbrengt aan de historische afwerking. Vooraf dient eerst deugdelijk onderzocht te worden of mogelijk bestaande doorbraken gebruikt kunnen worden.
Bij bijzondere (monumentale) plafonds bestaat de mogelijkheid om te isoleren d.m.v het opnemen van het vloerhout van de bovengelegen verdieping, een dampwerende folie en een isolatiedeken op het (gepleisterde) plafond aan te brengen waarna de vloerplanken weer terug te leggen. Zie ook bij vloeren, balken en vloerafwerking
http://www.monumentenwacht.nl/pdf/Bestrijding%20houtaantasting%20en%20herstel.pdf
Een kelder is een lage, onderaardse of ten dele verzonken, meestal overwelfde ruimte, bedoeld als bergplaats voor levensmiddelen, wijn etc. Wanneer een kelder maar ten dele is verzonken is sprake van een kelderverdieping waar woonvertrekken kunnen zijn ondergebracht.
Kelders zijn in het algemeen de oudste delen van een huis omdat zij tijdens verbouwingen meestal opnieuw werden ingepast en bij brand intact bleven. Verbouwingen resulteerden wel vaak in verplaatste ingangen en dichtgemetselde trapgaten of kaarsnissen. In Maastricht zijn de vloeren van veel kelders langs de Maas vanwege de regelmatig terugkerende waterstanden, opgehoogd!
De kelder is over algemeen het oudste onderdeel van het huis en daarom van belang vanwege de bouwhistorische informatie.
Bij de wens om een kelder uit te diepen dient eerst deugdelijk onderzoek plaats te vinden naar de waarde van het bestaande vloeroppervlak. Vervolgens dient aangetoond te worden dat er geen verstoring plaats vindt van het archeologisch bodemmateriaal en de waterhuishouding.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
3.7.5 schouwen en rook- en ventilatiekanalen
Een schouw is een stookplaats met een op de vloer of laag bij de grond aangelegd open vuur, waarvan de rook in een grote kap wordt opgevangen. Doorgaans bevindt de schouw zich op een prominente positie in de ruimte. De schoorsteenmantel is de bekleding, vaak in marmer, van de schoorsteen, de gemetselde ondersteuning van de rookvanger boven de stookplaats. De schoorsteenmantel wordt afgedekt met een plaat of tablet, waarop kandelaars of andere attributen konden worden geplaatst. De boezem is het bovenste, in de ruimte vooruitspringend gedeelte van de schouw. De in Maastricht nog overgeleverde schouwen en schoorsteenmantels zijn vaak pronkstukken en verschaffen veel informatie over de periode en stijl waarin ze zijn vervaardigd. Ook gesloopte schoorstenen verschaffen door middel van bouwsporen in de vloer of ravelingen in het plafond veel informatie.
Schouwen en rook- en ventilatiekanalen zijn structuurbepalende elementen in een monument en dienen ook als deze niet meer in gebruik zijn, qua positie, opbouw, afmeting, materialisatie, vormgeving en kleur behouden te blijven.
Omdat schouwen en rook- en ventialtiekanalen structuurbepalende elementen zijn is hieruit veel bouwhistorische informatie af te leiden.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Een trap is een verbinding tussen twee op verschillende hoogte gelegen vlakken en gevormd door een aantal in schuine richting boven elkaar aangebrachte treden. De trap kan vrij in de ruimte staan of besloten tussen 1 of 2 wanden. De zijkant van de trap, waarin de treden zijn gevat, wordt de trapboom genoemd. Een stootbord komt voor bij een dichte trap en is de verticale betimmering tussen de treden.
Trappen kunnen zijn uitgevoerd in hout, natuursteen, baksteen, gietijzer, staal of beton. Detaillering, decoratie en materialisering verschaffen veel informatie over de periode waarin de trap is vervaardigd. Trappen variëren van eenvoudige ladders tot rijk uitgewerkte trappartijen, maar vooral de rechte steektrap, steektrap voorzien van kwart of twee kwarten, spiltrappen en bordestrappen komen veelvuldig voor.
Trappen zijn structuurbepalende elementen in een monument en dienen qua positie, opbouw, afmeting, materialisatie, vormgeving en kleur ook zoveel als mogelijk behouden te blijven op de plek waar ze staan.
Omdat trappen structuurbepalende elementen zijn is hieruit veel bouwhistorische informatie af te leiden.
Ook ravelingen van verdwenen trappen geven deze informatie en moeten daarom gehandhaafd blijven.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
H. Janse. Trap en trede: houten trappen in Nederland: een bouwhistorische beschouwing. Zeist, 1995.
3.7.7 deuren, omlijstingen en hang- en sluitwerk
Bij een opgeklampte deur zijn verticale delen bevestigd op horizontale klampen. Op de delen komen soms de kraslijnen voor die als hulplijnen dienden voor de vernageling. Veelal werden gesmede nagels gebruikt.
In een paneeldeur bevinden zich 1 of meerdere vlakke platen die gevat zijn in een omlijsting van stijlen en regels en een verdiept veld vormen. De stijlen en panelen zijn niet vast verbonden aan elkaar om te voorkomen dat bij werking van het hout scheuren optreden. Langs de omtrek zijn de panelen vaak afgeschuind, waardoor de zogenaamde bossing wordt gevormd. Paneeldeuren kunnen ook zijn voorzien zijn van glas. In de achttiende eeuw komen vooral geornamenteerde paneeldeuren voor. In de jaren ’30 van de vorige eeuw worden paneeldeuren vervangen door fineerdeuren. De eerste machinaal seriematig vervaardigde deuren verschijnen eind negentiende eeuw.
Een deuromlijsting of kozijn is een uitspringende geprofileerde omlijsting van steen (natuursteen, baksteen, beton), hout of staal, bestaande uit een onderdorpel of bovendorpel en twee of meer verticale stijlen en is een raamwerk voor een ingang en om een deur aan te bevestigen. Kozijnen worden vaak nog afgetimmerd met een architraaf of deklijst.
Met hang- en sluitwerk worden voorwerpen als gehengen, scharnieren, grendels en sloten aangemerkt die behoren tot het afhangen van ramen, deuren, hekken etc. Doorgaans zijn deze voorwerpen vervaardigd van ijzer, koper of messing. Het oudste materiaal dat hiervoor gebruikt werd is smeedijzer.
Vanaf rond 1600 worden al gesmede gehengen en duimen in verschillende vormen toegepast. Ook scharnieren hebben een ontwikkeling doorgemaakt van bochtscharnieren bij paneeldeuren in de achttiende eeuw tot platte fitsen met vaste en/of losse pennen, kogelfitsen, vlagfitsen in de negentiende eeuw tot paumelles in de twintigste eeuw. Sloten, grendels, kantschuiven, espagnoletten, deurknoppen en krukken e.d. uit verscheidene periodes en in verschillende typen en materiaalsoorten worden met regelmaat nog aangetroffen.
Historische deuren en deuromlijstingen zijn belangrijke interieuronderdelen van een monument en dienen behouden te blijven. Vanwege het steeds zeldzamer worden van historische sloten, deurknoppen, scharnieren enz. is behoud hiervan het uitgangspunt.
Deuren kunnen vaak beschoten zijn met planken of plaatmateriaal. Hierachter kan wellicht een oude paneeldeur schuil gaan. Bouwhistorisch onderzoek kan hier informatie over geven.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
3.7.8 wand- en plafondafwerking
Wanden en plafonds kunnen op verschillende wijze zijn afgewerkt of zijn voorzien van een (decoratief) materiaal. Doorgaans geeft het type afwerking, het materiaalgebruik, het patroon of de wijze van uitvoering een illustratief beeld van de gehanteerde stijl in een bepaalde periode of de smaak van de opdrachtgever. We onderscheiden ondermeer de volgende afwerkingen:
Door stoffen op te spannen en niet langer langs of tegen de koude, vochtige en ongeïsoleerde muur te hangen kwamen deze dure materialen esthetisch beter tot hun recht en konden ze beter beschermd worden. Het opspannen werd mogelijk door een constructie van houten latten op de muur aan te brengen. Op deze latten werd een laag linnen of jute aangebracht, waarachter een luchtspouw ontstond. Op de laag jute of linnen werd een laag grondpapier aangebracht, waarna de wand met behang, textiel of leer werd afgewerkt. Vooral in voorname gebouwen kwamen zeer rijke vormen van wandbekleding voor zoals damast, velours, of beschilderd linnen, waarbij ook binnenwanden werden opgenomen in het ontwerp. Deze vormen van wandafwerking komen in Maastricht niet meer veelvuldig voor. Wel is het zeventiende eeuwse goudleer behang in het stadhuis van Maastricht een prachtige overlevering.
De wandbespanning is gewoonlijk omgeven door houten aftimmerwerk, met aan de onderzijde een lambrisering en / of een stoelplank om beschadigingen door stoten of rugleuningen te voorkomen en aan de bovenzijde een gedecoreerde plafondlijst. Verder is de wandbespanning keurig passend gemaakt rondom kozijnen en interieurelementen als een schouw. Naarmate er meer papieren behang verkrijgbaar was, werden de wandbespanningen regelmatig met papier afgewerkt, vaak wel rijk gedecoreerd.
Lambrisering en andere houten elementen
Een lambrisering is een wandbetimmering, bestaande uit paneelwerk en aangebracht tegen het onderste deel van een muur. Ook bij trapopgangen kunnen lambriseringen zijn aangebracht. Een lambrisering had meerdere functies: verfraaiing, bescherming van de wandbespanning tegen stootschade en bescherming tegen koudestraling via buitenmuren. Houten lambriseringen worden in de loop der eeuwen op verschillende wijze uitgevoerd, afgewerkt of gedecoreerd. In de zeventiende eeuw blijft het houten timmerwerk nogal eens onafgewerkt. Vooral in de achttiende en negentiende eeuw worden houten elementen zoals lambrisering, schouwen, kolommen voorzien van een hout- of marmerimitatie. Met behulp van verf en vernis werden hout- en marmersoorten nagebootst, het zogenaamde ‘houten’ en ‘marmeren’.
Een tegel is een handmatig of machinaal gevormde platte steen, verhard door te bakken bij temperaturen tussen 800 en 1100 graden Celsius en waterbestendig gemaakt door de tegel voor de tweede maal te bakken en te voorzien van een laag glazuur. In de loop der eeuwen hebben tegels een decoratieve ontwikkeling doorgemaakt. Werden tegels voorheen vooral toegepast rondom schouwen en in keukens, vanaf eind negentiende eeuw en in de twintigste eeuw maakten zij vanwege esthetische en hygiënische motieven steeds vaker onderdeel uit van het integrale architectuurontwerp.
Hout of marmerimitaties zijn decoratieve afwerkingen waarbij met verf, pigmenten en vernis de kleurbedoeling, het ader- of houtnerfverloop, de glans van (gevernist) hout of echt gepolijst marmer wordt nagebootst.
Vanaf het eind van de zeventiende eeuw werden plafonds steeds vaker voorzien van stucwerk. Als ondergrond werden rietmatten, latjes of boomschors gebruikt, die middels koperdraadjes en gesmede spijkers waren bevestigd aan de ondergrond. Wanneer tegen de rietstengels een pleisterlaag werd aangebracht, krulde het pleistermateriaal aan de bovenzijde om de rietstengel, waardoor de laag verankerd zat.
Later werden ook smalle latten gebruikt in plaats van riet. Door de latten met enige tussenruimte tegen de dragers te maken kon ook hier de pleisterlaag zich verankeren aan de latten.
De aansluitingen tussen wand en plafond werden vaak voorzien van een geprofileerde, halfronde lijst. Ook het plafondveld zelf was doorgaans geornamenteerd met profielen, bladmotieven en figuren. Gepleisterde plafonds kunnen veel informatie verschaffen over historisch kleur- en materiaalgebruik en applicatietechniek. Met name negentiende eeuwse plafonds kunnen verrassende tinten herbergen.
Marmerstuc is een imitatie van marmer door een mengsel van gips, grondverf, pigmenten en lijmwater op een stuc-grondlaag aan te brengen met speciale spatels en vervolgens te polijsten. Een bekende vorm is het zogenaamde stucco-lustre, dat zowel op wanden als op plafonds kon en kan worden aangebracht.
Wand en plafondafwerking die behoren tot het oorspronkelijk architectonisch ontwerp zijn waardevol en dienen behouden te blijven.
Historisch waardevolle kleurafwerkingen, wandbespanningen en behangsels dienen gehandhaafd te blijven.
Bij herstel van deze specifieke afwerkingstechnieken is het inschakelen van specialistische bedrijven op dit vakgebied aan te raden.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Indien er oude verflagen aanwezig zijn moeten deze bij noodzakelijk herstel niet volledig worden verwijderd maar overgeschilderd in verband met toekomstig kleuronderzoek. Oude verflagen kunnen verwijderd worden indien deze afbreuk doen aan het oorspronkelijk ontwerp, bijvoorbeeld dichtgeschilderde profilering van stucplafonds.
3.7.9 industriële interieurelementen
Fabrieksgebouwen, bruggen, sluizen en andere objecten die refereren aan materiële sporen van een industriële maatschappij en de dagelijkse arbeid vallen in de meeste gevallen onder het industriële erfgoed. Niet alleen het gebouw zelf, maar ook alle in het gebouw aanwezige, soms ook decoratieve, interieurelementen worden steeds vaker in hun voortbestaan bedreigd wanneer de oorspronkelijke functie verdwijnt. Te denken valt aan oude machines, sanitaire ruimten, glas-in-loodramen, tegeltableaus, wandschilderingen.
Industriële interieurelementen maken vaak onderdeel uit van het authentieke ontwerp en worden steeds zeldzamer. Deze interieurelementen of machinerieën dienen waar mogelijk behouden te blijven.
Aan deze interieurelementen is vaak af te lezen hoe de functie en het gebruik van het monument is geweest.
Schades, oorzaken en oplossingen
Afhankelijk om welke onderdelen het gaat kan hiervoor advies ingewonnen worden bij specialisten.
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Meubilair, lichtarmaturen, sanitairvoorzieningen, directieruimten, tegelwanden of vloeren, machinerieën, molenwerken, enzovoorts hebben vaak een hoge monumentale waarde en zijn speciaal ontworpen voor de desbetreffende fabriek. Het heeft de voorkeur deze onderdelen in het monument te behouden en te gebruiken bij een eventuele herbestemming.
3.8 Brandveiligheidsvoorschriften
Brandveiligheid is zeer belangrijk bij het gebruik van monumenten. Bij wijzigingen in functie of bij herbestemming is het noodzakelijk deze veiligheidsaspecten zorgvuldig te onderzoeken.
Brandvoorschriften zijn vastgelegd in het bouwbesluit. De overheid stelt zich ten doel het aantal (dodelijke) slachtoffers door brand zo veel mogelijk te beperken. De voorschriften in het Bouwbesluit zijn gericht op de volgende zaken:
Het Bouwbesluit en het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken stelt eisen aan gebouwen met betrekking tot het gebruik in relatie tot de brandveiligheid. Bij monumenten kan het soms moeilijk zijn om aan deze eisen te voldoen. Om tegemoet te komen aan de eisen van brandwerendheid moet gezocht worden naar oplossingen waarbij geen of zo min mogelijk monumentale onderdelen worden aangetast. Voorafgaand aan een herbestemming of gebruikswijziging dient onderzocht te worden of het nieuwe gebruik passend is bij het monument en of er onaanvaardbare aantasting van de monumentale waarden noodzakelijk is.
Daar bij het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken uitgegaan wordt van het gelijkwaardigheidsbeginsel, dient onderzocht te worden welke maatregelen zo min mogelijk schade berokkenen aan de monumentale waarden van het gebouw.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Het plaatsen van brandtrappen is alleen mogelijk indien deze op een wijze kunnen worden aangebracht waarbij de monumentale waarde van het pand niet wordt aantast. Bij voorkeur dienen de trappen op de minst zichtbare plekken van het pand te worden aangebracht. Een tweede vluchtroute dient bij voorkeur intern te worden opgelost.
Waardevolle historische deuren mogen niet zonder meer worden vervangen door brandwerende deuren. Oplossingen als strips in de sponning die bij brand opschuimen en eventuele bekleding van (30 – 60 minuten) brandwerende beplating kunnen vaak reeds voldoende brandwerend zijn en dienen gezien het maatwerk onderzocht te worden.
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_20-2000.pdf
3.9.1 Historische installaties
Antieke liften, roltrappen zijn illustratieve voorbeelden van unieke historische installaties in monumenten die technisch vaak nog in prima staat verkeren en onnodig gesloopt of vervangen worden. Wanneer een bepaalde lift, roltrap of ander element cultuurhistorische of monumentale waarden heeft kunnen eisen opgelegd worden die deze waarden dienen te beschermen. Deze aanvullende eisen kunnen er toe leiden dat standaard preventiemaatregelen om risico’s te voorkomen niet kunnen worden uitgevoerd. Een risico-analyse zal in veel gevallen nodig zijn om de ernst en de waarschijnlijkheid van de risico’s te bepalen, daarbij rekening houdend met de waarden en de kosten voor preventie.
Historische installaties zoals waterpompen, bewerkte gietijzeren radiatoren, elektriciteitskasten of schakelaars, historische belsystemen en historische liften worden steeds zeldzamer waardoor behoud en oplossingen op maat zeer wenselijk zijn.
Onderzocht moet worden of de historische installaties ook in gebruik kunnen blijven.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
3.9.2 Gebruiksgebonden installaties
Gebruiksgebonden installaties zijn installaties die het mede mogelijk maken dat een gebouw door mensen kan worden gebruikt, ongeacht de functie. Dit zijn voorzieningen en installaties die noodzakelijk zijn voor het behoud van het monument, bijvoorbeeld installaties voor elektriciteit, verwarming, ventilatie, warm tapwater, waterleiding en riool teneinde het pand geschikt te maken voor doelmatig gebruik. Deze installaties komen voort uit het Bouwbesluit / Besluit brandveilig gebruik bouwwerken.
Ventilatie is essentieel voor een gezond binnenklimaat en om vocht uit een gebouw af te voeren. De afvoer van vocht is niet alleen van belang voor het binnenklimaat en het gebouw zelf, het is ook van belang voor het energieverbruik. Het kost veel meer energie om vochtige lucht op te warmen dan droge lucht. Wanneer de kierdichting van een pand is verbeterd, verdient de ventilatievoorziening dan ook extra aandacht.
Ventilatie kan op een natuurlijke wijze plaatsvinden en/of aangestuurd worden door een inblaas- en/of afzuigunit. Volledig natuurlijke ventilatie is het meest eenvoudig en daarmee minder kostbaar dan volledig mechanische (geavanceerde) ventilatie. Het nadeel van natuurlijke ventilatie is dat het minder goed gecontroleerd is. Een nadeel van (volledig) mechanische ventilatie is dat een bewoner minder invloed heeft op de ventilatie en dat de systemen onderhoud behoeven.
In gebieden met een hogere geluidsbelasting is ventilatievoorziening vaak gekoppeld aan een zogenaamde suskast. Een suskast is een voorziening om het geluid van buiten te reduceren.
Een nadeel van ventilatie is dat het tot energieverlies leidt, immers de verwarmde lucht wordt afgevoerd ten behoeve van verse koude lucht. Om dit te voorkomen kunnen volledig mechanische systemen gekoppeld worden aan een Warmte Terug Win systeem, een zogenaamde WTW, waarbij de uitgaande lucht de inkomende lucht verwarmt in een warmtewisselaar. Er wordt dan gesproken over een gebalanceerd ventilatiesysteem.
Indien een monument voorzien wordt van gebruiksgebonden installaties dienen deze zorgvuldig ingepast te worden. Bij verkeerde ventilatie en verwarming kan grote schade ontstaan bijvoorbeeld door hoge vochtconcentraties in het pand. Voorzieningen mogen echter geen monumentale onderdelen aantasten of ontsierend werken.
In eerste instantie moet onderzocht worden waar de vochtoverlast ontstaat, want dit kan door optrekkend grondwater ontstaan of door doorslaand regenwater, maar ook is het mogelijk dat het vocht door condensatie van binnen uit optreedt.
Het maken van een analyse van de vochtproblematiek is specialistenwerk.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Bij het aanbrengen van installaties, waaronder mechanische ventilatie en CV, mag geen schade worden aangebracht aan historische waardevolle interieurs of constructieve elementen en het monumentale beeld niet wordt aangetast. Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met sparingen, kabelgoten en leidingverloop en dergelijke. Buizen en verwarmingselementen dienen indien mogelijk uit het zicht geplaatst te worden, bijvoorbeeld in koven of in de vloeren.
Gezien de benodigde afvoercapaciteit van een afzuigunit is een gemetselde ventilatievoorziening niet toereikend en is een uitblaasrooster aan de buitenzijde noodzakelijk. Daarnaast zal de vervuilde lucht, met name bij de afvoer van keukens, het metselwerk vervuilen. Omdat roosters detonerende elementen zijn kunnen ze alleen worden toegepast bij gevels zonder beeldkwaliteit en/of monumentale waarden.
Moderne installatievoorzieningen onzichtbaar toegepast
http://www.dwa.nl/uploads/File/artikelen/2010/Moderne%20installatietechnieken%20onzichtbaar%20toegepast,%20monumenten%20maart%202010.pdf
3.9.3 Comfort en duurzaamheids verbeterende installaties
Comfort en duurzaamheids verbeterende installaties zijn installaties die het mede mogelijk maken dat een gebouw op een bepaalde wijze kan worden gebruikt, afhankelijk van de functie. Dit zijn bijvoorbeeld installaties gericht op verhoging van (woon)comfort of duurzaamheid. Te denken valt aan airco’s, zonnecollectoren en schotelantennes.
Een volledig mechanisch ventilatiesysteem wordt in de regel gekoppeld aan een Warmte Terug Win systeem (WTW.) De aan- en afvoer van de lucht is daarbij mechanisch geregeld waarbij de inkomende ventilatielucht wordt verwarmd met de uitgaande lucht. Voor de zomer is wel een zogenaamde bypass aan te bevelen, die voorkomt dat de verse buitenlucht door de af te voeren lucht wordt voorverwarmd. Het is tevens van belang dat het ventilatiesysteem regelmatig wordt onderhouden om het binnenklimaat gezond te houden.
Historische panden voldoen vaak niet meer aan de verhoogde wensen van deze tijd. Om het wooncomfort te verbeteren ontstaat de vraag het pand aan te passen. De ingrepen dienen afgestemd te worden op de bestaande monumentale waarden. Er dient gezocht te worden naar passende oplossingen voor het betreffende monument.
Het gebruik van bepaalde installaties kan ten goede komen aan de energieduurzaamheid. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen installaties die bedoeld zijn om het energieverbruik te reduceren en installaties om energie mee te produceren. Bij reductie kan gedacht worden aan verwarmingssystemen zoals een Laag Temperatuur (Water) verwarming (LTW) of Warmte Terug Win systemen (WTW). Bij produceren moet men denken aan zonnecollectoren, zonneboilers en warmtepompen. Hieronder valt ook accumuleren, oftewel de opslag van energie zoals warmte (en koude) opslag.
Onderzocht moet worden of er geen alternatieven beschikbaar zijn om de gebruikswens te bereiken.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Deze voorzieningen mogen alleen in de achtergevel of het achterdakvlak aangebracht worden indien er geen monumentale waarden in het geding zijn en als de voorzieningen op een onopvallende manier zijn aangebracht en voldoen aan redelijke eisen van welstand. Hierbij dient zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met de beperkte afmeting, proportie, passende materialisatie, kleur en vormgeving.
Het aanbrengen van GSM/UMTS-installaties als dakmasten (c.a. 5 meter hoog) op of aan kerktorens of hoge monumentale gebouwen is niet toegestaan. Micromasten (beperkte antennes voor hele kleine toepassingen en geïntegreerd in bestaande objecten) kunnen worden aangebracht, mits het monumentale beeld niet wordt aangetast.
Plaatsing van telecommunicatieapparatuur op, in en aan monumentale gebouwen
http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_24-2003.pdf
3.9.4 Bedrijfsgebonden installaties
Bedrijfsgebonden installaties zijn installaties die het mede mogelijk maken dat een gebouw op een bepaalde wijze door een bedrijf kan worden gebruikt, afhankelijk van de bedrijfstak. Dit zijn bijvoorbeeld installaties gericht op fabricage, arbeidsprocessen en toepassingen voor horeca. Te denken valt aan liften, productiestraten, koelmachines, luchtbehandelingsystemen en afzuiginstallaties.
Voorafgaand aan een herbestemming of gebruikswijziging dient onderzocht te worden of het nieuwe gebruik passend is bij het monument en of er onaanvaardbare aantasting van de monumentale waarden noodzakelijk is.
Indien een monument een andere functie krijgt dient grote zorg te worden besteed aan het wegwerken van de voorzieningen. Voorzieningen mogen echter geen monumentale onderdelen aantasten of ontsierend werken.
Onderzocht moet worden of er geen alternatieven beschikbaar zijn om de gebruikswens te bereiken.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
Bij het aanbrengen van beveiligingsinstallaties (bijvoorbeeld camara’s), koelmachines, luchtbehandelingsystemen, warmteheaters, ontgeuringsinstallaties of andere horecavoorzieningen dient eerst onderzocht te worden of de voorziening intern kan worden opgelost en of gebruik gemaakt kan worden van bestaande voorzieningen of schoorsteenkanalen.
Deze voorzieningen mogen alleen in de achtergevel of het achterdakvlak aangebracht worden indien er geen monumentale waarden in het geding zijn en als de voorzieningen op een voldoende onzichtbare, onopvallende en gemaskeerde manier plaats vindt. Hierbij dient zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met de beperkte afmeting, proportie passende materialisatie, kleur en vormgeving.
Reclame voorzieningen dienen geïntegreerd te zijn in de architectuur van het pand, dus geen afbreuk te doen aan de kwaliteit van het monument. Aan de reclames worden qua hoeveelheid, omvang en vormgeving hoge eisen gesteld, die tevens beperkingen inhouden om wildgroei te voorkomen. Omdat de waarde van historische panden zichtbaar en afleesbaar moet blijven, dient reclame een bescheiden en terughoudende toevoeging te zijn, ook qua grootte en vorm. Hier moet dan ook meestal worden volstaan met een toepassing van losse belettering. Voor nadere criteria zie welstandsnota, reclamebeleid, http://www.maastricht.nl/maastricht/show/id=147985
Het aanbrengen van liften in een monumentaal gebouw is niet toegestaan. Bij publiekstoegankelijke gebouwen kan een lift worden toegestaan indien de noodzaak is aangetoond en geen afbreuk wordt gedaan aan de monumentale kwaliteit (inclusief hoofdconstructie met moerbalken en kinderbinten) en het architectonisch ontwerp. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de liftopbouw en de liftput.
Met ‘duivenwering’ worden middelen bedoeld die ingezet kunnen worden om de schade die duiven veroorzaken zo efficiënt mogelijk te beperken of te voorkomen.
De uitwerpselen van duiven bevatten veel ammoniak, die schadelijk is voor veel steensoorten, stucwerk en metalen. Duiven dienen geweerd te worden bij monumentale gebouwen.
Onderzocht moet worden hoe groot de overlast is en of er geen alternatieven beschikbaar zijn om het gewenste effect te bereiken.
Schades, oorzaken en oplossingen
Specifieke richtlijnen en toetsingscriteria
De directe en indirecte omgeving van een monument behoeven bescherming. Elementen in de directe omgeving als tuinmuren, hekwerken en poorten maken soms onderdeel uit van het monument, maar ook flora en fauna, zoals vleermuizen, uilen en beschermde planten in en rond het monument worden tot de directe omgeving gerekend.
Tuinmuren en tuinmeubilair kunnen uit verschillende materialen zijn opgebouwd zoals baksteen, natuursteen, beton enz. Doorgaans zijn de tuinmuren afgedekt met een natuurstenen afdeksteen of een gemetselde rollaag of gemetselde ezelsrug. Bestratingen kunnen in verschillende materialen zoals onder meer: baksteen, betonklinkers, natuursteen, keien en grind zijn uitgevoerd.
De hekwerken bestaan doorgaans uit smeedwerk en gietijzer en behandelingsmethoden en conservering e.d. moet door specialisten op dit vakgebied worden uitgevoerd.
Bomen kunnen bescherming krijgen wanneer zij in de nabijheid een geheel vormen met het monument. Ook kunnen bomen via een gemeentelijke monumentenverordening of monumentale bomenlijst worden beschermd. Op monumenten kunnen ook beschermde planten aanwezig zijn. Bij dieren in en rond een monument kan een onderscheid gemaakt worden tussen genode (vleermuizen, uilen) en ongenode (ratten, duiven) gasten.
Rondom monumentale gebouwen staan vaak beeldondersteunende elementen in de omgeving. Tuinmuren, hekwerken, bestrating en straatmeubilair maken vaak deel uit van het ontwerp. Behoud hiervan is het uitgangspunt.
Een monument staat vaak niet op zich zelf, maar maakt onderdeel uit van de omgeving. Het is aanbevelenswaardig te onderzoeken welke onderdelen in relatie staan tot het monument.
Schades, oorzaken en oplossingen
Het groene karakter van voortuinen of landschapstuinen onder andere bij scholen, kastelen en buitenplaatsen zijn vaak als eenheid ontworpen. De boomkeuzes, padenstructuren, scheidingselementen zoals hekwerken en hagen en toegangspoorten, enzovoort zijn belangrijk voor het ontwerp en dienen gerespecteerd te worden.
3.11 Aanvullende uitvoeringsvoorschriften
Indien tijdens de bouw- of sloopwerkzaamheden onderdelen of fragmenten worden gevonden die voordien niet bekend waren en waarvan in enigermate kan worden verwacht dat deze onderdelen uit bouwhistorisch, cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt van belang kunnen zijn, moet contact worden opgenomen met de vergunningverlener/bouwinspecteur van de gemeente Maastricht. Deze waardevolle onderdelen dienen gedocumenteerd te worden. Indien geen nadere voorschriften in de vergunning zijn opgenomen dient de bouwinspecteur binnen twee dagen ter plaatse te zijn waarbij de waardevolle onderdelen worden gedocumenteerd. Indien nodig dienen nadere procesafspraken gemaakt te worden over eventuele inpassing in het plan.
• Historisch waardevolle elementen moeten tijdens restauratie- en verbouwingswerkzaamheden afdoende beschermd worden tegen beschadigingen. Onderdelen die hergebruikt zullen worden, maar voor de uitvoering van de werkzaamheden tijdelijk worden gedemonteerd, moeten droog, geventileerd en beschermd tegen mogelijke beschadigingen worden opgeslagen.
www.maastricht.nl (site van de gemeente Maastricht)
www.limburg.nl (site van de provincie Limburg)
www.sam-limburg.nl (site van steunpunt voor archeologie en monumentenzorg)
www.cultureelerfgoed.nl (site van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed te Amersfoort)
www.restauratiefonds.nl (site van het nationaal restauratiefonds)
www.monumenten.nl (algemene informatie en vraagbaak & links van bedrijven en adviesbureau’s)
www.monumentenwachtlimburg.nl (site van de monumentenwacht Limburg)
http://www.monumentenwacht.be/nl/index.cgi?id=664&nav=true (site van de monumentenwacht Vlaanderen)
www.vakgroeprestauratie.nl (vakgroep restauratie)
www.bouw.tno.nl/monumenten (Bouwonderzoeken TNO)
www.wta.de/nl/wta-nl-vl/studiedagen-syllabi (Wetenschappelijk-technische groep voor aanbevelingen inzake bouwrenovatie en monumentenzorg)
www.kleurbuiten.nl (voor het inwinnen van kleuradviezen)
www.archimon.nl (Site over architectuur en monumenten)
www.dehollandschemolen.nl (site over molens)
www.boerderijenstichting.nl (site over boerderijen)
www.bisdom-roermond.nl (site van het Bisdom Roermond:zie onder Economie & Bouwzaken)
www.interieurmanifestatie.nl (TOP100 van Nederlandse interieurdecoraties)
www.terebinth.nl (site over begrafeniscultuur)
www.zichtopmaastricht.nl (site over historie van Maastricht)
www.maastrichtsegevelstenen.nl (Site over Maastrichtse Gevelstenen)
www.maastricht-1867.nl (site over de maquette van Maastricht)
www.centreceramique.nl/gemeentearchief/gemeentearchief-index.html (Gemeentearchief)
www.omgevingsloket.nl (site om omgevingsvergunning aan te vragen)
www.vrom.nl (site met informatie over een vergunningaanvraag)
6 Indieningsvereisten vergunningaanvraag
6.1 Vereisten volgens Ministeriële Regeling Omgevingsrecht
De indieningsverseisten van de omgevingsvergunning met de activiteit monumenten staan vermeld in hoofdstuk 5 van de Ministeriële Regeling Omgevingsrecht (MOR) http://wetten.overheid.nl/BWBR0027471
Hieronder de samenvatting toegespitst op de Maastrichtse situatie.
een verbouwings-/restauratieplan (zoals bedoeld in MOR, artikel 2.2 sub g) met daarin een gedetailleerde werkomschrijving per onderdeel van de toe te passen constructies, materialen, afwerkingen en kleuren alsmede van de wijze van verwerking daarvan, aanduiding van hoeveelheden, bemonstering en kleurcodering. Voor de opzet en inhoud hiervan vormt de ‘Restauratierichtlijnen bij verbouw en onderhoud van monumenten’ de leidraad;
Een gebrekenrapport is in ieder geval van toepassing bij verbouwings-/restauratieplannen waarbij in het bouwplan herstel of vervanging van bestaand materiaal aan de orde is. In andere gevallen wordt dit beoordeeld afhankelijk van de aard en omvang van de aanvraag. De ‘Handleiding voor de restauratiepraktijk in de gemeente Maastricht’ is hiervoor eveneens een leidraad.
Een bouwtechnisch rapport is in ieder geval noodzakelijk bij onduidelijkheden over de consequenties van de ingreep op het casco, constructie en materiaal in relatie tot het behoud van het monument. In andere gevallen wordt dit beoordeeld afhankelijk van de aard en omvang van de aanvraag. De ‘Handleiding voor de restauratiepraktijk in de gemeente Maastricht’ is hiervoor eveneens een leidraad.
een cultuurhistorisch rapport, daaronder begrepen rapporten met waardestelling en dateringoverzicht inzake architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie of tuinhistorie, conform een vooraf op te stellen Programma van Eisen van de gemeente Maastricht en gebaseerd op ‘Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek’ opgesteld door o.a. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de Rijksgebouwendienst in april 2009;
Een cultuurhistorisch rapport is in ieder geval van toepassing bij grootschalige restauratieplannen, ingrijpende wijzigingsplannen waarbij de structuur van het pand wijzigt of bij bouwplannen waarbij ingrijpende sloop aan de orde is. In andere gevallen wordt dit beoordeeld afhankelijk van de aard en omvang van de aanvraag.
Deze locaties zijn aangeduid op de bestemmingsplankaart van het vigerende bestemmingsplan. Indien deze locaties nog niet als zodanig zijn beschermd in het bestemmingsplan, zijn zij weergegeven op de cultuurwaardenkaart van de gemeente Maastricht. Zodra voor dit gebied een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld wordt het archeologisch erfgoed beschermd in het Maastrichts Planologisch Erfgoedregime. Vanuit dit perspectief dringen wij er dan ook nadrukkelijk bij u op aan om hiermee rekening te houden in de planvorming. Om de hiervoor genoemde archeologische waarden op voorhand te behouden adviseren wij u bij de planvorming de bovenstaande procedure in acht te nemen.
http://www.maastricht.nl/web/GemeenteLoket/GemeenteLoket/Alle-producten-en-diensten/Alle-producten-en-diensten/Productpagina.htm?dbid=687&typeofpage=79906
Berends, G.; H. Janse en A. Slinger, Natuursteen in Monumenten. Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Zeist, 1980.
Bisscheroux, N.B. & S.E. Minis, Architectuurgids Maastricht. Maastricht, 1997.
De Boer H.; F. Van Dusseldorp & S. Minis, Maastricht in Kleur: een stedenbouwkundig kleuronderzoek. Maastricht 1996.
Boogard, J & S. Minis. Monumentengids Maastricht, Leiden 1999
Breedveldt Boer, I.M., Plafonds in Nederland 1300-1800. Rijksdienst voor Monumentenzorg. Zeist, 1991.
Denslagen W.F. & A. De Vries, Kleur op historische gebouwen. Rijksdienst voor Monumentenzorg Zeist, 1984.
Hekker, R.C. A, ”Ten voordele en cieraat van dese stad” Tien studies over houten huizen in Nederlandse steden.
Het vakwerkhuis van de late middeleeuwen tot omstreeks 1850 in Maastricht en Sittard. Zeist, 1990.
Janse, H., Kapconstructie. Restauratievademecum van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg Zeist. Zeist 1990,
Janse, H., Trap en Trede. Houten trappen in Nederland. Rijksdienst voor Monumentenzorg. Zeist, 1995.
Janssen, F., Corneille, Behoud en herstel, restauratietechnieken en monumentenzorg, Bussum 1980
Keyzer-Schuurman, W.E.S.L. , Wonen op stand en met stijl. Drie eeuwen interieurkunst in Limburgse kastelen, De Maasgouw 118(1999), p. 85-102.
Marres, W. en J.F. van Agt. De Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst: Geïllustreerde beschrijving uitgegeven vanwege de Rijkscommissie voor de Monumentenbeschrijving. Deel V. De provincie Limburg. Derde stuk: Zuid-Limburg, uitgezonderd Maastricht. Eerste aflevering. Den Haag, 1962.
Meischke, R. Het Maastrichtse burgerhuis van de vijftiende tot de achttiende eeuw, Bulletin KNOB, 72 (1973) 2/3 pp. 85-103.
Melkert M. & S.E. Minis, Mergelland, mergelwinning, mergelbouw. Open Monumentendag. Maastricht, 1995.
Minis, S.E., Gebeiteld en Verguld. Vierkant Maastricht 18; Maastricht, 1991.
Schulte-van Wersch, C.J.M., Het stucwerk van Petrus Nicolaas Gagini en het huis Eyll te Heer-Maastricht. Publications 116/117 (1980-1981), p. 285-350.
Stenvert, R. en G. van Tussenbroek, Inleiding in de bouwhistorie, Utrecht 2007
Thiels, Ch., Krulgevels in het Maasland. Beredeneerde catalogus van voluutgevels in Zuid-Limburg en hun herkomst, In: Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek, 22 (1971) pp. 41-174.
Restauratievademecum. Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Zeist, 1985-1999.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-254792.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.