VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING EN JEUGDHULP GEMEENTE HEUSDEN 2021

 

De raad van de gemeente Heusden;

 

gelezen het voorstel van het college van Heusden van 1 juni 2021

 

gelet op artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) en gelet op artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 vierde lid van de Jeugdwet;

 

gezien het advies van de Adviesraad Sociaal Domein;

 

overwegende dat de Wmo en Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke ondersteuning bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven en dat van hen verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

 

overwegende dat het noodzakelijk is om burgers te ondersteunen als zij dusdanige beperkingen ondervinden bij hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid dat zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

 

overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen over de invulling van de plicht tot ondersteuning;

 

overwegende dat het wenselijk is de regels op het gebied van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen en in één verordening onder te brengen;

 

besluit:

vast te stellen de navolgende Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Heusden 2021

 

Hoofdstuk 1  Algemene bepalingen

 

Artikel 1 Toepassing

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op de uitvoering van de Wmo en de Jeugdwet.

  • 2.

    In deze verordening wordt onder de niet-gedefinieerde begrippen verstaan wat daarmee in de Wmo en de Jeugdwet wordt bedoeld.

     

Artikel 2 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvraag: een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 van de Wmo óf een verzoek om toekenning van een individuele voorziening in het kader van de Jeugdwet;

  • b.

    algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare producten;

  • c.

    algemene voorzieningen: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. In de jeugdwet wordt dit aangeduid als een vrij toegankelijke voorziening;

  • d.

    budgetplan: plan wat door de inwoner wordt opgesteld, waarin wordt aangegeven op welke wijze er invulling wordt gegeven aan de afgesproken resultaten waarin wordt gemotiveerd waarom de inwoner kiest voor een pgb en waarin de inwoner aantoont dat hij of zij een pgb kan beheren;

  • e.

    collectieve maatwerkvoorziening: een voorziening die niet individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt;

  • f.

    eigen plan: het persoonlijk plan zoals genoemd in artikel 2.3.2 van de Wmo of familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 jeugdwet;

  • g.

    evaluatieformulier: formulier wat de behaalde resultaten van ondersteuning beschrijft en indien nodig gebruikt wordt voor het aanvragen van een verlenging;

  • h.

    formele ondersteuning: ondersteuning en zorg, uitgevoerd door een gekwalificeerd persoon die beroepsmatig of bedrijfsmatig werkzaam is in deze ondersteuning en zorg, wat blijkt uit de inschrijving van de KvK van hemzelf of de organisatie waarvoor hij werkzaam is;

  • i.

    gebruikelijke hulp: de dagelijkse verzorging, ondersteuning en/of opvoeding die gezinsleden, partners, (pleeg)ouders/ wettelijk vertegenwoordigers geacht worden elkaar onderling te bieden. Ze hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van dat huishouden;

  • j.

    hulpvraag: een hulpvraag zoals bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo of de behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet;

  • k.

    informele ondersteuning: ondersteuning en zorg die volgens de definitie van formele ondersteuning niet aan de voorwaarden van formele ondersteuning voldoet;

  • l.

    integraal plan van aanpak: plan dat door de inwoner en het college wordt opgesteld en ondertekend, waarin de afgesproken resultaten worden vastgelegd en de ondersteuning die daarvoor wordt ingezet en eventueel een weergave geeft van de gesprekken c.q. verslaglegging;

  • m.

    inwoner: een cliënt als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo; een jeugdige of zijn ouders of pleegouders als bedoeld in artikel 1 van de Jeugdwet, voor zover de jeugdige (conform de Jeugdwet) woonplaats heeft in de gemeente Heusden;

  • n.

    kostprijs: de kosten die de gemeente heeft aan de toegewezen voorziening;

  • o.

    kwalitatief goede ondersteuning: ondersteuning die is gericht op het behalen van de resultaten die benoemd zijn in het integraal plan van aanpak en hiervoor effectief en efficiënt ingezet wordt, passend bij het ontwikkelperspectief;

  • p.

    maatwerkvoorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo. In de Jeugdwet wordt dit aangeduid als een individuele voorziening;

  • q.

    mantelzorger: iemand die langdurig, structureel en onbetaald zorgt voor iemand die zorg of ondersteuning nodig heeft, en met wie zij een persoonlijke relatie hebben;

  • r.

    melding: een melding als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de Wmo of een verzoek van een inwoner om hulp in het kader van de Jeugdwet;

  • s.

    ondersteuningsplan: plan dat door de inwoner en zorgaanbieder wordt opgesteld, waarin wordt aangegeven op welke wijze er invulling wordt gegeven aan de afgesproken resultaten;

  • r.

    onderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo of een onderzoek naar aanleiding van een melding in het kader van de Jeugdwet;

  • u.

    ontwikkelperspectief: de inschatting van de mogelijkheden van de inwoner voor vooruitgang of verbetering van de situatie;

  • v.

    pakket aan voorzieningen: de combinatie van alle vormen van ondersteuning die ingezet wordt om het gewenste resultaat te behalen;

  • w.

    persoonlijk passend pakket: een vormvrije invulling van een maatwerkvoorziening;

  • x.

    pgb: een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo en in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet;

  • y.

    respijtzorg: tijdelijke voorziening voor inwoner of mantelzorger bij dreigende overbelasting van de mantelzorger;

  • z.

    schoon en leefbaar huis: maatwerkvoorziening die de inwoner ontvangt zodat de woning waarin de inwoner woont op orde en schoon is, conform de algemeen gebruikelijke hygiënische norm;

  • aa

    sociaal netwerk: de omgeving om de inwoner, zoals familie, kennissen, vrienden en buurtbewoners;

  • bb

    toezichthouder: personen die aangewezen en belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatigheid en/of kwaliteit als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wmo en artikel 2.9 sub d van de Jeugdwet;

  • cc

    voorliggende voorziening: een voorziening waarmee aan de hulpvraag geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen en waardoor een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk achterwege kan blijven;

  • dd

    woning: een woning waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen wordt gedeeld;

  • ee

    zaak: een hulpmiddel, woningaanpassing of autoaanpassing die is toegekend op basis van de Wmo.

 

Artikel 3 Beschikbare voorzieningen

  • 1.

    Er is een breed scala van algemene en voorliggende voorzieningen beschikbaar. Enkele voorbeelden zijn:

a. advies, voorlichting en trainingen;

b. opvoed- en opgroeiondersteuning;

c. jeugdgezondheidszorg;

d. mantelzorgondersteuning;

e. onafhankelijke cliëntondersteuning;

f. algemene daginvulling/daginloop;

g. poolvoorzieningen voor hulpmiddelen;

h. thuiszorgwinkels.

 

  • 2.

    Het aanbod van algemene en voorliggende voorzieningen wordt aangevuld met maatwerkvoorzieningen, zoals:

a. pleegzorg en gezinshuizen;

b. jeugdbescherming, jeugdreclassering;

c. schoon en leefbaar huis;

d. hulpmiddelen;

e. begeleiding;

f. kortdurend verblijf, respijtzorg;

g. begeleid wonen;

h. beschermd wonen.

 

  • 3.

    Het aanbod zoals genoemd in lid 1 en 2, is niet uitputtend en is aan verandering onderhevig. Verschuivingen van maatwerkvoorziening naar algemene of voorliggende voorziening is mogelijk.

 

 

Artikel 4 Mandaat toekennen voorzieningen

De daartoe gemandateerde professionals kennen namens het college maatwerkvoorzieningen toe.

 

Artikel 5 Toegang jeugdhulp via het medisch domein

  • 1.

    Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp in natura na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voorzover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Het college kan bij een aanvraag door een aanbieder als bedoeld in dit artikel op basis van signalen of steekproefsgewijs een inhoudelijke toets uitvoeren gericht op het bieden van passende ondersteuning.

  • 3.

    De aanbieder is bij de bepaling van de voorziening, vorm, voorwaarden en looptijd van de jeugdhulp gebonden aan het oordeel van het college op grond van de toets genoemd in het vorige lid.

  • 4.

    Als de inwoner hierom verzoekt, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking. De inwoner kan hiertoe een verzoek doen bij het college. 

  • 5.

    In het geval dat het college een besluit neemt dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders.

 

Hoofdstuk 2 Integrale benadering

Artikel 6 Melding en Vooronderzoek

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een inwoner vormvrij bij het college worden gemeld en kan leiden tot een onderzoek.

  • 2.

    Het college informeert de inwoner voorafgaand aan het onderzoek over de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis onafhankelijke cliëntondersteuning of een onafhankelijke vertrouwenspersoon als bedoeld in de Jeugdwet en over de mogelijkheid tot het indienen van een eigen plan.

  • 3.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de inwoner en maakt een afspraak voor een gesprek conform de wettelijke termijnen.

  • 4.

    Voor het gesprek verschaft de inwoner of zijn of haar vertegenwoordiger aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 5.

    Het college informeert de inwoner over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

Artikel 7 Ondersteuning in spoedeisende situaties

In spoedeisende situaties treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatwerkondersteuning of maatregel, in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.

 

Artikel 8 Onderzoek en gesprek

  • 1.

    Het college voert binnen de wettelijke termijn na de melding een onderzoek uit. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek, tenzij sprake is van de situatie bedoeld in het 3e lid, en vindt waar mogelijk plaats bij de inwoner thuis. Het gesprek wordt gevoerd met de inwoner, dan wel met zijn of haar vertegenwoordiger. Waar nodig kunnen mensen uit het sociaal netwerk, mantelzorgers en/of cliëntondersteuner betrokken worden bij het gesprek.

  • 2.

    Het college onderzoekt samen met de inwoner het gewenste resultaat aan de hand van:

a. het eigen plan van de inwoner, de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkelingen van de inwoner en het probleem of de hulpvraag;

b. alle leefdomeinen zoals opgenomen in het integraal plan van aanpak en het ontwikkelperspectief van de inwoner;

c. het vermogen van de inwoner om zelf of met ondersteuning van het sociaal netwerk een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

d. de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening, waaronder een algemene of voorliggende voorziening;

e. de noodzaak om een maatwerkvoorziening toe te kennen;

f. de wijze waarop verschillende voorzieningen op elkaar afgestemd worden, eventueel in de vorm van een arrangement;

g. of er, met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de Wmo, een bijdrage in de kosten voor de inwoner van toepassing is;

h. de mogelijkheid om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de inwoner in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

 

  • 3.

    Als het resultaat voldoende bekend is voorafgaand aan het onderzoek kan het college, in overleg met de inwoner, afzien van een gesprek.

 

Artikel 9 Verslag en aanvraag

  • 1.

    Van het onderzoek wordt door het college, in samenspraak met de inwoner, een schriftelijk verslag gemaakt in de vorm van een integraal plan van aanpak.

  • 2.

    In het integraal plan van aanpak wordt alle relevante informatie uit het onderzoek opgenomen, waaronder in ieder geval:

a. per leefdomein welke resultaten er behaald gaan worden en wat het ontwikkelperspectief is;

b. wat de inwoner zelf doet;

c. welke ondersteuning de inwoner krijgt van het sociaal netwerk;

d. welke ondersteuning de inwoner krijgt vanuit algemene en voorliggende voorzieningen;

e. welke maatwerkondersteuning er aangevraagd wordt en voor welk resultaat;

f. wat de beoogde maatwerkondersteuning kost;

g. of er een bijdrage in de kosten verschuldigd zal zijn.

 

  • 3.

    Een inwoner kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening indienen bij het college. Hiervoor wordt een door de inwoner ondertekend integraal plan van aanpak, waarin de inwoner heeft aangegeven een maatwerkvoorziening te wensen, gebruikt.

  • 4.

    Indien dit nodig is, wordt het integraal plan van aanpak aangevuld met bijbehorende bijlagen, zoals een ondersteuningsplan en/of budgetplan en/of Overeenkomst Persoonlijk Passend Pakket.

  • 5.

    Indien het gaat om een aanvraag voor verlenging van eerder toegekende ondersteuning, wordt het integraal plan van aanpak tevens aangevuld met ingevulde evaluatieformulieren van de eerder toegekende ondersteuning.

  • 6.

    Het volledige integraal plan van aanpak, ondertekend door de inwoner en inclusief alle bijbehorende bijlagen, wordt ook door het college ondertekend.

  • 7.

    Als de inwoner het integraal plan van aanpak niet tekent voor akkoord, dient hij daarbij tevens aan te geven wat de reden is dat hij niet akkoord is en wordt hij gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken.

  • 8.

    Een door alle partijen getekend integraal plan van aanpak geldt als besluit op de aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

  • 9.

    Het besluit op de aanvraag kan worden vastgelegd in een beschikking wanneer:

  • a.

    de inwoner hier specifiek om vraagt;

  • b.

    de inwoner gebruik wil maken van de mogelijkheid om bezwaar te maken;

  • c.

    de inwoner de ondersteuning niet accepteert maar wel nodig heeft;

  • d.

    het in de ogen van het college wenselijker is een beschikking af te geven in plaats van het volgen van de procedure zoals beschreven in deze verordening.

 

Artikel 10 Verstrekking

  • 1.

    Voor het maken van een afweging of een maatwerkvoorziening nodig is, wordt nagegaan of de inwoner naar oordeel van het college:

a. de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs had kunnen vermijden;

b. op eigen kracht of met andere personen uit het sociaal netwerk of in de naaste omgeving het afgesproken resultaat geheel of gedeeltelijk kan bereiken;

c. met een algemene en/of voorliggende voorziening het afgesproken resultaat geheel of gedeeltelijk kan bereiken;

d. een maatwerkvoorziening nodig heeft om het afgesproken resultaat geheel of gedeeltelijk te bereiken.

 

  • 2.

    Wanneer een maatwerkvoorziening verstrekt wordt, is dit de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening voor het bereiken van het afgesproken resultaat.

  • 3.

    Een maatwerkvoorziening kan onderdeel uitmaken van een pakket aan voorzieningen.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven, tenzij:

a. de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandighedenndie niet aan de inwoner zijn toe te rekenen;

b. de inwoner geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten;

c. de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de beperkingen van de inwoner.

 

  • 5.

    Voor de inzet van een maatwerkvoorziening voor een inwoner in de leeftijdscategorie 16-18 jaar zal er (minimaal een half jaar voor het bereiken van 18 jaar) gekeken worden naar een vervolgtraject na de 18e verjaardag.

  • 6.

    Bij het toekennen van een maatwerkvoorziening kan gebruik worden gemaakt van de doelen en grondslagen zoals deze zijn opgenomen in de ‘beleidsregels prestatiebeschrijvingen en tarieven extramurale zorg, dagbesteding en vervoer’, van de Nederlandse Zorgautoriteit.

  • 7.

    Bij het toekennen van een maatwerkvoorzienig informeert het college inwoners of hun vertegenwoordigers in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 8.

    Een maatwerkvoorziening kan alleen ingezet worden voor kwalitatief goede ondersteuning die bijdraagt aan het gewenste resultaat en past bij het ontwikkelperspectief zoals is opgenomen in het integraal plan van aanpak.

  • 9.

    Voor bepaalde voorzieningen kunnen nog aparte voorwaarden van kracht zijn, welke genoemd staan in deze verordening, nadere regels of in de betreffende wetten.

  • 10.

    Een maatwerkvoorziening in de vorm van beschermd wonen, wordt verstrekt overeenkomstig de vigerende raadsverordening van de centrumgemeente Tilburg en de hierop gestoelde nadere regels en/of beleidsregels van de centrumgemeente Tilburg.

 

Artikel 11 Beschikking

  • 1.

    In een beschikking wordt aangegeven welke maatwerkvoorziening wordt verstrekt en in welke vorm en hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in ieder geval in de beschikking vermeld:

  • a.

    het beoogde resultaat dan wel de toegekende maatvoorziening;

  • b.

    motivatie en/of onderbouwing gericht op de toegekende voorziening;

  • c.

    de ingangsdatum;

  • d.

    de duur van de toekenning;

  • e.

    of er sprake is van een bijdrage in de kosten;

  • f.

    of er sprake is van terugvorderingsregels;

  • g.

    hoe er bezwaar kan worden gemaakt.

     

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt aanvullend op het genoemde in lid 2 in ieder geval vermeld;

  • a.

    de globale hoogte van het pgb;

  • b.

    welke kwaliteitseisen gelden voor maatwerkvoorziening waaraan het pgb wordt besteed;

  • c.

    de wijze van verantwoording van het pgb.

 

Artikel 12 Maatwerkvoorziening via een pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de Jeugdwet of artikel 2.3.6 van de Wmo.

  • 2.

    Een pgb kan verstrekt worden als, op basis van het gesprek, het integraal plan van aanpak en het door de inwoner ingevulde budgetplan, is vastgesteld dat de inwoner, al dan niet met hulp uit het sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen, en in staat is om de rechten en plichten die zijn verbonden aan het pgb op een verantwoorde manier uit te voeren.

  • 3.

    Net als een maatwerkvoorziening in natura, moet een pgb ingezet worden voor kwalitatief goede ondersteuning die bijdraagt aan het gewenste resultaat en past bij het ontwikkelperspectief zoals is opgenomen in het integraal plan van aanpak.

  • 4.

    De hoogte van een pgb:

  • a.

    wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken;

  • b.

    bedraagt voor formele ondersteuning niet meer dan 100% van de geldende gemeentelijke inkooptarieven in natura;

 

Artikel 13 Regels hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor:

  • a.

    een zaak:

op basis van maximaal 100% van het tarief dat hiervoor wordt gehanteerd door de door de gecontracteerde aanbieder en de daarbij behorende termijn voor de technische afschrijving. Dit tarief omvat reeds onderhouds- en verzekeringskosten;

  • b.

    jeugdhulp:

 

i. formele ondersteuning: op basis van 90% van het tarief per resultaat dat hiervoor wordt gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

ii. informele ondersteuning: op basis van 100% van het wettelijke minimumloon conform de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, tot ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

 

  • c.

    schoon en leefbaar huis:

i. formele ondersteuning: op basis van 80% van het tarief per resultaat dat hiervoor wordt gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

ii. informele ondersteuning: op basis van een door het college vastgesteld tarief, waarbij rekening is gehouden met het wettelijke minimumloon conform de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;

 

  • d.

    begeleiding:

i. door een persoon in dienst bij een zorgaanbieder: op basis van 80% van het tarief per resultaat dat hiervoor wordt gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

ii. informele ondersteuning: op basis van 100% van het wettelijke minimumloon conform de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, tot ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

 

  • e.

    sportvoorziening; op basis van een door het college vastgesteld tarief voor een periode van 3 jaar.

 

Artikel 14 Financiële tegemoetkoming

  • a.

    verhuiskosten/bezoekbaar maken woning; op basis van 100% van de kosten tot een maximum van € 2.500.

  • b.

    Woningaanpassing: op basis van maximaal 100% van het tarief van een offerte uitgebracht door een onafhankelijk derde partij.

 

Artikel 15 Persoonlijk passend pakket

Een vormvrije invulling van een maatwerkvoorziening.

Hierbij wordt gebruikt gemaakt van een specifiek hiervoor opgestelde overeenkomst waarbij de vormvrije invulling wordt gekoppeld aan de resultaten zoals opgenomen in het integraal plan van aanpak en eventuele andere aspecten zoals opgenomen in artikel 9 lid 2.

 

Artikel 16 Normen kader maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning

Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning wordt gebruik gemaakt van het HHM-normenkader (juni 2019).

 

Artikel 17 Niet in behandeling nemen aanvraag en afwijzingscriteria

  • 1.

    Het college kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening niet in behandeling nemen als zij vaststelt dat de inwoner geen of onvoldoende gegevens verstrekt.

  • 2.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval geweigerd als het gewenste resultaat al is gerealiseerd vóór de melding.

  • 3.

    Er wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt als;

a. de inwoner geen hoofdverblijf heeft in de gemeente Heusden;

b. er een adequate voorliggende voorziening is;

c. de gevraagde voorziening van de inwoner algemeen gebruikelijk is;

d. het gebruik van een voorziening voor de inwoner zelf of voor derden onveilig is of gezondheidsrisico’s met zich mee brengt;

e. er geen sprake is van aantoonbare meerkosten ten opzichte van een soortgelijke voorziening voor inwoners zonder een beperking;

f. deze uitsluitend therapeutische doeleinden heeft;

g. de inwoner niet meewerkt aan een door de gemandateerde professional noodzakelijk geacht (medisch) onderzoek.

 

  • 4.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

a. voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

b. voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

c. indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

d. indien de inwoner niet is verhuisd naar de met zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

 

  • 5.

    Het college kan een pgb weigeren indien aan de inwoner in de afgelopen toekenningsperiode, voorafgaand aan de datum van het gesprek, een pgb is verleend en waarbij door de inwoner niet is voldaan aan de voorwaarden van het pgb.

  • 6.

    Het college verstrekt geen pgb voor het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV).

  • 7.

    Het college verstrekt geen pgb als het integraal plan van aanpak niet is aangevuld met een door de inwoner opgesteld budgetplan.

 

Artikel 18 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Een inwoner doet aan het college op verzoek, of direct uit eigen beweging, mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing over het gebruik maken van een bepaalde voorziening.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 8.1.4 van de Jeugdwet en op basis van artikel 2.3.10 van de Wmo, kan het college een beslissing over een maatwerkvoorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

a. de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

b. de inwoner niet langer op de maatwerkvoorziening is aangewezen;

c. de maatwerkvoorziening niet langer toereikend is;

d. de inwoner niet langer voldoet aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening, waaronder de voorwaarden voor kwalitatief goede ondersteuning;

e. de inwoner de maatwerkvoorziening niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het bestemd is.

 

  • 3.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid onder a heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene(n) die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft/hebben verschaft, geheel of gedeeltelijk de geldwaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na uitbetaling, of binnen de termijn waarvoor het is toegekend, niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    In geval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden ingenomen en kan de toekenning worden beëindigd.

 

Hoofdstuk 3 Bijzondere bepalingen Wmo

Artikel 19 Primaat en ondersteuning

  • 1.

    Het college kan ondersteuning als collectieve- en individuele maatwerkvoorziening verlenen waarbij een collectieve maatwerkvoorziening voor gaat op een individuele maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Hulpmiddelen en woningaanpassingen worden alleen verstrekt als deze langdurig, in principe voor minimaal zes maanden, noodzakelijk zijn.

Artikel 20 Criteria woonvoorziening

  • 1.

    Bij het berekenen van de vergoeding voor een woonvoorziening, kan rekening worden gehouden met de normale afschrijving zoals die geldt bij reguliere vervanging.

  • 2.

    Als uit onderzoek blijkt dat, als er geen sprake zou zijn geweest van de beperking, er toch op basis van afschrijving, een defect of uit veiligheidsoverweging, een noodzaak zou zijn voor een renovatie van badkamer of keuken, wordt de toe te kennen voorziening beperkt tot de kosten die direct te relateren zijn aan de beperking.

  • 3.

    Als uit onderzoek blijkt dat een woningvoorziening voor een jeugdige noodzakelijk is en er sprake is van co-ouderschap, kan een woonvoorziening toegekend worden voor beide woningen van de ouders, mits beide ouders binnen de gemeente wonen.

  • 4.

    Het college kan, op basis van nader te bepalen regels, een woonvoorziening toekennen voor een mantelzorgwoning.

 

Artikel 21 Bijdrage in de kosten

  • 1.

    Een inwoner kan een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn:

a. voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een pgb of financiële tegemoetkoming;

b. voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde onafhankelijke cliëntondersteuning.

 

  • 2.

    De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

  • 3.

    De bijdrage in de kosten is verschuldigd zolang de inwoner gebruik maakt van de maatwerkvoorziening of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt en is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de inwoner en zijn of haar echtgenoot.

  • 4.

    De bijdrage is gelijk aan het in artikel 3.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 opgenomen bedrag, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 5.

    Inwoners met een inkomen waarmee zij in aanmerking komen voor de HeusdenPas, worden vrijgesteld van een eigen bijdrage.

  • 6.

    Het college bepaalt bij nadere regeling:

a. voor welke maatwerkvoorzieningen de inwoner een bijdrage verschuldigd is;

b. door welke andere instantie dan het CAK in de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid van de Wmo, de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb worden vastgesteld en geïnd.

 

  • 7.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen:

a. voor welke algemene voorzieningen de inwoner een bijdrage verschuldigd is;

b. wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage is;

c. voor welke groep personen op de bijdrage voor een algemene voorziening een korting geldt.

Artikel 22 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van inwoners in de gemeente bestaat.

 

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Artikel 23 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten door:

a. het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de inwoner;

b. het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

c. erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

 

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, waaronder eisen met betrekking tot kwalitatief goede ondersteuning en de deskundigheid van beroepskrachten.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de inwoner ter plaatse controleren van de geleverde maatwerkvoorzieningen.

  • 4.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de besteding van de pgb’s.

  •  

Artikel 24 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wmo en artikel 2.11 van de Jeugdwet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

a. een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met een derde; of

b. een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

 

i. een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

ii. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

 

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

a. overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de Wmo en

b. rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wmo, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

 

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

a. de kosten van de beroepskracht;

b. redelijke overheadkosten;

c. kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

d. reis en opleidingskosten;

e. indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

f. overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

 

Hoofdstuk 5 Klachten, medezeggenschap, inspraak en waardering

Artikel 25 Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van inwoners ten aanzien van de totale dienstverlening.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van lid 1 door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 26 Medezeggenschap

  • 1.

    Aanbieders en inwoners die lid zijn van het door hen in leven geroepen medezeggenschapsorgaan, dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van inwoners over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van lid 1 door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 27 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval inwoners of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college heeft hiervoor nadere regels vastgesteld in de ‘Verordening Adviesraad Sociaal Domein Heusden’.

 

Hoofdstuk 6 Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 28 Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de inwoner afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 29 Overgangsrecht

  • 1.

    Een inwoner houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuningen jeugdhulp 2020 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen of er door het college een nieuw onderzoek is uitgevoerd.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuningen jeugdhulp 2020, waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de Verordening maatschappelijke ondersteuningen jeugdhulp 2020.

  • 3.

    Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuningen jeugdhulp 2020, geschiedt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuningen jeugdhulp 2020 die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

  • 4.

    Van het in lid 2 en lid 3 gestelde kan ten gunste van de inwoner worden afgeweken.

 

Artikel 30 Intrekking en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 augustus 2021.

  • 2.

    Tegelijk met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuningen jeugdhulp 2020’ ingetrokken.

 

 

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 13 juli 2021.

 

De griffier,

mw. drs. F.E.H.M. Backerra

 

 

 

TOELICHTING VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING EN JEUGDHULP GEMEENTE HEUSDEN 2021

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Toepassing

De wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) en de Jeugdwet schrijven voor dat het college moet zorgdragen voor maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp. Onder maatschappelijke ondersteuning wordt volgens de Wmo verstaan:

 

  • 1.

    het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

  • 2.

    het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de leefomgeving;

  • 3.

    het bieden van beschermd wonen en opvang.

 

Onder jeugdhulp wordt in de jeugdwet het volgende verstaan:

  • 1.

    ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen;

  • 2.

    het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

  • 3.

    het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt.

 

In het beleidsplan ‘Beleidskader Transitie Sociaal Domein Heusden’ is vastgelegd hoe de gemeente invulling geeft aan deze opdracht. Naast dit beleidsplan, moet de gemeenteraad bij verordening een aantal zaken regelen die noodzakelijk zijn om de wet en het beleidsplan uit te kunnen voeren. In de Verordening Wmo en jeugdhulp gemeente Heusden 2021, worden deze zaken geregeld.

 

Artikel 2 Begripsbepalingen

b.  algemeen gebruikelijke voorziening; het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de inwoner, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken. Bij de beoordeling of er sprake van is of de inwoner over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken, als hij geen beperkingen zou hebben gehad, kunnen de volgende criteria een rol spelen:

- Is de voorziening gewoon te koop?

- Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?

- Is de voorziening specifiek voor personen met een beperking ontworpen?

c.  algemene voorzieningen: het gaat hier om voorzieningen of maatregelen die normaal in de maatschappij aanwezig, en beschikbaar, zijn en door iedereen die daar behoefte aan heeft op eenvoudige wijze te krijgen of te gebruiken zijn, dus zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure.

e.  collectieve maatwerkvoorziening; tot nu toe is het collectief (vraagafhankelijk) vervoer (CVV) het meest duidelijke voorbeeld.

m. inwoner; voor wat betreft de definities van jeugdige, ouder, pleegouder en woonplaats wordt verwezen naar de jeugdwet. Hierin zijn de onderstaande definities opgenomen.

 

- jeugdige: persoon die:

1°. de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;

2°. de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of;

3°. de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van deze wet:

is bepaald dat de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, waarvan de verlening was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, noodzakelijk is;

vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is, of

is bepaald dat na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is;

- ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

- pleegouder: persoon die een jeugdige die niet zijn kind of stiefkind is, als behorende tot zijn gezin verzorgt en daartoe een pleegcontract als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, heeft gesloten met een pleegzorgaanbieder;

- woonplaats:

1°. woonplaats als bedoeld in titel 3 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

2°. ingeval de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige;

3°. ingeval de woonplaats, bedoeld onder 1° en 2°, onbekend is dan wel buiten Nederland is: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag;

ingeval de jeugdige de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt: de woonplaats van de jeugdige, bedoeld in artikel 10 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

n.  kostprijs; hier gaat het om de kosten die de gemeente maakt voor de betreffende voorziening, waarin eventuele kortingen die de gemeente krijgt, meegenomen mogen worden.

q. mantelzorger; het gaat hier om mensen die mantelzorg verlenen aan inwoners uit onze gemeente.

r. melding; iedereen kan zich melden bij zijn gemeente met een hulpvraag. Door het melden maakt de inwoner de hulpvraag aan het college kenbaar. In vervolg op deze melding zal het college in samenspraak met de inwoner zo spoedig mogelijk een onderzoek (laten) instellen. Indien een ingezetene alleen informeert naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt gebruik te willen maken van een algemene voorziening, is er geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.

cc. voorliggende voorziening; voorliggende voorzieningen kunnen zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen , algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend: zij gaan voor individuele voorzieningen.

dd. woning; onder een woning wordt een zelfstandige woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, verstaan. Dat blijkt in ieder geval uit het hebben van een eigen toegang en dat geen wezenlijke woonfuncties met andere woningen worden gedeeld. Een woonschip of een woonwagen kan ook als woning worden aangemerkt. Verder geldt voor een woning wat daar naar algemeen maatschappelijk aanvaarde maatstaven onder wordt verstaan. Een woning voldoet (minimaal) aan het niveau van sociale woningbouw, hetgeen betekent dat de woning moet zijn voorzien van een woonkamer, een keuken, inpandige sanitaire ruimten (badkamer en toilet) en voldoende slaapkamers voor alle gezinsleden. Een woning waarin een inwoner woonachtig is en waarvoor hij beschikt over een persoonlijke gedoogverklaring wordt gelijkgesteld met een woning die bestemd en geschikt is voor permanente bewoning.

 

Artikel 3 Beschikbare voorzieningen

Dit artikel geeft voorbeelden van de door het college te verlenen maatwerkvoorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen in de vorm van algemene en voorliggende voorzieningen. In de verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene en voorliggende voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene of voorliggende voorziening. Hier kunnen inwoners gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben.

De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning (ofwel maatwerkondersteuning) zal door de gemeente of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder eerst beoordeeld moeten worden of de inwoner deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.

 

Artikel 4 Mandaat toekennen voorzieningen

In de praktijk zal het college de beslissing over het inzetten van jeugdhulp niet zelf uitvoeren, maar mandateren aan deskundigen. Het college van Heusden heeft in de vergadering van 8 december 2015 besloten om de manager van Bijeen mandaat te verlenen, met de bevoegdheid van ondermandaat aan aangewezen personen binnen het mandaatteam van Bijeen, voor de verstrekking van een maatwerkondersteuning in het kader van het sociaal domein en binnen de vastgestelde beleids- en financiële kaders.

Artikel 5 Toegang jeugdhulp via het medisch domein

Naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, bestaat ook nog steeds de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp

(artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet). Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2). Uiteraard is de aanbieder hierbij gehouden aan hetgeen volgt uit de contract- of subsidierelatie met de gemeente en uit deze verordening (bijvoorbeeld ten aanzien van welke voorzieningen vrij toegankelijk zijn en welke alleen met een besluit van de gemeente).

Het college maakt verder afspraken met de huisartsen, de medisch specialisten, de jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing plaatsvindt (artikel 2.7, vierde lid, van de Jeugdwet). Deze afspraken dienen ertoe dat de gemeente haar regierol kan waarmaken en de omvang van het voorzieningenpakket beheersbaar kan houden. De afspraken zullen ook ingaan op hoe de verwijzende artsen en degenen die namens de gemeente betrokken zijn bij de gemeentelijke toegang op passende wijze van elkaar op de hoogte blijven met betrekking tot verwijzingen en behandelingen, zodat het streven van een integrale benadering en het uitgangspunt van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan, in het bijzonder bij multiproblematiek, zo goed mogelijk verwezenlijkt kan worden.

Als de jeugdige of zijn ouders dit wensen òf in het uitzonderlijke geval dat het college een besluit neemt dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden en wordt voorkomen dat het college talloze beschikkingen moet afgeven die hetzelfde luiden als hetgeen de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder nodig hebben.

De toets als bedoeld in het tweede en derde lid is bedoeld om een deskundige toeleiding naar de juiste jeugdhulp te ondersteunen. In de Memorie van toelichting op de Jeugdwet wordt deze bevoegdheid als volgt omschreven: 'De gemeente kan in haar verordening niet alleen aangeven welke vormen van jeugdhulp alleen na een besluit van de gemeente of een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts toegankelijk zijn, maar ook de voorwaarden waaronder deze vormen van ondersteuning, hulp en zorg verkregen kunnen worden. Met andere woorden, de jeugdhulpaanbieder is bij de bepaling welke vorm van jeugdhulp, met welke frequentie en voor hoe lang gebonden aan hetgeen de gemeente hierover in de verordening heeft opgenomen.' Door deze voorwaarde in de verordening op te nemen zijn de jeugdhulpaanbieders gebonden aan het oordeel van het college na toetsing van de aanvraag.

 

Hoofdstuk 2 Integrale benadering

Artikel 6 Melding en Vooronderzoek

De inwoner doet een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, de hulpvraag. De melding is niet gebonden aan een vorm of locatie. De melding kan elektronisch of telefonisch worden gedaan en zowel op het gemeentehuis als bijvoorbeeld op locatie. De melding kan door of namens de inwoner worden gedaan, wat betekent dat ook iemand uit de omgeving van de inwoner als vertegenwoordiger kan optreden.

In lid 2 worden de verplichtingen voor het college opgenomen. Het college moet een inwoner melden dat deze een eigen plan (persoonlijk plan zoals genoemd in artikel 2.3.2 van de Wmo) kan indienen en dat deze recht heeft op onafhankelijke cliëntondersteuning (zoals opgenomen in artikel 2.2.4 lid 1a van de Wmo).

 

Artikel 7 Ondersteuning in spoedeisende situaties

Het gaat in dit artikel bijvoorbeeld over situaties waar de veiligheid van inwoners in het geding is. In dat soort gevallen kan er direct de benodigde ondersteuning ingezet worden.

 

Artikel 8 Onderzoek en gesprek

Het onderzoek vormt de kern van de procedure. Het gesprek wordt in de Wmo of Jeugdwet niet expliciet genoemd, maar impliciet wordt er vanuit gegaan dat persoonlijk contact tussen gemeente en inwoner plaatsvindt. Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht.

Het tweede en derde lid dienen ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat inwoners niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien.

Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek. In lid 2 wordt beschreven welke zaken tijdens het onderzoek in ieder geval aan bod moeten komen. Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het derde lid). Het kan bijvoorbeeld om een inwoner gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.

 

Artikel 9 Verslag en aanvraag

Dit artikel is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. Er wordt geborgd dat altijd een verslag in de vorm van een persoonlijk plan wordt opgemaakt en wat er ten minste in het plan opgenomen moet zijn. De gemeente moet aan de inwoner een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekken om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de inwoner. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn.

De gemeente kan de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek gebruiken als een met de inwoner overeengekomen plan voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de inwoner dit plan ondertekenen. Om snel te kunnen handelen is een termijn van 10 werkdagen genoemd voor de ondertekening van het plan. In sommige gevallen, wanneer ook de zorgaanbieder betrokken is bij de concrete invulling van het plan, en/of wanneer er sprake is van een pgb dient het persoonlijk plan aangevuld te worden met het ondersteuningsplan en/of budgetplan.

In Heusden is er gekozen om vanaf 1 januari 2015 zoveel mogelijk beschikkingsvrij te gaan werken. Dit wil zeggen dat een beschikking alleen wordt afgegeven wanneer de inwoner hier zelf om vraagt of wanneer er geen overeenstemming bereikt wordt tussen de inwoner en de gemandateerde professional. Als de inwoner en de gemandateerde professional het eens zijn over het ondersteuningsaanbod voor de inwoner en de inwoner dus niet van plan is bezwaar te maken, heeft een beschikking uit het oogpunt van rechtsbescherming geen toegevoegde waarde. Wanneer een inwoner later toch terug komt op het door hem of haar geaccepteerde ondersteuningsaanbod, kan contact worden opgenomen en zal opnieuw een gesprek plaatsvinden.

 

Artikel 10 Verstrekking

In dit artikel is het algemene afwegingskader dat in de Wmo is opgenomen uiteengezet. De nadruk ligt op de eigen kracht en hulp van anderen. De maatwerkvoorziening vormt slechts het sluitstuk van de maatschappelijke ondersteuning. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen.

In het eerste lid wordt onder andere aangegeven dat het niet de bedoeling is dat de gemeentelijke overheid algemeen gebruikelijke voorzieningen verstrekt. De beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de inwoner ziet op het beantwoorden van de vraag of de inwoner over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Bij die beoordeling kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, de volgende criteria een rol spelen: Is de voorziening gewoon te koop? Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht? Is de voorziening specifiek voor personen met een beperking ontworpen? Ook in situaties waarin sprake is van risicosfeer kan het college de aanvraag om een maatwerkvoorziening weigeren. Dit kan ook in situaties waarbij de inwoner, voorafgaand aan de melding dan wel de aanvraag, al de gevraagde maatwerkvoorziening heeft gerealiseerd.

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als de meest goedkope voorziening te zijn. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Wel is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een compenserende voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening, mits de belanghebbende bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen.

Een aanvraag kan geweigerd worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de inwoner verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid. Ook hier kan de eigen verantwoordelijkheid van een inwoner een rol spelen. Indien bijvoorbeeld in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien vervolgens bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

 

Artikel 11 Beschikking

In dit artikel is opgenomen welke informatie er wordt opgenomen in de beschikking.

 

Artikel 12 Maatwerkvoorziening via een pgb

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de Wmo en artikel 8.1.1 van de Jeugdwet een pgb verstrekken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt. In dat geval dient de inwoner, door middel van een budgetplan, duidelijk te maken waaraan het pgb besteed gaat worden en dat de inwoner in staat is om alle rechten en plichten verbonden aan het pgb uit te voeren. In het vierde lid wordt vastgelegd dat voor een pgb voldoende moet zijn om een adequate voorziening te bekostigen en dat het niet meer bedraagt dan de kostprijs.

 

Artikel 13 Regels hoogte pgb

Gemeenten hebben de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Hoe deze tarieven worden berekend, staat weergegeven in dit artikel.

De regering is van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Uit de Jeugdwet en de Wmo volgt dat bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp of ondersteuning kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Tijdens het totstandkomingsproces van de wet is door de regering hierover het volgende opgemerkt: "Hoewel de regering de inzet van het sociale netwerk zeer waardevol vindt, acht de regering het wenselijk dat beloning daarvan met een pgb beperkt blijft tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Een gemeente kan dit het beste beoordelen in samenspraak met de inwoner."

Als tarief voor jeugdhulp en ondersteuning verleent door een derde, niet zijnde op onverplichte basis verleende jeugdhulp of ondersteuning door een hulp uit het sociale netwerk als bedoeld in artikel 8 van de Regeling Jeugdwet of artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, wordt het wettelijk minimumloon gehanteerd. Op grond van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan arbeid worden verricht op grond van diverse contractvormen, echter in de Jeugdwet en Wmo is vastgelegd dat de budgethouder verplicht is om een vooraf bepaalde modelovereenkomst te gebruiken. Deze modelovereenkomst biedt de keuze tussen een arbeidsovereenkomst, een overeenkomst van opdracht en een overeenkomst van vervoer. Op de budgethouder rusten de verplichtingen die het BW en ook andere wetten, zoals de belasting-, arbeidsomstandigheden- en sociale verzekeringswetten aan de budgethouder als werkgever, opdrachtgever of wederpartij van de vervoerder stelt. Sinds 1 januari 2018 is de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (hierna: Wml) onverkort van toepassing op alle overeenkomsten van opdracht die zijn gesloten buiten beroep of bedrijf. Voor overeenkomsten met niet-professionele hulpen uit het sociaal netwerk koos men tot nog toe vaak het model van de overeenkomst van opdracht, waarbij men dan echter ook vergoedingen kon overeenkomen die beneden het minimumloon lagen. Doordat in VWS-wetgeving is voorgeschreven dat er een overeenkomst (van opdracht of vervoer) tegen beloning moet worden afgesproken om uit het pgb te putten en hierdoor een arbeidsrelatie ontstaat, moet aan de Wml voldaan worden, ook in situaties die zich meer kenmerken als vrijwillige hulp in familieverband.

 

Artikel 14 Financiële tegemoetkoming

Een aantal voorzieningen worden toegekend in de vorm van een financiële tegemoetkoming. In dit artikel is weergegeven om welke voorzieningen dit gaat en hoe de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt bepaald.

 

Artikel 15 Persoonlijk passend pakket

In dit artikel wordt weergegeven wat er onder een persoonlijk passend pakket wordt verstaan.

 

Artikel 16 Normen kader maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning

In dit artikel is de link opgenomen van het normenkader dat gebruikt wordt voor de toekenning van HBH.

 

Artikel 17 Niet in behandeling nemen aanvraag en afwijzingscriteria

Een voorbeeld van het in lid 2 weergegeven afwijzingscriterium is als een inwoner zelf particuliere hulp heeft geregeld voor de schoonmaak van de woning, maar deze in wil ruilen voor ondersteuning vanuit de Wmo. In dat geval is met de particuliere hulp het gewenste resultaat al gerealiseerd. Hetzelfde geldt als ouders zelf dyslexiediagnose of kindercoaching hebben geregeld maar voor (een deel van) de kosten een aanvraag doen voor jeugdhulp. Ook dan is het gewenste resultaat al gerealiseerd en is er geen compensatieplicht. In lid 6 wordt het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) uitgesloten van een pgb. Dit omdat de uitvoering van deze maatwerkondersteuning alleen in de vorm van zorg in natura mogelijk is.

 

Artikel 18 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Van inwoners wordt verwacht dat ze een eigen verantwoordelijkheid hebben bij het doorgeven van wijzigingen in de situatie, die ook van invloed zijn op de ondersteuning die zij ontvangen. Die eigen verantwoordelijkheid geld ook bij besteding van een toegekend pgb. In dit artikel zijn ook de plichten die daaraan verbonden zijn opgenomen. Zo is geconcretiseerd welke termijn is verbonden aan de besteding van het persoonsgebonden budget. Dit dient de rechtszekerheid en voorkomt de situatie waarin het recht oneindig open zou moeten staan

 

Hoofdstuk 3 Bijzondere bepalingen Wmo

Artikel 19 Primaat en ondersteuning

In dit artikel wordt weergegeven welke primaten er worden gehanteerd.

 

Artikel 20 Criteria woonvoorzieningen

Bij woonvoorzieningen gelden wat aanvullende criteria. In het eerste lid van dit artikel wordt vastgelegd dat er bij het vaststellen van de hoogte van een vergoeding, rekening kan worden gehouden met de normale afschrijving. Een badkamer of keuken die al op leeftijd is en toe is aan vervanging, hoeft niet geheel op kosten van de Wmo aangepast te worden. In lid twee van dit artikel wordt nader ingegaan op deze algemene gebruikelijkheid. Bij de afweging of iets algemeen gebruikelijk is zal de volgende vraag gesteld moeten worden: zou een gezond persoon in, grofweg, dezelfde situatie de keuken of badkamer ook renoveren. Daarbij moet gekeken worden wat gangbaar is in de maatschappij voor een persoon als inwoner zonder beperkingen (wat behoort tot het gangbare bestedingspatroon van een persoon als inwoner). Het is daarbij niet vreemd dat een badkamer na verloop van tijd wordt gerenoveerd, daarvoor hoeft niet altijd iets kapot of niet meer functioneel te zijn.

De crux zit dus, zoals zo vaak in de Wmo, in het onderzoek naar de feiten en omstandigheden van het geval en de motivatie van het besluit. Er kan nooit in zijn algemeenheid gezegd worden dat renovatie een badkamer, ouder dan 20 jaar, algemeen gebruikelijk is.

 

Artikel 21 Bijdrage in de kosten

Voor sommige voorzieningen wordt een bijdrage in de kosten gevraagd. In dit artikel is weergegeven hoe deze bijdrage wordt bepaald en welke groepen en worden vrijgesteld van deze bijdrage.

 

Artikel 22 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

In dit artikel wordt de jaarlijkse waardering voor mantelzorgers benoemd en aangegeven dat de invulling hiervan door het college wordt bepaald, in dit geval in de onderliggende beleidsregels.

 

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Artikel 23 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

In het eerste lid is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het derde lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet.

 

Artikel 24 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

 

Hoofdstuk 5  Klachten, medezeggenschap, inspraak en waardering

Artikel 25 Klachtregeling

Aangegeven wordt dat aanbieders zelf verantwoordelijk zijn voor een klachtenregeling en het college toeziet op de naleving daarvan.

 

Artikel 26 Medezeggenschap

In dit artikel wordt de invulling van medezeggenschap benoemd en aangegeven dat het college ook hierbij toeziet op naleving.

 

Artikel 27 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

In dit artikel wordt aangegeven dat in Heusden er een Adviesraad Sociaal Domein is ingericht voor het betrekken van ingezetenen bij het beleid.

 

Hoofdstuk 6 Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 28 Nadere regels en hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wmo en in de Jeugdwet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule. Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid te zake niet aangepast zou moeten worden.

 

Artikel 29 Overgangsrecht

Artikel waarin het overgangsrecht wordt geregeld.

 

Artikel 30 Intrekking en inwerkingtreding

Artikel om de intrekking van de oude regelgeving en de inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving te regelen.

 

Naar boven