Beleidsregels Participatiewet, Ioaw, Ioaz en Bbz gemeente Waddinxveen

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waddinxveen;

 

gelet op de bepalingen in de Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz),

besluit vast te stellen:

 

de Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz gemeente Waddinxveen

 

Begripsomschrijvingen

In deze beleidsregels worden de volgende afkortingen en begrippen gehanteerd:

  • a.

    Arbeidsbeperkten: een persoon die niet in staat is zelfstandig het wettelijk minimumloon te verdienen zoals bedoeld in de Wet Banenafspraak en quotom arbeidsbeperkten;

  • b.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • c.

    Bbz: Bijstandsbesluit zelfstandigen 2004

  • d.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

  • e.

    IOAZ: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

  • f.

    Uitkeringsgerechtigde: de persoon die een Participatiewet-, Ioaw- of Ioaz-uitkering heeft aangevraagd of aan wie (mede) een Participatiewet-, Ioaw- of Ioaz-uitkering is toegekend;

  • g.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waddinxveen;

  • h.

    Nibud: Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting;

  • i.

    Referentieniveau: het fundamentele niveau taal zoals bedoeld in de Participatiewet en Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen;

  • j.

    Taaltoets: een taaltoets op referentieniveau 1F welke inhoudelijk voldoet aan het bepaalde in het Besluit taaltoets Participatiewet;

  • k.

    Wet: Participatiewet;

  • l.

    WRB: Wet op de rechtsbijstand;

  • m.

    Wsnp: Wet schuldsanering natuurlijke personen.

Hoofdstuk 1 Middelen

Artikel 1.1 Inkomsten uit verhuur

  • 1.

    Inkomsten uit verhuur of uit het houden van een kostganger en de daaruit voortvloeiende lagere algemene noodzakelijk kosten van het bestaan worden gesteld op 10% van de gehuwdennorm als opgenomen in artikel 21 onder b van de Wet.

  • 2.

    Vanaf en met inbegrip van een tweede (en verdere) (onder)huurder of kostganger wordt voorondersteld dat sprake is van bedrijfsmatige activiteiten. De opbrengsten vanaf de tweede (onder)huurder of kostganger worden volledig als inkomen beschouwd.

Artikel 1.2 Inkomsten in natura (gratis inwoning)

Als het inkomen in natura bestaat uit gratis inwoning in de situatie dat na een scheiding de ex-partner de woonlasten bij wijze van alimentatie doorbetaalt, wordt het door betrokkenen opgeofferde bedrag gesteld op het bedrag van de basishuur ingevolge de Wet op de huurtoeslag. Dit is het bedrag dat een belanghebbende met een bijstandsuitkering in ieder geval zelf aan woonlasten moet betalen.

Artikel 1.3 Structurele inkomstenvrijlating

Het college hanteert bij de beoordeling of de arbeid bijdraagt tot arbeidsinschakeling dat alle arbeid een begin is op weg naar uitstroom en in die hoedanigheid bijdraagt aan arbeidsinschakeling. Om die reden wordt uitvoering gegeven aan de vrijlatingsmogelijkheid van artikel 31 lid 2 onder n en r van de Participatiewet. Deze regeling geldt indien men 27 jaar of ouder is, artikel 31 lid 5 van de Wet.

Artikel 1.4 Vrijlating een- of tweemalige premie

Het college laat een een- of tweemalige premie van een werkgever vrij indien de premie wordt verstrekt met het oog op het bevorderen van positief gedrag gericht op uitstroom naar betaalde arbeid. Dit tot het wettelijk vastgestelde maximum.

Artikel 1.5 Vrijlating vergoeding vrijwilligerswerk

Indien een uitkeringsgerechtigde (met toestemming van het college) als vrijwilliger werkzaam is bij en daarvoor een vrijwilligersvergoeding ontvangt, dan wordt die vergoeding tot het hiervoor in artikel 7 onder h Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ vastgestelde maximum per jaar vrijgelaten.

Artikel 1.6 Vrijlating van vermogen

Niet tot het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Wet, wordt gerekend:

  • a.

    Een auto met een bouwjaar van 7 jaar of ouder, met uitzondering van een auto met een hoge economische waarde zoals een oldtimer;

  • b.

    Vermogensmutaties tot een bedrag van € 250 per kalenderjaar.

Artikel 1.7 Schadevergoeding en giften

Giften en andere vergoedingen voor materiële schade op grond van artikel 31 lid 2 onder m van de Wet worden niet tot de middelen gerekend:

  • a.

    indien aan de uitkeringsgerechtigde een schadevergoeding wordt toegekend voor materiële schade;

  • b.

    indien aan de uitkeringsgerechtigde een gift wordt toegekend en:

    • 1.

      de gift een bestemming heeft,

    • 2.

      de bestemming ten behoeve van een goed is dat naar aard en waarde algemeen gebruikelijk is, dan wel gezien de persoonlijke omstandigheden noodzakelijk is, en

    • 3.

      de gift incidenteel is; of

  • c.

    indien aan de uitkeringsgerechtigde een schadevergoeding wordt toegekend voor immateriële schade zal 1/3e deel hiervan vrijgelaten worden. Het meerdere wordt tot het vermogen gerekend.

Hoofdstuk 2 Krediethypotheek/ pandrecht

Artikel 2.1 Vestiging hypotheek of pandrecht

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het vestigen van een krediethypotheek en/ of pandrecht.

Artikel 2.2 Vorm van de lening

  • 1.

    Indien bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening als bedoeld in artikel 50 tweede lid van de wet, dient als zekerheid voor die geldlening een recht van hypotheek gevestigd te worden op een eigen woning of woonschip zijnde een registergoed of een bij notariële akte gevestigd pandrecht op een woonwagen of een woonschip zijnde een niet-registergoed. Bedoelde geldlening in combinatie met een hypotheekrecht wordt hierna ook aangeduid als: krediethypotheek.

  • 2.

    Indien de bijstand minder bedraagt dan de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm gedurende de periode van één (1) jaar wordt niet tot de vestiging van een hypotheek- of pandrecht overgegaan. De eventueel te verlenen algemene bijstand wordt als geldlening verstrekt.

Artikel 2.3 Vaststelling waarde woning

  • 1.

    De geldlening als bedoeld in artikel 2.2, is ten hoogste gelijk aan de waarde van de woning, verminderd met de reeds op de woning rustende hypotheekschuld en het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34 tweede lid onder d van de wet.

  • 2.

    De waarde van de woning of de woonwagen wordt vastgesteld overeenkomstig de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering zoals bedoeld in artikel 34, lid 1, van de wet. De woning c.q. de woonwagen dient getaxeerd te worden door een in overleg met belanghebbende aan te wijzen erkende makelaar/taxateur, tenzij belanghebbende een taxatierapport aantoont, dat niet ouder is dan twaalf maanden. Dit taxatierapport moet bij het vaststellen van de waarde van de woning c.q. de woonwagen uitgaan van een onbewoonde staat en vrij van huur.

  • 3.

    In geval van een woonschip wordt de waarde vastgesteld op basis van een taxatie door een in overleg met belanghebbende aan te wijzen erkende makelaar, tenzij belanghebbende een taxatierapport toont, dat niet ouder is dan twaalf maanden. Dit taxatierapport moet uitgaan van de waarde van het woonschip in onbewoonde staat en vrij van huur.

  • 4.

    De kosten van taxatie, de hypotheekakte, de inschrijving van de hypotheek en de bijkomende kosten komen ten laste van belanghebbende. De bijstand voor deze kosten wordt aangemerkt als bijzondere bijstand. Indien niet wordt overgegaan tot het vestigen van een krediethypotheek buiten de schuld van belanghebbende, kunnen de kosten van taxatie als bijzondere bijstand om niet aan belanghebbende worden vergoed.

  • 5.

    Indien van toepassing moet in dit artikel in plaats van het begrip hypotheek het begrip pand worden gelezen.

Artikel 2.4 Medewerking vestiging

Wanneer het college besluit tot het vestigen van een hypotheek- of pandrecht wordt in de beschikking opgenomen dat belanghebbende en indien van toepassing ook diens partner verplicht zijn mee te werken aan het tot stand brengen van de krediethypotheek of pandrecht. Bij het niet nakomen van deze verplichting wordt de aanvraag afgewezen of wordt het recht herzien.

Artikel 2.5 Hypotheek- of Pandakte

  • 1.

    In de hypotheekakte of pandakte moeten de geldende voorwaarden zoals benoemd in artikelen 2.6, 2.7 en 2.8 worden opgenomen;

  • 2.

    De notaris stelt een concept-akte op, deze akte wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de gemeente.

  • 3.

    Na fiattering van de concept-akte worden belanghebbenden en de vertegenwoordiger van de gemeente uitgenodigd voor het ondertekenen (passeren) van de notariële akte.

Artikel 2.6 Aflossingsvoorwaarden geldlening

  • 1.

    Aflossing vindt plaats gedurende een periode van maximaal tien (10) jaar. Na deze periode wordt de restant schuld kwijtgescholden. Dit met uitzondering van hetgeen gesteld in lid 7 van dit artikel.

  • 2.

    De in het eerste lid benoemde aflossing start na beëindiging van de uitkering, vanaf het moment dat de betalingsverplichting is opgelegd, en vindt maandelijks plaats.

  • 3.

    Het aflossingsbedrag wordt telkens voor de periode van twee (2) jaar vastgesteld. De aflossing wordt als regel bepaald op de helft van het verschil tussen het inkomen en de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 4.

    Bij een inkomen gelijk aan de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm wordt niet overgegaan tot aflossing.

  • 5.

    Indien de omstandigheden hiertoe aanleiding geven kan het aflossingsbedrag tussentijds aangepast worden.

  • 6.

    Indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode verwijtbaar nalatig is in het voldoen van de aflossing is het nog niet afgeloste deel van de lening terstond opeisbaar en is daarover wettelijke rente verschuldigd.

  • 7.

    Wanneer uitstel van betaling is verleend wegens het ontbreken van draagkracht, wordt de periode van aflossing verlengd.

Artikel 2.7 Herleving recht op bijstand

Indien binnen een periode van één (1) jaar na beëindiging van de bijstandsverlening en na het verstrekken van een krediethypotheek of -pand wederom het recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met instandhouding van de gemeentegevestigde hypotheek- of pandrecht.

Artikel 2.8 Terugvordering

  • 1.

    De (restant) geldlening wordt ineens opeisbaar indien:

    • a.

      de woning c.q. woonschip c.q. woonwagen wordt verkocht;

    • b.

      de woning c.q. woonschip c.q. woonwagen overgaat door vererving of vervreemding;

    • c.

      niet wordt voldaan aan verplichtingen;

    • d.

      sprake is van echtscheiding, faillissement, surséance van betaling, beslag op vermogen of verbeurd verklaring;

    • e.

      ontbinding of liquidatie of een terugvordering anderszins van toepassing is m.b.t. eigen bedrijf waarvoor lening o.g.v. het Bbz 2004 is verleend onder verband van krediethypotheek (artikel 43 Bbz 2004).

  • 2.

    Terugvordering op grond van artikel 58 lid 2 sub b wet vindt plaats indien geen of onvoldoende medewerking door belanghebbende wordt verleend aan de vestiging van een hypotheek of pandrecht of indien niet wordt voldaan aan de aflossingsverplichting of overige aan de leenbijstand (geldlening) verbonden verplichtingen.

  • 3.

    Vanaf moment van terugvordering of wanneer een terugbetalingsverplichting geldt, is rente verschuldigd op basis van het percentage als in de geldleningovereenkomst is overeengekomen.

Hoofdstuk 3 Bijzondere Bijstand

Artikel 3.1 Aanvragen

  • 1.

    Een aanvraag voor bijzondere bijstand wordt ingediend middels de door het college beschikbaar gestelde formulieren. Hieronder wordt verstaan het aanvraagformulier en het daarbij behorende inlichtingenformulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag dienen alle bewijsstukken die voor de aanvraag relevant zijn, te worden overgelegd.

  • 3.

    Verkorte aanvragen worden ingediend door middel van het aanvraagformulier en het bewijsstuk van de (te maken) kosten, zonder het inlichtingenformulier en de daarin benoemde bewijsstukken.

  • 4.

    Voor een verkorte aanvraag komt in aanmerking de belanghebbende:

    • a.

      die een bijstandsuitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de wet;

    • b.

      die al bijzondere bijstand ontvangt en voor wie al een draagkrachtjaar is vastgesteld, en de nieuwe aanvraag en kosten binnen dat draagkrachtjaar vallen.

Artikel 3.2 Oude nota’s

Nota’s ouder dan een jaar komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 3.3 Hoogte van de bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand is afhankelijk van de individuele situatie. Tenzij nadrukkelijk anders bepaald, gelden hierbij de volgende uitgangspunten:

  • a.

    de goedkoopste adequate oplossing;

  • b.

    de Nibud prijzengids.

Artikel 3.4 Voorwaarden, draagkracht en toekenning

  • 1.

    In aanmerking voor individuele bijzondere bijstand komt de belanghebbende:

    • a.

      die minimaal 18 jaar of ouder is en niet als student is aan te merken in de zin van de Wet studiefinanciering 2000, of de persoon die onderwijs volgt waarvoor hij in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, of de persoon die een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt;

    • b.

      aan wie rechtens zijn vrijheid niet is ontnomen zoals bepaald in artikel 13 van de wet, tenzij het college omwille van zeer dringende redenen een uitzondering daarop maakt;

    • c.

      die niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit het minimuminkomen, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag of het bescheiden vermogen.

  • 2.

    Tot de draagkracht wordt, tenzij hiervan in deze beleidsregels uitdrukkelijk wordt afgeweken, gerekend:

    • a.

      100% van het inkomen boven de 130% van de voor de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm;

    • b.

      100% van het vermogen boven het bescheiden vermogen, dat wil zeggen boven de vermogensgrenzen als bedoeld in artikel 34 van de wet.

  • 3.

    In geval van een aanvraag voor de onderstaande vergoedingen wordt, in tegenstelling tot lid 2, onder c 100% van het inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm tot de draagkracht gerekend in geval van:

    • a.

      bijstand voor 18- tot 21-jarigen, voor zover die de landelijke norm te boven gaat;

    • b.

      bijstand voor 18- tot 21-jarigen in een inrichting;

    • c.

      bijstand voor kosten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen.

  • 4.

    Bij het vaststellen van het vermogen kan bij ouderen, mensen met AOW-gerechtigde leeftijd, een extra vrijlating worden toegepast van het door Nibud vastgestelde bedrag per persoon voor een uitvaart indien zij aan kunnen tonen niet te beschikken over een adequate uitvaartverzekering, maar hiervoor op een aparte rekening reserveren.

  • 5.

    Indien binnen de vastgestelde draagkrachtperiode sprake is van een inkomensstijging of daling, dan wordt de draagkracht niet gewijzigd.

  • 6.

    Een uitzondering op lid 5 is een substantiële wijziging van ten minste 25% van het inkomen per maand, bij een nieuwe aanvraag, tijdens een vastgestelde draagkrachtperiode. De vastgestelde draagkracht uit inkomen of vermogen wordt herbeoordeeld en getoetst aan het tweede lid. Indien niet meer wordt voldaan aan deze criteria wordt het recht ingetrokken en beëindigd.

  • 7.

    De draagkracht wordt berekend voor een periode van 12 maanden vanaf de eerste dag van de maand waarin de eerste kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zijn gemaakt.

  • 8.

    In afwijking van lid 7 wordt voor een pensioengerechtigde de draagkracht eenmaal per 3 jaar vastgesteld, onder de voorwaarde dat wijzigingen in het inkomen en vermogen worden doorgeven.

  • 9.

    Periodieke bijzondere bijstand wordt toegekend voor een periode van maximaal 12 maanden vanaf de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn gemaakt.

  • 10.

    Periodieke bijzondere bijstand wordt aan een pensioengerechtigde toegekend voor een periode van maximaal 3 jaar, vanaf de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn gemaakt.

  • 11.

    Het vastgestelde draagkrachtjaar wordt volledig aangewend.

  • 12.

    De bijzondere bijstand betreft een doelverstrekking en dient uitsluitend te worden aangewend voor de kosten waarvoor de bijstand is verstrekt.

  • 13.

    Indien blijkt dat er onjuist gebruik is gemaakt van de verstrekte bijzondere bijstand kan het gehele bedrag worden teruggevorderd conform de Wet.

Artikel 3.5 Voorliggende voorziening en noodzaak

  • 1.

    Geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor kostensoorten waarvoor een voorliggende voorziening open staat die als passend en toereikend wordt aangemerkt.

  • 2.

    De zorgverzekering geldt o.g.v. de Zorgverzekeringswet als een voorliggende voorziening voor alle soorten medische en paramedische kosten, en wordt als passend en toereikend aangemerkt, voor zover er geen eigen bijdrage wordt berekend.

  • 3.

    De Wet langdurige zorg en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 gelden eveneens als voorliggende voorzieningen voor alle soorten medische en paramedische kosten en worden als passend en toereikend aangemerkt.

  • 4.

    De WRB, een rechtsbijstandsverzekering (voor zover afgesloten) en een advies van het Juridisch Loket worden als voorliggende voorzieningen beschouwd. Bijstand voor de eigen bijdrage is slechts mogelijk nadat op deze voorliggende voorzieningen een beroep is gedaan en daarna de eigen bijdrage is vastgesteld.

  • 5.

    Als op grond van een voorliggende voorziening overgegaan is tot verstrekking van een vergoeding, dan is de noodzaak voor de te maken kosten aangetoond.

Artikel 3.6 Vorm bijstand

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt verstrekt om niet, tenzij uitdrukkelijk wordt vermeld dat het een geldlening betreft.

  • 2.

    In de gevallen genoemd in artikel 48, tweede lid, en 51 van de Wet wordt de bijstand in de vorm van een geldlening verstrekt.

  • 3.

    Bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening wordt volledig terugbetaald, tenzij:

    • a.

      er voor een desbetreffende kostensoort kwijtschelding kan worden verleend na 36 maanden aflossen;

    • b.

      dit naar het oordeel van het college niet verenigbaar is met een schuldentraject bij Schuldhulpverlening of in de WSNP. Hierbij wordt de voorwaarde gesteld dat het traject niet door toedoen van belanghebbende tussentijds wordt gefrustreerd of beëindigd.

Artikel 3.7 Medische kosten

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor medische kosten kan alleen worden verstrekt voor die bedragen waarvoor vanuit de collectieve gemeentelijke zorgverzekering een vergoeding wordt verstrekt en voor zover de kosten niet vallen onder de basisverzekering, de aanvullende verzekering of de wettelijke eigen bijdrage, als bedoeld in de Zorgverzekeringswet.

  • 2.

    Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van het vergoedingenniveau van de gemeentelijke collectieve zorgverzekering inclusief de aanvullende verzekering.

Artikel 3.8 In aanmerking te nemen medische kosten

  • 1.

    Medische kosten komen in ieder geval in aanmerking voor bijzondere bijstand in geval van:

    • a.

      tandartskosten tot een maximaal bedrag gelijkgesteld aan het maximaal te vergoeden bedrag vanuit de collectieve gemeentelijke aanvullende ziektekostenverzekering per kalenderjaar. In zeer dringende gevallen kan voor noodzakelijke pijnbestrijding hiervan worden afgeweken, maar wordt het bedrag dat de maximale vergoeding overschrijdt, verstrekt als een geldlening;

    • b.

      kosten voor de eigen bijdrage van een gehoorapparaat inclusief de batterijen tot een eenmalig bedrag per 12 maanden;

    • c.

      eenmalig per jaar kosten voor de eigen bijdrage van orthopedische schoeisel, onder aftrek van de kosten van een paar normale schoenen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de prijslijst van het NIBUD;

    • d.

      kosten voor de eigen bijdrage van steunzolen tot een eenmalig bedrag per 12 maanden;

    • e.

      kosten voor een niet regulier dieet waarvoor een medische indicatie is afgegeven tot een maximaal te verstrekken bedrag per 12 maanden, zoals opgenomen in de Nibud prijzengids;

    • f.

      bewassings-, kleding en stookkosten die hoger zijn dan algemeen gebruikelijk, en waarvoor een medische indicatie is afgegeven tot een maximaal te verstrekken bedrag per 12 maanden, zoals opgenomen in de Nibud prijzengids;

    • g.

      kosten voor een pruik tot een maximaal te verstrekken bedrag per 24 maanden;

    • h.

      kosten voor brillen en contactlenzen, uitsluitend indien binnen een periode van 24 maanden na de vorige aanschaf van een bril of lenzen op medische indicatie de noodzaak daarvoor aanwezig is. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de goedkoopste passende oplossing, tot aan het maximale bedrag dat door de collectieve zorgverzekeraar van de gemeente wordt vergoed voor een artikel;

    • i.

      kosten van pedicurebehandelingen voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt tot een maximaal te verstrekken bedrag per 12 maanden.

  • 2.

    De noodzakelijke medische kosten die binnen het pakket van de aanvullende verzekering vallen, voor zover het gaat om kinderen van ouder(s), die daarop geen beroep meer kunnen doen vanwege een achterstand in de premiebetaling(en), kunnen wel in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.

Artikel 3.9 Niet in aanmerking te nemen medische kosten

  • 1.

    Niet in aanmerking voor bijzondere bijstand komen in ieder geval:

    • a.

      de premie en de aanvullende premie voor een zorgverzekering;

    • b.

      het verplicht eigen risico voor iedere zorgverzekerde zoals opgenomen in de Zorgverzekeringswet;

    • c.

      het vrijwillig eigen risico waardoor de jaarlijkse premie is verlaagd.

  • 2.

    Medische kosten komen in ieder geval niet in aanmerking voor bijzondere bijstand in het geval van:

    • a.

      medicijnen;

    • b.

      kosten voor fysiotherapie, tenzij het maximaal aantal behandelingen is bereikt dat vanuit de collectieve zorgverzekering kan worden vergoed;

    • c.

      psychologische behandelingen vanuit de GGZ, klinisch psycholoog, klinisch neuropsycholoog, psychotherapeut, tenzij het maximaal aantal behandelingen is bereikt dat vanuit de collectieve verzekering AV-Top van de gemeente kan worden vergoed;

    • d.

      kosten voor pedicure voor personen onder de pensioengerechtigde leeftijd, zelfs als daarvoor een medische indicatie is afgegeven, maar er geen gebruik wordt gemaakt van een pedicure die door de zorgverzekeraar is gecontracteerd.

Artikel 3.10 Medische keuring

  • 1.

    Medisch advies kan worden aangevraagd om de noodzakelijkheid van bepaalde kosten vast te stellen.

  • 2.

    Als de kosten van de voorziening minder bedragen dan € 250,- kan volstaan worden met een verklaring van de huisarts, tandarts of behandelend specialist.

Artikel 3.11 Kosten in verband met bevalling en kraamzorg

  • 1.

    De belanghebbende dient [‘voldoende middelen’ o.i.d.?] te reserveren voor kosten die verband houden met een geboorte, van zowel voor als na de geboorte.

  • 2.

    Indien de belanghebbende niet beschikt over voldoende middelen en niet [voldoende middelen/geld/...] heeft kunnen reserveren voor een babyuitzet, kan bijzondere bijstand in de vorm van leenbijstand worden verstrekt.

  • 3.

    Voor kosten van een bevalling en een kraampakket is geen bijzondere bijstand mogelijk, omdat de zorgverzekeraar deze kosten kan vergoeden als men zich afdoende heeft verzekerd.

  • 4.

    Voor de eigen bijdrage kosten van kraamzorg kan bijzondere bijstand om niet worden verstrekt voor het gedeelte dat niet door de zorgverzekeraar wordt vergoed.

Artikel 3.12 Inkomensafhankelijke bijdragen

  • 1.

    Een inkomensafhankelijke bijdrage of legeskosten komen in beginsel niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor de inkomensafhankelijke eigen bijdragen voor:

    • a.

      griffiekosten en rechtsbijstand, indien is doorverwezen door het Juridisch Loket en een civiele toevoeging is afgegeven krachtens de WRB. Dit tenzij de kosten voortvloeien uit de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf.

    • b.

      rechtsbijstand wanneer een civiele toevoeging van de WRB ontbreekt, maar door de aanvrager is aangetoond dat de kosten rechtsbijstand noodzakelijk zijn, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en peiljaarverlegging is aangevraagd, vanwege een drastische financiële wijziging op het moment van de aanvraag;

    • c.

      kosten intake en beschermingsbewind, mentorschap en curatele, indien de kantonrechter de bewindvoerder, mentor of curator heeft benoemd. Wanneer er sprake is van beschermingsbewind en mentorschap afzonderlijk, komen beide voor een vergoeding in aanmerking. De hoogte van de bijstand is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten met een maximum conform de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

  • 3.

    Van het eerste lid kan worden afgeweken ingeval van een cumulatie van inkomensafhankelijke bijdragen.

Artikel 3.13 Verhuiskosten

  • 1.

    De kosten voor een verhuizing behoren tot de algemene bestaanskosten en komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan in geval van zéér dringende redenen bijzondere bijstand worden verstrekt in de vorm van een geldlening.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid wordt bijstand om niet verstrekt indien de noodzaak tot verhuizen is vastgesteld, tot een maximaal te vergoeden bedrag, conform de Nibud prijzengids.

  • 4.

    De noodzaak om te verhuizen staat vast als:

    • a.

      er sprake is van een verplichte verhuizing in verband met hoge woonkosten, waarbij al een woonkostentoeslag is toegekend;

    • b.

      er sprake is van een verhuizing ter bevordering van het langer zelfstandig wonen;

    • c.

      de verhuizing plaats vindt naar aanleiding van een woonurgentie op basis van sociale, medische of sociaal-medische gronden.

  • 5.

    Wanneer er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 48 tweede lid sub a, b, c of d van de Wet, wordt voor deze kosten bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening verstrekt.

Artikel 3.14 Inrichtingskosten en eerste woonlasten

  • 1.

    Kosten voor de eerste woonlasten (maandhuur, borg, administratiekosten en kosten die gemoeid zijn met de inrichting van een woning) behoren tot de algemene kosten van het bestaan en komen in beginsel niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

  • 2.

    Indien belanghebbende niet heeft gereserveerd voor deze kosten, kan worden vastgesteld dat er onvoldoende besef is getoond van de verantwoordelijkheid in de noodzakelijke kosten van het bestaan, tenzij:

    • a.

      belanghebbende een 18-jarige is die vanuit een tehuis zelfstandig moet gaan wonen door het bereiken van de 18-jarige leeftijd;

    • b.

      belanghebbende vanwege huiselijk geweld de woning heeft moeten ontvluchten en daarmee alles heeft moeten achterlaten en duidelijk is dat het verkrijgen van de achtergebleven goederen niet meer mogelijk is;

    • c.

      belanghebbende een statushouder is die het land van herkomst is ontvlucht, alle bezittingen heeft moeten achterlaten en in het kader van de taakstelling een woning is toegewezen in Waddinxveen.

  • 3.

    Voor het opknappen van de woning kan eenmalig een bedrag om niet worden verstrekt, conform het tarievenoverzicht Sociaal Domein.

  • 4.

    Bijzondere bijstand voor de betaling van de eerste huurnota, met uitzondering van de waarborgsom, wordt om niet verstrekt, aan de belanghebbende die in het kader van de taakstelling een woning is toegewezen in Waddinxveen.

  • 5.

    De bijzondere bijstand voor borg en kosten voor een woninginrichting worden als geldlening verstrekt.

  • 6.

    Het maximaal toe te kennen bedrag wordt individueel vastgesteld voor een complete woninginrichting en staat gelijk aan een periode van 60 maanden aflossing van de op dat moment van toepassing zijnde norm, tenzij:

    • a.

      er sprake is van een gezinshereniging en er voor de nieuw gearriveerde gezinsleden uitbereiding van het huisraad en andere goederen nodig zijn;

    • b.

      het een groter gezin van meer dan vier gezinsleden betreft en het bedrag dat gebaseerd is op de aflossingsnorm van 60 maanden niet toereikend is.

  • 7.

    Het aflossingspercentage is vastgesteld op een percentage van 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 8.

    Indien een belanghebbende een aaneengesloten periode van 36 maanden, maandelijks heeft afgelost kan voor het resterende schuldbedrag eventueel kwijtschelding worden verleend.

  • 9.

    Voor de beoordeling van de kwijtschelding hoeft geen verzoek ingediend te worden.

  • 10.

    Niet in aanmerking voor kwijtschelding komt de belanghebbende die:

    • a.

      uitkeringsfraude heeft gepleegd in de periode dat de geldlening is verstrekt;

    • b.

      door verwijtbaar te handelen niet maandelijks heeft afgelost op de vordering;

    • c.

      binnen de aflossingsperiode van 36 maanden minimaal 3 maanden gedetineerd is geweest en daardoor niet heeft kunnen aflossen.

  • 11.

    Het college kan besluiten de bijzondere bijstand op nota aan de leverancier betaalbaar te stellen.

Artikel 3.15 Duurzame gebruiksgoederen

  • 1.

    De kosten die gemoeid zijn met de aanschaf en de vervanging van duurzame gebruiksgoederen, als bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de wet, worden verstrekt als lening.

  • 2.

    Indien er sprake is van zéér dringende redenen kan de bijzondere bijstand om niet worden verleend.

  • 3.

    Indien belanghebbende 75 jaar of ouder is kan éénmaal per 3 jaar bijzondere bijstand voor één duurzaam gebruiksgoed om niet worden verstrekt.

Artikel 3.16 Woonkostentoeslag

  • 1.

    Het college kan een (periodieke) toeslag voor woonkosten voor de duur van 6 maanden verlenen bij een:

    • a.

      huurwoning, waarvan de huurlasten gelijk of boven de maximale huurgrens (rekenhuur) voor de huurtoeslag liggen;

    • b.

      koopwoning.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand is afhankelijk van de huurprijs of hypotheekrente plus aanverwante kosten van een koopwoning. Deze wordt in aanvang vastgesteld overeenkomstig de berekening huurtoeslag tot de maximale huurgrens. Dat bedrag wordt tot 100% boven de huurgrens aangevuld tot de werkelijke woonkosten huur of hypotheekrente.

  • 3.

    Als een woonkostentoeslag als bedoeld in eerste lid onder a of b verleend wordt en voorzienbaar is dat, bij ongewijzigd huurtoeslagbeleid, de woonkostentoeslag het volgend huurtoeslagjaar ook nodig zal zijn, kan het college de voorwaarde verbinden dat de belanghebbende naar vermogen tracht een goedkopere woning te vinden. Er wordt dan voor een periode van maximaal 12 maanden woonkostentoeslag verleend.

  • 4.

    Als de belanghebbende, in de in het vorige lid bedoelde situatie, redelijke pogingen ondernomen heeft om goedkopere woonruimte te verkrijgen en dit niet gelukt is, kan de bijstand bij wijze van uitzondering worden verlengd.

  • 5.

    De voorwaarde als bedoeld in lid 3 wordt niet opgelegd bij bijstandsverlening voor woonkosten aan bewoners van een eigen woning als bedoeld in eerste lid onder c, zolang;

    • a.

      de bijstand verstrekt wordt onder voorwaarde tot het vestigen van een krediethypotheek;

    • b.

      de verhuizing permanent tot hogere kosten zal leiden.

Artikel 3.17 Doorbetaling vaste lasten (huur en nutsvoorzieningen)

  • 1.

    Bijzondere bijstand kan worden toegekend voor de verschuldigde huur en het vastrecht van de nutsvoorzieningen voor een periode van zes maanden indien een persoon tijdelijk en/ of gedwongen wordt opgenomen in:

    • a.

      een Wlz instelling;

    • b.

      een psychiatrische inrichting;

    • c.

      een kliniek ter behandeling van een verslaving;

    • d.

      een verpleeginrichting (revalidatie).

  • 2.

    Indien de noodzaak daartoe strekt kan de periode slechts eenmaal voor de maximale duur van 6 maanden worden verlengd.

Artikel 3.18 Uitvaartkosten

  • 1.

    Indien de uitvaartkosten niet uit de nalatenschap voldaan kunnen worden en belanghebbende niet over toereikende middelen beschikt om (het eigen aandeel in) de uitvaartkosten te voldoen, kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de noodzakelijke kosten.

  • 2.

    De kosten, waarbij wordt uitgegaan van de Nibud prijzengids, die voor de uitvaart als noodzakelijk worden aangemerkt zijn:

    • a.

      de legeskosten voor de overlijdensakte;

    • b.

      de kosten van rouwkaarten;

    • c.

      de kosten betreffende de werkzaamheden van de uitvaartverzorger;

    • d.

      de kosten van een eenvoudige kist;

    • e.

      kosten voor de crematie of de grafrechten (voor een algemeen graf, niet voor een graf in eigendom);

    • f.

      de kosten van een rouwauto met maximaal één volgauto;

    • g.

      de kosten voor het opbaren in rouwcentrum;

    • h.

      de kosten van de dragers.

  • 3.

    Bijzondere bijstand voor uitvaartkosten wordt als geldlening verstrekt als uit de nalatenschap blijkt dat er sprake is van vermogen dat niet direct te gelde kan worden gemaakt.

  • 4.

    Op de voor bijstand in aanmerking komende kosten wordt de (eventueel) aanwezige draagkracht in mindering gebracht.

Artikel 3.19 Reiskosten

  • 1.

    Bijzondere bijstand kan verstrekt worden voor noodzakelijk geachte reiskosten in geval van:

    • a.

      ziekenbezoek naar het opname- of verpleegadres (veelal ziekenhuis of verpleeginrichting) en de zieke een partner, kind, ouder, broer of zus betreft, vanaf het derde bezoek per kalendermaand;

    • b.

      ziekenhuisbezoeken indien deze extra kosten met zich mee brengen doordat het wegens een ziekte/aandoening meer dan gewoonlijk noodzakelijk is de specialisten te bezoeken, vanaf het derde bezoek per kalendermaand;

    • c.

      uit huis geplaatste kinderen naar hun opvangadres te brengen;

    • d.

      uit huis geplaatste kinderen te bezoeken op hun opvangadres, vanaf het derde bezoek per kalendermaand.

  • 2.

    De hoogte van de bijstand wordt afgestemd op de goedkoopste vervoermogelijkheid.

  • 3.

    Op (medische) indicatie kan taxivervoer of eigen vervoer worden vergoed, voor zover dat niet wordt vergoed door de zorgverzekeraar of op grond van de Wmo 2015.

  • 4.

    Voor eigen vervoer geldt een vergoeding per gereden kilometer gekoppeld aan de vergoeding voor woon-werkverkeer zoals vastgesteld door de belastingdienst.

Artikel 3.20 Legeskosten en gezinshereniging

  • 1.

    Legeskosten voor een verblijfsvergunning of verlenging daarvan behoren tot de algemene kosten van het bestaan en komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

  • 2.

    Een uitzondering op lid 1 is slechts mogelijk in de vorm van een geldlening in geval van:

    • a.

      overkomende gezinsleden aan wie in het kader van een toegestane gezinshereniging een verblijfsvergunning regulier wordt verstrekt;

    • b.

      verlengingen van verblijfvergunningen vanaf de derde persoon binnen een (eenouder)gezin.

  • 3.

    In het kader van een toegestane gezinshereniging kan in zéér uitzonderlijke gevallen bijzondere bijstand in de vorm van een lening worden verstrekt voor kosten van;

    • a.

      een vliegticket;

    • b.

      overige vervoerskosten (trein of bus);

    • c.

      voor de desbetreffende gezinsleden, vanuit het land vanwaar zij op dat moment hun verblijf houden. Voorwaarde is dat het om het zo goedkoopst mogelijke vervoer gaat.

  • 4.

    Kosten in verband met een aanvraag voor naturalisatie tot het Nederlanderschap komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

Artikel 3.21 Schulden

  • 1.

    Bijstandsverlening voor schulden kan slechts in de vorm van een geldlening plaatsvinden in geval van zeer dringende redenen.

  • 2.

    Voor schulden ontstaan door wettelijke overtredingen is bijzondere bijstand niet mogelijk.

Artikel 3.22 Bijzondere bijstand voor levensonderhoud

  • 1.

    Bijzondere bijstand aan 18- tot 21-jarigen is slechts mogelijk in geval de noodzakelijke kosten voor het levensonderhoud uitgaan boven de bijstandsnorm en belanghebbende voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:

    • a.

      de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of

    • b.

      redelijkerwijs het onderhoudsrecht jegens de ouders niet te gelde kan worden gemaakt.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt niet meer dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor een belanghebbende die 21 jaar of ouder is, maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.

  • 3.

    In afwijking van artikel 13 lid 2 van de Wet kan een belanghebbende, die in een inrichting of een daarmee gelijkgestelde instelling verblijft, bijzondere bijstand ontvangen conform lid 1 van dit artikel.

  • 4.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor een belanghebbende die in een inrichting verblijft, wordt gelijkgesteld aan de norm 21-jarigen tot de pensioengerechtigde leeftijd zoals vermeld in artikel 23 van de Wet.

  • 5.

    De bijzondere bijstand voor levensonderhoud betreft bruto belaste uitkering waarvoor de premies Volksverzekeringen worden afgedragen.

Hoofdstuk 4 Re-integratie

Artikel 4.1 Werkervaringsplaats

  • 1.

    De duur van de werkervaringsplaats bedraagt maximaal drie maanden.

  • 2.

    De duur wordt op individuele basis vastgesteld op basis van onder andere de afstand tot de arbeidsmarkt, het opleidingsniveau en de persoonlijke omstandigheden.

Artikel 4.2 Proefplaatsing

  • 1.

    Het college kan een belanghebbende voor wie de plicht tot arbeidsinschakeling geldt, maximaal drie maanden bij een werkgever onbeloonde werkzaamheden laten verrichten.

  • 2.

    Een proefplaatsing kan alleen plaatsvinden als de werkgever de intentie heeft de kandidaat na de periode van proefplaatsing een arbeidsovereenkomst van tenminste 26 weken aan te bieden.

  • 3.

    De duur van de proefplaatsing wordt vastgesteld op basis van de afstand tot de arbeidsmarkt, het opleidingsniveau, de complexiteit van de functie en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 4.3 Participatievoorziening Beschut werk

  • 1.

    Het college kan een organisatie aanwijzen ter uitvoering van de voorziening Beschut Werk.

  • 2.

    De volgende voorwaarden zijn van toepassing op een voorziening Beschut Werk:

    • a.

      Bij plaatsing wordt een persoonlijk ontwikkeltraject vastgesteld gericht op het minimaliseren van de behoefte aan ondersteuning en het maximaliseren van de verdiencapaciteit van de betrokkene;

    • b.

      De beloning voor het dienstverband bedraagt maximaal 100% van het van toepassing zijnde wettelijk minimumloon.

  • 3.

    Het college beheert een wachtlijst Beschut Werk, zijnde een overzicht van personen die geïndiceerd zijn voor Beschut Werk, zoals bedoeld in artikel 10b van de Wet.

  • 4.

    Voor de wachtlijst komen in aanmerking: personen uit de doelgroep conform artikel 3.4.3 van de verordening Sociaal Domein gemeente Waddinxveen 2020, die woonachtig zijn binnen de gemeente Waddinxveen, en niet geplaatst zijn in het kader van Beschut Werk.

  • 5.

    De rangorde op de wachtlijst is op basis van de datum van afgifte van de indicatie Beschut Werk.

  • 6.

    Het college informeert geïndiceerden voor Beschut Werk ten minste één keer per jaar schriftelijk over hun plaats op de wachtlijst en daarnaast op verzoek schriftelijk binnen 10 werkdagen.

  • 7.

    Plaatsing vanaf de wachtlijst geschiedt op basis van rangorde op de wachtlijst.

Artikel 4.4 Aanpassing werkplek

  • 1.

    Onder aanpassing van de werkplek wordt in ieder geval verstaan: een aangepaste stoel, een aangepast bureau en aanpassing van een machine.

  • 2.

    Voorzieningen voor aanpassing van de werkplek worden alleen verstrekt indien er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor de duur van minimaal 6 maanden, met een omvang van minimaal 12 uur per week.

  • 3.

    Algemeen gebruikelijke voorzieningen worden niet vergoed.

  • 4.

    Voorzieningen waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is, worden niet vergoed.

  • 5.

    De werkplekaanpassing voldoet aan de algemeen geldende kwaliteitseisen of een keurmerk voor die aanpassing (Arbo-wet).

  • 6.

    Aanpassing van de werkplek ten behoeve van een bepaalde persoon komt per werkgever slechts eenmaal voor vergoeding in aanmerking, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden zijn of als het gaat om reguliere vervanging van de werkplekaanpassing.

  • 7.

    Subsidie voor aanpassing van een werkplek is alleen mogelijk op grond van een door het college goedgekeurde offerte.

Artikel 4.5 Vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Alleen noodzakelijke vervoersvoorzieningen komen voor vergoeding in aanmerking. Hierbij wordt vervoer binnen 5 kilometer vanaf het woonadres als niet noodzakelijk beschouwd.

  • 2.

    De goedkoopste adequate vervoersvoorziening wordt vergoed.

  • 3.

    Vervoersvoorzieningen waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is, worden niet vergoed.

  • 4.

    In geval van verhuizing moet de vervoersvoorziening opnieuw worden aangevraagd.

  • 5.

    Onder vervoersvoorzieningen worden in ieder geval verstaan: een kilometervergoeding voor het gebruik van een eigen (aangepaste) auto of van een - aangepaste - bruikleenauto, inzet van een chauffeur voor de privéauto, begeleiding bij het reizen met het openbaar vervoer, een (rolstoel-)taxikostenvergoeding, aanpassing van de eigen auto of een ander vervoermiddel.

  • 6.

    De kilometervergoeding wordt verstrekt op basis van de woon-werkafstand volgens de ANWB-routeplanner ‘kortste route’, op basis van volledige postcodes en per enkele reis. Er wordt naar boven afgerond op hele kilometers.

  • 7.

    De kilometervergoeding voor de brandstofkosten van een auto bedraagt € 0,19 per kilometer zoals die bepaald zijn in het zesde lid.

Artikel 4.6 Ondersteuning bij leer-werktrajecten

Bij een leer-werktraject wordt voor maximaal 6 maanden voor ten hoogste 12 uur per week ondersteuning geboden.

Artikel 4.7 Werkgeverspremie

  • 1.

    De hoogte van de werkgeverspremie bedoeld in artikel 3.4.7 van de Verordening Sociaal Domein gemeente Waddinxveen 2020 bedraagt voor werkgevers, niet zijnde uitzendbureaus:

    • a.

      € 2.000,- bij een dienstverband van minimaal 32 uur per week voor een periode van 6 maanden; of

    • b.

      € 5.000,- bij een dienstverband van minimaal 32 uur per week voor een periode van 12 maanden of langer.

  • 2.

    Bij een parttime dienstverband wordt de hoogte van de werkgeverspremie bepaald naar rato van het aantal uren.

Artikel 4.8 Loonkostensubsidie

  • 1.

    Het college verstrekt een forfaitaire loonkostensubsidie op verzoek van de werkgever, indien de werkgever aan een persoon uit de doelgroep loonkostensubsidie een dienstverband van minimaal 12 maanden aanbiedt.

  • 2.

    De geldigheidsperiode van de forfaitaire loonkostensubsidie is 6 maanden vanaf de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst.

  • 3.

    In de vijfde maand van de arbeidsovereenkomst wordt, indien er een forfaitaire loonkostensubsidie is toegekend, de loonwaarde van de werknemer op de werkplek vastgesteld.

  • 4.

    Per de zevende maand van de arbeidsovereenkomst gaat de objectief vastgestelde loonwaarde in, als over de eerste zes maanden een forfaitaire loonkostensubsidie is toegekend.

  • 5.

    De forfaitaire loonkostensubsidie kan niet worden ingezet voor personen die al een dienstverband hebben.

  • 6.

    Bij het verlengen van een dienstverband van 6 maanden bij dezelfde werkgever voor dezelfde werkplek/functie wordt niet opnieuw een forfaitaire loonkostensubsidie ingezet. Een verlenging wordt gezien als voortzetting van hetzelfde dienstverband.

Artikel 4.9 Uitstroompremie

  • 1.

    De hoogte van de uitstroompremie als bedoeld in artikel 3.4.11 van de Verordening Samenredzaam gemeente Waddinxveen bedraagt € 1.250,- per half jaar of € 2500,- per jaar.

  • 2.

    De uitstroompremie kan ingezet worden bij moeilijk bemiddelbare cliënten.

Artikel 4.10 Aantonen beheersing Nederlandse taal

Belanghebbenden worden door het college uitgenodigd om door het overleggen van bewijsstukken aan te tonen dat zij de Nederlandse taal voldoende beheersen, tenzij:

  • a.

    kan worden vastgesteld dat belanghebbende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd;

  • b.

    belanghebbende na 1 september 1963 is geboren en heeft tussen zijn achtste en vijftiende levensjaar in Nederland gewoond;

  • c.

    belanghebbende met een ander document, zoals bedoeld in artikel 18b lid 2 onder c van de Wet, kan aantonen dat hij de Nederlandse taal voldoende beheerst;

  • d.

    belanghebbende onder de doelgroep van de Wet inburgering valt.

Artikel 4.11 Taaltoets

  • 1.

    Indien belanghebbende niet kan aantonen dat hij de Nederlandse taal voldoende beheerst, wordt een taaltoets afgenomen.

  • 2.

    De taaltoets wordt uitgevoerd door een door het college aangewezen instantie.

  • 3.

    In het geval van een nieuwe aanvraag in het kader van de wet, wordt de taaltoets afgenomen binnen een termijn van ten hoogste acht weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 4.12 Uitzonderingen

Geen taaltoets wordt afgenomen indien:

  • a.

    de persoon een wettelijk erkende opleiding volgt waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een aangewezen diploma, certificaat of ander document, op mbo 2-niveau of hoger;

  • b.

    sprake is van een gediagnosticeerd leerprobleem;

  • c.

    tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst;

  • d.

    tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, en dat op grond van in de persoon gelegen factoren door een educatieve instelling is vastgesteld dat belanghebbende niet in staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;

  • e.

    belanghebbende een uitkering had in een andere gemeente en in die gemeente al een toets heeft afgelegd. De toetsresultaten en trajectafspraken worden overgenomen, tenzij deze onvoldoende zekerheid bieden over de actuele taalvaardigheid;

  • f.

    de uitkering voor korte duur, namelijk maximaal 3 maanden, wordt verstrekt en de einddatum van de uitkering vaststaat;

  • g.

    een ontheffing is verleend van de arbeidsplicht op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek conform artikel 9 lid 5 van de Wet;

  • h.

    belanghebbende in een instelling verblijft.

Artikel 4.13 Kennisgeving redelijk vermoeden

Indien uit de toets blijkt dat belanghebbende niet of niet in voldoende mate de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst, wordt hij in ieder geval binnen acht weken na de uitkomst van de toets door het college schriftelijk in kennis gesteld van het redelijk vermoeden als bedoeld in artikel 18b lid 1 van de Wet.

Artikel 4.14 Bereidverklaring

  • 1.

    Indien het college belanghebbende schriftelijk in kennis heeft gesteld van het redelijk vermoeden als bedoeld in artikel 18b lid 1 van de Wet, kan belanghebbende zich bereid verklaren zijn vaardigheden in de Nederlandse taal te verbeteren.

  • 2.

    In de bereidverklaring is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      de naam van belanghebbende;

    • b.

      op welk onderdeel of op welke onderdelen belanghebbende zijn vaardigheden in de Nederlandse taal gaat verbeteren;

    • c.

      op welke wijze belanghebbende zijn vaardigheden in de Nederlandse taal gaat verbeteren.

Hoofdstuk 5 Bestuurlijke boete

Artikel 5.1 Schriftelijke waarschuwing in plaats van bestuurlijke boete

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaat met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      de schending van de inlichtingenplicht heeft niet geleid tot een benadelingsbedrag, of het benadelingsbedrag is niet hoger dan € 150,-, of belanghebbende heeft wel inlichtingen verstrekt, maar die waren onvolledig, of belanghebbende heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog binnen een redelijke termijn van 30 dagen, gerekend vanaf het ontstaan van de wijziging, de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting; en

    • b.

      in de afgelopen 24 maanden is aan belanghebbende geen waarschuwing of boete opgelegd in verband met schending inlichtingenplicht.

  • 2.

    Schending van de inlichtingenplicht binnen het aanvraagproces voor een uitkering wordt niet bestraft met een schriftelijke waarschuwing of bestuurlijke boete indien de aanvraag wordt ingetrokken, buiten behandeling wordt gesteld of wordt afgewezen.

Artikel 5.2 Berekening bestuurlijke boete

Bij de berekening van de bestuurlijke boete worden de criteria, zoals genoemd in het Boetebesluit socialezekerheidswetten, gehanteerd.

Artikel 5.3 Vaststellen mate van verwijtbaarheid

Bij het vaststellen van de mate van verwijtbaarheid worden de criteria, zoals genoemd in het Boetebesluit socialezekerheidswetten, gehanteerd.

Artikel 5.4 Vaststellen draagkracht

  • 1.

    De bestuurlijke boete wordt afgestemd op de draagkracht van belanghebbende door de fictieve draagkracht te vermenigvuldigen met 24 maanden in geval van opzet, 18 maanden in geval van grove schuld, 12 maanden in geval van normale verwijtbaarheid en 6 maanden in geval van verminderde verwijtbaarheid.

  • 2.

    Onder de fictieve draagkracht wordt verstaan de financiële ruimte boven 95% van de toepasselijke uitkeringsnorm op het moment van het opleggen van de bestuurlijke boete.

  • 3.

    Indien belanghebbende geen inkomen heeft of het inkomen bedraagt minder dan 95% van de uitkeringsnormen alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwden, dan wordt uitgegaan van een bestuurlijke boete van € 45,00 x het toepasselijke aantal maanden.

  • 4.

    Invordering vindt plaats conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering waarbij rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet.

  • 5.

    Indien er ten tijde van het opleggen van de boete blijkt dat er bij belanghebbenden sprake is van aangetoond vermogen, dan kan er ten behoeve van de afstemming van de boete van worden uitgegaan dat het aangetoonde vermogen geheel beschikbaar is om de boete te voldoen.

Artikel 5.5 Maximale wettelijke boete

Hoofdstuk 6 Marginaal zelfstandigen

Artikel 6.1 Aanvraag

Als een belanghebbende werkzaamheden als marginaal zelfstandige verricht, dan worden de uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen daarop afgestemd. Dit is nodig omdat:

  • a.

    aan de hand van de criteria beoordeeld moet worden of er inderdaad sprake is van een bescheiden omvang;

  • b.

    aan de zelfstandige activiteiten voorwaarden gesteld moeten worden;

  • c.

    nauwkeurige afspraken gemaakt moeten worden over de verantwoording en verrekening van verdiensten;

  • d.

    de wijziging van de rechten en plichten moeten worden vastgelegd in een beschikking.

Artikel 6.2 Beoordeling en voorwaarden

  • 1.

    De beoordeling of sprake is van werkzaamheden als marginaal zelfstandige, dient plaats te vinden aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden. Van belang is onder andere:

    • a.

      de intentie van belanghebbende om werkzaamheden als marginaal zelfstandige te verrichten;

    • b.

      de houding van belanghebbende tegenover arbeidsinschakeling, omdat de verplichtingen zoals gesteld in de artikelen 9 en 10 van de Wet van toepassing blijven.

  • 2.

    Voor het verrichten van werkzaamheden als marginaal zelfstandige met behoud van uitkering, gelden ten minste de volgende voorwaarden:

    • a.

      dit betreft bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten die, aantoonbaar aan de hand van een overzicht van gewerkte uren, ten hoogste 1225 uur per jaar omvangen;

    • b.

      belanghebbende houdt een (digitale) boekhouding bij waarin bewijsstukken gearchiveerd worden;

    • c.

      belanghebbende geeft maandelijks de verworven inkomsten en een urenadministratie aan de gemeente Waddinxveen door;

    • d.

      indien de belanghebbende een maand geen activiteiten in het kader van zijn onderneming heeft verricht dient deze desondanks de in lid c genoemde overzichten aan te leveren;

    • e.

      belanghebbende voert deze activiteiten voor eigen rekening en risico uit;

    • f.

      belanghebbende gaat geen langlopende verplichtingen (een leaseauto of huur van een bedrijfspand) aan die snelle beëindiging van de zelfstandige activiteiten belemmeren ;

    • g.

      deze activiteiten vormen geen belemmering voor het nakomen van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling.

  • 3.

    De controle vindt maandelijks plaats op basis van een inkomensformulier met hierbij overlegde bewijsstukken zoals facturen en/of bijschrijvingen op de bankrekening van belanghebbende.

  • 4.

    Naast het in lid 3 gestelde, zal jaarlijks controle plaatsvinden aan de hand van een kopie van de aangifte en aanslag inkomstenbelasting.

  • 5.

    Om concurrentievervalsing te voorkomen is:

    • a.

      de belanghebbende verplicht om te werken met marktconforme tarieven met reële vergoeding voor producten welke aangeschaft worden ten behoeve van de werkzaamheden;

    • b.

      om te bepalen of betrokkene al dan niet aan concurrentievervalsing doet, belanghebbende verplicht aan het begin van de aanvraag tot toestemming een onderbouwde verklaring te overleggen waaruit blijkt welke prijzen belanghebbende en zijn concurrenten vragen voor de aangeboden diensten;

    • c.

      men verplicht een bedrijfsplan op te stellen.

Artikel 6.3 Bedrijfskosten

Bij het vaststellen van het inkomen zal gekeken worden naar de bedrijfskosten. Voor een eenduidige benadering wordt hieronder ingegaan op een aantal kostenposten. De kosten moeten aannemelijk gemaakt kunnen worden aan de hand van rekeningen, kwitanties en giro-/bankafschriften.

  • a.

    Afschrijvingen: hoewel deze post vaak op de balans is terug te vinden wordt hij voor de marginale zelfstandige niet geaccepteerd. Het betreft immers geen echte kostenpost (anders is er indirect sprake van bijstand in bedrijfsmiddelen). Als het goed is zou daar een post reservering tegenover moeten staan maar daar is veelal geen sprake van. Er ontstaat pas een echte kostenpost als er daadwerkelijk nieuwe spullen worden aangeschaft.

  • b.

    Kosten van bedrijfsleningen, waaronder rentekosten: hier wordt geen rekening mee gehouden omdat daarmee indirect bijstand voor schulden of bedrijfskapitaal zou worden verleend.

  • c.

    Personeelskosten: het aannemen van personeel past niet in de activiteiten van bescheiden omvang. Wanneer deze kostenpost in een financiële verantwoording voorkomt, kan dit niet worden geaccepteerd.

  • d.

    Vervoerskosten: alleen zakelijke vervoerskosten worden geaccepteerd en worden vastgesteld op de noodzakelijke daadwerkelijke kosten. Bij een noodzaak van een eigen auto wordt voor de aftrek - voor aftrek van zakelijke kilometers - aansluiting gezocht bij de fiscale regelgeving van artikel 3.15 zesde lid van de Wet inkomstenbelasting 2001 (maximaal 0,19 euro per km, norm 2015).

Artikel 6.4 Inkomstenverrekening

Voor de vaststelling van het netto-inkomen wordt met inachtneming van hetgeen verwoord in artikel 6. 3 de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen gesteld op 20 procent van het opgegeven maandelijkse inkomen (als er geen loonbelasting is geheven). Dit is dezelfde werkwijze als in het Bbz (artikel 6 Bbz 2004).

Artikel 6.5 Definitieve vaststelling

  • 1.

    Na ontvangst van de in artikel 6.2 genoemde stukken zal overgegaan worden tot een definitieve vaststelling van het inkomen als marginaal zelfstandige.

  • 2.

    Na afloop van een jaar vindt een herberekening plaats van het recht op bijstand waarbij de teveel dan wel te weinig verrekende inkomsten alsnog in de daaropvolgende maand worden gecorrigeerd.

Hoofdstuk 7 Bijstandsbesluit zelfstandigen 2004

Artikel 7.1 Voorbereidingsperiode

  • 1.

    Een bijstandsgerechtigde komt in aanmerking voor de voorbereidingsperiode als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bbz wanneer voldaan wordt aan de volgende criteria:

    • a.

      belanghebbende is voldoende vakbekwaam en heeft de persoonlijke vaardigheden, die noodzakelijk zijn om (op termijn) zelfstandig ondernemer te kunnen worden; en

    • b.

      naar het oordeel van het college geeft de arbeidsmarktsituatie van de belanghebbende daartoe aanleiding.

  • 2.

    Indien blijkt dat de vakbekwaamheid en/of persoonlijke vaardigheden nog onvoldoende is/zijn, beoordeelt het college of belanghebbende na een begeleidings- en opleidingstraject van maximaal één jaar naar verwachting wel over voldoende vakbekwaamheid en persoonlijke vaardigheden zal beschikken.

Artikel 7.2 Uitvoeren onderzoek zelfstandigen

  • 1.

    Het college onderzoekt of het bedrijf of zelfstandig beroep nog levensvatbaar is, zo lang als sprake is van bijstandsverlening:

    • a.

      binnen zes maanden na aanvang van de bijstandsverlening dan wel na datum van de toekenningsbeschikking van bijstandsverlening;

    • b.

      na een periode van respectievelijk 6 en 12 maanden na het laatste onderzoek.

  • 2.

    Tevens onderzoekt het college op de in het eerste lid genoemde momenten de rechtmatigheid van de verstrekte algemene bijstand.

Artikel 7.3 Beëindiging bedrijf of zelfstandig beroep

Als bij beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep een deel van een lening resteert en deze niet met toepassing van artikel 43, eerste lid, Bbz onder hypothecair verband is verleend, maakt het college bij niet verwijtbaarheid van de beëindiging het resterende deel van de lening renteloos vanaf de datum van beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep.

Hoofdstuk 8 Algemene bepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van een belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels indien toepassing leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 8.2 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 juli 2021. Dit met gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels bijzondere bijstand 2018, Re-integratieregeling Waddinxveen 2018 en het gemeentelijk beleid krediethypotheek 2004.

Artikel 8.3 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels Participatiewet, Ioaw, Ioaz en Bbz gemeente Waddinxveen’.

Aldus vastgesteld op 29 juni 2021.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waddinxveen,

A. Blomme

Gemeentesecretaris

EJ. Nieuwenhuijs

Burgemeester

Naar boven