Gemeenteblad van Brummen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Brummen | Gemeenteblad 2021, 254608 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Brummen | Gemeenteblad 2021, 254608 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
BELEIDSREGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE BRUMMEN 2021
HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE BRUMMEN;
1. Kennis te nemen van het advies van de Maatschappelijke Adviesraad over het concept beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Brummen 2021 (D361113).
2. Akkoord te gaan met de reactie op het advies van de Maatschappelijke Advies Raad en daarmee de aanpassingen in de concept beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Brummen 2021 (D361111).
3. De beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Brummen vast te stellen (D361110).
1.1 Toelichting gebruikte begrippen
1.2.1 Zelfredzaamheid en participatie
1.2.3 Goedkoopst adequate voorziening
1.2.4 Kortdurende clientondersteuning
1.2.5 Aanvaardbaar niveau van ondersteuning
1.2.6 Financiële mogelijkheden
1.2.7 Afstemming op andere voorzieningen en (wettelijke) kaders
1.2.9 Mantelzorgers en vrijwilligers
2. Procedure melding, onderzoek en aanvraag
3.1 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PGB
3.3 Eigen verantwoordelijkheid
3.4.1 Afwegingskader inzet informele hulp
3.6 Maximale inzet van een hulpverlener
3.9 Duur van de toekenning PGB voorziening
3.11 Weigering voorziening PGB
3.13 Verantwoording éénmalige PGB voorziening
3.14 Omzetting PGB in voorziening in natura
3.16 PGB voor hulp bij het huishouden
3.17 PGB bij rolstoelen, losse woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen
3.21 PGB bij individuele begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf
4. Eigen bijdragen voor het gebruik van voorzieningen
4.1 Eigen bijdrage algemene voorziening
4.2 Eigen bijdrage maatwerkvoorziening (abonnementstarief)
5. Afweging maatwerkvoorzieningen
5.1 Leidraad schoon en leefbaar huis
5.1.2 Gebruikelijke zorg bij een schoon en leefbaar huis
5.1.3 Informele hulp/mantelzorger en een schoon en leefbaar huis
5.1.4 Tijdnormering schoon en leefbaar huis
5.2 Leidraad schoon en leefbaar huis
5.2.1 Extra grote woning of mantelzorgunit
5.2.2 Aard en omvang van de woningaanpassing
5.2.3 Verhuizing op advies van de gemeente
5.2.4 Lening toekomstbestendig wonen
5.2.5 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen
5.3 Leidraad goederen voor primaire levensbehoeften
5.3.1 Gebruikelijke zorg voor primaire levensbehoeften
5.3.2 Bereiden van brood- en warme maaltijden
5.4 Leidraad voor het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding
5.4.1 Gebruikelijke zorg schone, draagbare en doelmatige kleding
5.4.2 Algemene voorziening schone, draagbare en doelmatige kleding
5.5 Leidraad het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
5.5.1 Voorliggende voorzieningen
5.6 Leidraad voor het verplaatsen in en om de woning
5.6.1 Algemene voorzieningen of een collectief vervoerssysteem gaan voor op een maatwerkvoorziening
5.6.3 Financiële mogelijkheden
5.6.5 Goedkoopst adequate voorziening
5.7.1 Vervoer om sociale verbanden aan te gaan (Participatie)
5.7.2 Collectieve voorzieningen gaan voor een individuele maatwerkvoorziening
5.7.3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen vervoer
5.7.4 Voorliggende voorzieningen vervoer
5.7.5 Algemene voorziening vervoer
5.7.6 Collectief vraagafhankelijk vervoer
5.7.7 Bovenlokale verplaatsingen
5.8 Leidraad voor sportvoorzieningen om sociale verbanden aan te gaan (Participatie)
5.8.1 Financiële mogelijkheden
5.9.1 Beperkingen in zelfredzaamheid en participatie
5.9.3 Voorliggende voorzieningen
5.9.4 Afwegingskader begeleiding groep
5.9.5 Afwegingskader begeleiding individueel
5.9.6 Vervoer naar groepsgerichte vormen van ondersteuning
5.10 Leidraad kortdurend verblijf
5.10.1 Kortdurend verblijf ter ontlasting van de mantelzorger
5.10.2 Afwegingskader kortdurend verblijf ter ontlasting van de mantelzorger
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) is bedoeld voor mensen die ondersteuning nodig hebben bij het zelfstandig thuis wonen, het ontmoeten van anderen en voor de ondersteuning van mantelzorgers.
Indien een inwoner van de gemeente Brummen niet of onvoldoende in staat is om op eigen kracht, middels algemene voorzieningen met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit hun sociale netwerk te functioneren kan de gemeente ondersteuning bieden gericht op zelfredzaamheid en participatie. In de praktijk betekent dit dat het college bij een vraag van een inwoner onderzoekt wat er, afhankelijk van de individuele omstandigheden, minimaal noodzakelijk is aan ondersteuning vanuit de gemeente.
De beleidsregels geven nadere uitleg en verduidelijking op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning Brummen 2020. In de beleidsregels staat op voorzieningenniveau toegelicht waarop het college de afweging voor ondersteuning door een maatwerkvoorziening baseert, het zogenaamde afwegingskader (hoofdstuk 6 weging specifieke maatwerkvoorzieningen). Het college maakt altijd een individuele afweging. In bijzondere gevallen kan daarmee ten gunste van de inwoner worden afgeweken van de bepalingen in de verordening en de toepassing van deze beleidsregels.
Samen met de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning Brummen 2020 vormen de beleidsrelgel het juridisch uitvoeringskader. Daarnaast zijn beleidsregels ook een middel om eenduidig te werken in de uitvoering binnen het Team Voor Elkaar (TVE).
1.1 Toelichting gebruikte begrippen
Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten, die “normaal” wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en die niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben. Het is de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders, inwonende kinderen of andere volwassen huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid samen een huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden en voor elkaar.
Onder leefeenheid verstaan we een geheel aan personen waarmee een persoon op hetzelfde adres woonachtig is en een huishouden deelt. Uitwonende kinderen en partner vallen hier dus buiten.
Algemeen gebruikelijke voorziening
Met algemeen gebruikelijke voorzieningen worden voorzieningen of producten en diensten bedoeld die voor iedereen gebruikelijk (normaal) zijn om zelf (in) te kopen. Algemeen gebruikelijke voorzieningen worden niet vanuit de Wmo verstrekt. Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:
- Niet speciaal bedoeld voor personen met een beperking, en;
- Verkrijgbaar in de reguliere handel (algemeen verkrijgbaar), en;
- Niet (of niet veel) duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen;
- Kan worden bekostigd door iemand met een inkomen op minimumniveau.
In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden van de persoon toch niet algemeen gebruikelijk zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling optredende beperking waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen. Wanneer de inwoner niet in staat is dit zelf te bekostigen, kan overwogen worden om een voorziening in te zetten.
Algemene voorziening/vrij toegankelijke voorziening
Het gaat om in beginsel vrij toegankelijke diensten, activiteiten of zaken, gericht op zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang. Vrij toegankelijk wil zeggen: zonder dat eerst een diepgaand onderzoek wordt verricht naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers. De diensten, activiteiten of zaken kunnen toegankelijk zijn voor specifieke groepen of voor alle ingezetenen van onze gemeente. Er is geen beschikking nodig.
Algemene voorzieningen zijn bijvoorbeeld het TVE, sociaal culturele voorzieningen, sportverenigingen en ontmoetingsvoorzieningen. Maar ook toegankelijkheid van gebouwen en voorzieningen, het lokale vervoer (buurtbus) en de toegankelijkheid van informatie. Andere algemene voorzieningen met een iets specifieker karakter zijn bijvoorbeeld een klussendienst of de informele zorg door vrijwilligers en/of mantelzorgers.
De maatwerkvoorziening is een individuele voorziening waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Als de inwoner in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening dan kan deze door middel van zorg in natura (zin), een persoonsgebonden budget (PGB) of een financiële tegemoetkoming worden verstrekt.
Een voorziening die, in de regel, individueel wordt verstrekt maar door meerdere personen tegelijk kan worden gebruikt. Voor deze voorziening geldt een normale aanvraagprocedure met een beschikking waartegen bezwaar en beroep mogelijk is.
Een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een collectieve voorziening geen adequate oplossing biedt. Voor deze voorziening geldt een normale aanvraagprocedure met een beschikking waartegen bezwaar en beroep mogelijk is.
Bij ZIN krijgt u zorg, begeleiding, hulp of voorzieningen die u nodig heeft via een instelling of leverancier die een contract heeft met de gemeente. Denk hierbij aan een instelling voor thuiszorg, centrum voor dagopvang of een leverancier van hulpmiddelen. Het college bepaalt hoeveel hulp of ondersteuning de inwoner maximaal nodig heeft. De inwoner kiest een aanbieder/leverancier.
Kortdurend verblijf is onderdeel van de Wmo en is bedoeld om naasten te ondersteunen. Kortdurend Verblijf is een ander woord voor logeren. Ook vakantieopvang kan hieronder vallen. Niet het recht op een voorziening, maar het gewenste resultaat staat daarbij centraal: ouders moeten in staat blijven hun rol als verzorgers en opvoeders te vervullen, partners of andere huisgenoten moeten erop kunnen vertrouwen dat zij – als het nodig is – tijdig een beroep kunnen doen op ondersteuning voor henzelf en voor hun naasten. Het kan gaan om het tijdelijk overnemen van de totale zorg waardoor naasten tijdelijk ontlast worden van hun taak, de zogenoemde respijtzorg.
Verlenen van hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang, rechtsreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Mantelzorg is hulp die verder gaat dan de zogenoemde ‘gebruikelijke hulp’ en is meestal onbetaalde- en vaak langdurige zorg.
Respijtzorg is een vorm van mantelzorgondersteuning. We noemen het ook wel vervangende mantelzorg. Door respijtzorg kunnen mantelzorgers hun eigen leven beter in balans houden en de zorg voor hun naaste langer volhouden.
Een PGB is een bedrag waarbij u zelf uw zorg kunt regelen. Een persoonsgebonden budget (PGB) draagt actief bij aan de mogelijkheden van de inwoner om regie te voeren over het eigen leven en het kan een oplossing zijn bij ondersteuningsvormen die niet of onvoldoende beschikbaar zijn via zorg in natura (ZIN). Een PGB en ZIN worden beschouwd als gelijkwaardige verstrekkingsvorm.
Het TVE heeft als doel de inwoner zo goed mogelijk binnen de vastgestelde beleidsregels en uitvoeringsrichtlijnen te ondersteunen. Het TVE kijkt samen met de inwoner naar wat de inwoner zelf kan oplossen, welke oplossing er mogelijk is door inzet van het eigen sociaal netwerk, en/of er gebruik gemaakt kan worden van een algemene voorziening of voorliggende voorziening. Indien benoemde oplossingen onvoldoende bijdragen aan zelfredzaamheid en participatie onderzoekt TVE wat er, afhankelijk van de individuele omstandigheden, echt noodzakelijk is aan ondersteuning vanuit de gemeente. TVE is namens het college gemandateerd om een beschikking af te geven voor ondersteuning.
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven zijn toegelicht in de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning 2020 artikel 1.01. Indien niet in de verordening opgenomen hebben de begrippen dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht.
1.2.1 Zelfredzaamheid en participatie
In de Wmo staan de begrippen zelfredzaamheid en participatie centraal. In de Brummense samenleving die wij voorstaan, helpen inwoners, buren en familie elkaar. We spreken de inwoner en diens sociaal netwerk actief aan op de maatschappelijke verantwoordelijkheid die we voor elkaar hebben. Als gemeente kunnen we niet voor alle ondersteuningsvragen betaalde ondersteuning en zorg inzetten. Het kan voorkomen dat een inwoner niet voldoende zelfredzaam is of niet volledig kan participeren in de samenleving. In een dergelijke situatie kan gekeken worden of de inwoner in aanmerking komt voor ondersteuning op grond van de Wmo. Hierbij geldt altijd dat het “leefringenmodel” wordt toegepast.
Bij een vraag voor zorg en ondersteuning staat de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner centraal. Dat houdt in dat de inwoner zelf verantwoordelijkheid draagt voor zijn/haar eigen leven. Niet voor iedereen is dit mogelijk. Soms hebben zij daarbij extra ondersteuning nodig. Voor het bepalen welke zorg en ondersteuning passend is, gebruiken we het leefringenmodel.
Bij een ondersteunings- en zorgvraag wordt altijd eerst gekeken naar wat de inwoner zelf kan oplossen. Is het echt niet mogelijk om zelfstandig tot een oplossing te komen dan wordt samen met de inwoner gekeken naar wat de inwoner samen met het sociaal netwerk kan doen. Hier kan het TVE bij ondersteunen. Een gesprek met de inwoner en het sociaal netwerk samen is een van de opties. In dit gesprek zullen we familie, vrienden en buren actief aanspreken op de maatschappelijke verantwoordelijkheid die we voor elkaar hebben.
Wanneer de vraag niet via het netwerk opgelost kan worden, wordt vervolgens altijd eerst gekeken of een algemene voorziening een (gedeeltelijke) oplossing kan bieden. En/of er voorliggende voorzieningen beschikbaar zijn. Voorwaarde is dat de voorziening redelijkerwijs door de inwoner kan worden bekostigd en er daadwerkelijk passende hulp en ondersteuning en participatie geboden wordt.
Indien er geen adequate algemene voorzieningen zijn die voldoende oplossing bieden, dan wordt eerst onderzocht of deze te organiseren is. Is dit binnen een redelijke termijn niet mogelijk dan kan een combinatie van een algemene voorziening en ondersteunende maatwerkvoorziening onderzocht worden.
Pas wanneer dit ook geen oplossing biedt kan een maatwerkondersteuning in groepsverband of een individuele voorziening worden overwogen. Voorwaarde is dat er voor de vraag geen gebruik gemaakt kan worden van ondersteuning via de Wet langdurige zorg of ander wettelijk kader.
1.2.3 Goedkoopst, adequate voorziening
Met het hanteren van het leefringenmodel kijken we naar de goedkoopst passende oplossing.
Bij een maatwerkvoorziening wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. Er kunnen verschillende geschikte oplossingen zijn maar er wordt gekozen voor de oplossing die het goedkoopst is. Indien de inwoner een duurdere voorziening wenst (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van de inwoner.
Bij het bepalen van de goedkoopst adequate voorziening wordt rekening gehouden met de (te verwachten) gebruiksduur, het gebruiksdoel en de intensiteit van het gebruik.
1.2.4 Kortdurende ondersteuning
Team voor Elkaar biedt kortdurende ondersteuning om de inwoner te helpen met het onderzoek naar mogelijkheden volgens het leefringenmodel. Het doel is om de inwoner binnen een half jaar te begeleiden naar een aanvaardbaar niveau van zelfredzaamheid en participatie. Samen met de inwoner worden er afspraken gemaakt over de te bereiken doelen en in te zetten acties die met de inwoner zijn vastgesteld in het individueel plan. De kortdurende ondersteuning biedt maximaal 6 gesprekken gedurende maximaal 6 maanden.
1.2.5 Aanvaardbaar niveau van ondersteuning
Het streven is om de inwoner te ondersteunen tot het aanvaardbaar niveau van participatie en zelfredzaamheid die bij zijn/haar situatie past. Aanvaardbaar betekent dat de inwoner zich er soms bij neer moet leggen dat er belemmeringen zijn en blijven. De ondersteuning vanuit de Wmo beperkt zich tot wat noodzakelijk is in het licht van zelfredzaamheid en participatie en breidt zich niet uit tot wat de inwoner zelf noodzakelijk vindt.
1.2.6 Financiële mogelijkheden
De wet staat niet toe dat slechts op basis van inkomen ondersteuning wordt verleend of geweigerd.
Tegelijkertijd biedt het beschikken over financiële middelen de mogelijkheid om in eigen oplossingen te voorzien. In het gesprek met de inwoner zal door Team voor Elkaar een moreel beroep worden gedaan op eigen financieringsmogelijkheden. Ook zal de inwoner en zijn sociale omgeving actief worden aangesproken op de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid.
1.2.7 Afstemming op andere voorzieningen en (wettelijke) kaders
Er zijn (wettelijke) voorzieningen waar eerst een beroep op moet worden gedaan alvorens een Wmo-voorziening kan worden overwogen:
- Voorliggend op de Wmo is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Zorgverzekeringswet (Zvw) of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Indien een voorliggende voorziening mogelijk is, dan wordt er voor deze voorziening op grond van de Wmo geen voorziening verstrekt.
- Persoonlijke verzorging: wanneer er geen sprake is van geneeskundige zorg en ook geen risico daarop, maar wel behoefte aan lijfgebonden- of lichaamsgerichte zorg, valt persoonlijke verzorging onder de Wmo en niet onder de zorgverzekeringswet. Bij zorgen over mogelijke verzwakking /verergering van de klachten is het van belang dat de Wmo-aanbieder afstemt met de wijkverpleegkundige, zodat tijdig de behoefte aan geneeskundige zorg, of risico daarop, wordt gesignaleerd en er tijdig een aanvraag voor de Wet langdurige zorg of Zorgverzekeringswet wordt ingediend.
Jeugd en gezinnen: begeleiding van kinderen met problemen is de verantwoordelijkheid van de ouders en school. Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Daarnaast kan een beroep gedaan worden op de Jeugdwet.
- Participatie en zelfredzaamheid ouder(s)/verzorger(s): wanneer de ouder(s)/verzorger(s) in een gezin ondersteuning nodig hebben bij hun eigen zelfredzaamheid en participatie kan, naast de eventuele jeugdhulp voor het kind, een beroep worden gedaan op Wmo-voorzieningen.
- Arbeidsvoorzieningen: zijn er op grond van de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), Wajong en Participatiewet voldoende mogelijkheden voor aangepast werken, dan wordt er voor deze arbeidsvoorziening op grond van de Wmo geen voorziening verstrekt.
Wanneer een inwoner aanspraak kan maken op een voorliggende voorziening en dit weigert zelf te onderzoeken dan wordt er voor deze specifieke voorziening geen ondersteuning vanuit de Wmo verleend.
De dagelijkse hulp die partners of ouders, inwonende kinderen of andere volwassen huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid samen een huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden en voor elkaar, is uitgangspunt in het gesprek met de inwoner over ondersteuning vanuit de Wmo.
Huisgenoten die tot de leefeenheid behoren en die huishoudelijke werkzaamheden kunnen overnemen worden verondersteld dit te doen. Dit principe heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten vanaf 18 jaar. Studie of (vrijwillige) werkzaamheden zijn in principe geen reden om van de gebruikelijke hulp af te zien.
Geen gebruikelijke hulp mogelijk
In individuele gevallen kan het voorkomen dat een huisgenoot of partner geen gebruikelijke hulp kan leveren omdat deze zodanige gezondheidsproblemen heeft of er overbelasting dreigt. Het is aan inwoner en de betreffende leden van het huishouden om te onderbouwen met objectieve- en relevante gegevens waar de oorzaken liggen van de dreigende overbelasting. En wat men zelf heeft ondernomen om te komen tot mogelijke oplossingen. Deze onderbouwing wordt betrokken bij de weging of een voorziening noodzakelijk is.
Indien de enige huisgenoot van een inwoner vanwege zijn/haar werk fysiek niet aanwezig is, wordt dit betrokken bij de afweging of de gebruikelijke hulp daadwerkelijk geleverd kan worden.
1.2.9 Mantelzorgers en vrijwilligers
Wanneer er sprake is van een verminderde zelfredzaamheid of een ervaren participatieprobleem wordt onderzocht of dit (gedeeltelijk) kan worden opgelost door een mantelzorger en/of vrijwilliger. Volgens het leefringenmodel wordt onderzocht of een algemene- of voorliggende voorziening voldoende ondersteuning biedt of dat een maatwerkvoorziening kan worden overwogen.
2. Procedure melding, onderzoek en aanvraag
Een melding is vormvrij en kan onder andere worden gedaan op de volgende wijze:
2. digitaal via het contactformulier;
Het college bevestigt de melding schriftelijk en maakt een afspraak voor een keukentafelgesprek.
De uitkomst van het gesprek met de inwoner kan zijn:
- de inwoner is geïnformeerd en geholpen en/of doorverwezen;
- in samenspraak met de inwoner wordt kortdurende clientondersteuning ingezet of;
- de procedure van onderzoek wordt gestart.
Het college hanteert de wettelijk vastgestelde termijnen voor melding, onderzoek en besluit.
2.2 Onafhankelijke clientondersteuning
Wanneer de inwoner dit wenst, kan hij/zij zich bij het doen en/of afhandelen van de melding laten ondersteunen door iemand uit zijn eigen netwerk of een onafhankelijke derde, mits persoon gemachtigd wordt. De medewerker van TVE wijst de inwoner tijdens de meldingsfase op de mogelijkheid een beroep te doen op de onafhankelijke cliëntondersteuning en waar die verkregen kan worden.
Als geen directe oplossing voorhanden is, start TVE het onderzoek. In het onderzoek hanteert TVE de uitgangspunten zoals beschreven in hoofdstuk 1, paragraaf 1.2. Aanvullend op het leefringenmodel hanteert TVE een integrale aanpak volgens de werkwijze: één gezin, één plan, één regisseur
Onderdeel van het onderzoek is het keukentafelgesprek. Ter voorbereiding op keukentafelgesprek wordt de inwoner gevraagd om binnen 7 werkdagen een persoonlijk plan in te dienen. Uitgangpunt in het gesprek is gebruik van de 'eigen kracht' van de inwoner en diens sociale netwerk. Als het eigen netwerk te weinig mogelijkheden biedt, wordt er gezocht naar mogelijkheden in het georganiseerde informele netwerk en indien nodig aangevuld met algemene voorzieningen.
In het onderzoek werkt TVE samen met de inwoner aan vraagverheldering, objectivering van de belemmering, het bepalen van doelen en worden mogelijke oplossingen besproken. Indien de inwoner een persoonlijk plan heeft ingediend wordt dit plan betrokken bij het onderzoek.
De medewerker van het TVE stelt samen met de inwoner een ondersteuningsplan op. Dit plan zet op een rijtje wat de problemen zijn maar brengt ook in kaart welke mogelijkheden de inwoner en zijn/haar omgeving heeft om tot oplossingen te komen. Wanneer het noodzakelijk is kan er kortdurende clientondersteuning worden ingezet gericht op de zelfredzaamheid en participatie. Het te behalen resultaat en de acties worden in het ondersteuningsplan vastgelegd. Het plan is 'dynamisch' en wordt, wanneer nodig, geactualiseerd. In het ondersteuningsplan staat tevens de indicatieve omvang (minuten/uren en totaal duur beschikking) van de ondersteuning benoemd.
Indien nodig wordt specialistisch (medisch) advies aangevraagd. Dit advies wordt altijd betrokken bij het te nemen besluit. De aard, omvang, duur en eventuele andere specificaties van een maatwerkvoorziening worden daar waar nodig vastgesteld in overleg met aanbieders van aanvullende zorg/ maatwerkvoorzieningen en met professionals met expertise op het gebied van beperkingen en ziektebeelden van klantgroepen. Hierbij valt te denken aan expertise op het gebied van psychiatrische stoornissen, zintuiglijke beperkingen, niet aangeboren hersenletsel, fysieke beperkingen, dementie en gedragsproblemen, etc.
Het ondersteuningsplan is onderdeel van het gespreksverslag. De inwoner ondertekent het verslag voor gezien of akkoord en stuurt een ondertekend exemplaar naar het college. De inwoner ontvangt altijd een exemplaar van het getekende verslag met ondersteuningsplan.
Het onderzoek leidt tot een besluit van het college over het toekennen van een maatwerkvoorziening. De toekenning van de maatwerkvoorziening staat in een besluit (de toewijzingsbeschikking). Hierin staat:
- doel en resultaat van de ondersteuning;
- maatwerkvoorziening en type ondersteuning (product);
- in geval van zorg in natura: duur, omvang van de ondersteuning en de aanbieder die de ondersteuning levert;
- in geval van een PGB: duur en omvang van de ondersteuning.
Een voor akkoord ondertekend verslag van het keukentafelgesprek wordt beschouwd als aanvraagformulier tenzij de belanghebbende een afzonderlijk aanvraagformulier wenst in te vullen. Dit getekende verslag wordt als bijlage van het toekenningsbesluit meegestuurd.
Indien een inwoner het oneens is met het toekenningsbesluit kan hij/zij bezwaar aantekenen. In de toekenning staat toegelicht op welke wijze dit mogelijk is.
Zodra het door de inwoner ondertekende gespreksverslag is ontvangen, wordt de voorziening verstrekt. Voor het verstrekken van enkele maatwerkvoorzieningen is een apart collegebesluit noodzakelijk. Als er lopende het onderzoek al ondersteuning in de vorm van een voorziening nodig is, kan dit worden ingediend door middel van een aanvraagformulier.
Voor alle besluiten die worden genomen in het kader van de Wmo geldt dat de datum van besluit de eerst mogelijke startdatum van de toegekende voorziening is. In uitzonderlijke gevallen kan het besluit een terugwerkende kracht hebben en de toewijzingsdatum in het verleden liggen. De toewijzingsdatum kan echter nooit voor de meldingsdatum liggen.
Een persoonsgebonden budget (PGB) is een bedrag waarbij de inwoner zelf zijn zorg kan regelen. Een PGB draagt actief bij aan de mogelijkheden van de inwoner om regie te voeren over het eigen leven en het kan een oplossing zijn bij ondersteuningsvormen die niet of onvoldoende beschikbaar zijn via zorg in natura (ZIN). Een PGB en ZIN worden beschouwd als gelijkwaardige verstrekkingsvormen.
3.1 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PGB
Bij een maatwerkvoorziening kan de inwoner de keuze maken deze ondersteuning te verzilveren via een PGB. Een inwoner moet daarvoor een gemotiveerd plan indienen bij het college. In dit plan moet de inwoner motiveren waarom hij/zij een PGB wil en hoe de zorg bijdraagt aan de doelen die geformuleerd zijn in het onderzoek.
Andere voorwaarden die worden meegewogen in de toekenning van een PGB zijn:
a) De inwoner is in staat, al dan niet met behulp van het eigen sociaal netwerk, tot waardering van zijn eigen belangen;
b) De inwoner is in staat, al dan niet met hulp van het eigen sociaal netwerk, de aan een PGB verbonden taken uit te voeren;
c) De met het PGB ingekochte diensten en goederen zijn van voldoende kwaliteit en passen bij het resultaat dat behaald moet worden met de ondersteuning;
d) De ondersteuning die de inwoner wil inkopen via een PGB moet aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als de ondersteuning of hulp(verlening) die de gemeente zelf als ZIN inkoopt. De inwoner is verantwoordelijk voor de juiste kwaliteit van de ondersteuning en dient aan te tonen dat de gekozen professionele zorgaanbieder aan de kwaliteitseisen voldoet.
e) Daarnaast zijn de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt voor het doel waarvoor het PGB wordt verstrekt. De inwoner is verantwoordelijk voor het aantonen op welke wijze de kwaliteit geborgd is en de dienstverlening voldoet aan het doel en de resultaten.
f) De diensten en goederen zijn veilig, doeltreffend en worden cliëntgericht verstrekt;
Op basis van het PGB-plan dat de inwoner indient, beoordeelt het college of de inwoner in aanmerking komt voor een PGB. Leidend bij de beoordeling van het PGB-plan is de aard en omvang van de ondersteuning en de te behalen resultaten die als noodzakelijk zijn vastgesteld tijdens het onderzoek. Het besluit kan van persoon tot persoon verschillen, het is altijd een individuele weging. Toestemming voor verzilvering van de ondersteuning in de vorm van een PGB kan pas gegeven worden als het PGB-plan is goedgekeurd.
Wanneer er een ernstig vermoeden is dat de inwoner problemen zal krijgen met het omgaan met een PGB, dan wordt een PGB geweigerd. Andere uitsluitingsgronden zijn wanneer er door of namens eerder juridisch vastgesteld misbruik is gemaakt van een PGB of er eerder sprake is geweest van vastgestelde fraude.
3.3 Eigen verantwoordelijkheid
De inwoner met een PGB is zelf verantwoordelijk voor:
- het inkopen van de individuele voorziening, hulpmiddel of ondersteuning;
- het onderhoud, de reparaties, het aanbrengen van aanpassingen en de verzekering van het hulpmiddel (hiervoor kunnen jaarlijks kosten tot een vastgesteld maximumbedrag worden gedeclareerd)
Degene die door de inwoner ingeschakeld wordt voor het leveren van ondersteuning is verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst.
In het PGB-plan kan de inwoner de wens uitspreken om zijn sociale netwerk in te willen zetten. Een vergoeding vanuit het PGB voor de inzet van het sociale netwerk zal in elk geval beperkt blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt.
Voor informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen geldt dat een PGB alleen wordt verstrekt als is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
3.4.1 Afwegingskader inzet informele hulp
Bij de beoordeling van de mogelijkheid tot betaling van een informele hulpverlener vanuit het PGB zal er tijdens het onderzoek, naast het algemene afwegingskader voor ondersteuning, aanvullend worden meegewogen:
a) de inwoner moet zijn keuze, om informele hulp met het PGB in te schakelen, motiveren;
b) de informele hulpverlener/mantelzorger mag daarbij op geen enkele wijze druk op de inwoner hebben uitgeoefend bij zijn besluitvorming om over te gaan tot inzet van de informele hulpverlener/mantelzorger en eventuele uitbetaling;
c) de informele hulpverlener/mantelzorger moet in staat zijn om de gevraagde hulp te bieden, het mag niet te zwaar zijn;
d) is er sprake van verlies aan inkomsten? Dit is het geval wanneer de informele hulpverlener/mantelzorger behoort tot de beroepsbevolking en door de geboden hulp minder kan werken. Het college is van mening dat doorgaans het verlenen van circa acht uur informele hulp per week, boven de gebruikelijke dagelijkse hulp, niet ten koste gaat van een betaalde baan;
e) de kosten die de informele hulpverlener moet maken om zorg te verlenen en de mogelijkheid om dit zelf te kunnen bekostigen;
f) is de informele hulp structureel, te typeren is als zwaar, kent deze een hoge mate van verplichting en is de hulp van behoorlijke omvang of betreft het incidenteel geboden hulp.
Regie kunnen voeren is een belangrijke voorwaarde voor het succesvol inzetten van een PGB. In die gevallen waar de inwoner dit niet zelf kan, kan de inwoner een beheerder of vertegenwoordiger aanwijzen. Een inwoner moet kunnen aantonen dat de beheerder of vertegenwoordiger hiervoor bekwaam is en beschikt over de kennis en vaardigheden die nodig zijn om een PGB goed te kunnen beheren. Het college kan in deze gevallen vragen om een verklaring ‘gewaarborgde hulp’.
Het PGB-budget moet volledig ten goede komen aan de ondersteuning zelf en mag niet wegvloeien naar bemiddelingskosten en administratiekosten. De vertegenwoordiger of beheerder van het PGB is niet alleen verantwoordelijk voor de besteding van het budget, maar voor alle taken en verantwoordelijkheden die verbonden zijn aan een PGB. Daarmee is de vertegenwoordiger of beheerder ook verantwoordelijk voor de kwaliteit en veiligheid van de geboden ondersteuning.
De beheerder van het budget kan niet tegelijkertijd de professionele hulpverlener zijn. De beheerder kan ook niet op een andere manier betrokken zijn bij de uitvoerende organisatie, als bijvoorbeeld directeur of bestuurder. Dit in verband met de onafhankelijke positie die de beheerder moet kunnen innemen ten opzichte van de zorgverlener.
3.6 Maximale inzet van een hulpverlener
Een hulpverlener (professioneel en informeel) die via een PGB wordt ingehuurd mag niet onbeperkt ondersteuning leveren. Bij de beoordeling van het aantal uren dat een hulpverlener mag worden ingehuurd, worden alle betaalde werkzaamheden meegewogen en ook de hoeveelheid ondersteuning die deze persoon, al dan niet via een PGB, levert aan andere personen of gezinsleden.
De Wmo is bedoeld voor ondersteuning bij de zelfredzaamheid en participatie in de eigen leefomgeving. Een PGB dat naar zijn aard bedoeld is om in te zetten in en rond de woning van inwoner kan in beginsel niet tijdens een vakantie worden ingezet. Alleen onder voorwaarden en na toestemming van het college is het mogelijk het PGB in te zetten tijdens een vakantie in Nederland. Kosten voor ondersteuning tijdens een vakantie in het buitenland worden niet door het college gehonoreerd.
De hoogte van het PGB voor een verstrekking:
1. is maximaal de kostprijs van de in de situatie van de inwoner goedkoopste voorziening in natura;
2. is toereikend voor de aanschaf van de voorziening;
3. wordt, voor zover nodig, aangevuld met een (periodieke)vergoeding voor instandhoudingskosten (onderhoud, reparatie, aanbrengen van aanpassingen en verzekeringskosten).
De hoogte van het PGB voor dienstverlening is maximaal het tarief van de door de gemeente gecontracteerde dienstverlening. Het college kan tarieven hanteren die lager liggen dan tarieven waarmee vergelijkbare zorg in natura wordt ingekocht. Dat heeft ermee te maken dat er bij een PGB minder overheadkosten hoeven te worden mee berekend. Voor een niet-opgeleid persoon uit het eigen netwerk geldt een lager tarief dan voor een opgeleide hulpverlener in dienst bij een aanbieder.
Het PGB-budget moet volledig ten goede komen aan de ondersteuning zelf. Uit het pgb worden geen administratieve bemiddelingsbureaus, tussenpersonen of belangenbehartigers betaald. Ook kan het pgb niet gebruikt worden voor administratiekosten, crisishulp, cisisopvang en spoedeisende zorg, pleegzorg en collectief vraagafhankelijk vervoer.
De kosten van onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening worden in natura verstrekt als daartoe afspraken zijn gemaakt met leveranciers, installateurs en onderhoudsbedrijven. Als deze afspraken ontbreken, wordt de hoogte van de vergoeding voor die voorzieningen vastgesteld op basis van de werkelijke kosten. De vergoeding is gemaximeerd en er gelden voorwaarden.
3.9 Duur van de toekenning PGB voorziening
De voorziening wordt toegekend voor de periode die in de beschikking staat. Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden, kan geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening.
Voor hulpmiddelen en woonvoorzieningen geldt: als wordt verwacht dat de inwoner (langzaam) achteruit zal gaan wordt dit vooraf opgenomen in het programma van eisen. Indien nodig, moet de inwoner meewerken aan een medisch onderzoek.
3.11 Weigering voorziening PGB
Een aanvraag voor een PGB kan geweigerd worden als de kosten van het PGB hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening. Het college zal het PGB weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening die het college beschikt. De inwoner zal het verschil zelf moeten betalen.
3.13 Verantwoording éénmalige PGB voorziening
Het PGB voor een éénmalige voorziening wordt door de inwoner of aangewezen budgethouder na aanschaf van- of besteding aan de voorziening aan het college verantwoordt door, voor zover van toepassing, het inleveren van:
a) de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;
b) een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening
Verantwoording dient binnen 2 maanden na aanschaf van de voorziening en uiterlijk binnen 6 maanden na afgifte van de beschikking door het college te zijn ontvangen.
3.17 PGB bij rolstoelen, losse woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen
Wanneer de inwoner kiest voor een PGB krijgt hij bij de beschikking een programma van eisen waar de voorziening aan moet voldoen. De inwoner kan op basis van dit programma van eisen zelf de voorziening aanschaffen. Als een inwoner een andere voorziening wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening gelijkwaardige ondersteuning biedt en geen (andere) belemmeringen oproept. In geval de andere voorziening duurder is zijn de meerkosten voor rekening van de inwoner.
Een vervoersvoorziening in de vorm van de aanpassing van een eigen auto bestaat altijd uit een
PGB. Bij de toekenning van het persoonsgebonden budget vormen de werkelijke kosten van de auto aanpassing het uitgangspunt. De kosten worden door tussenkomst van de verstrekker van de autoaanpassingen vastgesteld. Het college stelt de aanvaardbare kosten vast.
Voor de toekenning van een vervoersvoorziening in de vorm van aanpassing van een eigen
1) dat de aanvrager medisch niet in staat is om met de PlusOV te kunnen reizen;
2) dat de voorziening nodig is voor alle vervoersbehoeften zowel op de korte als de lange afstand;
3) en een (combinatie van 2 of meer) andere voorziening(en) een duurder alternatief zal zijn.
Aan de toekenning van deze voorziening zijn de volgende voorwaarden verbonden:
1) aanpassingen die bij de aanschaf van een eigen auto al voorzien konden worden en ook gekocht hadden kunnen worden, worden niet vergoed;
2) de aanpassing moet functioneel noodzakelijk zijn voor het gebruik van de auto door de inwoner;
3) de staat van de aan te schaffen auto is dusdanig dat de reële verwachting is dat de aan te schaffen voorziening ten minste 5 jaar bruikbaar is;
4) de tegemoetkoming in de kosten van aanpassing eigen auto wordt slechts eenmaal per 5 jaar verstrekt.
In het geval dat het noodzakelijk is om te kunnen participeren kan een sportvoorziening worden verstrekt. Voor de verstrekking van een sportvoorziening geldt een forfaitaire financiële tegemoetkoming die bedoeld is voor de aanschaf en het onderhoud van een sportvoorziening voor een periode van minimaal drie jaar.
3.21 PGB bij individuele begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf
Het tarief voor een PGB is mede gebaseerd op een door de inwoner opgesteld persoonlijk plan over hoe het PGB wordt besteed. Het bedrag is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen, en bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura. De hoogte van een PGB voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.
4. Eigen bijdragen voor het gebruik van voorzieningen
4.2 Eigen bijdrage maatwerkvoorziening (abonnementstarief)
Het Rijk heeft het abonnementstarief Wmo ingesteld. De eigen bijdrage wordt door het CAK berekend conform de voorwaarden van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Dit is een vast tarief voor de eigen bijdragen aan Wmo-voorzieningen.
Voor alle maatwerkvoorzieningen, met uitzondering van rolstoelen, de vervoerspas PlusOV en hulpmiddelen voor kinderen tot 18 jaar, is een eigen bijdrage verschuldigd. Dit tarief geldt voor iedereen, ongeacht inkomen, vermogen of gebruik.
Voor woningaanpassingen ten behoeve van een kind wordt wel een eigen bijdrage in rekening gebracht aan de ouder(s) van de minderjarige. Dit is ook van toepassing indien de ouders gescheiden leven of het kind niet bij de ouders verblijft.
5. Afweging maatwerkvoorzieningen
Als vastgesteld is dat er sprake is van belemmeringen in de zelfredzaamheid en participatie en de inwoner kan niet zelf, al dan niet met behulp van zijn sociaal netwerk voldoende resultaat behalen, kan er een noodzaak zijn voor ondersteuning via de Wmo.
Allereerst dient onderzocht te worden of met de ondersteuning via een algemene voorziening voldoende resultaat behaald kan worden. Is dat niet het geval dan wordt er onderzocht of een combinatie van een algemene voorziening en een maatwerkvoorziening voldoende resultaat kan opleveren. Pas wanneer het antwoord hierop negatief is, kan er een noodzaak zijn voor het bieden van alleen een maatwerkvoorziening.
Maatwerkvoorzieningen kennen verschillende verschijningsvormen, passend bij het resultaat dat behaald moet worden. Naast het algemene afwegingskader, zoals beschreven in deze beleidsregels, wordt bij de beoordeling van een verzoek voor ondersteuning in de uitvoering gewerkt volgens nadere uitvoeringsrichtlijnen.
In dit hoofdstuk wordt toegelicht welke afwegingen gemaakt worden om tot een passend resultaat te komen.
Huishoudelijke activiteiten die door de inwoner zelf kunnen worden uitgevoerd, behoren tot de eigen verantwoordelijkheid. In de dagelijkse praktijk kan dit betekenen dat een deel van het huishouden door de inwoner of iemand uit de leefeenheid wordt uitgevoerd en voor een ander deel ondersteuning wordt geboden. Het type en de grootte van de woning zijn niet van invloed op de hoeveelheid te verstrekken hulp. Als norm wordt de grootte en inrichting van een sociale huurwoning gehanteerd.
Er wordt geen of minder ondersteuning bij het schoonhouden of organiseren van het huishouden geboden op het moment dat er gebruikelijke hulp aanwezig is. Er wordt onderzocht wat een inwoner zelf via een algemeen gebruikelijke voorziening kan oplossen. Een voorbeeld is de glazenwasser. Een inwoner kan op eigen kosten een glazenwasser een aantal keren per jaar het glas- en houtwerk buiten laten doen.
Een andere vorm van het benutten van eigen mogelijkheden is het verlenen van medewerking aan een zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Dit betekent dat van de inwoner mag worden verwacht dat rekening wordt gehouden met het praktisch inrichten van de woning, het zelf opruimen en de planning van huishoudelijke werkzaamheden. Te denken valt aan het zo ver als mogelijk voorbereiden van de was, zelf zorgen dat ruimtes opgeruimd zijn en het ergonomisch verantwoord inrichten van de woning.
De gevolgen van het houden van huisdieren (niet zijnde hulphonden/dieren) op de omvang van de schoonmaaktaak en het zoeken van oplossingen daarvoor behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner.
Het resultaat van de ondersteuning is dat de inwoner beschikt over een schoon en leefbaar huis. Dit betekent dat de inwoner gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapkamer in gebruik zijnde ruimte(s), de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het huishouden moet “op orde” zijn. Er kan goed geleefd worden, het vormt een basis waar de inwoner mensen kan ontvangen en van waaruit de inwoner kan participeren in de samenleving.
Wanneer een inwoner regie kan voeren over het eigen leven, mag van hem/haar worden verwacht dat werkzaamheden worden geprioriteerd en keuzes worden gemaakt. Gemeentelijke ondersteuning bij het voeren van een huishouden neemt de verantwoordelijkheid van de inwoner niet over, maar helpt de inwoner om het resultaat te behalen.
Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maken geen onderdeel uit van de ondersteuning.
5.1.2 Gebruikelijke zorg bij een schoon en leefbaar huis
Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht (een deel van) het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die ondersteuning vraagt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonen wordt op basis van concrete feitelijkheden vastgesteld. Onder inwonend wordt ook verstaan dat de aanvrager geen eigen zelfstandige huishouding heeft maar bij anderen inwoont.
Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot.
- Van kinderen tot 5 jaar wordt niet verwacht dat zij een bijdrage leveren in het huishouden. In de leeftijd van 5 tot 12 jaar wordt verwacht dat zij naar hun eigen mogelijkheden een bijdrage leveren bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafeldekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand doen.
- In de leeftijd van 12 tot 18 jaar wordt verwacht dat zij, naast hiervoor genoemde taken, hun eigen kamer op orde houden, dat wil zeggen rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen. Er kan voor activiteiten die kinderen van 12 tot 18 jaar uitvoeren tijd in mindering worden gebracht. Er wordt wel onderzoek gedaan naar de belastbaarheid van het kind: mag gezien de leeftijd worden verwacht dat het kind deze taak doet of gaat doen waarbij rekening wordt gehouden met school, stage, hobby’s, een bijbaantje etc.
- Van huisgenoten van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat zij de huishoudelijke taken voor een eenpersoons huishouden verzorgen.
- Van een huisgenoot van 23 jaar of ouder wordt meer verwacht. Deze kunnen alle taken in een meerpersoons huishouden verzorgen.
- Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen voeren. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten komen niet-uitstelbare taken in aanmerking voor zorgverlening.
5.1.3 Informele hulp/mantelzorger en een schoon en leefbaar huis
Ook bij informele hulp/mantelzorgers kan er sprake zijn van problemen met een schoon huis.
In het geval dat een mantelzorger ergens anders woont en niet toekomt aan het schoonmaken van zijn eigen huis dan kan de inwoner, als hij een zorgzwaartepakket (ZZP) heeft, mogelijk de zorg in natura door het zorgkantoor laten wijzigen in een PGB en dat budget gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen.
Het college beschouwt deze opties als een voorliggende voorziening. Indien aannemelijk is dat er een indicatie via het CIZ kan komen wordt er geen voorziening verstrekt voordat een afwijzing van het CIZ wordt overlegd door de inwoner.
5.1.4 Tijdnormering schoon en leefbaar huis
Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen.
Schoon staat voor: een basishygiëne borgen waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen.
Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.
Onder een wasvoorziening wordt verstaan: wassen, drogen en vouwen van kleding en het terugleggen van kleding in de garderobekast zodat dat een client beschikt over schone kleding.
Bij een schoon en leefbaar huis gaan we uit van een gemiddeld huishouden. Onder een gemiddelde huishouden wordt verstaan:
- een huishouden met 1 of 2 volwassenen zonder thuiswonende kinderen;
- wonend in een zelfstandige huisvestingssituatie, gelijkvloers of met een trap;
- er zijn geen huisdieren aanwezig die extra inzet van ondersteuning vragen;
- de inwoner kan de woning dagelijks op orde houden (bijvoorbeeld aanrecht afnemen, algemeen opruimen) zodat deze gereed is voor de schoonmaak;
- de inwoner heeft geen mogelijkheden om zelf bij te dragen aan de activiteiten die moeten worden uitgevoerd;
- er is geen ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers bij activiteiten die moeten worden uitgevoerd;
- er zijn geen beperkingen of belemmeringen aan de orde bij de inwoner die maken dat de woning extra vervuilt of dat de woning extra schoon moet zijn;
- de woning heeft geen uitzonderlijke inrichting en is niet extra bewerkelijk of extra omvangrijk.
De inwoner moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrekken, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, berging, etc.) maken geen onderdeel uit van huishoudelijke hulp.
Het college hanteert het HHM rapport (normenkader huishoudelijke hulp 2019 Bureau HHM) als leidraad voor onderbouwing van een toekenning voor huishoudelijke hulp. Afwijkend van het HHM rapport heeft het college bepaald dat wasvoorziening onderdeel is van huishoudelijke hulp.
Het toekennen van huishoudelijke hulp kan alleen als uit de afweging duidelijk blijkt welke andere mogelijke opties zijn onderzocht en er onderbouwing wordt gegeven voor het toekennen. Hierop vindt toetsing plaats.
Op basis van het onderzoek kan het college tot een van de volgende conclusies komen:
1. er is geen hulp nodig: ondersteuning kan uit de eigen omgeving komen.
2. er is hulp nodig: het college kan, als er sprake is van enkelvoudige ondersteuningsvraag, maximaal 2 uur per week toekennen voor het resultaat schoon en leefbaar huis. Kan dus ook minder zijn dan 2 uur.
3. er is sprake van regieproblematiek: het college kan, op basis van een onderbouwing, maximaal 30 minuten extra toekennen voor het resultaat regie op gestructureerd huishouden.
Wanneer cliënten als gevolg van hun (medische) beperkingen onvoldoende ondersteund worden door de basisvoorziening schoon en leefbaar huis kan in uitzonderlijke situaties, op basis van een uitgebreide analyse en goed onderbouwd, zonodig aanvullende ondersteuning worden ingezet. Dit zijn bijvoorbeeld een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren, klaarzetten van maaltijden, beschikken over schone kleding of kindzorg.
Bij het toekennen van huishoudelijke hulp wordt een totaal aantal uren voor de duur van de beschikking gegeven. De inwoner kan, in overleg met de zorgaanbieder, invulling geven aan de inhoud en inzet van ondersteuning.
5.2 Leidraad wonen in een geschikt huis
Het beschikken over een woning behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner. Dit geldt in beginsel ook voor het beschikken over een zo geschikt mogelijke woning. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid om passende maatregelen te nemen behorend bij de levensfase en te verwachten beperkingen. Een woningaanpassing, of ondersteuning bij het vinden van een geschikte woning, wordt in het kader van de Wmo daarom in beginsel alleen verleend indien het ontstaan van beperkingen, verminderde zelfredzaamheid en participatieproblemen het gevolg zijn van onvoorziene en onverwachte omstandigheden, gelegen buiten eigen toedoen.
Het is de verantwoordelijkheid van de inwoner om tijdens het onderzoek te laten zien dat, ondanks de eigen verantwoordelijkheid om passende maatregelen te nemen behorend bij de levensfase en te verwachten beperkingen, toch om een voorziening bij de gemeente verzocht wordt. Wanneer er door de inwoner onvoldoende aangetoond wordt dat er sprake is van onvoorziene en onverwachte omstandigheden, gelegen buiten eigen toedoen, dan kan het college een verzoek afwijzen.
5.2.2 aard en omvang van de woningaanpassing
Bij het bepalen van de aard en omvang van de te verstrekken woningaanpassing gelden de volgende uitgangspunten:
1) Het niveau sociale woningbouw geldt als bovengrens van de geboden oplossing. Dit betekent dat wordt gekozen voor een sobere doch doelmatige noodzakelijke oplossing.
Voor een aangepast keukenblok is de standaard 3 onderkasten en twee bovenkasten.
Wanneer het nodig is om een slaapkamer en natte cel op de begane grond te creëren, dan wordt beoordeeld of het mogelijk is dit te realiseren binnen de bestaande oppervlakte, bijvoorbeeld door een ruime woonkamer op te delen in meerdere ruimten zodat er een inbouw natte cel geplaatst kan worden. De financiële tegemoetkoming wordt hierop afgestemd. Het staat de inwoner vrij voor een hoger afwerkingsniveau te kiezen dan sociale woningbouw. De meerkosten komen dan voor eigen rekening.
2) Het op de woning van toepassing zijnde bouwbesluit wordt als uitgangspunt genomen voor wat betreft het uitrustingsniveau dat verwacht mag worden. Alleen zaken die dat uitrustingsniveau te boven gaan, kunnen als maatwerkvoorziening worden aangeboden;
3) Aanpassingen aan de eisen van de tijd komen voor eigen rekening van de bewoner dan wel de eigenaar van de woning;
4) Afschrijving van bestaande woonelementen zal worden meegewogen bij het bepalen van de (financiële) omvang van de maatwerkvoorziening;
5) Bij toekenning van de woningaanpassing zullen afspraken worden gemaakt over (gedeeltelijke) terugbetaling van de woningaanpassing bij verhuizing. Deze afspraken worden vastgelegd in de beschikking.
5.2.3 Verhuizing op advies van de gemeente
De mogelijkheid van het verhuizen naar een geschikte woning wordt bij de beoordeling van de goedkoopst adequate oplossing door het college meegewogen. Indien verhuizen de goedkoopst adequate oplossing is, kan dit worden verlangd zolang dit werkelijk kan plaatsvinden binnen een medisch verantwoorde termijn. Van een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten is alleen sprake bij een door het college vastgestelde mogelijkheid tot verhuizen naar een passende woning. Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt geen verhuiskostenvergoeding toegekend. De hoogte van de tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten is vastgelegd in de verordening Maatschappelijke Ondersteuning 2020.
5.2.4 Lening toekomstbestendig wonen
Inwoners die eigenaar zijn van een woning (en daarin hun hoofdverblijf hebben) kunnen een lening aanvragen voor het aanpassen van de woning om het makkelijker te maken om maatregelen te nemen om (langer) in de woning te kunnen blijven wonen. De gemeente biedt daarmee inwoners de mogelijkheid om zelf in toekomstige woonbehoeften te faciliteren om langer, comfortabel, veilig en levensloopbestendig te blijven wonen in hun eigen woning.
5.2.5 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen
1) Er worden geen algemeen gebruikelijke aanpassingen aan woningen vergoed als de belemmeringen te verwachten of te voorspellen zouden zijn.
2) Woonvoorzieningen komen niet voor vergoeding in aanmerking wanneer deze voorzieningen als algemeen gebruikelijk kunnen worden gezien. Het gaat daarbij om voorzieningen en producten die in iedere sanitaire winkel of bouwmarkt verkrijgbaar zijn tegen een redelijke prijs en zijn niet specifiek bedoeld voor mensen met een beperking. Deze voorzieningen worden veelal aangeschaft vanwege gemak/comfort. Er vindt daarom geen vergoeding plaats wanneer iemand de voorziening wil aanschaffen vanwege beperkingen.
3) Woonvoorzieningen voor specifiek ouderen en chronisch zieken komen niet voor vergoeding in aanmerking wanneer verwacht mag worden dat de inwoner hierop tijdig heeft kunnen anticiperen. Bij het verhuizen naar een nieuwe woning kan de inwoner rekening houden met de toekomstige situatie en hier tijdig op anticiperen. Blijft men wonen in de huidige woning, dan is het ook aan de inwoner om hierop te anticiperen. Een inwoner maakt hierin eigen keuzes. Een keuze kan zijn om, ondanks een slechter wordende gezondheid door een chronische ziekte, niet te willen verhuizen. Inherent aan deze keuze is dat de inwoner zelf de verantwoordelijkheid heeft om de gewenste aanpassingen in het huis te regelen en te financieren.
4) Bij het onderzoek voor een woonvoorziening wordt rekening gehouden met afschrijvingen. Voor het gedeelte dat al is afgeschreven wordt geen tegemoetkoming verstrekt, want het wordt door het college als algemeen gebruikelijk beschouwd dat een inwoner hiervoor reserveert in geval van een koopwoning. Afschrijvingsschema’s en restwaardes zijn vastgelegd in de verordening Maatschappelijke Ondersteuning 2020.
Het college streeft ernaar zoveel mogelijk algemene voorzieningen in te zetten. Als er nog geen algemene voorziening beschikbaar is, wordt onderzocht of deze gecreëerd kan worden. Als het opzetten van een algemene voorziening binnen redelijke termijn gerealiseerd kan worden, en deze voorziening is passend voor de inwoner dan wordt er geen maatwerkvoorziening ingezet.
Als er uit het onderzoek blijkt dat er een noodzaak bestaat voor een maatwerkvoorziening, dan zal er door het college een plan van aanpak worden opgesteld. Het college kan indien dit nodig wordt geacht, hiervoor een ergonomisch of medisch advies inwinnen bij een daartoe door het college gecontracteerd adviesbureau.
Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Als de kosten voor de aanpassingen in het huis boven het bedrag uitkomen dat het college maximaal beschikbaar stelt voor verhuis- en herinrichtingskosten dan wordt er geen vergoeding voor aanpassingen verstrekt. Er kunnen de volgende redenen zijn om hiervan af te wijken:
a) medische redenen: wanneer er medische redenen een verhuizing in de weg staan, dan kan het college besluiten om wel een voorziening te verlenen.
b) wanneer een verhuizing, ondanks anticiperen van de inwoner, niet binnen de redelijke termijn van 6 maanden realiseerbaar is;
c) een andere woning is niet in redelijkheid betaalbaar omdat de huur boven de grens voor huurtoeslag ligt terwijl de inwoner gelet op zijn/haar inkomen, wel voor huurtoeslag in aanmerking komt als de huur onder deze grens zou liggen;
d) wanneer verhuizing leidt tot onherstelbare aantasting van het sociaal netwerk van de inwoner. Dit is aan de orde als het verhuizen zou leiden tot het wegvallen van bepaalde vormen van mantelzorg en buurtgebonden vrijwilligerswerk. Het gaat daarbij om niet verplaatsbare mantelzorg die in belangrijke mate de activiteiten van het dagelijks leven ondersteunt en daarmee een besparing oplevert ten opzichte van professionele zorg;
e) vermogensverlies: dit kan zich voordoen wanneer de inwoner eigenaar is van de woning, en de verkoopprijs van de woning aanzienlijk lager zal zijn dan de aankoopprijs. Als richtlijn voor ernstig vermogensverlies wordt aangehouden dat er sprake moet zijn van 5% of meer verlies ten opzichte van de aankoopprijs. Bij woningen die al langer in eigendom zijn van de bewoner, zal er doorgaans geen sprake zijn van vermogensverlies, eerder van overwaarde.
f) een bedrijf aan huis kan een reden zijn om de woning toch aan te passen. Doorslaggevend hierbij is of het bedrijf al dan niet verplaatsbaar is naar een andere locatie en de kosten die daarmee gemoeid zijn.
g) In het belang van de inwoner en de inzet van andere Wmo voorzieningen is het noodzakelijk om tot verlening van de woonvoorziening over te gaan;
h) Als bij verhuizing de woonlastenstijging de draagkracht van een inwoner te boven gaat, kan de woning toch aangepast worden. Hierbij moet bedacht worden dat voor veel gehandicapten een hogere huur opgevangen wordt door een hogere huurtoeslag.
De bevoegdheid om een afwijkend besluit te nemen is niet gemandateerd aan Team voor Elkaar. Aanvullende toetsing en advies worden ingezet voordat besluitvorming plaatsvindt.
5.3 Leidraad goederen voor primaire levensbehoeften
Iedere inwoner moet kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften (levensmiddelen, toiletartikelen en schoonmaakmiddelen, producten die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden). Het uitgangspunt is dat een inwoner zelf of via zijn/haar eigen sociaal netwerk zorgt dat de noodzakelijke boodschappen gedaan worden.
Aanvullend kan er gebruik gemaakt worden van de aanwezige boodschappendiensten van winkels en supermarkten. Is dit niet mogelijk dat wordt er onderzocht of via de algemene voorziening ondersteuning kan worden geboden. Er zijn vele vrijwilligers en “maatjes” die dit kunnen en willen doen. Hiermee is vrijwel uitgesloten dat er een noodzaak is om een maatwerkvoorziening in te zetten. Mocht dit in zeer uitzonderlijke individuele gevallen noodzakelijk zijn dan zal hulp dit beperken tot beschikken over primaire levensbehoeften. Grotere inkopen zoals kleding en huishoudelijk en andere apparaten zijn uitgesloten.
5.3.1 Gebruikelijke zorg voor primaire levensbehoeften
Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht om te voorzien in de primaire levensbehoeften. Onder huisgenoot wordt verstaan:
Een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die ondersteuning vraagt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonen wordt op basis van concrete feiten vastgesteld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. gedeeld worden
Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot.
- Van kinderen tot 5 jaar wordt niet verwacht dat zij een bijdrage leveren door boodschappen te doen.
- In de leeftijd van 5 tot 12 jaar wordt verwacht dat zij naar hun eigen mogelijkheden een bijdrage leveren bij het boodschappen doen.
- In de leeftijd van 12 tot 18 jaar wordt verwacht dat zij naar vermogen helpen bij het doen van boodschappen voor het huishouden.
- Van huisgenoten van 18 jaar en ouder wordt verwacht dat zij de boodschappen voor het huishouden doen.
5.3.2 Bereiden van brood- en warme maaltijden
Een inwoner is primair zelf verantwoordelijk voor het bereiden van brood en warme maaltijden.
Wanneer echter objectief is komen vast te staan dat een inwoner door bijvoorbeeld initiatiefverlies niet in staat is om zelf een brood en warme maaltijd te bereiden kan ondersteuning geboden worden. Uiteraard wordt samen met de inwoner besproken of aanspraak doen op de Wet Langdurige zorg aan de orde is. Als helpen met eten of toezicht houden op eten noodzakelijk is hoort deze taak onder de zorgverzekeringswet.
5.4 Leidraad voor het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding
De dagelijkse kleding en het linnengoed moeten met enige regelmaat worden gereinigd. Dit betekent het wassen, drogen, in uitzonderlijke situaties ook strijken, opvouwen en opruimen.
We spreken hier in deze beleidsregels uitsluitend over normale kleding voor alledag en over (keuken) handdoeken en beddengoed zoals dekbedhoezen of lakens. Daarbij is het uitgangspunt dat er niet gestreken hoeft te worden.
Met het kopen van kleding en linnengoed kan een inwoner hiermee rekening houden wanneer er beperkingen zijn. De inwoner heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid. Bestaat er in bepaalde situaties toch een noodzaak om kleding te strijken, dan kan mogelijk gebruik worden gemaakt van een strijkservice. Bij het wassen en drogen van kleding en linnengoed is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger. Licht verstelwerk, zoals het vastzetten van een naad of het aanzetten van een knoop komt niet voor vergoeding in aanmerking.
5.4.1 Gebruikelijke zorg schone, draagbare en doelmatige kleding
Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht te wassen, drogen, in bepaalde situaties strijken, opvouwen en opruimen.
Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die ondersteuning vraagt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonen wordt op basis van concrete feitelijke vastgesteld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. gedeeld worden.
Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot.
- Van kinderen tot 5 jaar wordt niet verwacht dat zij een bijdrage leveren.
- In de leeftijd van 5 tot 12 jaar wordt verwacht dat zij naar hun eigen mogelijkheden een bijdrage leveren zoals was in de wasmand doen.
- In de leeftijd van 12 tot 18 jaar wordt verwacht dat zij kunnen helpen met de wasverzorging.
Er wordt wel onderzoek gedaan naar de belastbaarheid van het kind: mag gezien de leeftijd worden verwacht dat het kind deze taak doet of gaat doen waarbij rekening wordt gehouden met school, stage, hobby’s, een bijbaantje etc.
- Van huisgenoten van 18 en ouder wordt verwacht dat zij alle taken kunnen uitvoeren.
5.4.2 Algemene voorziening schone, draagbare en doelmatige kleding
Een algemene voorziening is altijd voorliggend aan de optionele inzet van een maatwerkvoorziening. Wanneer een algemene voorziening nog niet beschikbaar is kan onderzocht worden of deze ontwikkeld kan worden in opdracht van het college. Wanneer deze algemene voorziening binnen een redelijke termijn beschikbaar kan zijn, dan wordt in afwachting daarvan geen maatwerkvoorziening ingezet.
5.5 Leidraad het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak en eigen verantwoordelijkheid van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang is voor de kinderen is.
Wanneer beide ouders mede door beperkingen in een individuele uitzonderlijke situatie niet in staat zijn hun kinderen op te vangen dan kan het college tijdelijk ondersteuning bieden. Gedurende deze tijdelijke ondersteuning is de verantwoordelijkheid van ouders om zelf een permanente oplossing te zoeken en vinden. Onvoldoende inzet en inspanning van de ouders om zelf en actief een permanente oplossing te vinden is reden om de tijdelijke ondersteuning te stoppen.
5.5.1 Voorliggende voorzieningen
- Buitenschoolse opvang zijn voorliggende voorzieningen. Kan hier gebruik van worden gemaakt, dan wordt er door het college geen voorziening ingezet.
- Kinderopvang is ook een voorliggende voorzieningen. Kan hier gebruik van worden gemaakt, dan wordt er door het college geen voorziening ingezet.
- Calamiteiten-, zorg- en/of ouderschapsverlof vanuit de werkgevers is ook een voorliggende voorzieningen. Kan hier gebruik van worden gemaakt, dan wordt er door het college geen voorziening ingezet.
5.6 Leidraad voor het verplaatsen in en om de woning
Wanneer een inwoner beperkt is in de mobiliteit kunnen er voorzieningen voor het verplaatsen in en om de woning gewenst zijn. Uitgangspunt voor het college is dat een inwoner zich binnenshuis en buitenshuis in een straal van 100 meter om de woning zelfstandig moet kunnen voortbewegen. Ook wanneer een inwoner zich dagelijks over langere afstanden moet verplaatsen en hiertoe niet in staat is, kan een voorziening gewenst zijn. Op voorzieningenniveau gaat het bijvoorbeeld om rolstoelen voor dagelijkse verplaatsen.
5.6.1 Algemene voorzieningen of een collectief vervoerssysteem gaan voor op een maatwerkvoorziening
Bij het onderzoek naar het meest geschikte vervoermiddel wordt rekening gehouden met de persoonskenmerken en vervoersbehoefte van de inwoner. Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Immers ook een inwoner zonder beperkingen moet voor vervoerkosten maken.
Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft bijvoorbeeld al een auto en is gewend daarmee in de vervoersbehoefte te voorzien) is er geen noodzaak tot het bieden van een oplossing. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.
Om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld. Ook algemeen gebruikelijke voorzieningenkunnen een oplossing zijn zoals een fiets met trapondersteuning, een bakfiets en dergelijke.
Bij kortdurend en/of incidenteel gebruik wordt een beroep gedaan op eigen mogelijkheden en/of de inzet van algemene voorzieningen. Een verzoek voor een voorziening kan in deze gevallen worden geweigerd
1) Het doel is zich kunnen verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de eigen woning worden gedaan. Daarbij gaat het om voorzieningen die het mogelijk maken om zich dagelijks zittend te kunnen verplaatsen.
2) Een rolstoel is een voorziening waar de inwoner (semi) permanent gebruik van maakt. Rolstoelen voor incidenteel gebruik waarbij bijvoorbeeld de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes te gebruiken, komen niet in aanmerking voor een vergoeding.
3) Voor loophulpmiddelen is een voorliggende regeling via de zorgverzekeraar.
4) Voorzieningen voor het verplaatsen in en om de woning worden verstrekt aan inwoners met een zelfstandige woonruimte. Vanuit de Wet langdurige zorg worden ook mobiliteitshulpmiddelen voor bewoners in een Wet langdurige zorginstelling verstrekt. In de situatie dat er sprake is van een Wet langdurige zorg indicatie aan thuiswonenden kan een voorziening worden ingezet.
5.6.5 Goedkoopste adequate voorziening
Er wordt altijd onderzocht wat de goedkoopst adequate voorziening is voor het verplaatsen in en om de woning. Doel is de inwoner ondersteunen om zich te kunnen verplaatsen in en om het huis, of zich over langere afstanden te kunnen verplaatsen. Ondanks alle opties die leveranciers en aanbieders beschikbaar hebben die het leven aangenamer maken, er worden alleen die goedkoopste voorzieningen ingezet die het mogelijk maken zich te kunnen verplaatsen.
De zelfredzaamheid van de inwoner is het uitgangspunt. Wanneer er mantelzorgers aanwezig zijn zal het college in haar onderzoek hiermee rekening houden. Wanneer na medisch onderzoek blijkt dat een mantelzorger niet in staat is de rolstoel te duwen, kan er duwondersteuning op de rolstoel overwogen worden.
Om te kunnen participeren is het zich kunnen verplaatsen in de directe woon en leefomgeving belangrijk. Het gaat over verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving en in het leven van alledag. Deze verplaatsingen kunnen veelal plaatsvinden met algemene voorzieningen als het openbaar vervoer of algemeen gebruikelijke voorzieningen als de eigen auto, en al dan niet aanvullend op het gebruik van de (elektrische) fiets of brommer. Binnen de grenzen van de gemeente Brummen zijn voldoende opstapmogelijkheden van openbaar vervoer aanwezig. De regiobussen zijn lage instapbussen. Hiermee zijn de bussen goed toegankelijk en voor inwoners bereikbaar. Daarnaast rijdt in de gemeente Brummen de Buurtbus en in aanvulling op het reguliere openbaar vervoer is er het collectief vraagafhankelijk vervoer dat ook voor iedereen vrij toegankelijk is.
Wanneer iemand beperkingen heeft, dan volstaan algemeen (gebruikelijke) voorzieningen niet altijd meer. Het kan dan nodig zijn om een maatwerkvoorziening te onderzoeken. In het onderzoek wordt onderzocht of er sprake is van meerkosten die niet financieel gedragen kunnen worden door de inwoner. Van iedere inwoner is het normaal om kosten te maken voor vervoer. Ook wordt onderzocht of er sprake is van een daadwerkelijk andere situatie dan voorheen. Heeft een inwoner een auto of ander vervoer en is gewend om daar alles mee te doen, dan is er geen noodzaak om een voorziening in te zetten. Ook bij het onderzoek naar de mate van verplaatsen wordt onderzocht wat voorheen “normaal” en gebruikelijk was. Is een inwoner gewend om maar een enkele keer per week zich buitenhuis te verplaatsen, dan is ondersteuning voor deze enkele keer per week ook passend.
Het college hanteert maximaal 20 kilometer rond de woning als norm voor een gereduceerd tarief Op jaarbasis gaat het college uit van maximaal 1500 kilometer reizen waarvoor een gereduceerd tarief geldt.
5.7.2 Collectieve voorzieningen gaan voor een individuele maatwerkvoorziening
Collectieve voorzieningen zoals het collectief vraagafhankelijk vervoer of een scootmobielpool gaan altijd voor een individuele voorziening tenzij de individuele voorziening goedkoper is. Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoersmogelijkheid aangeboden. Net als dat voor personen zonder beperkingen geldt moet er voor vervoer betaald worden in de vorm van een ritbijdrage of eventueel eigen bijdrage.
5.7.4 Voorliggende voorzieningen vervoer
Voor vervoer naar het ziekenhuis kan een beroep gedaan worden op de Regeling zittend ziekenvervoer. Alleen wanneer de zorgverzekeraar geen vergoeding verstrekt kan een voorziening onderzocht worden. Voor vervoer naar het ziekenhuis kan gebruik gemaakt worden van algemene vervoersvoorzieningen. Voor vervoer naar werk of school kan een beroep gedaan worden op voorzieningen die vanuit de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) verstrekt worden door het UWV of op de regeling Leerlingenvervoer.
5.7.6 Collectief vraagafhankelijk vervoer
In het onderzoek beoordeelt het college of in de vraag van de inwoner voorzien kan worden met het collectief vraagafhankelijk vervoer. Als de inwoner de beschikking heeft over een eigen auto en daarvan gebruik kan maken, wordt er geen voorziening collectief vraagafhankelijk vervoer ingezet. Collectief vraagafhankelijk vervoer gaat boven de inzet van een individuele voorziening tenzij een individuele voorziening goedkoper is. Met het collectief vraagafhankelijk vervoer kan voor maximaal 20 kilometer gereisd worden tegen gereduceerd tarief. Boven deze 20 kilometer is reizen en vervoer uitsluitend mogelijk tegen een commercieel tarief.
5.7.7 Bovenlokale verplaatsingen
Van bovenlokale verplaatsing is sprake wanneer een inwoner meer dan 20 km rond de woning reist. Als er tijdens het onderzoek blijkt dat er noodzaak bestaat voor bovenlokale verplaatsingen kan het college hiervoor een maatwerkvoorziening inzetten. Voor bovenlokale verplaatsingen kan gebruik worden gemaakt van de eigen auto of het openbare vervoer. Als het reguliere openbaar vervoer om medische redenen niet mogelijk is, kan een inwoner gebruik maken van Valys (beschikbaar vanaf 25 kilometer vanaf het woonadres).
Niet alle bovenlokale verplaatsingen komen voor vergoeding in aanmerking. Het is gebruikelijk dat iemand zowel op bezoek gaat als bezoek ontvangt en dat de kosten door beide partijen worden gedeeld. Kosten voor bovenlokale reizen naar recreatieve bestemmingen komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Een scootmobiel kan worden ingezet voor vervoer op de korte (in de directe nabijheid van de woning) en middellange afstanden. De scootmobiel kan een voorziening zijn voor de directe omgeving van de eigen woning, voor activiteiten als boodschappen doen, bezoek aan inwoners uit het eigen sociaal netwerk of het meedoen aan maatschappelijke activiteiten. Wanneer een inwoner objectief aangetoonde ernstige belemmeringen heeft in de sta- en loopfunctie en daardoor problemen van langdurige aard heeft bij het verplaatsen buitenshuis kan deze voorziening onderzocht worden.
Voorafgaand aan het onderzoek kan het college de inwoner vragen om een haalbaarheidsonderzoek aan te leveren. In dit onderzoek wordt de bruikbaarheid van een voorziening voor de inwoner beoordeelt. Voor dit onderzoek kan gebruik gemaakt worden van externe expertise.
Alleen de goedkoopst passende scootmobiel wordt als voorziening ingezet voor vervoer op de korte (in de directe nabijheid van de woning) en middellange afstanden. Wanneer de inwoner meer luxe wil of een scootmobiel met een hogere snelheid dan is dit voor eigen kosten mogelijk. De kosten voor de reparatie van de scootmobiel als gevolg van verwijtbaar gedrag of nalatigheid zijn voor rekening van de inwoner. De kosten van het opladen van een scootmobiel worden beschouwd als algemeen gebruikelijke kosten en zijn voor rekening van de inwoner zelf.
5.8 Leidraad voor sportvoorzieningen om sociale verbanden aan te gaan (Participatie)
Een sportvoorziening is een voorziening die deelname aan sportieve activiteiten in het maatschappelijk leven voor personen met een beperking bevordert. Een sportvoorziening kan worden toegekend als de gebruiker actief lid is van een sportvereniging en/of aantoonbaar deelneemt aan sportieve activiteiten, zoals wedstrijden.
Hoewel een sportvoorziening in het algemeen de participatie van de inwoner kan vergroten wil dat nog niet zeggen dat de gevraagde sportvoorziening door het college wordt verleend. De gevraagde ondersteuning moet in een redelijke verhouding staan tot wat de situatie van de inwoner was voor hij ondersteuning nodig had. Uit het onderzoek moet blijken dat een inwoner zonder sportvoorziening niet in aanvaardbare mate kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en dat er een causaal verband is tussen de beperking en een gebrek aan participatie.
Het verlenen van een maatwerkvoorziening in de vorm van sportvoorziening gericht op de persoonlijke ontwikkeling van de inwoner is uitgesloten. Onder persoonlijke ontwikkeling valt bijvoorbeeld sportbeoefening op (een hoog) wedstrijdniveau; een hoger niveau dan ‘normale’ sportbeoefening waarmee sociale contacten kunnen worden onderhouden. Wil iemand ‘topsport’ beoefenen dan zal hij daarvoor – net als valide topsporters – zijn aangewezen op fondsen, sponsors en/of een sportbond. Ook een sportvoorziening om de conditie op peil te houden komt niet voor vergoeding in aanmerking.
5.8.1 Financiële mogelijkheden
De wet staat niet toe dat slechts op basis van inkomen ondersteuning wordt verleend of geweigerd.
Tegelijkertijd biedt het beschikken over financiële middelen de mogelijkheid om in eigen oplossingen te voorzien. In het gesprek met de inwoner zal door Team voor Elkaar een moreel beroep worden gedaan op eigen financieringsmogelijkheden. En zal de inwoner en zijn sociale omgeving actief worden aangesproken op de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Onder begeleiding verstaan we activiteiten die gericht zijn op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de inwoner opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.
Begeleiding draagt op individueel niveau bij aan het:
- bevorderen, behouden van de zelfredzaamheid of het verminderen van de snelheid waarmee de zelfredzaamheid afneemt;
- voorkomen van sociaal isolement;
- het gevoel van eigenwaarde, gezondheid, welbevinden en kwaliteit van leven.
Begeleiding is bedoeld voor inwoners die zelfstandig wonen en onder de Wmo vallen (in een woning op eigen naam of op naam van de zorginstelling), beperkt zelfredzaam zijn en niet door het Team voor Elkaar via kortdurende cliëntondersteuning kunnen worden ondersteund vanwege het intensieve dan wel specifieke karakter van de zorgvraag.
Begeleiding kan bestaan uit begeleiding groep of begeleiding individueel.
5.9.1 Beperkingen in zelfredzaamheid en participatie
Er is sprake van beperkingen in zelfredzaamheid en participatie als het zelfstandig nemen van besluiten of oplossen van problemen niet vanzelfsprekend is. Wanneer de inwoner hulp nodig heeft bij het regelen van dagelijkse bezigheden en bij het aanbrengen van dagelijkse routine en structuur, niet goed begrijpt wat anderen zeggen en zichzelf niet voldoende begrijpelijk kan maken. Als gevolg van deze problematiek is er bijsturing en soms (gedeeltelijke) overname van taken vereist door een professional, omdat de situatie anders verslechtert en/of waardoor de veiligheid van betrokkene en/of zijn omgeving in gevaar zijn. De beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie kunnen het gevolg zijn van lichamelijke beperkingen en/of beperkingen in cognitief functioneren en/of in psychisch en psychosociaal functioneren.
Het college streeft ernaar zoveel mogelijk algemene voorzieningen in te zetten. Als er nog geen algemene voorziening beschikbaar is, wordt onderzocht of deze gecreëerd kan worden.
Als het opzetten van een algemene voorziening binnen redelijke termijn gerealiseerd kan worden, en deze voorziening is passend voor de inwoner dan wordt er geen maatwerkvoorziening ingezet.
5.9.3 Voorliggende voorzieningen
- Onderwijs: begeleiding van kinderen met problemen is de verantwoordelijkheid van school. Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs;
- Kinderopvang: kinderopvang is verantwoordelijkheid van ouders en de werkgever;
- Jeugdwet: opvoedingsondersteuning voor alle ouders en ouders van kinderen met een beperking kan vanuit de jeugdwet worden geboden;
- Arbeidsvoorzieningen: op grond van ziektewet, WIA, Wajong en WSW zijn er mogelijkheden voor aangepast werk.
- Wet Langdurige Zorg: op grond van een indicatie kan begeleiding vanuit de WLZ worden geboden.
5.9.4 Afwegingskader begeleiding groep
Om te bepalen of er noodzaak bestaat voor ondersteuning in de vorm van begeleiding groep wordt afgewogen wat de aanleiding is waardoor de inwoner niet in staat is om zijn of haar eigen dagstructuur vorm te geven. Daarbij wordt onderzocht in hoeverre de inwoner een begeleide en gestructureerde omgeving nodig heeft als gevolg van ernstige beperkingen in de zelfredzaamheid (cognitief en/of fysiek en/of psychisch). Afgewogen wordt of een algemene voorziening tot voldoende resultaat kan leiden. Daarnaast wordt onderzocht of er recht bestaat of kan bestaan op zorg op grond van de Wet langdurige zorg. Wanneer een inwoner aanspraak kan maken op de Wet langdurige zorg voor begeleiding groep en dit weigert zelf te onderzoeken dan wordt er geen begeleiding groep vanuit de Wmo ingezet.
5.9.5 Afwegingskader begeleiding individueel
Begeleiding individueel levert een bijdrage aan het vergroten en behouden van de zelfredzaamheid in het dagelijks leven door het bieden van ondersteuning aan de inwoner. Dit kan gaan om regieverlies, het vastzitten in patronen in denken en handelen, onvoldoende inzicht in eigen problematiek, onvoldoende overzicht of begeleiding van het gezinssysteem bij psychosociale problematiek.
Er wordt altijd eerst onderzocht of kortdurende clientondersteuning passend kan bijdragen aan een zo groot mogelijke zelfredzaamheid en/of participatie. Ook wordt onderzocht of een combinatie van kortdurende clientondersteuning en een algemene voorziening zoals een welzijnsvoorziening passend kan gaan ondersteunen. Pas wanneer dit geen passende oplossing biedt kan onderzocht worden of een maatwerkvoorziening begeleiding individueel noodzakelijk is. Ook binnen het onderzoek naar een maatwerkvoorziening wordt onderzocht of een combinatie van kortdurende clientondersteuning en/of algemene voorziening met een maatwerkvoorziening begeleiding een oplossing kan bieden. Wanneer een inwoner aanspraak kan maken op de Wet langdurige zorg voor dagbesteding en dit weigert zelf te onderzoeken dan wordt er geen begeleiding individueel vanuit de Wmo ingezet.
5.9.6 Vervoer naar groepsgerichte vormen van ondersteuning
Wanneer een inwoner in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger) de groepsbegeleiding kan bereiken wordt er geen vervoersvoorziening verstrekt. Wanneer dit niet mogelijk is kan vervoer een onderdeel zijn van de maatwerkvoorziening. Hierbij geldt dat wordt gekozen voor de dichtstbijzijnde geschikte locatie en de goedkoopst adequate vorm van vervoer. Voor dit vervoer kan het college het routegebonden vervoer toekennen.
5.10 Leidraad kortdurend verblijf
Kortdurend verblijf omvat logeren in een instelling voor inwoners met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Het gaat om een verblijf van een persoon van 18 jaar of ouder in een accommodatie waar onder professionele verantwoordelijkheid 24-uurszorg wordt geleverd.
5.10.1 Kortdurend verblijf ter ontlasting van de mantelzorger
Ondersteuning middels kortdurend verblijf in een instelling is een vorm van respijtzorg die via het college kan worden toegekend. Deze vorm van kortdurend verblijf kan ingezet worden bij (dreigende) overbelasting van de mantelzorger. Dit als andere (lichtere) vormen van respijtzorg onvoldoende ondersteuning bieden. Een lichtere vorm van respijtzorg is bijvoorbeeld de inzet van vrijwilligers die de mantelzorger tijdelijk (alle) zorgtaken uit handen nemen of de voorziening dagbesteding.
Onder de maatwerkvoorziening kortdurend verblijf ter ontlasting van de mantelzorger wordt verstaan: verblijf van de persoon voor wie de mantelzorger verantwoordelijkheid draagt, in een accommodatie waar onder (professionele) verantwoordelijkheid 24uurszorg wordt geleverd. Het verblijf is voor een korte periode. Dat kan bijvoorbeeld in de vorm van een weekendverblijf.
5.10.2 Afwegingskader kortdurend verblijf ter ontlasting van de mantelzorger
Deze vorm van kortdurend verblijf kan noodzakelijk zijn als de mantelzorger de volledige ondersteuning biedt aan een persoon die intensief toezicht nodig heeft. De belangrijkste afweging is of er sprake is van dreigende of al aanwezige overbelasting van de mantelzorger. Het gaat in de praktijk bijna altijd om intensieve mantelzorg, waarbij de zorgvrager intensieve verzorging, begeleiding en/of toezicht nodig heeft, gedurende de hele dag.
Kortdurend verblijf gericht is op het ontlasten van de mantelzorger. Deze wordt toegekend voor maximaal 36 etmalen per jaar. In het onderzoek wordt gekeken naar wat er nodig is opdat de mantelzorger de ondersteuning vol kan houden. De periode waarvoor de toekenning geldt, is variabel en mede afhankelijk van de ontwikkeling van de ondersteuningsvraag van de inwoner en zijn/haar mantelzorger.
De inwoner en zijn/haar mantelzorger is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Daarbij dient in de eerste plaats gebruik te worden gemaakt van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer betrokkene beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij/zij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor de regiotaxi of een taxikostenvergoeding krijgen, waarmee hij/zij zich naar de instelling kan vervoeren. Pas als deze vormen van vervoer niet tot voldoende oplossing leiden kan er ook (aanvullend) vervoer worden toegekend.
5.11 Leidraad beschermd wonen en opvang
Beschermd Wonen is een voorziening onder de Wmo 2015, waarbij het gaat om het bieden van een veilige afgeschermde woon- en leefomgeving waar samenhangend toezicht en begeleiding wordt geboden aan volwassen personen die door hun (psychiatrische) beperkingen niet in staat zijn zelfstandig te leven en een mogelijk gevaar voor zichzelf of anderen vormen. De begeleiding is gericht op het bevorderen en herstel van zelfredzaamheid en participatie evenals op het bevorderen van het psychische en psychosociaal functioneren en het psychiatrisch ziektebeeld (incl. verslaving) te stabiliseren.
(Maatschappelijke) opvang is een voorziening onder de Wmo 2015, waarbij het gaat om het bieden van (tijdelijke) opvang aan personen die de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. De opvang betreft verblijf in een opvanginstelling of instellingswoning met daarbij stabiliserende begeleiding.
Het vastgestelde beleid van de gemeente Apeldoorn (centrumgemeente) voor beschermd wonen en opvang wordt door het college in deze beleidsregels overgenomen.
De beleidsregels horen bij de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2020 Brummen.
De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Brummen 2017 die het college heeft vastgesteld op 20 december 2016, vervallen op de dag waarop de nieuwe beleidsregels in werking treden.
Deze beleidsregels treden in werking op de dag na de bekendmaking.
Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Brummen 2021”
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-254608.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.