Gemeenteblad van Eemsdelta
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Eemsdelta | Gemeenteblad 2021, 23329 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Eemsdelta | Gemeenteblad 2021, 23329 | Beleidsregels |
Nota waardering en afschrijving van materiële vaste activa
De gemeenteraad heeft een kaderstellende rol met betrekking tot het gemeentelijke financieel beleid. In de financiële verordening is de volgende tekst opgenomen over waardering en afschrijving van vaste activa:
Als gevolg van de herindeling van de gemeenten Appingedam, Delfzijl en Loppersum tot de gemeente Eemsdelta, is het nodig het beleid van waardering en afschrijving van activa te harmoniseren. Gelijksoortige activa dienen volgens eenzelfde methode te worden afgeschreven. De harmonisatie en het beleid van de gemeente Eemsdelta wordt in deze nota uitgewerkt.
Op grond van artikel 212 van de Gemeentewet stelt de raad bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid en beheer vast. De uitgangspunten zijn opgenomen in de (concept) "Financiële Verordening" van de gemeente Eemsdelta. In deze verordening wordt bepaald dat het college in een nota "Waardering en afschrijving" de regels vast stelt die zij wil hanteren voor de waardering en afschrijving van vaste activa. Met deze nota stelt het college de uitgangspunten voor de waardering en afschrijving van materiële vaste activa vast. De overweging om een afzonderlijke nota op te stellen is gemaakt uit efficiency en praktische overweging.
De regels voor waardering en afschrijving zijn redelijk afgebakend binnen het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV). Belangrijke uitgangspunten hierin zijn dat het afschrijvingsbeleid resultaatonafhankelijk moet zijn en dat er een bestendige gedragslijn moet worden toegepast. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om de afschrijvingstermijnen jaarlijks te herzien. Deze uitgangspunten worden jaarlijks getoetst door de accountant. Indien een wijziging in de waarderingsgrondslagen moet plaatsvinden, kan dit snel worden doorgevoerd, omdat geen afzonderlijk raadsvoorstel vereist is.
In de notitie "Materiële vaste activa" van de commissie BBV is een overzicht gegeven van alle relevante aspecten van materiële vaste activa met betrekking tot begroting en verantwoording voor gemeenten
De commissie BBV beveelt aan om de wijze waarop met investeringen in materiële vaste activa wordt omgegaan vast te leggen in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen, en nota investeringen of in de financiële verordening ex artikel 212. Deze nota geeft uitvoering aan deze aanbeveling.
Met betrekking tot de uitvoering van de beleidsuitgangspunten voor de waardering en afschrijving van de materiële vaste activa wordt door het college een afzonderlijke nota op- en vastgesteld. Deze nota wordt ter kennisname gebracht aan de raad. Wijzigingen in de nota waardering en afschrijving worden eveneens ter kennisname aan de raad gebracht.
De doelstelling van de nota is het uitwerken van de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de Financiële verordening en de vastlegging van uniforme regels voor de waardering en afschrijving van activa.
Het resultaat van deze uniforme regels is een bestendige gedragslijn voor de waardering en afschrijving van vaste activa.
De opbouw van de nota is als volgt. Eerst worden de relevante begrippen toegelicht zoals opgenomen in deze nota. Daarna worden de wettelijke kaders rond waardering en afschrijving kort weergegeven, zoals deze in het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) zijn beschreven. Ook zijn hier de stellige uitspraken vanuit de commissie BBV opgenomen. Met stellige uitspraken geeft de Commissie BBV een interpretatie van de regelgeving die leidend is.
In de daarop volgende hoofdstukken zal nader worden ingegaan op de uitgangspunten die de gemeente Eemsdelta hanteert ten aanzien van waardering en afschrijving. De volgende aspecten komen aan de orde:
In deze nota worden uitgangspunten weergegeven in omkaderde tekstvlakken (conform dit voorbeeld). In de voorafgaande teksten wordt een onderbouwing gegeven van het betreffende uitgangspunt. Een samenvatting van de uitgangspunten is opgenomen in bijlage 1.
Voor een uitgebreide toelichting op het onderwerp waardering en afschrijving wordt verwezen naar de notitie 'Uitwerking afschrijvingsbeleid'. Dit document is de basis geweest voor de Nota waardering en afschrijving van materiële vaste activa.
2. Begrippen en wettelijk kader
In dit hoofdstuk presenteren wij op hoofdlijnen de wettelijke kaders betreffende waardering en afschrijving. Het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) bevat een aantal artikelen die betrekking hebben op waardering en afschrijving. In de notitie Materiële Vaste Activa van de Commissie BBV (januari 2020) zijn een aantal stellige uitspraken opgenomen welke eveneens van invloed zijn op de waardering en afschrijving van vaste activa.
Onderstaand treft u een omschrijving van de begrippen aan die relevant zijn voor de waardering en afschrijving van activa.
Achterstallig onderhoud: Onderhoud dat niet op tijd is uitgevoerd, waardoor een onderhoudsrichtlijn is overschreden en niet (meer) wordt voldaan aan het door de raad vastgestelde kwaliteitsniveau. Achterstallig onderhoud kan leiden tot schade en/of onveilige situaties, wat vaak leidt tot hogere herstelkosten.
Agio/Disagio: Agio is het verschil tussen het bedrag waarvoor een lening wordt aangegaan en het bedrag dat aan de geldnemer meer wordt uitgekeerd. Agio kan ook te maken hebben met aandelen. De prijs, of koers, van een aandeel is opgebouwd uit de nominale waarde plus het agio. Disagio is het tegengestelde van agio.
Groot onderhoud: Uitvoering van correctieve maatregelen, als gevolg van slijtage na een langere periode van gebruik, om een object in goede staat (op een vooraf bepaald kwaliteitsniveau) te houden of te brengen. Groot onderhoud dient zich in de regel aan, is daarom vaak gepland, is veelal ingrijpend van aard en betreft een groot of belangrijk deel van het object.
Investering met economisch nut: Investeringen hebben een economisch nut indien ze verhandelbaar zijn en/of kunnen bijdragen aan het genereren van middelen. Investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven. Investeringen met een economisch nut, waarvoor een bestemmingsheffing kan worden geheven. Bijvoorbeeld riool- en afvalinvesteringen.
Vastgoed met een bedrijfseconomische functie: Bij vastgoed met een bedrijfseconomische functie gaat het om vastgoed dat door de decentrale overheid wordt aangehouden om bewust winst te realiseren en/of waardestijgingen te realiseren. Bij vastgoed met een bedrijfseconomische functie bestaat de mogelijkheid dat een duurzame waardevermindering moet worden verantwoord.
Vervangingsinvestering: Investeringen ten behoeve van de vervanging van een bestaand actief als gevolg van economische veroudering of slijtage. Een bijzondere vervangingsinvestering is een rehabilitatie van een weg. Dit betreft een vervanging op basis van einde levensduur, waarbij groot- en klein onderhoud (economisch) niet meer toereikend is. De weg wordt weer volledig nieuw aangelegd op het oorspronkelijke structurele en functionele niveau, zonder aanpassingen in vormgeving of gebruik. Er is sprake van een nieuw actief met een nieuwe levensduur. Indien de oude weg nog een boekwaarde heeft, dient deze boekwaarde geheel afgeboekt te worden.
Voorraden: Dit zijn goederen die je in bewaring houdt voor later gebruik. In de BBV is het volgende onderscheid opgenomen; grond- en hulpstoffen (onderverdeeld naar niet in exploitatie genomen bouwgronden en overige grond- en hulpstoffen), onderhanden werk waaronder bouwgronden in exploitatie, gereed product en handelsgoederen. Gronden die zijn verworven met het oog op gebiedsontwikkeling, maar waarvoor nog geen operationele grondexploitatie is vastgesteld, worden aangeduid als ‘warme gronden’. Conform de wijziging van het BBV in 2016 kunnen dergelijke gronden niet onder de voorraden (artikel 38 BBV) worden gerangschikt, maar moeten deze worden verantwoord onder materiele vaste activa (artikel 52 lid 1 onderdeel a BBV) tegen de verwervingskosten.
De nota waardering en afschrijving is primair bedoeld als kader stellend instrument. Deze nota is een uitwerking van artikel 212 van de Gemeentewet, de (concept) financiële verordening gemeente Eemsdelta en van de bepalingen uit het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV). De belangrijkste kernpassages uit het BBV die relevant zijn voor deze nota, zijn opgenomen in bijlage 2.
In de notitie Materiële vaste activa van de commissie BBV (december 2017) zijn een aantal stellige uitspraken opgenomen. Met stellige uitspraken geeft de Commissie BBV een interpretatie van de regelgeving die leidend is. Stellige uitspraken dienen in principe gevolgd te worden tenzij de gemeente een afwijkende interpretatie kiest die naar het oordeel van de gemeente in haar specifieke omstandigheden beter past. Deze afwijkende interpretatie dient uiteraard 'BBV-proof' te zijn en dient expliciet te worden gemotiveerd en kenbaar gemaakt in de programmabegroting en de jaarstukken. De stellige uitspraken zijn opgenomen in bijlage 3.
Alle investeringen worden geactiveerd (artikel 59 BBV). Uit oogpunt van het in de hand houden van de administratieve lasten is het van belang dat wordt bepaald welke ondergrens wordt gehanteerd voor het activeren van investeringen (het omvangscriterium). Daarnaast zijn er specifieke aandachtgebieden die van belang zijn bij het activeren van investeringen.
Voor het realiseren van bepaalde doelen zijn soms investeringen noodzakelijk. Algemeen kan gesteld worden dat van een investering sprake is als het gaat om een uitgave boven een bepaalde omvang waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt (het zogenaamde nuttigheidscriterium).
Als gevolg van het doen van investeringen ontstaan meerjarige bezittingen, ofwel vaste activa. De waarde van deze bezittingen wordt bepaald (waardering) en op de balans van de gemeente verantwoord (activering). De vaste activa (de geactiveerde investeringen) vormen daarmee een onderdeel van het eigen vermogen van de gemeente.
De beleidsregels voor waardering en afschrijving zijn vastgelegd in het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV). Artikel 59 van de BBV geeft aan dat alle investeringen worden geactiveerd (behoudens kunstvoorwerpen met een cultuur-historische waarde) en artikel 64 lid 3 van de BBV stelt dat "op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur". Uit dat artikel kan het volgende worden afgeleid:
De leden 4 tot en met 6 van artikel 64 bevatten vervolgens uitzonderingsbepalingen op deze regel voor investeringen in enerzijds immateriële activa en bijdragen aan de activa in eigendom van derden anderzijds.
Alle vaste activa worden voor het bedrag van de investering geactiveerd (artikel 62, lid 1 BBV). Dit betekent de bruto-methode. Bijdragen van derden die in directe relatie staan met het actief moeten op de investering in mindering worden gebracht. Hier is sprake van de netto-methode.
Indien de raad heeft besloten tot het instellen van een bestemmingsreserve, dan mag deze reserve niet in mindering worden gebracht op de investering, maar kan deze gebruikt worden als dekking van de jaarlijkse, uit de investering voortvloeiende kapitaallasten.
Indien in de riool- of afvalstoffenheffing bedragen voor toekomstige vervangingsinvesteringen zijn of worden opgenomen, dan moeten deze verkregen middelen in een vervangingsvoorziening worden verantwoord. Op deze bedragen rust een verplichting en zij staan niet ter vrije beschikking van de raad. Op het moment dat de daadwerkelijke vervangingsinvestering plaatsvindt, wordt de investering geactiveerd en moet de vervangingsbijdrage uit de voorziening direct in mindering worden gebracht op de vervangingsinvestering.
Investeringen in de riolering in grondexploitatieplannen kunnen ten laste van de grondexploitatie worden gebracht en via de grondprijs bij verkoop worden vergoed.
3.3 Onderscheid economisch en maatschappelijk nut
In het BBV wordt onderscheid gemaakt tussen investeringen met een economisch nut, investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven en investeringen met een maatschappelijk nut.
Investeringen hebben een economisch nut indien zij verhandelbaar zijn (courante gebouwen, maar ook schoolgebouwen of een gemeentehuis) of indien ze bijdragen aan het genereren van middelen (zoals het riool, wat via de rioolheffing wordt doorbelast).
Investeringen met een maatschappelijk nut zijn activa die geen economisch, maar uitsluitend een maatschappelijk nut hebben. Voorbeelden van dergelijke activa zijn wegen, rotondes, pleinen, bruggen, speelvoorzieningen en openbaar groen. Deze voorzieningen dienen duidelijk een maatschappelijk nut, maar ze genereren geen middelen en er is geen markt voor.
De indeling van de vaste activa moet conform het BBV verplicht in de (toelichting op de) balans worden opgenomen. Deze indeling van de vaste activa is opgenomen in de artikelen 33 – 36 en 52 van het BBV.
3.5 Investeringen met een beperkte omvang
Investeringen met een geringe omvang worden om praktische redenen niet geactiveerd, maar in één keer ten laste van de exploitatie gebracht. Dit is op grond van algemeen aanvaarde bedrijfseconomische beginselen toegestaan. De praktische redenen bestaan onder meer uit:
De grens van het activeren van enkelvoudige investeringen wordt gesteld op € 25.000 exclusief BTW (indien de BTW terug te vorderen c.q. compensabel is). Wanneer een investering het bedrag van € 25.000 overstijgt, zal activering op de balans plaats vinden. Investeringen met een lagere aanschafwaarde worden niet geactiveerd, maar direct in het jaar van aanschaf ten laste van de exploitatie verantwoord. De grens van € 25.000 exclusief BTW geldt per activum. Indien vergelijkbare investeringen in hetzelfde jaar worden aangeschaft worden deze investeringen samengevoegd tot één actief. Voorwaarde hierbij is dat de samengevoegde waarde boven de activeringsgrens van € 25.000 ligt. Dit geldt ook voor reeds geactiveerde investeringen.
Wanneer er gegronde redenen zijn om af te wijken van het grensbedrag, zal dit in een raadsvoorstel worden toegelicht.
Bij het hanteren van een activeringsgrens, moet de verplichting tot het activeren van investeringen in acht worden genomen. Het is niet toegestaan om de activeringsgrens zodanig hoog te stellen dat hierdoor (bepaalde typen) activa individueel of in totaal in materiële omvang buiten de balans worden gehouden. Een uitzondering vormen de investeringen in gronden, terreinen en effecten (aandelen). Deze worden altijd geactiveerd, onafhankelijk van het bedrag.
Investeringen met een aanschafwaarde van € 25.000 en lager (excl. BTW) worden niet geactiveerd. De grens geldt per activum.
3.6 Onderhoud en investeringen
Onderhoudslasten worden gemaakt om het object gedurende de levensduur op een bepaald kwaliteitsniveau te houden of weer te krijgen (naar behoren laten functioneren en een bepaalde representativiteit laten behouden). Onderhoud kan worden onderscheiden in groot onderhoud en klein onderhoud. Daarnaast kan sprake zijn van achterstallig onderhoud.
Bij klein onderhoud gaat het om dagelijkse reparaties die noodzakelijk zijn om het object in goede werkende en veilige staat te houden tegen een van te voren vastgesteld kwaliteitsniveau. Hierbij moet worden gedacht aan maatregelen die noodzakelijk zijn om het object blijvend naar behoren te laten functioneren of haar representativiteit te laten behouden. Klein onderhoud is het onderhoud dat vanaf het eerste of het lopende planjaar op een klein gedeelte van het object wordt uitgevoerd.
Lasten van groot onderhoud ontstaan na een langere periode van gebruik van een object als gevolg van slijtage. Groot onderhoud is in de regel gepland onderhoud van veelal ingrijpende aard als gevolg van slijtage, dat op een substantieel deel van het object wordt uitgevoerd en na een langere periode van gebruik moet worden verricht.
Klein en groot onderhoud houdt of brengt een object in goede, oorspronkelijke staat en is dus niet van invloed op de vooraf bepaalde gebruiksduur (afschrijvingstermijn) van het object. Lasten van onderhoud mogen daarom niet worden geactiveerd. (stellige uitspraak Commissie BBV) ) De lasten worden dus in het jaar van uitvoering ten laste van de exploitatie gebracht.
De mogelijkheid bestaat om de lasten van groot onderhoud ten laste van een daarvoor gevormde onderhoudsvoorziening te brengen. Deze voorziening dient systematisch gevuld te worden vanuit de exploitatie, zodat de voorziening over de gehele looptijd van voldoende omvang is om het groot onderhoud uit te bekostigen. Op deze wijze worden de lasten van groot onderhoud gelijkmatig over de jaren verdeeld. Aan de voorziening dient een recent (niet ouder dan 5 jaar) beheerplan ten grondslag te liggen.
Schematisch weergegeven geldt voor onderhoud het volgende:
Het is niet toegestaan om 1 onderhoudsvoorziening voor alle vaste activa in te stellen. Er dient per categorie, zoals opgesomd in artikel 12 BBV (wegen, riolering, water, groen en gebouwen) een voorziening te worden ingesteld. Dit mag ook in subcategorieën.
Voor de lasten van groot onderhoud aan de vaste activa wordt gestreefd naar onderhoudsvoorzieningen gesplitst in de volgende categorieën:
Onderhoud dat niet op tijd is uitgevoerd, waardoor een onderhoudsrichtlijn is overschreden en niet (meer) wordt voldaan aan het door de raad vastgestelde kwaliteitsniveau, wordt aangemerkt als achterstallig onderhoud. Achterstallig onderhoud kan mede ontstaan door een onvoldoende financiële vertaling in de begroting van het door de raad vastgestelde kwaliteitsniveau. Achterstallig onderhoud vanwege niet tijdige uitvoering van onderhoud, eventueel door onvoldoende beschikbaar gesteld budget, kan leiden tot schade, kapitaalvernietiging en/of onveilige situaties.
In geval van achterstallig onderhoud, waarbij sprake is van kapitaalvernietiging en/of onveilige situaties, wordt er op basis van artikel 44 lid 1a BBV een voorziening gevormd. (Stellige uitspraak commissie BBV)
Levensduur verlengende investeringen
Hiervoor geldt expliciet dat ze bijdragen aan een verlenging van de levensduur van het betreffende actief, zoals het renoveren van een gebouw, een nieuw dak, milieu-investeringen of uitbreiding. Deze investeringen kunnen worden geactiveerd.
Wanneer uitgaven worden gedaan ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke kwaliteit en levensduur van een actief, dan is er sprake van onderhoud. Bij een bestaand actief is sprake van een investering indien de uitgaven:
Onderhoudslasten worden niet geactiveerd. Activering is uitsluitend toegestaan indien sprake is van:
Op grond van de voorschriften kan een gemeente kiezen voor de componentenbenadering of voor het in zijn geheel activeren van een actief.
De componentenbenadering houdt in dat verschillende samenstellende delen van een materieel vast actief, die afzonderlijk vervangen kunnen worden, afzonderlijk worden afgeschreven op basis van de individuele waardevermindering van die delen. Per deel kan de technische of economische levensduur namelijk verschillen.
De opsplitsing in componenten wordt bepaald aan de hand van de economische of technische levensduur van die componenten. De componentenbenadering resulteert in verschillende afschrijvingstermijnen voor ieder onderdeel. Voor de looptijd van de afschrijvingstermijnen zijn geen voorschriften. Om het administratief beheersbaar te houden dient er niet in te kleine componenten te worden uitgesplitst. Wat als een aparte component dient te worden aangemerkt vloeit voort uit de tabel met afschrijvingstermijnen. De componentenbenadering leidt er toe dat het aantal activa in de administratie toeneemt.
Aangezien op gronden niet wordt afgeschreven ligt het voor de hand om de ondergrond ten allen tijde als een aparte component te activeren.
Teneinde het administratief overzichtelijk te houden is het voorstel om de componentenbenadering niet toe te passen. Hiervoor – bij groot onderhoud – is genoemd om per categorie vast actief een onderhoudsvoorziening in het leven te roepen. Onderdelen van een actief die eerder vervangen moeten worden dan de afschrijvingstermijn vallen onder het groot onderhoud en worden ten laste van de onderhoudsvoorziening gebracht. Via het vormen van een onderhoudsvoorziening worden de kosten van toekomstig groot onderhoud gelijkmatig gespreid in de tijd.
Omdat op gronden niet mag worden afgeschreven dient de ondergrond van een materieel vast actief ten allen tijde als een separaat actief te worden geadministreerd.
De componentenbenadering wordt niet toegepast . De activa van de voormalige gemeenten Appingedam, Delfzijl en Loppersum , voor zover gesplitst in componenten worden niet samengevoegd.
4. Toerekening van baten en lasten aan investeringen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de toerekening van baten en lasten aan investeringen, waarbij onder andere (voorbereidings-)uren van eigen personeel en externe voorbereidingslasten aandachtspunten zijn. In het BBV zijn bepalingen opgenomen over de toerekening van baten en lasten aan investeringen. Deze regelgeving laat enige ruimte. In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe de gemeente Eemsdelta deze ruimte invult.
Voorbereidingslasten zijn lasten die gemaakt worden voordat overgegaan wordt tot het aanschaffen of vervaardigen van een actief. Het betreft bijvoorbeeld de lasten van bodemonderzoek, de lasten van een onderzoeksbureau of architect, en de voorbereiding (ureninzet) door eigen personeel. Het volgende onderscheid is hierbij van belang:
Voorbereiding door eigen personeel
De ingezette uren ambtelijke voorbereidingsuren worden geactiveerd voor zover zij deel uitmaken van het investeringsvoorstel. De overige uren worden verantwoord in de exploitatie.
Alle overige voorbereidingslasten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend, worden geactiveerd. Dit is conform het BBV (artikel 63, lid 3):
"De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend".
Kosten van onderzoek en ontwikkeling
Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een actief kunnen worden geactiveerd indien (artikel 60 BBV):
De voorwaarden genoemd in dit artikel bepalen dat de kosten alleen dan mogen worden geactiveerd als de plannen betreffende het actief, waarvoor de kosten worden gemaakt, al redelijk omlijnd zijn, de plannen uitvoerbaar zijn en de kosten zijn in te schatten. Voorts is het ook van belang dat het daadwerkelijk om kosten voor voorbereiding van een investering gaat.
Dit betekent dat kosten voor onderzoek en ontwikkeling geactiveerd mogen worden voor zover het onderzoek of de ontwikkeling bijdraagt aan de totstandkoming van een vast actief. Het opstellen van bijvoorbeeld een nieuw Gemeentelijk Rioleringsplan leidt niet tot de totstandkoming van een vast actief. Het is ‘slechts’ een document waarin o.a. de noodzakelijke vervangingsinvesteringen worden gepland en doorgerekend. De hiermee gemoeide kosten mogen daarom niet worden geactiveerd.
Voor investeringskredieten groter dan € 500.000 wordt gewerkt met een voorbereidingskrediet en een uitvoeringskrediet, waarbij het uitvoeringskrediet in alle gevallen separaat aan de raad wordt voorgelegd. Uit het voorbereidingskrediet worden bijvoorbeeld de kosten gedekt in situaties waarin eerst enig onderzoek noodzakelijk is voordat er voldoende inzicht (in de lasten) is om een krediet aan te vragen. Op het voorbereidingskrediet worden de voorbereidingslasten verantwoord.
Het voorbereidingskrediet dient te worden geactiveerd indien de voorbereidingskosten worden gemaakt om een activum te realiseren. Voorwaarde is dat de samenhangende voorbereidingskosten als kosten van onderzoek en ontwikkeling kunnen worden aangemerkt of als een bijdrage aan activa in eigendom van derden.
Indien het voorbereidingskrediet niet leidt tot een definitief uitvoeringskrediet dient dekking gezocht te worden voor de op het voorbereidingskrediet geboekte uitgaven. In veel gevallen wordt gewerkt met een initiatievenbudget in de begroting, waar de voorbereidingskosten uit worden gedekt.
De voorbereidingslasten voor de aanschaf of vervaardiging van het actief worden dan verantwoord op dat actief (en dus geactiveerd), voor zover zij deel uitmaken van het investeringsvoorstel. De lasten van onderzoek en ontwikkeling moeten voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn in het BBV (artikel 60 BBV).
Investeringskredieten groter dan € 500.000 worden gesplitst in een voorbereidingskrediet en een uitvoeringskrediet.
4.2 Activeerbare (in)directe lasten
Met activeerbare (in)directe lasten wordt bedoeld de inzet van gemeentelijk personeel voor de realisatie van het actief. De personele lasten worden berekend aan de hand van uurtarieven op basis van de urenregistratie per persoon. Naast de directe personele lasten is sprake van overhead. De BBV schrijft voor dat overhead op taakveld 0.4 wordt verantwoord. De doorbelaste overhead aan bijvoorbeeld investeringen kunnen in mindering worden gebracht op het taakveld Overhead.
Directe en/of indirecte lasten kunnen worden toegerekend aan investeringen.
Onttrekkingen aan reserves en voorzieningen
De artikelen 62 en 63 van het BBV geven aan dat onttrekkingen aan reserves niet in mindering gebracht mogen worden op het actief. Deze middelen mogen in een door de raad in te stellen bestemmingsreserve kapitaallasten worden gestort voor de dekking van de kapitaallasten die uit de activering en de wijze van afschrijven voortvloeien.
Een bestemmingsreserve kapitaallasten moet van voldoende omvang zijn om de kapitaallasten gedurende de gehele vastgestelde afschrijvingsperiode aan de reserve te kunnen onttrekken. Om de volledige kapitaallasten aan de bestemmingsreserve kapitaallasten te kunnen onttrekken, moet het saldo van de bestemmingsreserve kapitaallasten gelijk zijn aan de boekwaarde van de desbetreffende activa. Wanneer het saldo van de bestemmingsreserve kapitaallasten minder is dan de boekwaarde van de desbetreffende activa, dan kunnen de kapitaallasten slechts naar rato aan de bestemmingsreserve kapitaallasten worden onttrokken. De kapitaallastenreserves zijn gekoppeld aan de betreffende investeringen. Dit houdt in dat wanneer de investering vertraging oploopt de onttrekking evenredig lager zal zijn en vice versa.
Onttrekking van de rente uit de bestemmingsreserve kapitaallasten is alleen mogelijk indien er bespaarde rente over het saldo van deze reserve wordt toegevoegd. Wanneer er geen bespaarde rente wordt toegevoegd, dan kan alleen de jaarlijkse afschrijving onttrokken worden aan deze reserve.
Ten aanzien van voorzieningen zijn in het BBV voorwaarden gesteld (artikel 44), waaronder dat zij gevormd worden voor een bepaald doel. Een voorziening mag worden gevormd wegens bijdragen aan toekomstige vervangingsinvesteringen met een economisch nut, waarvoor een heffing wordt geheven ter bestrijding van de lasten. Voorzieningen bedoeld in artikel 44, eerste lid onder d, worden in mindering gebracht op de betreffende vervangingsinvestering.
Op grond van artikel 62 (lid 2) worden bijdragen van derden die in directe relatie staan met het actief op de waardering daarvan in mindering gebracht.
Indien bij de vervanging van een actief een boekwinst wordt behaald (bij verkoop of inruil), dan wordt deze boekwinst verantwoord in de exploitatie. Indien er sprake is van boekverliezen worden deze ten laste van de exploitatie gebracht. Deze winsten of verliezen mogen dus niet (gesaldeerd) worden geactiveerd.
Boekwinsten worden verantwoord in de exploitatie. Boekwinsten worden niet ingezet ter dekking van andere investeringen, tenzij de raad anders besluit. Boekverliezen worden niet geactiveerd, maar ten laste van de exploitatie gebracht.
Het activeren van exploitatietekorten is op grond van het BBV niet toegestaan.
In de vorige 2 hoofdstukken is aangegeven welke investeringen (kunnen) worden geactiveerd en welke niet. In dit hoofdstuk komen de afschrijvingslasten van de investering die worden geactiveerd aan de orde.
De waardevermindering van vaste activa wordt door middel van afschrijving tot uitdrukking gebracht. De wijze waarop de gemeente afschrijft, heeft invloed op haar exploitatie en vermogenspositie.
Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur (artikel 64 BBV, lid 3), rekening houdend met een eventuele restwaarde. Vaste activa met een onbeperkte gebruiksduur worden niet afgeschreven. Het meest aansprekende voorbeeld van vaste activa met onbeperkte gebruiksduur is grond.
Tijdens de levensduur neemt de behoefte aan onderhoud toe. Dit zal vooral bij gebouwen een rol van betekenis spelen. De gemeente Eemsdelta heeft het voornemen voor het meerjarig onderhoud een onderhoudsvoorziening in te stellen. Zie voor het onderwerp groot onderhoud uitgangspunt 4 en 5.
Investeringen in gronden worden altijd geactiveerd. Aangezien grond een onbeperkte gebruiksduur heeft wordt er niet op afgeschreven.
Er zijn diverse afschrijvingsmethoden, waarvan de lineaire methode, afschrijving op basis van annuïteiten de meest voorkomende zijn. Hieronder worden de kenmerken van beide methoden beschreven.
Bij de lineaire afschrijving zijn de jaarlijkse afschrijvingsbedragen gelijk (vast bedrag per jaar). De totale kapitaallasten zullen jaarlijks afnemen, aangezien de aan boekwaarde toegerekende rente zal dalen.
De voordelen van deze methode zijn:
De nadelen van deze methode zijn:
Bij deze methode wordt de som van de jaarlijkse last van rente en afschrijving (de kapitaallast) gelijk gehouden.
Het voordeel van deze methode is:
Het nadeel van deze methode is:
Indien de werkelijke rentelasten die over een jaar aan taakvelden hadden moeten worden doorbelast meer dan 25% afwijken van de rentelasten die op basis van de voorgecalculeerde renteomslag aan de taakvelden zijn toegerekend dan moet deze worden gecorrigeerd. Bij een annuïtaire methode is dit een arbeidsintensief proces.
De lineaire afschrijvingsmethode wordt principieel vanuit waarderingsgrondslagen als uitgangspunt genomen. Tevens zijn de administratieve lasten het laagst. De annuïtaire methode wordt toegepast waarbij tarieven van belang zijn en daar waar een onderhoudsvoorziening voor gebouwen is ingesteld. De annuïteitenmethode geeft stabiliteit in de samenhang van de heffingen.
De lineaire methode wordt als uitgangpunt gehanteerd. De annuïtaire methode wordt toegepast bij investeringen:
5.3 Moment van aanvang afschrijving
Het moment van aanvang van afschrijving is van belang voor de hoogte van de kapitaallasten. De gemeente kan hierin kiezen uit de volgende opties:
Voorgesteld wordt om te kiezen voor optie c, inhoudende dat afschrijving op een actief start in het begrotingsjaar dat volgt op de datum van de afronding c.q. het moment waarop het goed wordt verworven. Hiermee wordt aangesloten op de wijze van berekening van de rente, die over de boekwaarde op 1 januari berekend wordt.
De afronding kan bijvoorbeeld bepaald worden aan de hand van de schriftelijke opgave van de budgethouder dat een kapitaalgoed is afgerond. Een eenvoudiger wijze is het moment waarop het krediet administratief wordt afgesloten. In de jaarstukken wordt hiertoe een besluit van de raad gevraagd.
Er wordt gestart met afschrijving op een actief in het begrotingsjaar dat volgt op de datum van de afronding c.q. het moment waarop het goed wordt verworven.
De datum van afronding wordt hierbij gelijkgesteld aan de datum van ingebruikname.
In paragraaf 5.1 is aangegeven dat op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur, rekening houdend met een eventuele restwaarde.
Verwachte toekomstige gebruiksduur
De afschrijvingstermijn dient zo goed mogelijk aan te sluiten op de feitelijke waardedaling dan wel het feitelijke gebruik van het actief. De verwachte levensduur van activa is de bepalende factor voor de te hanteren afschrijvingstermijn.
Bij het bepalen van de afschrijvingstermijn is het belangrijk de grondslag stelselmatig te bepalen. Dit houdt in dat de gemeente zoveel mogelijk dezelfde grondslag gebruikt. Alleen als er gegronde redenen zijn mag de wijze van waarderen en afschrijven worden gewijzigd. Verder houdt dit vereiste in dat gelijksoortige activa gemeente breed op dezelfde wijze worden gewaardeerd en afgeschreven. Dit komt tot uitdrukking in een tabel met voorgeschreven afschrijvingstermijnen, die als bijlage 3 bij deze nota is opgenomen.
Technische en economische levensduur
Bij de waardedaling van vaste activa moet rekening gehouden worden met de technische en economische levensduur (of gebruiksduur).
Zo kunnen de onderhoudslasten na een bepaalde periode dermate hoog worden dat vervanging van het actief goedkoper is dan doorgaan met het bestaande actief, terwijl het actief technisch nog wel bruikbaar is.
Conform het voorzichtigheidsprincipe en de regelgeving vanuit het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) hanteert de gemeente Eemsdelta de economische levensduur ter bepaling van de verwachte toekomstige gebruiksduur.
De afschrijvingstermijn wordt bepaald aan de hand van de economische levensduur. De afschrijvingstermijnen zijn genoemd in bijlage 4 van deze Nota.
Volgens de commissie BBV dienen afschrijvingen zo goed mogelijk het waarde-verloop weer te geven. Hierin speelt de restwaarde zodoende een rol. De restwaarde van een investering is maximaal de te verwachten verkoopwaarde. Daarnaast is het gebruikelijk bij het schatten van de restwaarde rekening te houden met eventuele verwijderingslasten.
Onder restwaarde wordt verstaan: de waarde van de investering na de gebruiksperiode c.q. nuttigheidsperiode. Het is gebruikelijk om, wanneer een investering na de gebruiksduur nog een waarde heeft, deze in de berekening van de hoogte van de afschrijving mee te nemen. Uit oogpunt van voorzichtigheid is het raadzaam om deze restwaarde niet te hoog in te schatten.
Wanneer het voorzichtigheidsprincipe strikt wordt toegepast, is het gebruikelijk om géén rekening te houden met eventuele restwaarden. Immers een eventueel te realiseren restwaarde is zeer onzeker. Mocht aan het einde van de nuttigheidsduur van een activum blijken dat het activum nog een waarde heeft dan kan de opbrengst hiervan toegevoegd worden aan de exploitatie (zie hiervoor paragraaf 4.3 boekwinsten en -verliezen).
De restwaarde in mindering brengen op de aanschafwaarde van de nieuwe investering is niet toegestaan. Het inzicht in de werkelijke lasten van een product is immers een motivering om voor de bruto-methode te kiezen. Echter, een gebouw of een vervoermiddel zal in principe wel een restwaarde hebben. Er kan dus rekening gehouden worden met een restwaarde.
De restwaarde van een investering is van tevoren veelal moeilijk te schatten. Op grond van het voorzichtigheidsprincipe wordt er dan ook vanuit gegaan dat de restwaarde nihil is. Indien bij inruil van een productiemiddel sprake is van een restwaarde levert dit in de regel een boekwinst op. In overeenstemming met de wetgeving wordt de boekwinst ten gunste van de exploitatie gebracht. Hierdoor wordt een inzichtelijk beeld verschaft in de waardering van de vervangende investering.
Bij het bepalen van de afschrijving van een investering wordt géén rekening gehouden met een restwaarde. Conform uitgangspunt 8 worden boekwinsten en boekverliezen ten gunste dan wel ten laste van de exploitatie gebracht.
5.6 Afschrijving onafhankelijk van het resultaat
In het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) is bepaald dat het afschrijven onafhankelijk geschiedt van het resultaat van het boekjaar (artikel 64, lid 1).
Duurzame waardeverminderingen kunnen zich voordoen bij nieuwe inzichten in de gebruiksduur van activa of de aantasting van het vermogen van deelnemingen. Conform het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) dienen verwachte duurzame waardeverminderingen van vaste activa onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar te worden verwerkt. In de jaarstukken worden in de toelichting op de balans de aard en omvang van de duurzame waardeverminderingen vermeld.
Een wijziging van een verwachte toekomstige gebruiksduur c.q. gebruiksintensiteit is een schattingswijziging. De bestaande (rest)boekwaarde wordt niet herrekend, maar over de langere, dan wel kortere, dan wel gelijkblijvende verwachte toekomstige gebruiksduur afgeschreven.
Het Besluit Begroting en Verantwoording schrijft voor dat een actief dat buiten gebruik is gesteld, wordt afgeschreven. Bij een volledige buitengebruikstelling dient het actief te worden afgewaardeerd tot nihil. Bij een gedeeltelijke buitengebruikstelling wordt het actief naar rato afgewaardeerd.
Financieel gezien moeten vervangingsinvesteringen anders worden behandeld. Indien de boekwaarde in jaar T nihil wordt, dan moeten de lasten van vervangingsinvesteringen in jaar T+1 wel worden begroot. Dit los van de van de vraag of een actief daadwerkelijk vervangen wordt. Hierdoor is de dekking voor de vervangingsinvestering altijd gegarandeerd. Indien het actief langer mee kan gaan dan verwacht, dan kunnen de vrijvallende lasten gedurende het begrotingsjaar worden ingezet voor incidentele lasten.
In de programmabegroting worden de kapitaallasten van vervangingsinvesteringen structureel opgenomen. In het financiële systeem zijn vervangingsinvesteringen ten alle tijden in beeld.
Bij een langere levensduur dan voorzien worden de ten gevolge daarvan vrijvallende kapitaallasten ingezet voor incidenteel beleid.
Een afzonderlijk hoofdstuk in deze nota is gewijd aan het onderwerp rente. De reden hiervoor is dat rente een bijzondere plek inneemt in relatie tot activa. De componenten rente en afschrijving vormen samen de kapitaallast.
Een van de componenten om investeringen te kunnen uitvoeren is het beschikbaar hebben van voldoende liquide middelen. Hiervoor gebruikt de gemeente beschikbare liquide middelen of trekt zij geldleningen aan. En geld lenen kost (in principe) geld. Wanneer liquide middelen voor een investering moeten worden ingezet, kunnen deze niet worden uitgeleend (bijv. deposito) tegen een vergoeding. Indien geen liquide middelen beschikbaar zijn dient een lening te worden afgesloten tegen het bij de bank geldende rentepercentage.
Via de zogenaamde rente-omslag wordt het saldo van rentelasten en -baten toegerekend aan de taakvelden. Het percentage van de rente-omslag wordt jaarlijks bij de programmabegroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald aan de hand van de te verwachten betalen rente in verhouding tot de verwachte boekwaarde van alle activa op 1 januari van het begrotingsjaar. Het omslagpercentage mag binnen een marge van 0,5% worden afgerond.
Voor de berekening van de rente als onderdeel van de kapitaallast heeft de gemeente de keuze uit de volgende opties:
Omdat de omslagrente wordt berekend op basis van de rente en boekwaarden op 1 januari van het begrotingsjaar wordt voorgesteld de rente in de kapitaallast te berekenen over de boekwaarde op 1 januari van het begrotingsjaar. Deze methode sluit tevens aan bij het moment van aanvang van de afschrijving (zie uitgangspunt 10).
Het moment van rentetoerekening over het actief wordt bepaald op 1-1 van het begrotingsjaar. Rente wordt toegerekend zodra een boekwaarde op 1-1 aanwezig is c.q. wordt verwacht.
Met betrekking tot het bepalen van het omslagpercentage in de programmabegroting is sinds juli 2016 middels de notitie Rente van de commissie BBV bepaald dat:
Indien de werkelijke rentelasten (in de jaarstukken) afwijken van de rentelasten die op basis van de voorgecalculeerde renteomslag aan de taakvelden zijn toegerekend, dan kan de gemeente besluiten tot correctie. Deze correctie is verplicht indien deze afwijking groter is dan 25%.
Over het eigen vermogen mag een rentevergoeding worden toegerekend aan de taakvelden. Dit is een "vergoeding" voor het gebruiken van het eigen vermogen als financieringsmiddel. Deze rente mag als bate worden opgenomen in de begroting ("bespaarde rente") of deze rente toevoegen aan het eigen vermogen. Deze rentevergoeding mag maximaal gelijk zijn aan het gewogen percentage van alle langlopende en kortlopende leningen.
Het voorgaande geldt ook voor de voorzieningen, met dien verstande dat er geen rente aan de voorziening mag worden toegevoegd, tenzij het om een voorziening gaat die tegen contante waarde is gewaardeerd.
De commissie BBV beveelt aan om, vanwege het verlangde inzicht, de eenvoud en de transparantie, geen rente meer te berekenen over de reserves en voorzieningen.
Aan het eigen vermogen wordt géén bespaarde rente toegevoegd. Voor de renteberekening ten aanzien van bouwgrondexploitaties wordt verwezen naar de notitie Grondbeleid.
Conform de notitie rente van de commissie BBV wordt:
In afwijking van paragraaf 6.1 kan, indien de raad daartoe besluit, specifiek voor een project of (door)verstrekking (één op één doorlening) een geldlening worden aangetrokken. Deze vorm van financieren wordt ook wel projectfinanciering genoemd.
Van projectfinanciering is sprake wanneer een lening extern is aangetrokken specifiek ten behoeve van de financiering van een specifiek project, een specifieke activiteit. De rentelasten voortkomend uit deze financiering moeten aan die activiteit op het betreffende taakveld worden toegerekend (via het taakveld treasury) en worden niet meegenomen in de omslagrente over het geheel van de activa.
Indien sprake is van projectfinanciering worden de rentelasten voortkomend uit deze financiering toegerekend aan die activiteit op het betreffende taakveld. De raad moet over de projectfinanciering specifiek een besluit nemen.
In het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) is voorgeschreven dat alle activa worden gewaardeerd op basis van verkrijgings- of vervaardigingsprijs (artikel 63, lid 1);
Hieronder volgen de door de gemeente Eemsdelta te hanteren grondslagen:
De balans wordt opgesteld in overeenstemming met het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) provincies en gemeenten, welke op een aantal uitzonderingen na is gebaseerd op de verslaggevingsvoorschriften volgens het Burgerlijk Wetboek, boek 2, titel 9.
De baten en lasten worden toegerekend aan het jaar waarop zij betrekking hebben. Alle baten en lasten, die betrekking hebben op het begrotingsjaar en ten tijde van het opstellen van de jaarstukken bekend zijn, worden in het betreffende begrotingsjaar verwerkt.
Dit betreffen eventuele lasten van onderzoek en ontwikkeling, het saldo van (dis)agio en bijdragen aan activa in eigendom van derden.
De lasten verbonden aan het sluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht. De immateriële vaste activa zijn gewaardeerd tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs, verminderd met de op deze basis berekende afschrijvingen. De lasten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief worden lineair afgeschreven in ten hoogste vijf jaar.
Dit betreffen investeringen met een economisch of maatschappelijk nut.
De materiële vaste activa zijn gewaardeerd tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs verminderd met de op deze basis berekende afschrijvingen.
Bijlage 1. Samenvatting uitgangspunten
In deze bijlage worden de uitgangspunten van de Nota Waardering en Afschrijving Materiële Vaste Activa opgenomen.
Met betrekking tot de uitvoering van de beleidsuitgangspunten voor de waardering en afschrijving van de materiële vaste activa wordt door het college een afzonderlijke nota opgesteld. Deze nota wordt ter kennisname gebracht aan de raad. Wijzigingen in de nota waardering en afschrijving worden eveneens ter kennisname aan de raad gebracht.
Investeringen met een aanschafwaarde van € 25.000 en lager (excl. BTW) worden niet geactiveerd. De grens geldt per activum.
Voor de lasten van groot onderhoud aan de vaste activa wordt gestreefd naar onderhoudsvoorzieningen gesplitst in de volgende categorieën:
Onderhoudslasten worden niet geactiveerd. Activering is uitsluitend toegestaan indien sprake is van:
De componentenbenadering wordt niet toegepast . De activa van de voormalige gemeenten Appingedam, Delfzijl en Loppersum , voor zover gesplitst in componenten worden niet samengevoegd.
Investeringskredieten groter dan € 500.000 worden gesplitst in een voorbereidingskrediet en een uitvoeringskrediet.
Indirecte en directe lasten kunnen worden toegerekend aan investeringen.
Boekwinsten worden verantwoord in de exploitatie. Boekwinsten worden niet ingezet ter dekking van andere investeringen, tenzij de raad anders besluit. Boekverliezen worden niet geactiveerd, maar ten laste van de exploitatie gebracht.
Investeringen in gronden worden altijd geactiveerd. Aangezien grond een onbeperkte gebruiksduur heeft wordt er niet op afgeschreven.
De lineaire methode wordt als uitgangpunt gehanteerd. De annuïtaire methode wordt toegepast bij:
Er wordt gestart met afschrijving op een actief in het begrotingsjaar dat volgt op de datum van de afronding c.q. het moment waarop het goed wordt verworven.
De datum van afronding wordt hierbij gelijkgesteld aan de datum van ingebruikname.
De afschrijvingstermijn wordt bepaald aan de hand van de economische levensduur. De afschrijvingstermijnen zijn genoemd in bijlage 4 van deze Nota.
Bij het bepalen van de afschrijving van een investering wordt géén rekening gehouden met een restwaarde. Conform uitgangspunt 8 worden boekwinsten en boekverliezen ten gunste dan wel ten laste van de exploitatie gebracht.
In de programmabegroting worden de kapitaallasten van vervangingsinvesteringen structureel opgenomen. In het financiële systeem zijn vervangingsinvesteringen ten alle tijden in beeld.
Bij een langere levensduur dan voorzien worden de ten gevolge daarvan vrijvallende kapitaallasten ingezet voor incidenteel beleid.
Het moment van rentetoerekening over het actief wordt bepaald op 1-1 van het begrotingsjaar. Rente wordt toegerekend zodra een boekwaarde op 1-1 aanwezig is c.q. wordt verwacht.
Conform de notitie rente van de commissie BBV wordt:
De bespaarde rente wordt niet toegevoegd aan de reserves.
Indien sprake is van projectfinanciering worden de rentelasten voortkomend uit deze financiering toegerekend aan die activiteit op het betreffende taakveld. De raad moet over de projectfinanciering specifiek een besluit nemen.
Bijlage 2 Relevante artikelen BBV
Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV)
Op de balans worden de activa onderscheiden in vaste en vlottende activa, al naar gelang zij zijn bestemd om de uitoefening van de werkzaamheid van de provincie onderscheidenlijk gemeente al dan niet duurzaam te dienen.
Op de balans worden de passiva onderscheiden in vaste en vlottende passiva.
Onder de vaste activa worden afzonderlijk opgenomen de immateriële, de materiële en de financiële vaste activa.
In de balans worden onder de immateriële vaste activa afzonderlijk opgenomen:
In de balans worden onder de financiële vaste activa afzonderlijk opgenomen:
Onder de vlottende activa worden afzonderlijk opgenomen de voorraden, de uitzettingen met een rentetypische looptijd korter dan één jaar, de liquide middelen en de overlopende activa.
In de toelichting op de balans wordt aangegeven volgens welke methoden de afschrijvingen worden berekend.
Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief kunnen worden geactiveerd indien:
Bijdragen aan activa in eigendom van derden kunnen worden geactiveerd, indien:
De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs kunnen voorts worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend; in dat geval vermeldt de toelichting dat deze rente is geactiveerd.
Slechts om gegronde redenen mogen de afschrijvingen geschieden op andere grondslagen dan die welke in het voorafgaande begrotingsjaar zijn toegepast. De reden van de verandering wordt in de toelichting op de balans uiteengezet. Tevens wordt inzicht gegeven in haar betekenis voor de financiële positie en voor de baten en de lasten aan de hand van aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar of voor het voorafgaande begrotingsjaar.
Bijlage 3 Stellige uitspraken Commissie BBV
(Notitie Materiële Vaste Activa – januari 2020)
Onder recent beheerplan wordt een beheerplan verstaan van maximaal vijf jaar oud ten opzichte van het verslagleggingsjaar. Deze vijf jaar dient te worden gehanteerd als richttermijn waar gemotiveerd van kan worden afgeweken. Een gemotiveerde afwijking houdt in dat deze motivatie is geautoriseerd door de raad en verantwoord is in de paragraaf ‘Onderhoud kapitaalgoederen’ van de begroting en de jaarstukken.
Nieuwbouw (kantoren, werkplaats, zwembad, sporthal, gymzalen, clubgebouwen, kleedgebouwen en onderwijs) |
||||||
PM Indien een activum niet voorkomt in de afschrijvingstabel is de economische levensduur het uitgangspunt voor de duur van de afschrijvingstermijn.
1. In onderzoek is nog of wegen nader onderverdeeld moeten worden in:
E2020 ontsluitingsweg asfalt/elementenverharding 50
E2021 ontsluitingsweg beton 60
E2022 weg in woongebied asfalt/elementenverharding 60
E2023 weg in woongebied beton 60
E2025 fietspaden asfalt/elementenverharding 40
E2029 versterkingslaag/deklaag 20
2. In onderzoek is nog of het toegestaan is om bij rioleringen een onderscheid in afschrijvingstermijn te maken tussen bestaande rioleringen en m.i.v. 2021 aan te leggen rioleringen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-23329.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.