Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Simpelveld houdende regels omtrent de fysieke leefomgeving (Verordening fysieke leefomgeving 2021)

De raad van de gemeente Simpelveld,

 

Gelezen het voorstel van het college van 1 juni 2021,

 

gelet op (de) artikel(en):

  • 149 en 156 van de Gemeentewet:

  • 3 en 4 van de Wet openbare manifestaties;

  • 5.4, lid 1, artikel 5.5, 5.7 en 5.13 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • Artikel 8 Woningwet

  • 2.18, eerste lid, onder f en g, en vijfde lid, 2.21 en 3.148, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer

  • 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 10.23, lid 1 van de Wet milieubeheer

Besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

De Verordening fysieke leefomgeving ( Vfl )

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Definities

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • -

      asbest: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, letter a, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005;

    • -

      beheerder: de natuurlijke persoon die de feitelijke leiding uitoefent in een inrichting of bedrijf;

    • -

      Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer;

    • -

      bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • -

      bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

    • -

      collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan meer dan drie inrichtingen is verbonden;

    • -

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Simpelveld;

    • -

      gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet;

    • -

      gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

    • -

      gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

    • -

      hakhout: één of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • -

      houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of op andere wijze een inrichting drijft;

    • -

      houtopstand: hakhout, een houtwal dan wel één of meer bomen;

    • -

      incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan maximaal drie inrichtingen;

    • -

      inrichting: inrichting als bedoeld Wet milieubeheer;

    • -

      kampeermiddel: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

    • -

      NEN: een door de Stichting Nederlands NormalisatieInstituut uitgegeven norm;

    • -

      onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt;

    • -

      rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

    • -

      reclame: elke vorm van openbare aanprijzing om de afzet van goederen, diensten, activiteiten en/of doelstellingen te bevorderen, overgebracht door middel van een aanduiding, opschrift, aankondiging, mededeling, uitbeelding, afbeelding, projectie, in welke vorm dan ook, al dan niet in combinatie met een bouwkundig object, voor zover deze vanuit de openbare ruimte in, op, aan of rondom enig onroerend of roerend zichtbaar is;

    • -

      standplaats: het vanaf een vaste, op een openbare en in de open lucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen. Onder standplaats wordt niet verstaan een vaste plaats op een:

      • a.

        jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g van de Gemeentewet;

      • b.

        evenement als bedoeld in artikel 2.11 van de Verordening openbare orde en veiligheid:

    • -

      toestemming: verzamelterm voor instemming van het bevoegde bestuursorgaan in de vorm van een vergunning of vrijstelling;

    • -

      vellen: rooien, inclusief verplanten en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van de houtopstand tot gevolg kunnen hebben;

    • -

      voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

    • -

      weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet, tenzij hiervan in deze verordening wordt afgeweken.

  • 2.

    De in het eerste lid opgenomen definities zijn ook van toepassing op de regels die bij of krachtens deze verordening zijn vastgesteld, tenzij in die regeling anders is bepaald.

Artikel 1.2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist binnen acht weken op een aanvraag voor een toestemming. Deze acht wekentermijn begint de eerste dag na de ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan de beslistermijn met maximaal zes weken verlengen.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet als daarvan wordt afgeweken bij of krachtens de bepalingen van deze verordening.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing als wordt beslist op een vergunningaanvraag als bedoeld in artikel 2.1, artikel 2.2, of artikel 2.25 van deze verordening.

Artikel 1.3 Indienen aanvraag

  • 1.

    Bij een toestemmingaanvraag wordt gebruik gemaakt van het door het bevoegde bestuursorgaan vastgestelde formulier.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 4.2 van het Besluit omgevingsrecht van toepassing als wordt beslist op een omgevingsvergunningaanvraag als bedoeld in artikel in artikel 2.1, artikel 2.2, of artikel 2.25 van deze verordening

Artikel 1.4 Voorschriften

  • 1.

    Aan een toestemming kunnen voorschriften worden verbonden. Het doel van deze voorschriften mag alleen bescherming zijn van het belang waarvoor de toestemming vereist is.

  • 2.

    Degene voor wie de toestemming geldt, moet zich zo gedragen dat geen strijd met de toestemmingsvoorschriften ontstaat.

Artikel 1.5 Persoonlijke/zakelijke karakter vergunning

  • 1.

    Een omgevingsvergunning geldt voor degene die de activiteit verricht waarop zij betrekking heeft.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, eerste zin, kan het bevoegd gezag in de omgevingsvergunning bepalen dat deze alleen geldt voor degene aan wie zij is verleend, als de persoon van de vergunninghouder van belang is voor de toepassing van de regels over het verlenen of weigeren van de omgevingsvergunning.

Artikel 1.6 Intrekking en wijziging van toestemming

De toestemming kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

  • a.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn ingediend om de toestemming te krijgen;

  • b.

    vanwege een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de toestemming, intrekking of wijziging noodzakelijk is door het belang ter bescherming waarvan de toestemming vereist is;

  • c.

    aan de toestemming verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    van de toestemming geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn, of

  • e.

    de toestemminghouder daarom verzoekt.

Artikel 1.7 Geldigheidsduur toestemming

De toestemming geldt voor onbepaalde tijd, tenzij

  • a.

    in de toestemming de geldigheidsduur is beperkt, of

  • b.

    de aard van de toestemming zich daartegen verzet.

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

  • 1.

    De toestemming kan worden geweigerd vanwege strijd met de goede fysieke leefomgeving.

  • 2.

    Het college kan besluiten de toestemmingaanvraag weigeren als deze aanvraag wordt ingediend minder dan acht weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de toestemming nodig heeft, en een zorgvuldige behandeling van de aanvraag daardoor niet mogelijk is.

  • 3.

    De toestemming wordt geweigerd als:

    • a.

      de aanvrager geen belang heeft bij de toestemming, of

    • b.

      door gebruikmaking van de toestemming duidelijke strijd ontstaat met andere wettelijke voorschriften.

Artikel 1.9 Hogere wetgeving

De in deze verordening genoemde verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hogere wetgeving.

Artikel 1.10 Naleving voorschriften

Het is verboden voorschriften te overtreden die zijn verbonden aan besluiten bij of krachtens deze verordening.

HOOFDSTUK 2 GEBRUIK OPENBARE RUIMTE

Afdeling 1. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2.1 Voorwerpen aan, op of boven de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college aan, op of boven de weg voorwerpen te plaatsen in strijd met de publieke functie daarvan. Hiervan is in ieder geval sprake als:

    • a.

      dit schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg;

    • b.

      de bruikbaarheid van de weg wordt belemmerd of kan worden belemmerd;

    • c.

      dit plaatsen een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg.

  • 2.

    Het college kan in het belang van de openbare orde en veiligheid of de woon en leefomgeving nadere regels stellen voor categorieën van voorwerpen.

  • 3.

    De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning als het een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2.11 van de Verordening openbare orde en veiligheid;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 2.10 van deze verordening; en

    • c.

      overige gevallen waarin bij of krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 5.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.2 Veranderen of aanleggen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij of krachtens een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing als in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2.3 Maken, hebben, gebruiken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het college:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      (van de weg gebruik te maken voor) het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering aan te brengen in een bestaande uitweg naar de weg;

    • d.

      het gebruik van een uitweg te veranderen.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.8 van deze verordening kan het bevoegd gezag de vergunning weigeren in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving of

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

Artikel 2.4 Kelderingangen en dergelijke

Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

Artikel 2.5 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben waardoor het vrije uitzicht voor het wegverkeer wordt belemmerd dan wel op andere wijze hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2.6 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen voor het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

Artikel 2.7 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten te plaatsen of te hebben, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter.

  • 2.

    het college kan vergunning verlenen om af te wijken van het in het eerste lid genoemde verbod, indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dit toelaat.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2.8 Veiligheid op het ijs

Het is verboden:

  • a.

    voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, verontreinigen, versperren of het verkeer daarop op andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

  • b.

    bakens of andere voorwerpen voor de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, beschadigen dan wel op andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of belemmeren.

Afdeling 2 Standplaatsen

Artikel 2.9 Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2.11 Verordening openbare orde en veiligheid.

Artikel 2.10 Standplaatsvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, tenzij het een bouwwerk betreft;

    • b.

      als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de standplaatsvergunning voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt, als gevolg van bijzondere omstandigheden.

  • 3.

    Het college stelt beleidsregels vast over de verdeling/toedelingsprocedure van een standplaatsvergunning.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van standplaatsen

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

     

Afdeling 3 Weekmarkt(en)

Artikel 2.11 Toepassingsgebied

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op alle door het college ingestelde warenmarkten die op gezette tijden worden gehouden (weekmarkten).

  • 2.

    In de afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      markt: de door het college ingestelde warenmarkt als bedoeld in artikel 160, aanhef en onder g van de Gemeentewet;

    • b.

      standplaats: de ruimte die voor de duur van de markt is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;

Artikel 2.12 Inrichting van de markt

Het college bepaalt ten aanzien van de markt:

  • a.

    het aantal standplaatsen;

  • b.

    de afmeting van de standplaatsen;

  • c.

    de opstelling en indeling van de markt.

Artikel 2.13 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen betreffende het bepaalde in deze afdeling.

Artikel 2.14 Vergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats voor het uitoefenen van markthandel in te nemen.

  • 2.

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

  • 3.

    Een standplaatsvergunning geldt voor bepaalde tijd en voor de op de vergunning vermelde standplaats. Het college kan in bijzondere omstandigheden een andere standplaats aanwijzen.

  • 4.

    Het college stelt beleidsregels vast over de verdeling/toedelingsprocedure van een marktstandplaatsvergunning.

  • 5.

    Een standplaatsvergunning kan enkel worden verleend aan een handelingsbekwame natuurlijke persoon die gerechtigd is in Nederland arbeid te verrichten

Artikel 2.15 intrekkingsgronden

  • 1.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.6 van deze verordening kan het college een vergunning intrekken als:

     

    • a.

      de vergunninghouder, degene die hem vervangt of een persoon die hem bijstaat zich op de markt schuldig heeft gemaakt aan wangedrag of bedrog of een bij of krachtens deze verordening gestelde bepaling heeft overtreden;

    • b.

      van de vergunning niet tenminste eenmaal per twee weken en tenminste negen maal per kwartaal gebruik is gemaakt;

    • c.

      de vergunninghouder niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

Artikel 2.16 Persoonlijk innemen standplaats; vervanging

  • 1.

    De houder van een standplaatsvergunning neemt de hem vergunde standplaats persoonlijk in.

  • 2.

    De houder van een standplaatsvergunning kan de hem vergunde standplaats in bijzondere omstandigheden laten innemen door een vervanger. Daarvan doet hij (zo mogelijk) van te voren mededeling aan de marktmeester.

  • 3.

    De vervanger treedt op namens de vergunninghouder. De rechten – behalve die tot vervanging ingevolge het vorige lid – en verplichtingen die bij of krachtens deze afdeling gelden voor de vergunninghouder, zijn overeenkomstig van toepassing op de vervanger.

  • 4.

    De vergunninghouder mag zich op de standplaats doen bijstaan.

Artikel 2.17 Overschrijven vergunning

  • 1.

    Wenst de houder van een standplaatsvergunning niet langer gebruik te maken van de vergunning of is hij overleden of onder curatele gesteld, dan kan het college op aanvraag van de vergunninghouder, zijn erven of zijn curator de vergunning overschrijven op naam van zijn echtgenoot, geregistreerd partner of ander persoon met wie hij duurzaam samenwoonde, of zijn kind, voor de resterende duur van de verleende vergunning.

  • 2.

    Kan deze weg niet worden gevolgd, dan kan de vergunning, voor de resterende duur ervan, op aanvraag van de vergunninghouder, zijn erven of de curator worden overgeschreven op een medewerker van de vergunninghouder of de medeeigenaar van zijn bedrijf als deze tenminste 6 maanden in loondienst heeft gewerkt bij de vergunninghouder of heeft gefunctioneerd als medeeigenaar.

  • 3.

    in geval van overlijden of ondercuratelestelling van de vergunninghouder wordt de aanvraag tot overschrijving binnen twee maanden nadien ingediend.

  • 4.

    Het college kan van vorenstaande afwijken, voor zover de toepassing daarvan voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzonder omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de bepalingen te dienen doelen.

  • 5.

    De aanvraag tot overschrijving wordt alleen geweigerd als niet wordt voldaan aan de uit dit artikel voortvloeiende eisen of aan een eis waarin de vergunninghouder volgens deze afdeling moet voldoen.

Artikel 2.18 Marktijden in acht nemen

  • 1.

    De vergunninghouder neemt zijn de standplaats in uiterlijk om 8:30 uur, behoudens tijdig bij de marktmeester gemelde en met redenen omklede opgave van verhindering.

  • 2.

    Het is een vergunninghouder verboden meer dan twee uur voor aanvang en meer dan één uur na afloop van de markt ruimte in te nemen of de doen innemen op het marktterrein met een voertuig, met goederen of anderszins, of goederen aan of af te voeren of te laten voeren.

  • 3.

    Een vergunninghouder neemt zijn standplaats in tot de sluitingstijd van de markt, behoudens tijdig bij de marktmeester gemelde en met redenen omklede opgave van verhindering.

Artikel 2.19 Markt schoonhouden

  • 1.

    Een vergunninghouder is verplicht afval, waaronder verpakkingsmateriaal, dat tijdens de hem uitgeoefende verkoop van zijn standplaats vrijkomt zodanig te bewaren dat het marktterrein daardoor niet wordt verontreinigd en het afval niet door onbevoegde kan worden verwijderd. Hij voert het afval onmiddellijk na afloop van de markt af of laat het afvoeren.

  • 2.

    Een vergunninghouder is verplicht de door hem ingenomen standplaats en de naaste omgeving daarvan na afloop van de markt veegschoon achter te laten.

Artikel 2.20 Onmiddellijke verwijdering

Het college kan een vergunninghouder kunnen een vergunninghouder of iemand die hem bijstaat of vervangt gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen als deze zich op de markt schuldig maakt aan wangedrag of aan bedrog of een bij of krachtens deze afdeling gestelde bepaling heeft overtreden.

 

Afdeling 4 Bescherming van kwaliteit van de fysieke leefomgeving

Paragraaf 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 2.21 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4.5 van deze verordening, mogen met maximaal 20 dB(A) worden overschreden tijdens door het college, per kalenderjaar, aan te wijzen collectieve festiviteiten en de daarbij aan te wijzen dagen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    Het college maakt de aanwijzing uiterlijk vier weken voor het begin van een kalenderjaar bekend.

  • 4.

    Het college kan een festiviteit onmiddellijk als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen, als deze redelijkerwijs niet te voorzien was..

  • 5.

    De geluidnormen als bedoeld in het eerste lid zijn inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 6.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid en voor zover artikel 2:29 van deze verordening niet van toepassing is, wordt het ten gehore brengen van muziek hoger dan de geluidnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening, uiterlijk om 00.00 uur beëindigd.

Artikel 2.22 Melding incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening met maximaal 20 dB(A) te overschrijden. Dit mag echter alleen als de houder van de inrichting dit minstens twee weken voor het begin van de festiviteit schriftelijk meldt bij het college via het daarvoor door het college vastgestelde meldformulier.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is. Dit mag echter alleen als de houder van de inrichting dit minstens twee weken voor het begin van de festiviteit dit schriftelijk meldt bij het college via het daarvoor door het college vastgestelde meldformulier;

  • 3.

    De melding is gedaan als het meldformulier, volledig en naar waarheid ingevuld, op tijd is ingeleverd op de plaats op het formulier vermeld.

  • 4.

    De melding is eveneens gedaan als het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, onmiddellijk toestaat.

  • 5.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid en voor zover artikel 2:29 van deze verordening niet van toepassing is, wordt het ten gehore brengen van muziek die de geluidnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening overschrijdt uiterlijk om 00.00 uur beeindigd. De geluidnorm is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) aftrek vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 6.

    De geluidnorm als bedoeld in het zesde lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 7.

    Bij het ten gehore brengen van muziek blijven ramen en deuren gesloten, behalve voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 2.23 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, als bedoeld in artikel 2.18, lid 1, onder f en lid 5 van het Besluit, binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, waarbij geldt dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in of aanpandige geluidsgevoelige gebouwen niet van toepassing zijn als de gebruiker van deze gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren van geluidmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij geluidgevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden binnen in en aanpandige geluidsgevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, van toepassing zijn in geluidgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidniveaus als vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

    • e.

       

      7.00 – 19.00

      uur

      19.00 – 23.00

      uur

      23.00 – 7.00

      uur

      LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

      50 dB(A)

      45 dB(A)

      40 dB(A)

      LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      35 dB(A)

      30 dB(A)

      25 dB(A)

      LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

      70 dB(A)

      65 dB(A)

      60 dB(A)

      LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      55 dB(A)

      50 dB(A)

      45 dB(A)

  • 2.

    Onversterkte muziek afkomstig van het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie en fanfaregezelschappen, in een inrichting, is gedurende de dag en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 3.

    Als versterkte muziek wordt gecombineerd met onversterkte muziek, wordt het samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4:2 en artikel 4:3.

     

Paragraaf 2 toestand wateren en putten

Artikel 2.24 Toestand van sloten, andere wateren, niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten, andere wateren, niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die hindert, gevaar oplevert voor de veiligheid of nadeel voor de gezondheid.

 

Paragraaf 3. Handelingen met houtopstanden

Artikel 2.25 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het college stelt een Bomenlijst vast waarop de monumentale en andere beschermenswaardige bomen in de gemeente worden vermeld.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de door het college vastgestelde Bomenlijst.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 1.8 van deze verordening kan de vergunning worden geweigerd op grond van de:

    • a.

      natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      waarde van de houtopstand voor stads en dorpsschoon;

    • d.

      beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      cultuurhistorische waarde van de houtopstand of

    • f.

      waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 4.

    Het tweede lid is niet van toepassing als de burgemeester vergunning verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

  • 5.

    Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

     

Paragraaf 4. Reclame

Artikel 2.26 Verbod op reclame

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college op, in of aan zaken welke aan de gemeente in eigendom toebehoren, zowel roerend als onroerend, reclame te (laten) voeren, als wordt voldaan aan minimaal één van de in lid 3 genoemde situaties.

  • 2.

    Het is een rechthebbende van zowel een roerende als onroerende zaak verboden zonder vergunning van het college deze zaak of een daarop aanwezig object te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van reclame, als wordt voldaan aan minimaal één van de in lid 3 genoemde situaties.

    Hieronder wordt in elk geval

  • 3.

    het verbod in lid 1 en 2 geldt voor zover sprake is van:

    • a.

      armoedig, ondeugdelijk of niet weerbestendig materiaalgebruik;

    • b.

      toepassing van felle en (sterk) contrasterende kleuren;

    • c.

      te opdringerige of veelvoud (waaronder omvang) aan reclames;

    • d.

      een te grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is (zie daarvoor de gebiedsgerichte welstandscriteria)

    • e.

      ernstige afbreuk doen aan architectonische bijzonderheden van een pand of monumentale waarden;

    • f.

      felle, van kleurwisselende of knipperende belichting (al dan niet ter ondersteuning van reclame);

    • g.

      (span)doeken

    • h.

      roterende of mechanisch bewegende reclamevoeringen of –voorwerpen;

    • i.

      losse merkenreclame of anderszins reclame voor bedrijven, diensten of producten die niet op het desbetreffende perceel plaatsvinden of worden verkocht;

    • j.

      reclame op onbebouwde gronden of percelen

    • k.

      reclame dat hinderlijk of gevaarlijk is voor derden (waaronder wordt begrepen inbreuk op de verkeersveiligheid en beperkingen voor de bereikbaarheid/doorrijhoogte of –breedte van hulpdiensten);

    • l.

      een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van (handels)reclame die geparkeerd staat op een weg met als doel handelsreclame te maken

  • 4.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:

    • a.

      reclame op driehoeks of sandwichborden waarvoor op grond van artikel 2.1 van deze verordening een vergunning is verleend;

    • b.

      opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks uitsluitend voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • c.

      aankondigingen, waarbij een onroerende zaak geheel of gedeeltelijk te koop, te huur of in pacht wordt aangeboden, voor zolang zij feitelijk betekenis hebben, mits aangebracht op (als het om grond gaat) of aan een onroerende zaak dat te koop, te huur of in pacht wordt aangeboden;

    • d.

      opschriften en aankondigingen op of aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer en andere openbare diensten, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer c.q. die openbare dienst;

    • e.

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen ter regulering van het openbaar verkeer;

    • f.

      opschriften, aanplakkingen, aankondigingen en afbeeldingen op zuilen, borden of andere constructies die door of vanwege de gemeente zijn geplaatst;

    • g.

      als wordt gehandeld bij of krachtens wettelijke voorschrift, waaronder woningsluitingen op grond van de Opiumwet;

    • h.

      aankondigingen en opschriften aan woningen, die verband houden met persoonsgebonden uitingen van tijdelijke aard, zoals geboorte, prinscarnaval, etc.;

    • i.

      aankondigingen en opschriften achter glazen vensters, deuren en ramen van een bouwwerk, van tijdelijke aard:

      • -

        in de aanloop van verkiezingen aanprijzen van politieke partijen, tot maximaal 1 dag na de verkiezingsdatum;

      • -

        ter bevordering van tijdelijke inzamelacties of verband houdend met christelijke tradities (waaronder carnavalsposter), voor de duur van de actie / seizoen.

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing

     

Paragraaf 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 2.27 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen en/of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op zijn terrein.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap of

    • b.

      de bescherming van een dorpsgezicht.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

HOOFDSTUK 3 BOUWEN

 

Paragraaf 1 Gegevens omgevingsvergunning

Artikel 3.1 Bodemonderzoek

  • 1.

    Het onderzoek naar de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid Woningwet bestaat uit de resultaten van een maximaal twee jaar oud milieuhygienisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009 plus A1: 2016, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1. Als op basis van het onderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707:2015 nl. Als op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder begrepen asbestvezels, deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek ook plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2015 plus C2: 2017.

  • 2.

    Als voor de toepassing van artikel 3.2 bij het bevoegd gezag bruikbare maximaal twee jaar oude onderzoeksresultaten beschikbaar zijn, hoeft geen onderzoeksrapport als bedoeld in het tweede lid te worden overgelegd.

  • 3.

    Als pas kan worden gebouwd nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, moet het bodemonderzoek plaatsvinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

Paragraaf 2. Tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 3.2 Bouwverbod op verontreinigde bodem

  • 1.

    Op of in een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

     

    • a.

      waarin voortdurend of bijna voortdurend mensen verblijven;

    • b.

      waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, en

    • c.

      dat de grond raakt, of

  • 2.

    waarvan het bestaande, nietwederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 3.3 Voorschriften omgevingsvergunning voor bouwen

In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit is het geval als het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het goedgekeurde saneringsplan als bedoeld in artikel 39 Wet bodembescherming van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Artikel 3.4 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het bevoegd gezag kan rekening houden met de herziening en vervanging van de NENnormen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening of in de bij deze verordening behorende bijlagen wordt verwezen als die herziening of vervanging door de bevoegde instantie zijn gepubliceerd.

HOOFDSTUK 4 WELSTAND EN MONUMENTEN (Bouwverordening)

Artikel 4.1 Advisering door welstandscommissie

  • 1.

    In plaats van de welstandcommissie adviseert de dorpsbouwmeester over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.

  • 2.

    De dorpsbouwmeester is een aan de stadsbouwmeester als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b van de Woningwet gelijk te stellen persoon.

  • 3.

    De dorpsbouwmeester baseert haar advies op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria.

  • 4.

    De dorpsbouwmeester vormt samen met zijn plaatsvervanger de monumentencommissie en adviseert het college over aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder f Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of artikel 11 Monumentenwet.

Artikel 4.2 Samenstelling en benoeming

  • 1.

    de dorpsbouwmeester en zijn vervanger worden door de raad benoemd en ontslagen.

  • 2.

    De dorpsbouwmeester en zijn plaatsvervanger zijn beide deskundig op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit, cultuurhistorie en monumentenzorg.

  • 3.

    De dorpsbouwmeester vormt samen met zijn plaatsvervanger de monumentencommissie.

  • 4.

    Voor de dorpsbouwmeester (tevens voorzitter) wordt een plaatsvervanger aangewezen die hem bij afwezigheid kan vervangen.

  • 5.

    De dorpsbouwmeester en de plaatsvervangend dorpsbouwmeester adviseert onafhankelijk van het gemeentebestuur en de omgevingsvergunningaanvrager/initiatiefnemer.

  • 6.

    De dorpsbouwmeester wordt bijgestaan door een (ambtelijk) secretaris of diens plaatsvervanger.

  • 7.

    De commissie stelt haar werkwijze binnen de kaders van deze afdeling nader vast in een reglement van orde, waarin ten minste aan de orde komen:

    • a.

      de wijze waarop de agenda openbaar wordt gemaakt en belanghebbenden worden uitgenodigd;

    • b.

      het vereiste quorum voor een besluitvormende vergadering, de vergaderorde en orde van de beraadslaging, waarbij er een onderscheid wordt aangebracht tussen de toelichtende fase waarin het spreekrecht wordt uitgeoefend en de beraadslagingen;

    • c.

      de notulering en dossiervorming;

    • d.

      de wijze waarop de adviezen openbaar worden gemaakt;

    • e.

      de werkwijze van de dorpssbouwmeester;

  • 8.

    het college draagt zorg voor bekendmaking van het door de commissie vastgestelde reglement van orde.

Artikel 4.3 Jaarlijkse verantwoording

De dorpsbouwmeester en welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op, door tussenkomst van het district (Landelijk parkstad), van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:

 

  • -

    op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;

  • -

    de werkwijze van de dorpsbouwmeester/welstandscommissie;

  • -

    op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

  • -

    de aard van de beoordeelde plannen;

  • -

    de bijzondere projecten.

De dorpsbouwmeester/monumentencommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.

Artikel 4.4 Termijn van advisering

  • 1.

    De dorpsbouwmeester/monumentencommissie brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen uit binnen één week nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

  • 2.

    het college kan in zijn verzoek om advies de dorpsbouwmeester of monumentencommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door het college worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is.

Artikel 4.5 Openbaarheid van vergaderen en mondeling toelichting

  • 1.

    De behandeling van bouwplannen door de dorpsbouwmeester of monumentencommissie is openbaar. De agenda voor de vergadering van de dorpsbouwmeester en monumentencommissie wordt tijdig bekendgemaakt in een dag, nieuws of huisaanhuisblad of op andere geschikte wijze. Als het college – eventueel op verzoek van de aanvrager – een verzoek doet tot nietopenbare behandeling, dan moeten daaraan dringende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag liggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

  • 2.

    Als de omgevingsvergunningaanvrager hierom heeft verzocht, wordt deze door of namens de dorpsbouwmeester of monumentencommissie in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het bouwplan.

  • 3.

    In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de dorpsbouwmeester of monumentencommissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, ontvangt de omgevingsvergunningaanvrager een uitnodiging voor de vergadering, waarin de aanvraag wordt behandeld.

  • 4.

    Andere belanghebbenden dan de aanvrager, hebben geen spreekrecht.

Artikel 4.6 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

De dorpsbouwmeester en monumentencommissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.

Artikel 4.7 vervallen regeling

De bovenstaande regels in dit hoofdstuk vervallen gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet).

HOOFDSTUK 5 PROCEDURES EN ADVISERING

Afdeling 5.1 Procedures voor advisering tegemoetkoming planschade

Artikel 5.1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvrager: degene die een aanvraag om tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening indient;

  • b.

    adviseur: de door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen persoon als bedoeld in artikel 6.1.1.1, onder c, Besluit ruimtelijke ordening;

  • c.

    Besluit: Besluit ruimtelijke ordening;

  • d.

    planologische maatregel: oorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, Wet ruimtelijke ordening;

  • g.

    planschade: schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, Wet ruimtelijke ordening;

  • h.

    Wet: Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 5.2 Opdrachtverstrekking

Binnen twaalf weken na het verstrijken van de termijnen als bedoeld in artikel 6.1.3.1 van het Besluit verstrekt het college aan één of meer adviseurs gezamenlijk, opdracht om ter zake van een aanvraag advies uit te brengen, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1, eerste lid van het besluit of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht .

Artikel 5.3 Adviseur of adviescommissie

  • 1.

    Voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking wordt door het college een adviseur aangewezen die beschikt over voldoende deskundigheid inzake advisering op het gebied van planschade.

  • 2.

    Als het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege inkomensderving en, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is op het gebied van accountancy of van financieel economische bedrijfsvoering.

  • 3.

    Als het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege waardevermindering van een onroerende zaak en, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is ter zake van de waardering van onroerende zaken en van waardevermindering daarvan als gevolg van een planologische verslechtering.

  • 4.

    Als naar het oordeel van het college het tweede en het derde lid van toepassing zijn, worden zowel de in het tweede als het derde lid bedoelde adviseurs aangewezen.

  • 5.

    Bij aanwijzing van meer adviseurs vormen deze een adviescommissie, waarvan de in het eerste lid bedoelde adviseur voorzitter is.

  • 6.

    De adviescommissie wijst uit haar midden een rapporteur aan.

Artikel 5.4 Deskundigheid en onafhankelijkheid

  • 1.

    Voordat een persoon als adviseur wordt aangewezen, kan het college verlangen dat deze aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 3, eerste, tweede of derde lid, bedoelde aspecten waarop deze persoon de aanvraag moet beoordelen.

  • 2.

    Een adviseur mag niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van de raad. Eveneens mag een adviseur niet betrokken zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 5.5 Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of adviescommissie

  • 1.

    Voordat het college de opdracht tot advisering zoals bedoeld in artikel 2 verstrekt, stelt het college de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wet schriftelijk op de hoogte van de aanwijzing van:

     

    • a.

      een adviseur als bedoeld in artikel 3, eerste lid, of

    • b.

      meer adviseurs als bedoeld in artikel 3, vijfde lid.

  • 2.

    De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wet kunnen binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in het eerste lid schriftelijk en voldoende gemotiveerd een verzoek tot wraking van één of meer adviseurs bij het college indienen.

  • 3.

    Het college beslist binnen twee weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs.

Artikel 5.6 Werkwijze adviseur of adviescommissie

  • 1.

    Het college stelt aan de adviseur of de adviescommissie alle op de aanvraag betrekking hebbende informatie, alsmede de voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie noodzakelijke bescheiden ter beschikking.

  • 2.

    Het college wijst uit de ambtelijke organisatie één of meer personen aan die de adviseur of de adviescommissie bij de uitvoering van de adviesopdracht bijstaat .

  • 3.

    De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie organiseert één of meer hoorzittingen, waar de aanvrager en de in het tweede lid bedoelde ambtelijke vertegenwoordiger(s) in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag toe te lichten, onderscheidenlijk de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te verschaffen, dan wel een standpunt van de gemeente over de aanvraag aan de adviseur of de adviescommissie kenbaar te maken. Eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wet worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.

  • 4.

    De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie bepaalt het tijdstip waarop de adviseur of de adviescommissie de situatie ter plaatse zal bezichtigen, als dat voor het advies nodig wordt geacht. In dat geval wordt de aanvrager voor de plaatsopneming uitgenodigd.

  • 5.

    Ten behoeve van een taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak, wordt door de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie met de aanvrager een afspraak gemaakt.

  • 6.

    Van de in het derde lid bedoelde hoorzitting en van de in het vierde lid bedoelde bezichtiging wordt door, dan wel onder verantwoordelijkheid van, de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie een verslag gemaakt, dat onderdeel vormt van het uit te brengen advies.

  • 7.

    Alvorens een advies uit te brengen zendt de adviseur of de adviescommissie binnen zestien weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een concept daarvan aan de gemeente, aan de aanvrager, aan eventuele andere betrokken bestuursorganen en aan de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de Wet. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan deze termijn onder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 8.

    De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wet worden in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de toezending van het concept advies schriftelijk hierop te reageren.

  • 9.

    In het geval binnen de gestelde termijn reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen vier weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uit aan het college, waarbij de betreffende reacties zijn betrokken.

  • 10.

    In het geval geen of niet binnen de gestelde termijn reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen twee weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn het advies uit aan het college.

HOODSTUK 6 KWALITEITBORGING VERGUNNINGVERLENING TOEZICHT EN HANDHAVING (VTH)

 

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 6.1 Definities

In dit hoofdstuk en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • -

    Wet: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    Besluit: Besluit omgevingsrecht;

  • -

    betrokken wetten: de wet en de wetten, bedoeld in artikel 5.1 van de Wet, voor zover bij of krachtens de genoemde wetten is bepaald dat hoofdstuk 5 van de Wet van toepassing is;

  • -

    kwaliteitscriteria: de in landelijke samenwerking tussen bevoegde gezagen ontwikkelde en beschikbaar gestelde vigerende kwaliteitscriteria voor vergunningverlening, toezicht en handhaving inzake de beschikbaarheid en de deskundigheid van organisaties die met de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten zijn belast;

  • -

    basistaken: taken die in ieder geval door een omgevingsdienst worden uitgevoerd.

Artikel 6.2 Reikwijdte

Dit hoofdstuk is van toepassing op de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten door of in opdracht van het college.

 

Paragraaf 2. Wettelijke plicht

Artikel 6.3 Betrokkenheid van de raad

De gemeenteraad ziet toe op de hoofdlijnen van het beleid voor de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten in het licht van de voor de gemeente vastgestelde beleidskaders voor de fysieke leefomgeving.

Artikel 6.4 Kwaliteitsdoelen

  • 1.

    het college beoordeelt de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten in het licht van daarvoor door hen krachtens artikel 7.3, lid 1, van het Besluit gestelde doelen.

  • 2.

    De doelen, waar deze gestalte krijgen in de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten, bedoeld in artikel 6.2, hebben in ieder geval betrekking op:

     

    • a.

      de dienstverlening;

    • b.

      de uitvoeringskwaliteit van diensten en producten;

    • c.

      de financiën.

Paragraaf 3. Aanvullende Kwaliteitscriteria

Artikel 6.5 Kwaliteitsborging basistaken

  • 1.

    Op de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten door of in opdracht van burgemeester en wethouders betreffende de basistaken zijn de kwaliteitscriteria van toepassing.

  • 2.

    Over de naleving van de kwaliteitscriteria doen burgemeester en wethouders jaarlijks mededeling aan de gemeenteraad.

  • 3.

    Voor zover de kwaliteitscriteria niet zijn of niet konden worden nageleefd, doen burgemeester en wethouders daarvan gemotiveerd opgave.

HOOFDSTUK 7 STRAF, OVERGANGS EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 7.1 Sanctiebepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen artikel 2.1, artikel 2.2, of artikel 2.25.

Artikel 7.2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

    • a.

      de bij besluit van het college of de burgemeester aangewezen personen;

    • b.

      ambtenaren van politie, als bedoeld in artikel 141, onder b van het Wetboek van Strafvordering.

  • 2.

    Het college of de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 7.3 Binnentreden woningen

  • 1.

    Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner(s).

Artikel 7.4 Intrekking oude verordeningen

De volgende verordeningen worden ingetrokken:

  • 1.

    Algemene plaatselijke verordening gemeente Simpelveld, vastgesteld op 6 juli 2017 en gewijzigd op 10 april 2019 en 16 januari 2020;

  • 2.

    Bouwverordening gemeente Simpelveld (12e serie wijzigingen), vastgesteld op 18 oktober 2007 en gewijzigd op 1 oktober 2008;

  • 3.

    Standplaatsenverordening, vastgesteld op 26 augustus 1999;

  • 4.

    Verordening op de weekmarkt(en), vastgesteld op 24 mei 1997;

  • 5.

    Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Simpelveld 2011, in werking getreden op 15 juni 2011;

  • 6.

    Monumentenverordening, vastgesteld op 30 mei 1991 en gewijzigd op 30 maart 1995;

  • 7.

    Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht gemeente Simpelveld, in werking getreden op 4 oktober 2016;

Artikel 7.5 Overgangsrecht

  • 1.

    Besluiten, genomen krachtens de verordeningen bedoeld in artikel 7:4, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2.

    Op het tijdstip waarop de Omgevingswet (Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving) in werking treedt wordt deze verordening als volgt gewijzigd:

    • a.

      conform artikel 4.7 wordt ‘Hoofdstuk 4 Welstand’ vervangen door ‘Hoofdstuk 4 Gemeentelijke adviescommissie”, als bijgevoegd in bijlage 1, en

    • b.

      conform de tabel met overgangsrecht, als bijgevoegd in bijlage 2, worden de benoemde artikelen vervangen als weergegeven in deze tabel.

Artikel 7.6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 7.7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening fysieke leefomgeving 2021.

Aldus vastgesteld door de raad der gemeente Simpelveld, in zijn openbare vergadering d.d. 8 juli 2021

De griffier,

bc. F.G. Simons

De voorzitter van de raad,

mr. R. de Boer

Bijlage 1 Vervangende hoofdstuk 4 Gemeentelijke adviescommissie

Dit hoofdstuk treedt in werking gelijktijdig met de Omgevingswet en vervangt daarmee hoofdstuk 4 van de Vfl, dat betrekking heeft op ‘Welstand’, zoals dat vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt.

 

Artikel 4.1 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • -

    commissie: gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, genaamd ‘commissie ruimtelijke kwaliteit Simpelveld’

  • -

    goede omgevingskwaliteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.3 van de Omgevingswet;

  • -

    dorpsbouwmeester: lid van de commissie aan wie door de gemeenteraad op grond van deze verordening specifieke taken zijn opgedragen;

Artikel 4.2 Taak en werkzaamheden

  • 1.

    De commissie heeft als taak de raad en het college te adviseren bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden op grond van de Omgevingswet met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit en al hetgeen daarmee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.

  • 2.

    Ter uitvoering van haar taak:

     

    • a.

      adviseert de commissie op verzoek van het college over een aanvraag om of een ontwerpbesluit voor een omgevingsvergunning voor:

      • 1°.

        een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument;

      • 2°.

        een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument;

      • 3°.

        een omgevingsplanactiviteit in geval de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen;

      • 4°.

        een andere activiteit in geval het college een advies nodig acht met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit;

    • b.

      adviseert de commissie op verzoek van het college over het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aanwijzen van een onroerende zaak als rijksmonument ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de Erfgoedwet of over het aan een locatie geven van de functieaanduiding gemeentelijk monument op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • c.

      adviseert de commissie op verzoek van het college over het ontwikkelen van beleid inclusief omgevingsvisie, omgevingsplan en maatwerkregels voor de omgevingskwaliteit;

    • d.

      informeert en begeleidt de commissie op verzoek van het college planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces;

    • e.

      voert de commissie op verzoek van het college vooroverleg met planindieners over een in te dienen aanvraag om een omgevingsvergunning;

    • f.

      adviseert de commissie op verzoek van het college over het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed [en werelderfgoed] en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen;

    • g.

      adviseert de commissie op verzoek van het college over het geven van beschikkingen op grond van regels in deze verordening (ingevolge 149 van de Gemeentewet) die een eis ten aanzien van de omgevingskwaliteit bevatten.

  • 3.

    De raad kan werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid aanwijzen die door de dorpsbouwmeester worden uitgevoerd. De dorpsbouwmeester werkt onder de verantwoordelijkheid van de commissie. Dit lid is niet van toepassing op de advisering als bedoeld in artikel 4.2, tweede lid, onder a, onderdelen 1 ̊ en 2, ̊en onder b.

  • 4.

    Als werkzaamheden die door de dorpsbouwmeester worden uitgevoerd, worden in elk geval aangewezen de advisering als bedoeld in artikel 4.2, onder a, onderdeel 3°.

Artikel 4.3 Verplichte advisering

Het college wint advies van de commissie in omtrent een te nemen beslissing als bedoeld in artikel 4.2, tweede lid, onder a, onderdelen 1 ̊tot en met 3 ̊, en onder b.

 

Artikel 4.4 Samenstelling

  • 1.

    De commissie bestaat uit maximaal 2 leden, de voorzitter daaronder begrepen. De raad kan daarnaast maximaal 2 plaatsvervangers benoemen die hen bij afwezigheid kunnen vervangen.

  • 2.

    De leden en de plaatsvervangers worden benoemd op persoonlijke titel op grond van de professionele deskundigheid die nodig is voor de advisering, alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

  • 3.

    De commissie telt gelet op artikel 17.9, eerste lid, van de Omgevingswet enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg.

  • 4.

    De disciplines die de leden in gezamenlijkheid vertegenwoordigen zijn: cultuurhistorie, bouw en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap, stedenbouw, architectuur en archeologische monumentenzorg.

  • 5.

    De leden en de plaatsvervangers zijn niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur of de omgevingsvergunningaanvrager/initiatiefnemer.

Artikel 4.5 Benoeming

  • 1.

    De leden en de plaatsvervangers kunnen voor een termijn van ten hoogste 3 jaar worden benoemd.

  • 2.

    Herbenoeming van leden kan eenmaal voor ten hoogste 3 jaar plaatsvinden. Dit is niet van toepassing op de plaatsvervangers.

  • 3.

    Afgetreden leden zijn 3 jaar na hun aftreden weer benoembaar.

  • 4.

    De leden worden op eigen aanvraag ontslagen. Zij kunnen voorts door het college worden geschorst en door de raad worden ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

Artikel 4.6 Ondersteuning van de commissie

  • 1.

    De commissie heeft een ambtelijk secretariaat.

  • 2.

    De secretaris kan worden ondersteund door andere ambtelijke medewerkers, die voor hun werkzaamheden voor de commissie uitsluitend verantwoording schuldig zijn aan de secretaris.

  • 3.

    De secretaris noch de medewerkers zijn lid van de commissie.

Artikel 4.7 Adviestermijn

  • 1.

    Het college kan aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht.

  • 2.

    In geval burgemeester en wethouders geen termijn hebben gesteld brengt de commissie advies uit binnen een termijn van drie weken.

Artikel 4.8 Beraadslaging en standpuntbepaling

  • 1.

    De vergaderingen waarin een of meer adviezen over aanvragen om omgevingsvergunning door of namens de commissie worden vastgesteld zijn openbaar. De agenda voor de vergadering van de commissie wordt tijdig op een geschikte wijze bekendgemaakt. Indien burgemeester en wethouders – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

  • 2.

    Belanghebbenden hebben in toelichtende zin spreekrecht in door de commissie gehouden openbare vergaderingen. Tijdens de beraadslagingen is er geen spreekrecht.

  • 3.

    De commissie adviseert in de hoedanigheid van de dorpsbouwmeester over het uiterlijk van bouwwerken. Over een advies over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste twee leden met deskundigheid op het gebied van de monumentenzorg.

  • 4.

    Leden die als opdrachtgever, ontwerper of anderszins betrokken zijn bij de uitvoering van een activiteit waarvoor een aanvraag is gedaan waarover de commissie adviseert, onthouden zich van medewerking aan het desbetreffende advies en zijn tijdens de behandeling van en de besluitvorming over het advies niet in de vergadering aanwezig.

  • 5.

    De geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 2:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de commissie en de daarvoor werkzame personen.

Artikel 4.9 Adviseurs

  • 1.

    De commissie kan zich voor het inwinnen van inlichtingen wenden tot daartoe door het college aangewezen ambtenaren.

  • 2.

    De commissie kan zich doen bijstaan door andere personen, voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid bedoelde personen kunnen op uitnodiging van de commissie als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.

Artikel 4.10 Verwerking van het advies

In geval burgemeester en wethouders een beschikking geven in afwijking van het door de commissie uitgebrachte advies verzenden zij een afschrift van die beschikking aan de commissie.

 

Artikel 4.11 Reglement van orde

  • 1.

    De commissie stelt haar werkwijze binnen de kaders van deze verordening nader vast in een reglement van orde.

  • 2.

    In het reglement van orde komt ten minste aan de orde:

     

    • a.

      de wijze waarop de agenda openbaar wordt gemaakt en belanghebbenden worden uitgenodigd;

    • b.

      het vereiste quorum voor een besluitvormende vergadering, de vergaderorde en orde van de beraadslaging, waarbij er een onderscheid wordt aangebracht tussen de toelichtende fase waarin het spreekrecht wordt uitgeoefend en de beraadslagingen;

    • c.

      de notulering en dossiervorming;

    • d.

      de wijze waarop de adviezen openbaar worden gemaakt;

    • e.

      de werkwijze van de dorpsbouwmeester.

  • 3.

    het college draagt zorg voor bekendmaking van het door de commissie vastgestelde reglement van orde in het gemeenteblad.

Artikel 4.12 Jaarverslag

  • 1.

    De commissie brengt jaarlijks, door tussenkomst van het district Landelijk Parkstad, verslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de Omgevingswet uit van haar werkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar.

  • 2.

    In het jaarverslag komt ten minste aan de orde:

     

    • a.

      de wijze waarop toepassing is gegeven aan de kaders als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de Omgevingswet;

    • b.

      de wijze waarop uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen.

Artikel 4.13 Overgangsrecht

  • 1.

    De op grond van deze verordening (Vfl) vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet benoemde leden worden geacht te zijn benoemd op grond van dit hoofdstuk van deze verordening. De termijn van ten hoogste 3 jaar als bedoeld in artikel 4.5, eerste lid, loopt vanaf de inwerkingtreding van deze verordening op grond van deze verordening.

  • 2.

    Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met betrekking tot de dorpsbouwmeester/ monumentencommissie van kracht, met dien verstande dat de ‘Commissie ruimtelijke kwaliteit Simpelveld’ wordt geacht de in artikel 8 van de Woningwet, dan wel de in artikel 9.1, eerste lid, onder a, van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 15 van de Monumentenwet 1988 bedoelde commissie te zijn.

Artikel 4.14 Vervallen oude regeling

1. De regels met betrekking tot de dorpsbouwmeester en monumentencommissie in hoofdstuk 4 ‘Welstand’ van de deze verordening vervallen, gelet op het volgende artikel.

 

Artikel 4.15 Inwerkingtreding

Dit hoofdstuk treedt tegelijk met de Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) inwerking.

Bijlage 2 Overgangsrecht Vfl

 

Op het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt, wordt deze verordening gewijzigd als volgt:

 

In onderstaande artikel

wordt onderstaande tekst

vervangen door onderstaande tekst

Artikel 1.1 definitie ‘asbest’

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, letter a, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005

Asbest: asbest als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 1.1 definitie ‘besluit’

Activiteitenbesluit milieubeheer;

Besluit activiteiten leefomgeving

Artikel 1.1 definitie ‘bevoegd gezag’

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.8 Omgevingswet;

Artikel 1.1 definitie ‘gebouw’

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet; 

hetgeen daaronder wordt verstaan in Bijlage 1 bij artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving; 

Artikel 1.1 definitie ‘gevoelige gebouwen’ en ‘gevoelige terreinen’

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer

Hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit kwaliteit leefomgeving

Art.1.2, lid 4 Vfl Beslistermijn

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing als wordt beslist op een vergunningaanvraag als bedoeld in 2.1, lid 1, artikel 2.2, lid 2, aanhef en onder a of artikel 2.25 van deze verordening.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 16.64 van de Omgevingsrecht van toepassing als wordt beslist op een vergunningaanvraag als bedoeld in 2.1, lid 1, artikel 2.2, lid 2, aanhef en onder a of artikel 2.25 van deze verordening.

Art. 1.3, lid 2 Indienen aanvraag

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 4.2 van het Besluit omgevingsrecht van toepassing als wordt beslist op een omgevingsvergunningaanvraag als bedoeld in artikel in artikel 2.1, lid 3, artikel 2.2, lid 2, aanhef en onder a of artikel 2.14 van deze verordening

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 14.2 van het Omgevingsbesluit van toepassing als wordt beslist op een omgevingsvergunningaanvraag als bedoeld in artikel in artikel 2.1, lid 3, artikel 2.2, lid 2, aanhef en onder a of artikel 2.14 van deze verordening

Artikel 2.1, lid 3

  • 3.

    De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning als het een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3.

    De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning als het een activiteit betreft als bedoeld in artikel 5.1, lid 1, onder a van de Omgevingswet.

Artikel 2.2, lid 2

  • 2.

    De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij of krachtens een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij of krachtens een omgevingsplan (van rechtswege), of voorbereidingsbesluit, of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

Artikel 3.1

Het onderzoek naar de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid Woningwet

Het onderzoek naar de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 22.29 van de Bruidsschat omgevingsplan,

Artikel 3.3

In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit is het geval als het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het goedgekeurde saneringsplan als bedoeld in artikel 39 Wet bodembescherming van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2 en onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit is het geval als bij of krachtens de Omgevingswet bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het goedgekeurde saneringsplan als bedoeld bij of krachtens de Omgevingswet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Hoofdstuk 4

Hoofdstuk 4 Welstand

Hoofdstuk 4 Gemeentelijke adviescommissie

Hoofdstuk 5

Procedures en advisering planschade

Vervalt van rechtswege en wordt

Artikel 6.1

  • -

    Wet: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    Besluit: Besluit omgevingsrecht;

  • -

    betrokken wetten: de wet en de wetten, bedoeld in artikel 5.1 van de Wet, voor zover bij of krachtens de genoemde wetten is bepaald dat hoofdstuk 5 van de Wet van toepassing is;

  • -

    Wet: Omgevingsrecht;

  • -

    Besluit: Omgevingsbesluit;

  • -

    de bestuursrechtelijke handhavingstaak als bedoeld in artikel 18.1 Omgevingswet;

Titel paragraaf 2 van hoofdstuk 6

Paragraaf 2. Wettelijke plicht 

Paragraaf 2. Wettelijke bevoegdheid

Artikel 6.4, lid

  • 1.

    het college beoordeelt de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten in het licht van daarvoor door hen krachtens artikel 7.3, lid 1, van het Besluit gestelde doelen.

  • 1.

    het college beoordeelt de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten in het licht van daarvoor door hen krachtens artikel 13.6, lid 1 van het Besluit gestelde doelen.

Naar boven