Gemeenteblad van Waddinxveen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waddinxveen | Gemeenteblad 2021, 211597 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waddinxveen | Gemeenteblad 2021, 211597 | Beleidsregels |
Beleidsregels Participatiewet, Ioaw, Ioaz en Bbz gemeente Waddinxveen
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waddinxveen;
gelet op de bepalingen in de Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz),
Artikel 1.2 Inkomsten in natura (gratis inwoning)
Als het inkomen in natura bestaat uit gratis inwoning in de situatie dat na een scheiding de ex-partner de woonlasten bij wijze van alimentatie doorbetaalt, wordt het door betrokkenen opgeofferde bedrag gesteld op het bedrag van de basishuur ingevolge de Wet op de huurtoeslag. Dit is het bedrag dat een belanghebbende met een bijstandsuitkering in ieder geval zelf aan woonlasten moet betalen.
Artikel 1.3 Structurele inkomstenvrijlating
Het college hanteert bij de beoordeling of de arbeid bijdraagt tot arbeidsinschakeling dat alle arbeid een begin is op weg naar uitstroom en in die hoedanigheid bijdraagt aan arbeidsinschakeling. Om die reden wordt uitvoering gegeven aan de vrijlatingsmogelijkheid van artikel 31 lid 2 onder n en r van de Participatiewet. Deze regeling geldt indien men 27 jaar of ouder is, artikel 31 lid 5 van de Wet.
Artikel 1.4 Vrijlating een- of tweemalige premie
Het college laat een een- of tweemalige premie van een werkgever vrij indien de premie wordt verstrekt met het oog op het bevorderen van positief gedrag gericht op uitstroom naar betaalde arbeid. Dit tot het wettelijk vastgestelde maximum.
Artikel 1.5 Vrijlating vergoeding vrijwilligerswerk
Indien een uitkeringsgerechtigde (met toestemming van het college) als vrijwilliger werkzaam is bij en daarvoor een vrijwilligersvergoeding ontvangt, dan wordt die vergoeding tot het hiervoor in artikel 7 onder h Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ vastgestelde maximum per jaar vrijgelaten.
Artikel 1.6 Vrijlating van vermogen
Niet tot het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Wet, wordt gerekend:
Hoofdstuk 2 Krediethypotheek/ pandrecht
Artikel 2.1 Vestiging hypotheek of pandrecht
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het vestigen van een krediethypotheek en/ of pandrecht.
Artikel 2.2 Vorm van de lening
Indien bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening als bedoeld in artikel 50 tweede lid van de wet, dient als zekerheid voor die geldlening een recht van hypotheek gevestigd te worden op een eigen woning of woonschip zijnde een registergoed of een bij notariële akte gevestigd pandrecht op een woonwagen of een woonschip zijnde een niet-registergoed. Bedoelde geldlening in combinatie met een hypotheekrecht wordt hierna ook aangeduid als: krediethypotheek.
Artikel 2.3 Vaststelling waarde woning
De waarde van de woning of de woonwagen wordt vastgesteld overeenkomstig de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering zoals bedoeld in artikel 34, lid 1, van de wet. De woning c.q. de woonwagen dient getaxeerd te worden door een in overleg met belanghebbende aan te wijzen erkende makelaar/taxateur, tenzij belanghebbende een taxatierapport aantoont, dat niet ouder is dan twaalf maanden. Dit taxatierapport moet bij het vaststellen van de waarde van de woning c.q. de woonwagen uitgaan van een onbewoonde staat en vrij van huur.
In geval van een woonschip wordt de waarde vastgesteld op basis van een taxatie door een in overleg met belanghebbende aan te wijzen erkende makelaar, tenzij belanghebbende een taxatierapport toont, dat niet ouder is dan twaalf maanden. Dit taxatierapport moet uitgaan van de waarde van het woonschip in onbewoonde staat en vrij van huur.
De kosten van taxatie, de hypotheekakte, de inschrijving van de hypotheek en de bijkomende kosten komen ten laste van belanghebbende. De bijstand voor deze kosten wordt aangemerkt als bijzondere bijstand. Indien niet wordt overgegaan tot het vestigen van een krediethypotheek buiten de schuld van belanghebbende, kunnen de kosten van taxatie als bijzondere bijstand om niet aan belanghebbende worden vergoed.
Artikel 2.4 Medewerking vestiging
Wanneer het college besluit tot het vestigen van een hypotheek- of pandrecht wordt in de beschikking opgenomen dat belanghebbende en indien van toepassing ook diens partner verplicht zijn mee te werken aan het tot stand brengen van de krediethypotheek of pandrecht. Bij het niet nakomen van deze verplichting wordt de aanvraag afgewezen of wordt het recht herzien.
Artikel 2.7 Herleving recht op bijstand
Indien binnen een periode van één (1) jaar na beëindiging van de bijstandsverlening en na het verstrekken van een krediethypotheek of -pand wederom het recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met instandhouding van de gemeentegevestigde hypotheek- of pandrecht.
Terugvordering op grond van artikel 58 lid 2 sub b wet vindt plaats indien geen of onvoldoende medewerking door belanghebbende wordt verleend aan de vestiging van een hypotheek of pandrecht of indien niet wordt voldaan aan de aflossingsverplichting of overige aan de leenbijstand (geldlening) verbonden verplichtingen.
Hoofdstuk 3 Bijzondere Bijstand
Artikel 3.3 Hoogte van de bijzondere bijstand
De hoogte van de bijzondere bijstand is afhankelijk van de individuele situatie. Tenzij nadrukkelijk anders bepaald, gelden hierbij de volgende uitgangspunten:
Artikel 3.4 Voorwaarden, draagkracht en toekenning
In aanmerking voor individuele bijzondere bijstand komt de belanghebbende:
die minimaal 18 jaar of ouder is en niet als student is aan te merken in de zin van de Wet studiefinanciering 2000, of de persoon die onderwijs volgt waarvoor hij in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, of de persoon die een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt;
die niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit het minimuminkomen, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag of het bescheiden vermogen.
Bij het vaststellen van het vermogen kan bij ouderen, mensen met AOW-gerechtigde leeftijd, een extra vrijlating worden toegepast van het door Nibud vastgestelde bedrag per persoon voor een uitvaart indien zij aan kunnen tonen niet te beschikken over een adequate uitvaartverzekering, maar hiervoor op een aparte rekening reserveren.
Een uitzondering op lid 5 is een substantiële wijziging van ten minste 25% van het inkomen per maand, bij een nieuwe aanvraag, tijdens een vastgestelde draagkrachtperiode. De vastgestelde draagkracht uit inkomen of vermogen wordt herbeoordeeld en getoetst aan het tweede lid. Indien niet meer wordt voldaan aan deze criteria wordt het recht ingetrokken en beëindigd.
Artikel 3.5 Voorliggende voorziening en noodzaak
De WRB, een rechtsbijstandsverzekering (voor zover afgesloten) en een advies van het Juridisch Loket worden als voorliggende voorzieningen beschouwd. Bijstand voor de eigen bijdrage is slechts mogelijk nadat op deze voorliggende voorzieningen een beroep is gedaan en daarna de eigen bijdrage is vastgesteld.
Bijzondere bijstand voor medische kosten kan alleen worden verstrekt voor die bedragen waarvoor vanuit de collectieve gemeentelijke zorgverzekering een vergoeding wordt verstrekt en voor zover de kosten niet vallen onder de basisverzekering, de aanvullende verzekering of de wettelijke eigen bijdrage, als bedoeld in de Zorgverzekeringswet.
Artikel 3.8 In aanmerking te nemen medische kosten
Medische kosten komen in ieder geval in aanmerking voor bijzondere bijstand in geval van:
tandartskosten tot een maximaal bedrag gelijkgesteld aan het maximaal te vergoeden bedrag vanuit de collectieve gemeentelijke aanvullende ziektekostenverzekering per kalenderjaar. In zeer dringende gevallen kan voor noodzakelijke pijnbestrijding hiervan worden afgeweken, maar wordt het bedrag dat de maximale vergoeding overschrijdt, verstrekt als een geldlening;
kosten voor brillen en contactlenzen, uitsluitend indien binnen een periode van 24 maanden na de vorige aanschaf van een bril of lenzen op medische indicatie de noodzaak daarvoor aanwezig is. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de goedkoopste passende oplossing, tot aan het maximale bedrag dat door de collectieve zorgverzekeraar van de gemeente wordt vergoed voor een artikel;
Artikel 3.12 Inkomensafhankelijke bijdragen
Het eerste lid geldt niet voor de inkomensafhankelijke eigen bijdragen voor:
rechtsbijstand wanneer een civiele toevoeging van de WRB ontbreekt, maar door de aanvrager is aangetoond dat de kosten rechtsbijstand noodzakelijk zijn, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en peiljaarverlegging is aangevraagd, vanwege een drastische financiële wijziging op het moment van de aanvraag;
kosten intake en beschermingsbewind, mentorschap en curatele, indien de kantonrechter de bewindvoerder, mentor of curator heeft benoemd. Wanneer er sprake is van beschermingsbewind en mentorschap afzonderlijk, komen beide voor een vergoeding in aanmerking. De hoogte van de bijstand is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten met een maximum conform de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.
Artikel 3.14 Inrichtingskosten en eerste woonlasten
Artikel 3.16 Woonkostentoeslag
De hoogte van de bijzondere bijstand is afhankelijk van de huurprijs of hypotheekrente plus aanverwante kosten van een koopwoning. Deze wordt in aanvang vastgesteld overeenkomstig de berekening huurtoeslag tot de maximale huurgrens. Dat bedrag wordt tot 100% boven de huurgrens aangevuld tot de werkelijke woonkosten huur of hypotheekrente.
Als een woonkostentoeslag als bedoeld in eerste lid onder a of b verleend wordt en voorzienbaar is dat, bij ongewijzigd huurtoeslagbeleid, de woonkostentoeslag het volgend huurtoeslagjaar ook nodig zal zijn, kan het college de voorwaarde verbinden dat de belanghebbende naar vermogen tracht een goedkopere woning te vinden. Er wordt dan voor een periode van maximaal 12 maanden woonkostentoeslag verleend.
Artikel 4.5 Vervoersvoorzieningen
Onder vervoersvoorzieningen worden in ieder geval verstaan: een kilometervergoeding voor het gebruik van een eigen (aangepaste) auto of van een - aangepaste - bruikleenauto, inzet van een chauffeur voor de privéauto, begeleiding bij het reizen met het openbaar vervoer, een (rolstoel-)taxikostenvergoeding, aanpassing van de eigen auto of een ander vervoermiddel.
Artikel 4.6 Ondersteuning bij leer-werktrajecten
Bij een leer-werktraject wordt voor maximaal 6 maanden voor ten hoogste 12 uur per week ondersteuning geboden.
Artikel 4.10 Aantonen beheersing Nederlandse taal
Belanghebbenden worden door het college uitgenodigd om door het overleggen van bewijsstukken aan te tonen dat zij de Nederlandse taal voldoende beheersen, tenzij:
Geen taaltoets wordt afgenomen indien:
tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, en dat op grond van in de persoon gelegen factoren door een educatieve instelling is vastgesteld dat belanghebbende niet in staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;
Artikel 4.13 Kennisgeving redelijk vermoeden
Indien uit de toets blijkt dat belanghebbende niet of niet in voldoende mate de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst, wordt hij in ieder geval binnen acht weken na de uitkomst van de toets door het college schriftelijk in kennis gesteld van het redelijk vermoeden als bedoeld in artikel 18b lid 1 van de Wet.
Hoofdstuk 5 Bestuurlijke boete
Artikel 5.1 Schriftelijke waarschuwing in plaats van bestuurlijke boete
Het college ziet af van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaat met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
de schending van de inlichtingenplicht heeft niet geleid tot een benadelingsbedrag, of het benadelingsbedrag is niet hoger dan € 150,-, of belanghebbende heeft wel inlichtingen verstrekt, maar die waren onvolledig, of belanghebbende heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog binnen een redelijke termijn van 30 dagen, gerekend vanaf het ontstaan van de wijziging, de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting; en
Artikel 5.2 Berekening bestuurlijke boete
Bij de berekening van de bestuurlijke boete worden de criteria, zoals genoemd in het Boetebesluit socialezekerheidswetten, gehanteerd.
Artikel 5.3 Vaststellen mate van verwijtbaarheid
Bij het vaststellen van de mate van verwijtbaarheid worden de criteria, zoals genoemd in het Boetebesluit socialezekerheidswetten, gehanteerd.
Artikel 5.5 Maximale wettelijke boete
Indien er sprake is van opzet, is de boete niet hoger dan het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
In alle andere gevallen is de boete niet hoger dan het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Hoofdstuk 6 Marginaal zelfstandigen
Als een belanghebbende werkzaamheden als marginaal zelfstandige verricht, dan worden de uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen daarop afgestemd. Dit is nodig omdat:
Artikel 6.2 Beoordeling en voorwaarden
Bij het vaststellen van het inkomen zal gekeken worden naar de bedrijfskosten. Voor een eenduidige benadering wordt hieronder ingegaan op een aantal kostenposten. De kosten moeten aannemelijk gemaakt kunnen worden aan de hand van rekeningen, kwitanties en giro-/bankafschriften.
Afschrijvingen: hoewel deze post vaak op de balans is terug te vinden wordt hij voor de marginale zelfstandige niet geaccepteerd. Het betreft immers geen echte kostenpost (anders is er indirect sprake van bijstand in bedrijfsmiddelen). Als het goed is zou daar een post reservering tegenover moeten staan maar daar is veelal geen sprake van. Er ontstaat pas een echte kostenpost als er daadwerkelijk nieuwe spullen worden aangeschaft.
Vervoerskosten: alleen zakelijke vervoerskosten worden geaccepteerd en worden vastgesteld op de noodzakelijke daadwerkelijke kosten. Bij een noodzaak van een eigen auto wordt voor de aftrek - voor aftrek van zakelijke kilometers - aansluiting gezocht bij de fiscale regelgeving van artikel 3.15 zesde lid van de Wet inkomstenbelasting 2001 (maximaal 0,19 euro per km, norm 2015).
Artikel 6.4 Inkomstenverrekening
Voor de vaststelling van het netto-inkomen wordt met inachtneming van hetgeen verwoord in artikel 6. 3 de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen gesteld op 20 procent van het opgegeven maandelijkse inkomen (als er geen loonbelasting is geheven). Dit is dezelfde werkwijze als in het Bbz (artikel 6 Bbz 2004).
Hoofdstuk 7 Bijstandsbesluit zelfstandigen 2004
Artikel 7.3 Beëindiging bedrijf of zelfstandig beroep
Als bij beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep een deel van een lening resteert en deze niet met toepassing van artikel 43, eerste lid, Bbz onder hypothecair verband is verleend, maakt het college bij niet verwijtbaarheid van de beëindiging het resterende deel van de lening renteloos vanaf de datum van beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep.
Hoofdstuk 8 Algemene bepalingen
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van een belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels indien toepassing leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-211597.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.