Verordening tot wijziging van de Verordening fysieke leefomgeving Leiden 2020

De raad van de gemeente Leiden:

 

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders (Raadsvoorstel RV 21.0021 van 2021), mede gezien het advies van de commissie Stedelijke Ontwikkeling,

 

BESLUIT

  • 1.

    Vast te stellen de Verordening tot wijziging van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Leiden 2020, luidende aldus:

Verordening tot wijziging van de Verordening fysieke leefomgeving Leiden 2020.

Artikel 1 Wijzigen verordening

De Verordening fysieke leefomgeving Leiden 2020 wordt als volgt gewijzigd.

 

A. Aan Hoofdstuk 1, Artikel 1.2 wordt een vijfde lid toegevoegd dat luidt als volgt:

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

  • 5.

    Deze verordening is niet van toepassing op bijzondere markten en/of braderieën waarvoor het gebruiken van gemeentegrond op grond van privaatrecht is met het college is geregeld en/of waarvoor op grond van de Algemene plaatselijke verordening een evenementenvergunning is verleend.

B. In Hoofdstuk 2, Afdeling 2.1 een Paragraaf 2.1.2 toe te voegen die luidt als volgt:

 

Hoofdstuk 2 Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving

 

Paragraaf 2.1.2 Markten

Artikel 2.1.2.1 Reguliere warenmarkten (Instellingsbesluit markten)

Het college stelt de volgende reguliere warenmarkten in:

  • a.

    Dinsdag, bij winkelcentrum de Luifelbaan/Bevrijdingsplein in Leiden Zuidwest, van 08.00 tot 13.00 uur;

  • b.

    Woensdag, in het centrum, Nieuwe Rijn, Vismarkt, Visbrug, Botermarkt, Aalmarkt en de Koornbeursbrug, van 08.00 tot 17.00 uur. Een deel van deze markt is exclusief bestemd voor de biologische markt. Op de inrichtingskaart die bij het inrichtingsplan van deze markt hoort, is ingetekend welke standplaatsen daarvoor zijn bestemd;

  • c.

    Donderdag, bij winkelcentrum de Stevensbloem in de Stevenshof, van 09.00 tot 16.00 uur;

  • d.

    Vrijdag, bij winkelcentrum de Kopermolen in de Merenwijk van 10.00 tot 17.00 uur;

  • e.

    Zaterdag, in het centrum, Nieuwe Rijn, Vismarkt, Visbrug, Botermarkt, Gangetje, Karnemelksbrug, Aalmarkt, Koornbeursbrug en Koornbrugsteeg, en de Nieuwstraat, van 08.00 tot 17.00 uur.

Artikel 2.1.2.2 Inrichtingsplan (Marktverordening)

  • 1.

    Het college stelt voor iedere markt een inrichtingsplan vast. Dat plan bevat in ieder geval:

    • a.

      een aanduiding van de dagen en de uren waarop en eventueel de periode waarin de markt wordt gehouden (markttijd);

    • b.

      een kaart van de markt;

    • c.

      indien van toepassing: de mededeling dat het anciënniteitsstelsel van toepassing is;

    • d.

      een aanduiding van de manier waarop vergunning op grond van deze verordeningen kunnen worden verleend;

    • e.

      voor zover van toepassing: dat het verbod om te bedienen zonder vergunning geldt, en het maximum aantal bedienvergunningen dat kan worden verleend.

  • 2.

    Op de kaart moeten de volgende zaken worden aangegeven:

    • a.

      de grenzen van de markt;

    • b.

      de plaatsen of gebieden die bestemd zijn voor houders van een vergunning voor een vaste standplaats;

    • c.

      voor zover van toepassing: de afmetingen of maten van de standplaatsen;

    • d.

      voor zover van toepassing: de plaatsen of gebieden waar een of meer branches of artikelgroepen voorrang hebben, en indien van toepassing de maximum aantallen vaste standplaatsvergunningen die kunnen worden afgegeven voor één of meer branches of artikelgroepen, of combinaties daarvan;

    • e.

      voor zover van toepassing: de plaatsen of gebieden waar houders van een dagplaatsvergunning voorrang hebben;

    • f.

      voor zover van toepassing: de plaatsen of gebieden waar houders van een standwerkvergunning voorrang hebben;

    • g.

      voor zover van toepassing: de plaatsen of gebieden die bedoeld zijn voor standplaatsen die zijn voorzien van bakinstallaties of andere voorzieningen die bedoeld zijn voor het verhitten of warmhouden van voedingsmiddelen;

    • h.

      voor zover van toepassing: de plaatsen of gebieden die bedoeld zijn voor houders van een bedienvergunning;

    • i.

      voor zover van toepassing: de plaatsen of gebieden die bedoeld zijn voor het opstellen van kraammateriaal.

  • 3.

    Als bij de aanvang van de markt een standplaats die is bedoeld voor de houder van een vergunning voor een vaste standplaats nog niet door de vergunninghouder of zijn plaatsvervanger is ingenomen, kan voor die plaats een dagplaatsvergunning worden afgegeven.

  • 4.

    Het inrichtingsplan is tijdens de markttijd bij de markt aanwezig en in te zien.

Artikel 2.1.2.3 Biologische markt (Marktverordening)

  • 1.

    Het college kan een biologische markt instellen.

  • 2.

    Op de biologische markt mogen uitsluitend biologische producten worden verhandeld.

  • 3.

    Voor deze markt wordt een inrichtingsplan als bedoeld in artikel 2.1.2.2 vastgesteld.

Artikel 2.1.2.4 Lakenmarkt en 3 oktobermarkt (Marktverordening)

  • 1.

    Het college kan een speciale markt instellen voor de Lakenmarkt tijdens de Lakenfeesten en voor de 3 oktobermarkt tijdens de viering van Leidens Ontzet.

  • 2.

    Voor deze markten worden een inrichtingsplan als bedoeld in artikel 2.1.2.2 vastgesteld.

Artikel 2.1.2.5 Geen markt op feestdagen (Instellingsbesluit markten)

Op Nieuwjaarsdag, eerste en tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, eerste en tweede Pinksterdag en op eerste en tweede Kerstdag wordt geen markt gehouden. Op verzoek van de Commissie Ambulante Handel kan worden bekeken of de warenmarkt op een andere dag kan worden gehouden. Als 3 oktober op een woensdag of een zaterdag valt wordt er geen markt gehouden.

 

Artikel 2.1.2.6 Afwijking reguliere warenmarkt (Instellingsbesluit markten)

Het college kan afwijken van artikel 2.1.2.1 en bepalen dat om dringende redenen een markt tijdelijk zal plaatsvinden op:

  • a.

    een andere dag;

  • b.

    een andere tijd, of;

  • c.

    een andere plaats.

Artikel 2.1.2.7 Afgelasten of anders inrichten markt (Instellingsbesluit markten)

Het college kan een markt geheel of gedeeltelijk afgelasten of opdragen dat een markt geheel of gedeeltelijk anders wordt ingericht, als dit nodig is in het kader van het algemeen belang, ter uitvoering van werken of in het geval van extreme weersomstandigheden.

 

Artikel 2.1.2.8 Mandaatverboden (Marktverordening)

De bevoegdheid om inrichtingsplannen vast te stellen en te wijzigen kan niet worden gemandateerd.

 

C. In Hoofdstuk 3, Afdeling 3.2 een Paragraaf 3.2.2 toe te voegen die luidt als volgt:

 

Hoofdstuk 3 Activiteiten in de fysieke leefomgeving

 

Afdeling 3.2 Bouwactiviteiten, aanlegactiviteiten, sloopactiviteiten

 

Paragraaf 3.2.2 Huisvesting

Artikel 3.2.2.1 Aanwijzing vergunningplichtige woonruimte (Huisvestingsverordening)

  • 1.

    Het is niet toegestaan zonder vergunning van het college:

    • a.

      woonruimten met een koopprijs beneden de koopprijsgrens, dan wel met een huurprijs beneden de huurprijsgrens, geheel of gedeeltelijk aan de bestemming tot bewoning te onttrekken, anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar;

    • b.

      woonruimten met een koopprijs beneden de koopprijsgrens, dan wel een huurprijs beneden de huurprijsgrens, geheel of gedeeltelijk samen te voegen, anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar;

    • c.

      zelfstandige woonruimten om te zetten in onzelfstandige woonruimten;

    • d.

      woonruimten te verbouwen tot twee of meer zelfstandige woonruimten, als ten minste één van de te vormen woonruimten een gebruiksoppervlakte heeft van 40m2 of minder.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      ten aanzien van woonwagens;

    • b.

      ten aanzien van woningen van een woningcorporatie die ten behoeve van herstructurering worden gesloopt;

    • c.

      in gevallen waar sprake is van inwoning.

Artikel 3.2.2.2 Aanvraag vergunning (Huisvestingsverordening)

  • 1.

    De aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 wordt ingediend bij het college door middel van een daartoe vastgesteld formulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag worden, naast het bepaalde in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, ten minste de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      Het adres van de woonruimte waar de aanvraag betrekking op heeft;

    • b.

      De naam en het adres van de aanvrager, zijnde de eigenaar van de woonruimte of het gebouw;

    • c.

      Straat, huisnummer(s), kadastrale aanduiding(en) en huur- of koopprijs van de betrokken woonruimte(n);

    • d.

      Een omschrijving van de activiteit waarvoor een vergunning wordt aangevraagd, waarbij ten minste wordt aangegeven:

      • i.

        Ten behoeve van welke (andere) bestemming een woonruimte aan de bestemming tot bewoning wordt onttrokken, en welk deel van de woonruimte dit betreft, of;

      • ii.

        Welke woonruimten worden samengevoegd, of;

      • iii.

        Het aantal (on)zelfstandige woonruimten waarin een zelfstandige woonruimte wordt omgezet;

    • e.

      De gewenste vergunningstermijn;

    • f.

      De gegevens over de bestaande situatie, waaronder, voor zover van toepassing, de huur- of koopprijs, het aantal kamers, de gebruiksoppervlakte, de woonlaag en de staat van onderhoud;

    • g.

      De gegevens over de beoogde situatie, waaronder, voor zover van toepassing, de huurprijs, het aantal kamers, het aantal bewoners en de bouwtekening of omgevingsvergunning;

    • h.

      Bij een aanvraag om een vergunning voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte: gegeven waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de regels zoals gesteld in de vastgestelde Beleidsregel onttrekking en woningvorming, zoals een geluidsisolatieplan.

Artikel 3.2.2.3 Voorwaarden en voorschriften (Huisvestingsverordening)

Aan een vergunning als bedoeld in artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 kunnen voorwaarden en voorschriften worden verbonden over onder andere:

  • a.

    een beperkte geldingsduur van de vergunning als deze voorziet in een tijdelijke behoefte;

  • b.

    de periode waarbinnen van de vergunning gebruik moet worden gemaakt;

  • c.

    de voorwaarde dat de huurprijs wordt bepaald op grond van het woningwaarderingssysteem volgens de Huurprijzenwet woonruimte;

  • d.

    geluidsisolatie-eisen;

  • e.

    goed verhuurderschap;

  • f.

    het voorkomen van overlast;

  • g.

    het belang van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de omgeving van de woning waarop de aanvraag betrekking heeft, als de vergunning betrekking heeft op het omzetten van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimten of meerdere zelfstandige woonruimten.

Artikel 3.2.2.4 Weigeringsgronden (Huisvestingsverordening)

  • 1.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 wordt in ieder geval geweigerd als:

    • a.

      Naar het oordeel van het college het belang van behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het belang dat met het onttrekken, samenvoegen, omzetten of woningvorming wordt gediend;

    • b.

      Het verlenen van de vergunning zou kunnen leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefklimaat in de omgeving van de betreffende woning;

    • c.

      De onder a en b genoemde belangen niet voldoende kunnen worden gediend door het stellen van voorwaarden en voorschriften aan de vergunning;

    • d.

      Het verlenen van de vergunning zou leiden tot strijdigheid met de voorschriften uit het bouwbesluit of het ter plaatse geldende bestemmingsplan.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 21, onder c, van de Huisvestingswet, wordt in ieder geval ook geweigerd als:

    • a.

      Het verlenen van de vergunning zou leiden tot het overschrijden van het maximum percentage onttrokken woningen per straat, zoals bedoeld in de vastgestelde Beleidsregel onttrekking en woningvorming;

    • b.

      Er tussen de woningen met onzelfstandige ruimte horizontaal, en indien van toepassing verticaal, niet ten minste 2 aaneengesloten zelfstandige woonruimten of andere panden niet zijnde woonruimte zijn.

  • 3.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 21 onder d, van de Huisvestingswet, wordt geweigerd als ten minste één van de te realiseren woonruimtes een gebruiksoppervlakte heeft van minder dan 24m2.

  • 4.

    Het college kan afwijken van het bepaalde in het tweede lid als de aanvraag voor een onttrekkingsvergunning is bedoeld voor het huisvesten van kwetsbare groepen.

Artikel 3.2.2.5 Intrekking (Huisvestingsverordening)

Het college kan in aanvulling op het bepaalde in artikel 26 van de Huisvestingswet 2014, een vergunning als bedoeld in artikel 3.2.2.1 intrekken als:

  • a.

    de woning niet in goede staat van onderhoud wordt gehouden;

  • b.

    er sprake is van aantoonbare en stelselmatige overlast waardoor het woon- en leefklimaat voor omliggende woningen niet langer aanvaardbaar is, en dit niet kan worden opgelost door het stellen van nadere voorwaarden en voorschriften;

  • c.

    de feitelijke situatie of het feitelijk gebruik niet meer in overeenstemming is met de vergunde situatie.

D. In Hoofdstuk 3, Afdeling 3.4 een Paragraaf 3.4.11 toe te voegen die luidt als volgt:

 

Hoofdstuk 3 Activiteiten in de fysieke leefomgeving

 

Afdeling 3.4 Activiteiten op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente

 

Paragraaf 3.4.11 Markten

Artikel 3.4.11.1 Vergunningen (Marktverordening)

  • 1.

    Het is niet toegestaan om op een markt een standplaats voor het uitoefenen van markthandel in te nemen zonder een vergunning van het college voor een vaste standplaats, een seizoensplaats of een dagplaats.

  • 2.

    Een vergunning voor een vaste standplaats geldt voor onbepaalde tijd en voor de standplaats die op de vergunning is vermeld, tenzij de vergunning anders bepaalt. Het college kan in bijzondere gevallen een andere standplaats aanwijzen.

  • 3.

    Een dagplaatsvergunning geldt voor één dag en voor de standplaats die op de vergunning is vermeld.

  • 4.

    Het is niet toegestaan om op een markt als standwerker op te treden zonder een standwerkvergunning van het college.

  • 5.

    Het is niet toegestaan om voedsel en dranken die bedoeld zijn om ter plaatse te consumeren te verkopen aan vergunninghouders en degenen die hen vervangen of bijstaan zonder een bedienvergunning van het college. Een bedienvergunning geldt voor onbepaalde tijd, tenzij de vergunning anders bepaalt.

  • 6.

    Het is niet toegestaan om marktkramen te plaatsen of daarvoor voorbereidingen te treffen zonder een vergunning van het college.

  • 7.

    Er kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden aan een vergunning die is verleend op grond van deze verordening.

  • 8.

    Een vergunning kan alleen worden verleend aan een natuurlijk persoon die handelingsbekwaam is, die gerechtigd is in Nederland arbeid te verrichten en die geen vergunning heeft voor een vaste standplaats voor de betreffende markt.

  • 9.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 3.4.11.2 Mandaatverboden (Marktverordening)

De bevoegdheid om een vergunning te verlenen of in te trekken als bedoeld in deze paragraaf kan niet worden gemandateerd aan de marktmeester of een andere toezichthouder. De dagplaatsvergunning kan als uitzondering hierop wel aan de marktmeester of een andere toezichthouder worden gemandateerd.

 

Artikel 3.4.11.3 Overschrijven vergunning vaste standplaats (Marktverordening)

  • 1.

    De vergunning voor een vaste standplaats, inclusief de daarbij behorende opgebouwde rechten, kan door het college worden overgeschreven op naam van de gehuwd of geregistreerd partner van de vergunninghouder, of een andere persoon met wie hij een duurzame gemeenschappelijke huishouding vormt of vormde:

    • a.

      op verzoek van de vergunninghouder als hij zelf geen gebruik meer wil maken van de vergunning;

    • b.

      op verzoek van de curator van de vergunninghouder als hij onder curatele is gesteld;

    • c.

      op verzoek van de erven van de vergunninghouders als hij is overleden.

  • 2.

    Als de overschrijving als bedoeld in het eerste lid niet kan worden gedaan, dan kan de vergunning, exclusief de daarbij opgebouwde rechten, op aanvraag van de vergunninghouder, zijn erven of zijn curator worden overgeschreven op:

    • a.

      zijn kind, als deze ten minste drie aaneengesloten jaren in loondienst bij de vergunninghouder heeft gewerkt direct voorafgaand aan de gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      de mede-eigenaar van diens bedrijf, als deze ten minste drie aaneengesloten jaren mede-eigenaar was direct voorafgaand aan de gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid;

    • c.

      zijn medewerker, als deze ten minste drie aaneengesloten jaren in loondienst bij de vergunninghouder heeft gewerkt direct voorafgaand aan de gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    In het geval van het overlijden of de ondercuratelestelling van de vergunninghouder moet de aanvraag om de vergunning over te schrijven binnen twee maanden na die gebeurtenis worden ingediend.

  • 4.

    Het college kan van het bepaalde in dit artikel afwijken als het toepassen hiervan voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die vanwege de bijzondere omstandigheden niet in verhouding staan tot het doel van dit artikel.

  • 5.

    De aanvraag om een vergunning over te schrijven wordt alleen geweigerd als niet wordt voldaan aan de eisen uit dit artikel of aan een eis waar een houder van een vergunning voor een vaste standplaats volgens deze verordening aan moet voldoen.

  • 6.

    Als de nieuwe vergunninghouder al een vergunning voor een vaste standplaats voor de betreffende markt heeft, wordt deze vergunning ingetrokken.

Artikel 3.4.11.4 Intrekking en vervallen vergunning voor vaste standplaats (Marktverordening)

  • 1.

    De vergunning voor een vaste standplaats wordt door het college ingetrokken als:

    • a.

      de vergunninghouder daar schriftelijk om verzoekt;

    • b.

      binnen twee maanden na het overlijden of na de ondercuratelestelling van de vergunninghouder geen verzoek tot overschrijving is ingediend als bedoeld in artikel 3.4.11.3.

  • 2.

    De vergunning voor een vaste standplaats kan door het college worden ingetrokken als:

    • a.

      voor het verkrijgen van de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      de gegevens in de vergunning niet meer kloppen met de werkelijke situatie;

    • c.

      de vergunninghouder, degene die hem vervangt of iemand die hem bijstaat op de markt zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag of bedrog, of een bij of krachtens deze verordening gestelde bepaling heeft overtreden;

    • d.

      van de vergunning gedurende ten minste twee maanden geen gebruik is gemaakt;

    • e.

      de vergunninghouder niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld betaalt dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

  • 3.

    Als de vergunninghouder, of zijn vervanger als bedoeld in artikel 3.4.11.6, zijn standplaats niet uiterlijk bij de aanvang van de markt heeft ingenomen, dan vervalt de vergunning voor de rest van de dag. De standplaats komt dan in aanmerking voor een dagplaats. De regels over het in acht nemen van de markttijden uit het inrichtingsplan gelden hierbij.

Artikel 3.4.11.5 Tijdelijke intrekking van een vergunning voor een vaste standplaats (Marktverordening)

Het college kan, eventueel voorwaardelijk, een vergunning voor een vaste standplaats telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen intrekken, als de vergunninghouder of degene die hem bijstaat:

  • a.

    een bij of krachtens deze verordening gestelde bepaling overtreedt;

  • b.

    zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c.

    niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld betaalt dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

Dit geldt naast het bepaalde in artikel 3.4.11.4.

 

Artikel 3.4.11.6 Persoonlijk innemen standplaats; vervanging (Marktverordening)

  • 1.

    De houder van een vergunning voor een vaste standplaats neemt de standplaats die aan hem is toegewezen persoonlijk in.

  • 2.

    Het college kan toestaan dat de standplaats door een vervanger wordt ingenomen in geval van vakantie, ziekte of bijzondere omstandigheden. Bij de aanvraag daarvoor worden de reden en de verwachte duur van de afwezigheid (maximaal zes aaneengesloten weken) en de naam van de vervanger vermeld.

  • 3.

    Het college kan op aanvraag van de vergunninghouder ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid in het geval van ziekte of bijzondere omstandigheden die langer duren dan zes weken.

  • 4.

    Voor de aanvraag als bedoeld in het tweede en het derde lid wordt het formulier gebruikt dat door het college is vastgesteld.

  • 5.

    Als de vergunninghouder langer dan zes maanden ziek is moet hij zich laten keuren door een instantie die door het college wordt vastgesteld.

  • 6.

    De vervanger treedt op namens de vergunninghouder. De rechten en verplichtingen die bij of krachtens deze verordening gelden voor de vergunninghouder gelden gelijk voor de vervanger, met uitzondering van het recht op vervanging als bedoeld in dit artikel.

Artikel 3.4.11.7 Vergunning voor een seizoensplaats (Marktverordening)

  • 1.

    Een vergunning voor een seizoensplaats kan worden verleend voor het innemen van een standplaats voor het uitoefenen van markthandel op een markt, voor de periode van 5 oktober tot en met 4 april, op plaatsen die daarvoor in aanmerking komen op grond van het inrichtingsplan.

  • 2.

    Als een seizoensplaats vrijkomt zal door middel van adverteren worden geprobeerd om deze op te vullen met een ontbrekende artikelgroep of een ontbrekend product uit een artikelgroep.

  • 3.

    De seizoensplaats zal worden vrijgegeven voor alle artikelgroepen als na vier weken adverteren niet kan worden voorzien in een ontbrekende artikelgroep of een ontbrekend product uit een artikelgroep.

  • 4.

    De vergunningen voor seizoensplaatsen worden verleend aan de gegadigden die in aanmerking komen op volgorde van wanneer de aanvragen zijn ontvangen.

  • 5.

    Een vergunning voor een seizoensplaats is gelijk aan een vergunning voor een vaste standplaats voor wat betreft de regels voor overdracht, bijstand en vervanging.

Artikel 3.4.11.8 Vergunning voor een dagplaats (Marktverordening)

  • 1.

    Een vergunning voor een dagplaats kan worden verleend voor het innemen van een standplaats voor het uitoefenen van markthandel op een markt:

    • a.

      op plaatsen die daarvoor in aanmerking komen op grond van het inrichtingsplan, en;

    • b.

      op plaatsen die niet zullen worden ingenomen door de houder van een vergunning voor een vaste standplaats omdat:

      • i.

        voor de plaats geen vergunning geldt;

      • ii.

        de vergunning (tijdelijk) is vervallen, of;

      • iii.

        de vergunninghouder niet in staat is de plaats in te nemen en niet is vervangen als bedoeld in artikel 3.4.11.6.

  • 2.

    Voor een vergunning voor een dagplaats komen degenen in aanmerking die:

    • a.

      staan ingeschreven op de meeloperslijst,

    • b.

      zich minstens 15 minuten vóór de aanvang van de markttijd bij de marktmeester hebben gemeld, en;

    • c.

      die niet zijn uitgesloten omdat zij tijdens een of meer van de vier voorafgaande marktdagen:

      • i.

        een bij of krachtens deze verordening gestelde bepaling hebben overtreden;

      • ii.

        zich schuldig hebben gemaakt aan wangedrag of bedrog;

      • iii.

        niet of niet tijdig heb verschuldigde marktgeld hebben betaald dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

  • 3.

    Het college kan bepalen dat ten aanzien van een gegadigde een uitsluitingsgrond niet geldt, of dat voor de toepassing van het vorige lid een langere termijn geldt.

  • 4.

    De vergunningen voor een dagplaats worden verleend aan de gegadigden die in aanmerking komen in de volgorde van hun positie op de meeloperslijst.

  • 5.

    Een dagplaatsvergunning kan niet worden overgedragen. De vergunninghouder kan zich niet laten vervangen.

  • 6.

    Het is niet toegestaan om deel te nemen aan de loting als bedoeld in artikel 3.4.11.9 en daarnaast in aanmerking te willen komen voor een vergunning voor een dagplaats voor dezelfde dag.

Artikel 3.4.11.9 Standwerkvergunning (Marktverordening)

  • 1.

    Een standwerkvergunning kan worden verleend voor die plaatsen of gebieden die zijn aangewezen voor standwerken op grond van het inrichtingsplan.

  • 2.

    In de standwerkvergunning staat vermeld voor welke markt, dag en standwerkplaats deze geldt, en welk(e) artikel(en) mag/mogen worden verkocht.

  • 3.

    Een standwerkvergunning wordt verleend door middel van een loting.

  • 4.

    De loting vindt plaats op de marktdag bij aanvang van de markt.

  • 5.

    Iemand die staat ingeschreven op de meeloperslijst mag niet deelnemen aan de loting zolang deze inschrijving niet definitief is vervallen.

  • 6.

    Als een standwerker zich wil laten bijstaan, moet hij dit vooraf aan de marktmeester melden samen met de naam van degene die hem zal bijstaan. Degene die hem zal bijstaan mag niet op eigen naam deelnemen aan de loting.

  • 7.

    Een standwerker mag geen weegapparatuur gebruiken of prijskaartjes tonen bij zijn producten of aan zijn kraam.

Artikel 3.4.11.10 Bedienvergunning (Marktverordening)

  • 1.

    Het college kan op aanvraag een bedienvergunning verlenen. In de vergunning staat vermeld voor welke artikelen deze geldt.

  • 2.

    Artikel 3.4.11.2 van deze verordening is hierop van toepassing.

Artikel 3.4.11.11 Opbouwvergunning (Marktverordening)

  • 1.

    Het college kan op aanvraag een opbouwvergunning verlenen. In de vergunning staat vermeld voor welke artikelen deze geldt.

  • 2.

    Het college kan in de opbouwvergunning nadere eisen stellen over de opbouwtijden, het te gebruiken materiaal en de opstelplaatsen daarvan.

  • 3.

    Artikel 3.4.11.2 van deze verordening is hierop van toepassing.

Artikel 3.4.11.12 Uitsluiting standwerker of houder van een vergunning voor een dagplaats (Marktverordening)

  • 1.

    Het college kan een verleende vergunning voor een dagplaats of een standwerkvergunning intrekken als de vergunninghouder of een persoon die hem bijstaat:

    • a.

      een bij of krachtens deze verordening gestelde bepaling overtreedt;

    • b.

      zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

    • c.

      niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld betaalt dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet;

    • d.

      niet als standwerker actief is op de standwerkplaats die aan hem is toegewezen;

    • e.

      direct of indirect de goede gang van zaken op de markt in gevaar brengt of verstoort.

  • 2.

    Het college kan een houder van een vergunning voor een dagplaats of van een standwerkvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd uitsluiten van de toewijzing van een dagplaats of standwerkplaats als de vergunninghouder of een persoon die hem bijstaat:

    • a.

      een bij of krachtens deze verordening gestelde bepaling of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

    • b.

      zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

    • c.

      niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld betaalt dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet;

    • d.

      niet als standwerker actief is op de standwerkplaats die aan hem is toegewezen;

    • e.

      direct of indirect de goede gang van zaken op de markt in gevaar brengt of verstoort.

Artikel 3.4.11.13 Bijstand (Marktverordening)

De houder van een vergunning voor een vaste standplaats, voor een seizoensplaats, voor een dagplaats of van een bedienvergunning kan zich laten bijstaan door één of meer andere personen.

 

Artikel 3.4.11.14 Markt schoonhouden (Marktverordening)

  • 1.

    Een vergunninghouder is verplicht afval dat vrijkomt tijdens de door hem uitgeoefende verkoop op zijn standplaats te bewaren op een manier dat het marktterrein daardoor niet wordt verontreinigd en het afval niet door onbevoegden kan worden verwijderd. Daaronder valt verpakkingsmateriaal. De vergunninghouder voert het afval onmiddellijk na afloop van de markt af.

  • 2.

    Een vergunninghouder is verplicht na afloop van de markt de standplaats die door hem is ingenomen en de naaste omgeving daarvan veegschoon achter te laten.

Artikel 3.4.11.15 Versterkt geluid en muziek (Marktverordening)

  • 1.

    Het is niet toegestaan om tijdens de markt op het marktterrein:

    • a.

      luidsprekers, versterkers en andere middelen om geluid te versterker te gebruiken;

    • b.

      radiotoestellen, afspeelapparatuur of dergelijke apparatuur te gebruiken.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 1.

Artikel 3.4.11.16 Vervroegd einde markt (Instellingsbesluit markten)

De marktmeester kan toestemming geven aan standplaatshouders om af te wijken van de plicht om tot het einde van de markt aanwezig te blijven, in het geval van weersomstandigheden of andere dringende redenen.

 

E. In Hoofdstuk 3, een Afdeling 3.7 toe te voegen dat luidt als volgt:

 

Hoofdstuk 3 Activiteiten in de fysieke leefomgeving

 

Afdeling 3.7 Activiteiten met betrekking tot bodem en ondergrond

 

Paragraaf 3.7.1 Algemene bepalingen met betrekking tot bodem en ondergrond

Artikel 3.7.1.1 Handboek Leidingen (Leidingenverordening)

Het college stelt ter uitvoering van deze verordening een Handboek Leidingen vast, waarin onder meer bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot de aanleg, het houden, het wijzigen en het verwijderen van kabels en leidingen.

 

Paragraaf 3.7.2 Leidingen

Artikel 3.7.2.1 Verbodsbepaling (Leidingenverordening)

  • 1.

    Het is niet toegestaan om zonder of in afwijking van een vergunning, in, op of boven de openbare ruimte, leidingen:

    • a.

      aan te leggen;

    • b.

      te houden;

    • c.

      te onderhouden;

    • d.

      te verwijderen.

  • 2.

    Het is niet toegestaan om zonder of in afwijking van een vergunning, in of op infrastructurele voorzieningen, leidingen:

    • a.

      aan te leggen;

    • b.

      te houden;

    • c.

      te onderhouden;

    • d.

      te verwijderen.

  • 3.

    Het is niet toegestaan om zonder of in afwijking van een vergunning bestaande leidingen:

    • a.

      te wijzigen;

    • b.

      te verplaatsen;

    • c.

      een andere functie te geven dan in de vergunning is omschreven.

Artikel 3.7.2.2 Aanvragen vergunning (Leidingenverordening)

  • 1.

    Het college verleent een vergunning op aanvraag aan de leidingexploitant, nadat is gebleken dat wordt voldaan aan het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

  • 2.

    De aanvraag om een vergunning wordt digitaal ingediend bij het college door middel van een daartoe vastgesteld formulier dat is gepubliceerd op de website van de gemeente Leiden.

  • 3.

    Het college stelt in het Handboek Leidingen vast welke gegevens en documenten nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4.

    In het geval van reparaties en het maken van huisaansluitingen met een maximale lengte van 25 meter in de openbare ruimte geldt een verkorte procedure. Het college verleent toestemming voor de beoogde werkzaamheden als de leidingexploitant ten minste twee werkdagen voorafgaand aan de werkzaamheden daarvan digitaal een melding heeft gedaan op de manier die door het college is vastgesteld. Het college kan voorwaarden stellen aan de toestemming. Artikel 3.7.2.5 tweede lid, is hierbij van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Het vierde lid is niet van toepassing op hoogspanningskabels van meer dan 380 Volt en leidingen ten behoeve van stadsverwarming.

  • 6.

    Bij storingen, waarvoor uitstel van de reparatie niet mogelijk is, of wanneer de storing buiten de normale werktijden plaatsvindt, wordt de digitale melding als bedoeld in het vierde lid, gedaan binnen een week na aanvang van de reparatiewerkzaamheden.

Artikel 3.7.2.3 Naleven vergunningvoorschriften (Leidingenverordening)

  • 1.

    Een vergunning die is verleend voor een leiding geldt alleen voor die leiding. De leidingexploitant zorgt ervoor dat de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden worden nageleefd.

  • 2.

    Als de leiding waarvoor een vergunning is verleend wordt overgedragen, of als de leidingexploitant in een andere rechtsvorm wordt omgezet, melden de oude en de nieuwe leidingexploitant, respectievelijk de nieuwe rechtspersoon, dit direct schriftelijk aan het college.

  • 3.

    Het college kan in afwijking van het eerste en tweede lid in de vergunning bepalen dat de vergunning alleen geldt voor de leidingexploitant.

  • 4.

    Een vergunning die is verleend op grond van deze paragraaf geldt, voor zover van toepassing ook als een vergunning op basis van artikel 3.4.4.2 van deze verordening.

Artikel 3.7.2.4 Beslistermijn (Leidingenverordening)

  • 1.

    Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De termijn als bedoeld in het eerste lid kan met acht weken worden verlengd.

  • 3.

    Het college houdt een beslissing op de aanvraag om een leidingvergunning aan als er op grond van artikel 3.4.4.2 van deze verordening ook een omgevingsvergunning nodig is voor het aanleggen, verplaatsen of verwijderen van de leiding, en er verder geen andere redenen zijn om de aanvraag om een leidingvergunning te weigeren. Dit geldt niet als de omgevingsvergunning is verleend en er zes weken zijn verstreken waarbinnen geen bezwaar is aangetekend, of als er een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend en op dat verzoek is beslist.

  • 4.

    De vergunning wordt in ieder geval niet verleend als niet wordt voldaan aan het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Artikel 3.7.2.5 Vergunningvoorschriften (Leidingenverordening)

  • 1.

    Het college kan aan de vergunning voorschriften en beperkingen verbinden met inachtneming van het Handboek Leidingen.

  • 2.

    De voorschriften en beperkingen als bedoeld in het eerste lid hebben betrekking op:

    • a.

      de bescherming van de openbare orde;

    • b.

      de bescherming van de bodem;

    • c.

      het voorkomen van gevaar, schade of hinder;

    • d.

      de verkeersveiligheid en goede doorstroming van het verkeer;

    • e.

      het verschaffen van nadere informatie;

    • f.

      de afstemming met andere werken;

    • g.

      de verzekering van de toestand waarin het tracé na voltooiing van het werk moet worden opgeleverd;

    • h.

      het bepalen van het tijdstip waarop de feitelijke werkzaamheden aan de leiding mogen of moeten beginnen;

    • i.

      de vaststelling van het in te dienen werkplan en de termijn waarbinnen het plan moet zijn ingediend;

    • j.

      het tijdschema voor de aanleg, wijziging of verwijdering van de leiding;

    • k.

      de voorwaarden waaronder afwijken van het werkplan of het tijdschema is toegestaan;

    • l.

      het tracé waar de leiding moet worden gelegd en gehouden.

  • 3.

    Het college kan met het oog op de belangen als bedoeld in het tweede lid een verleende vergunning wijzigen.

Artikel 3.7.2.6 Wijzigings- en intrekkingsgronden (Leidingenverordening)

Het college kan, onverminderd het bepaalde in artikel 3.7.2.5, derde lid, de vergunning wijzigen of intrekken als:

  • a.

    de leidingexploitant niet binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning met de werkzaamheden is begonnen zoals die zijn omschreven in de vergunning;

  • b.

    de leidingexploitant de exploitatie en het onderhoud van de leiding gedurende een aaneengesloten periode van ten minste zes maanden staakt, of de leiding op een andere manier gedurende een periode van ten minste zes maanden niet in gebruik is;

  • c.

    blijkt dat de vergunning is verleend op basis van onjuiste of onvolledige gegevens;

  • d.

    de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is verleend;

  • e.

    het bij of krachtens deze verordening bepaalde niet wordt nageleefd door de leidingexploitant;

  • f.

    de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden niet worden nageleefd door de leidingexploitant;

  • g.

    dit noodzakelijk is vanwege de uitvoering van werken.

Artikel 3.7.2.7 Intrekken vergunning (Leidingenverordening)

  • 1.

    Het college trekt de vergunning in als de leidingexploitant schriftelijk aan het college verklaart geen gebruik meer te willen maken van de vergunning.

  • 2.

    Degene die een verklaring als bedoeld in het eerste lid afgeeft, wordt gedurende de tijd dat de leiding na opzegging in de openbare ruimte aanwezig is, beschouwd als leidingexploitant, tenzij de leiding is overgedragen of wordt geëxploiteerd of beheerd door een andere persoon. In dat geval wordt de laatstgenoemde persoon als leidingexploitant beschouwd.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid wordt in het geval van een persoonsgebonden vergunning als bedoeld in artikel 3.7.2.3, derde lid, de vergunninghouder als leidingexploitant beschouwd, tot aan het moment dat hij schriftelijk aan het college verklaart geen gebruik meer te willen maken van de vergunning en de exploitatie van de leiding staakt, of de leiding waar de vergunning betrekking op heeft in eigendom overdraagt en hij daarvan bij het college schriftelijk melding heeft gedaan, met dien verstande dat hij het bewijs van de overdracht kan leveren.

Artikel 3.7.2.8 De aanleg (Leidingenverordening)

  • 1.

    Het college kan de leidingexploitant verplichten binnen een vast te stellen termijn na het verlenen van de vergunning, en voor de beoogde aanvang van de feitelijke werkzaamheden voor de aanleg, wijziging of verwijdering van de leiding, bij het college documenten in te dienen zoals aangegeven in het Handboek Leidingen.

  • 2.

    De leidingexploitant voltooit de werkzaamheden met betrekking tot de aanleg, wijziging of verwijdering binnen zes maanden na aanvang van de werkzaamheden, tenzij in de vergunning anders is bepaald.

Artikel 3.7.2.9 Oplevering (Leidingenverordening)

  • 1.

    De leidingexploitant zorgt ervoor dat het leidingtracé na afloop van het werk wordt opgeleverd in de oorspronkelijke, dan wel in de staat die in de vergunning is omschreven.

  • 2.

    Als door de leidingexploitant werkzaamheden aan leidingen in de openbare ruimte worden uitgevoerd, brengt het college de kosten in rekening bij de leidingexploitant voor het herstel, beheer, onderhoud en degeneratie van die openbare ruimte die het rechtstreekse gevolg zijn van de uitgevoerde werkzaamheden, volgens het Besluit vaststelling tarieven voor schade veroorzaakt door ingravingen in verhardingen gemeente Leiden.

Artikel 3.7.2.10 Ondergrondse obstakels (Leidingenverordening)

  • 1.

    De leidingexploitant meldt het direct aan het college als tijdens de uitvoering van de werkzaamheden ondergrondse obstakels worden gevonden.

  • 2.

    Het college kan bij gebleken ondergrondse obstakels in of nabij het tracé van de leiding aan de leidingexploitant maatregelen opdragen ter bescherming van de belangen waartoe deze verordening strekt en opschorting van de werkzaamheden gelasten. De kosten van de te nemen maatregelen zijn voor rekening van de vergunninghouder.

  • 3.

    De opschorting als bedoeld in het tweede lid wordt pas gelast als:

    • a.

      is gebleken dat er geen uitvoering is gegeven aan de maatregelen die door het college aan de leidingexploitant zijn opgedragen, of;

    • b.

      naar het oordeel van het college de maatregelen als bedoeld onder a niet mogelijk zijn.

Artikel 3.7.2.11 Ter beschikking stellen tekeningen (Leidingenverordening)

Het college kan de leidingexploitant verplichten na de voltooiing van het werk tekeningen kosteloos aan het college ter beschikking te stellen waaruit de feitelijke situatie na de uitvoering van de werkzaamheden blijkt.

 

Artikel 3.7.2.12 Verontreiniging, gevaar en hinder (Leidingenverordening)

De leidingexploitant is verplicht om verontreiniging, gevaar of hinder, dan wel storingen waarbij verontreiniging, gevaar of hinder kunnen optreden onmiddellijk te melden aan het college.

 

Artikel 3.7.2.13 Verwijderen van leidingen (Leidingenverordening)

  • 1.

    De leidingexploitant is verplicht de leidingen te verwijderen binnen een door het college te bepalen termijn na het verlopen, opzeggen of geheel of gedeeltelijk intrekken van de vergunning.

  • 2.

    De artikelen 3.7.2.1, 3.7.2.8, 3.7.2.9, 3.7.2.10 en 3.7.2.11 zijn van overeenkomstige toepassing op de verwijderingen als bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 3.7.3 Rioleringen

Artikel 3.7.3.1 De aanvraag voor een aansluiting (Rioolverordening)

  • 1.

    Een nieuwe aansluiting of een wijziging van een bestaande aansluiting moet bij de gemeente worden aangevraagd door de rechthebbende van het betreffende perceel.

  • 2.

    Als er werkzaamheden in de openbare weg nodig zijn bij de uitvoering van de aanleg of wijziging van de aansluiting van het particulier riool op de openbare riolering, of bij de verwijdering van een bestaande aansluiting als bedoeld in artikel 3.7.3.2, worden deze alleen door of namens de gemeente uitgevoerd. De kosten daarvan zijn op basis van de werkelijke kosten geheel voor rekening van de rechthebbende.

  • 3.

    De uitvoering van de aanleg of wijziging van de aansluiting door of namens de gemeente vindt alleen plaats als het aan te sluiten riool tot aan het aansluitpunt aanwezig is, en als het voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

  • 4.

    De datum en de voorlopig begrote kosten van de aanleg of wijziging van de aansluiting worden zo snel mogelijk na het ontvangen van de aanvraag vastgesteld en aan de rechthebbende meegedeeld. Bij het vaststellen van het tijdstip voor de uitvoering wordt zo veel mogelijk met de wensen van de rechthebbende rekening gehouden.

  • 5.

    Pas als de voorlopig begrote kosten door de rechthebbende aan de gemeente zijn betaald en door de gemeente zijn ontvangen, gaat de gemeente de feitelijke werkzaamheden uitvoeren.

  • 6.

    Als de werkzaamheden zijn uitgevoerd worden de werkelijke kosten daarvan vastgesteld in een definitieve afrekening. Deze worden verrekend met de voorlopig begrote kosten die door de rechthebbende zijn betaald.

Artikel 3.7.3.2 (Sloop)werkzaamheden, verwijdering aansluiting (Rioolverordening)

  • 1.

    Bij sloopwerkzaamheden of andere werkzaamheden op een perceel dat op het openbare riool is aangesloten, moet de rechthebbende voorzieningen treffen aan de particuliere afvoerleiding zodat verzanding van het openbare riool en de perceelaansluitleiding wordt voorkomen.

  • 2.

    De gemeente heeft de bevoegdheid de aansluiting op het openbare riool af te sluiten als de rechthebbende niet voldoet aan de zorgplicht als bedoeld in het eerste lid. De kosten daarvan zijn voor rekening van de rechthebbende.

  • 3.

    De rechthebbende is verplicht de gemeente op de hoogte te stellen als het gebruik van de perceelaansluitleiding definitief wordt beëindigd.

  • 4.

    De gemeente verwijdert de aansluiting als het gebruik van een aansluiting van een particulier riool op de openbare riolering definitief wordt en/of is beëindigd. De kosten daarvan zijn voor rekening van de rechthebbende.

Artikel 3.7.3.3 Storingen (Rioolverordening)

  • 1.

    Bij een verstopping, lekkage of een andere storing in de particuliere afvoerleiding onderzoekt de rechthebbende of de gebruiker of het gaat om een storing in de particuliere afvoerleiding (terreinleiding) of in de perceelaansluitleiding. Aan de perceelaansluitleiding mogen onder geen enkele voorwaarde werkzaamheden worden uitgevoerd zonder voorafgaande toestemming van de gemeente.

  • 2.

    Als uit het onderzoek bedoeld in het eerste lid blijkt dat er sprake is van een verstopping of storing in de perceelaansluitleiding, of van een verstopping of storing als gevolg van inspoeling vanuit het openbare riool, neem de rechthebbende of de gebruiker met de gemeente contact op voor het verrichten van de noodzakelijke werkzaamheden. De ontstoppingsvoorziening moet worden vrijgehouden totdat deze werkzaamheden zijn verricht. Als de rechthebbende of de gebruiker zelf aan een derde de opdracht geeft om werkzaamheden te verrichten, zonder dat de gemeente voorafgaand toestemming heeft gegeven, komen de kosten daarvan voor rekening van de rechthebbende of de gebruiker.

  • 3.

    Als uit het onderzoek bedoeld in het eerste lid blijkt dat er sprake is van een verstopping, lekkage, breuk of storing in de particuliere afvoerleiding moet de rechthebbende of de gebruiker deze zelf verhelpen. De kosten daarvan zijn voor de rechthebbende of de gebruiker.

  • 4.

    Als er sprake is van een verstopping of storing als bedoeld in het tweede lid, moet de rechthebbende of de gebruiker, voordat de gemeente met de werkzaamheden start, schriftelijk akkoord gaan met de voorwaarde dat de kosten van die werkzaamheden aan de rechthebbende of de gebruiker in rekening worden gebracht als blijkt dat deze kosten voor de rechthebbende of de gebruiker zijn.

F. In Hoofdstuk 4, Afdeling 4.2, Paragraaf 4.2.1 een artikel 4.2.1.2 toe te voegen dat luidt als volgt:

 

Hoofdstuk 4 Beheer en onderhoud

 

Afdeling 4.2 Overige bepalingen

 

Paragraaf 4.2.1 Water en riolering

 

Artikel 4.2.1.2 Beheer, onderhoud, renovatie en vervanging (Rioolverordening)

  • 1.

    Het beheer en onderhoud, de renovatie dan wel de vervanging van de perceelaansluitleiding wordt uitgevoerd door of namens de gemeente en voor rekening van de gemeente, tenzij het aannemelijk is dat deze werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door een onjuist gebruik van het particuliere riool. In dat geval zijn de kosten voor rekening van de rechthebbende of de veroorzaker.

  • 2.

    Onder onjuist gebruik wordt in ieder geval begrepen:

    • a.

      Het via deze aansluiting lozen van stoffen die door hun aard en samenstelling voor verstoppingen in de aansluitleiding of het openbare riool kunnen zorgen;

    • b.

      Het via deze aansluiting lozen van stoffen die door hun aard of concentratie de constructie van de aansluitleiding of het riool aantasten;

    • c.

      Het lozen van hemelwater en/of drainagewater op de drukriolering.

  • 3.

    De kosten voor het beheer en onderhoud, de renovatie dan wel de vervanging van de particuliere afvoerleiding (terreinleiding) zijn voor rekening van de rechthebbende, tenzij vaststaat dat de noodzaak voor onderhoud is veroorzaakt door inspoeling vanuit het openbare riool. Dit geldt ook voor verzamelleidingen in particuliere grond die zijn aangelegd voor de gezamenlijke afvoer van twee of meer woningen.

  • 4.

    Als de hoogteligging van het aansluitpunt door de gemeente wordt gewijzigd, moet de rechthebbende ervoor zorgen dat de particuliere afvoerleiding hierop kan worden aangesloten zodat de afvoer vanuit het perceel ongehinderd kan plaatsvinden.

G. In Hoofdstuk 4, Afdeling 4.2 een Paragraaf 4.2.2 toe te voegen die luidt als volgt:

 

Hoofdstuk 4 Beheer en onderhoud

 

Afdeling 4.2 Overige bepalingen

 

Paragraaf 4.2.2 Stadsverwarming

Artikel 4.2.2.1 Stadsverwarming (Leidingenverordening)

De beheerder van de stadsverwarming moet aan de gemeente aannemelijk maken dat de veiligheidsaspecten van de stadsverwarmingsleidingen in voldoende mate zijn gewaarborgd. De beheerder kan dit onder andere aannemelijk maken door een daartoe strekkende verklaring van de Autoriteit Consument & Markt aan te leveren. De hiervoor genoemde verplichting voor de beheerder van de stadsverwarming vervalt als een toereikende regeling voor de veiligheidsaspecten in de Warmtewet wordt opgenomen.

 

H. In Hoofdstuk 5 een Afdeling 5.3 toe te voegen die luidt als volgt:

 

Hoofdstuk 5 Financiële bepalingen

 

Afdeling 5.3 Nadeelcompensatie

 

Paragraaf 5.3.1 Nadeelcompensatie leidingen

Artikel 5.3.1.1 Nadeelcompensatie (Leidingenverordening)

Als blijkt dat een leidingexploitant als gevolg van een besluit van het college om de vergunning in te trekken of te wijzigen als bedoeld in artikel 3.7.2.6, onder g, schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel tot het normale bedrijfsrisico kan worden gerekend, en waarvan een vergoeding niet of niet voldoende is verzekerd, kent het college op verzoek aan hem een vergoeding toe. Een dergelijke vergoeding wordt toegekend zo lang de gemeente op grond van artikel 228 van de Gemeentewet precario kan heffen.

 

 

I. In Hoofdstuk 7, Afdeling 7.1, komt de titel van Paragraaf 7.1.1 als volgt te luiden:

 

Hoofdstuk 7 Handhaving, overgangs- en slotbepalingen

 

Afdeling 7.1 Handhaving en strafbepalingen

 

Paragraaf 7.1.1 Toezichthouders en handhaving

 

J. In Hoofdstuk 7, Afdeling 7.1, Paragraaf 7.1.1 de artikelen 7.1.1.2 tot en met 7.1.1.4 toe te voegen, luidende als volgt:

 

Hoofdstuk 7 Handhaving, overgangs- en slotbepalingen

 

Afdeling 7.1 Handhaving en strafbepalingen

 

Paragraaf 7.1.1 Toezichthouders en handhaving

 

Artikel 7.1.1.2 Marktmeester (Marktverordening)

Het college stelt één of meerdere marktmeesters aan, en bepaalt zijn of hun taken en bevoegdheden.

 

Artikel 7.1.1.3 Legitimatieplicht (Marktverordening)

Degene die een standplaats of een standwerkplaats op een markt inneemt of wil innemen, of die handelt met een bedienvergunning of opbouwvergunning, is verplicht aan te tonen dat hij daartoe gerechtigd is bij het eerste verzoek van een toezichthouder.

 

Artikel 7.1.1.4 Onmiddellijke verwijdering (Marktverordening)

Het college kan een vergunninghouder of iemand die hem bijstaat of vervangt gelasten onmiddellijk van de markt te vertrekken als deze zich op de markt schuldig heeft gemaakt aan wangedrag of aan bedrog, of een bij of krachtens deze verordening gestelde bepaling heeft overtreden.

 

K. In Hoofdstuk 7, Afdeling 7.1, Paragraaf 7.1.2 de artikelen 7.1.2.4 tot en met 7.1.2.7 toe te voegen, luidende als volgt:

 

Hoofdstuk 7 Handhaving, overgangs- en slotbepalingen

 

Afdeling 7.1 Handhaving en strafbepalingen

 

Paragraaf 7.1.2 Strafbepalingen

 

Artikel 7.1.2.4 Strafbepaling markten (Marktverordening)

Het overtreden van de artikelen in paragraaf 3.4.11 en artikelen 7.1.1.3 en 7.1.1.4 wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

 

Artikel 7.1.2.5 Bestuurlijke boete (Huisvestingsverordening)

  • 1.

    Het overtreden van de verboden als bedoeld in artikel 21 van de Huisvestingswet 2014, of het handelen in strijden met de voorwaarden of voorschriften als bedoeld in artikel 24 van de Huisvestingswet 2014, kan worden beboet met een bestuurlijke boete.

  • 2.

    De boete voor het overtreden van de verboden als bedoeld in artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 bedraagt:

    • a.

      voor de eerste overtreding, en herhaalde overtreding na 24 maanden: €2.500,- voor niet-bedrijfsmatige exploitatie en €5.000,- voor bedrijfsmatige exploitatie;

    • b.

      voor herhaalde overtreding binnen 24 maanden: €5.000,- voor niet-bedrijfsmatige exploitatie en €10.000,- voor bedrijfsmatige exploitatie.

  • 3.

    De boete voor het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften als bedoeld in artikel 24 van de Huisvestingswet 2014 bedraagt:

    • a.

      voor de eerste overtreding, en herhaalde overtreding na 24 maanden: €1.000,- voor niet-bedrijfsmatige exploitatie en €2.500,- voor bedrijfsmatige exploitatie;

    • b.

      voor herhaalde overtreding binnen 24 maanden: €2.500- voor niet-bedrijfsmatige exploitatie en €5.000,- voor bedrijfsmatige exploitatie.

Artikel 7.1.2.6 Hardheidsclausule (Huisvestingsverordening)

Het college kan van het bepaalde in paragraaf 3.2.2 en in artikel 7.1.2.5 van deze verordening afwijken door te besluiten een aanvraag om een onttrekkingsvergunning niet te weigeren, als door bijzondere omstandigheden het strikt toepassen van deze bepalingen volgens het college zou leiden tot een onrechtvaardige uitkomst.

 

Artikel 7.1.2.7 Strafbepaling leidingen (Leidingenverordening)

Het overtreden van de artikelen 3.7.2.1, 3.7.2.3, tweede lid, 3.7.2.8, tweede lid, 3.7.2.10, eerste lid, en 3.7.2.13 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maande of een geldboete van de tweede categorie.

 

L. In Hoofdstuk 7, Afdeling 7.2, Paragraaf 7.2.1 de artikelen 7.2.1.2 en 7.2.1.3 toe te voegen, luidende als volgt:

 

Hoofdstuk 7 Handhaving, overgangs- en slotbepalingen

 

Afdeling 7.2 Overgangsrecht

 

Paragraaf 7.2.1 Overgangsrecht

 

Artikel 7.2.1.2 Overgangsrecht leidingen (Leidingenverordening)

  • 1.

    Voor leidingen die op de datum van inwerkingtreding van de Leidingenverordening 2012 aanwezig waren en in gebruik zijn, geldt de schriftelijke toestemming of vergunning op grond waarvan die leidingen zijn gelegd, als een vergunning krachtens deze verordening. Voorschriften die zijn verbonden aan een eerder verleende schriftelijke toestemming of vergunning zijn daarop niet van toepassing.

  • 2.

    Als het college van oordeel is dat een schriftelijke toestemming of een eerder verleende vergunning als bedoeld in het eerste lid niet voldoet aan de voorschriften bij of krachtens deze verordening, dan kan het college de leidingexploitant een termijn stellen waarbinnen hij het college meer informatie over de leiding moet geven of een vergunning moet aanvragen. Als de leidingexploitant dat niet doet komt de schriftelijke toestemming te vervallen op een tijdstip dat door het college wordt bepaald.

Artikel 7.2.1.3 Overgangsrecht markten (Marktverordening)

  • 1.

    De krachtens de Marktverordening Leiden 2015 vastgestelde wacht- en anciënniteitslijsten gelden als lijsten krachtens deze verordening.

  • 2.

    Degenen die op de dag van inwerkingtreding van deze verordening op de wacht- of anciënniteitslijst stonden, behouden de rechten die daaruit voortvloeien volgens de regels die op die dag gelden gedurende één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.

M. In Hoofdstuk 7, Afdeling 7.3, Paragraaf 7.3.1, artikel 7.3.1.2 te wijzigen in die zin dat er een tweede lid wordt toegevoegd en het artikel komt te luiden aldus:

 

Hoofdstuk 7 Handhaving, overgangs- en slotbepalingen

 

Afdeling 7.3 Slotbepalingen

 

Paragraaf 7.3.1 Slotbepalingen

 

Artikel 7.3.1.2 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2.

    Paragraaf 3.2.2 en artikelen 7.1.2.5 en 7.1.2.6 vervallen op 1 juli 2024 en worden dan herzien.

N. In Hoofdstuk 3, Afdeling 3.4, Paragraaf 3.4.4, artikel 3.4.4.1 het eerste en het vierde lid te wijzigen. Het artikel komt daarmee als volgt te luiden:

 

Hoofdstuk 3 Activiteiten in de fysieke leefomgeving

 

Afdeling 3.4 Activiteiten op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente

 

Paragraaf 3.4.4 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare ruimten

Artikel 3.4.4.1 Voorwerpen op of aan de weg (APV)

  • 1.

    Het gebruiken van de weg of een weggedeelte, anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, is alleen toegestaan als het college daar een vergunning voor heeft verleend.

  • 2.

    De vergunning wordt als omgevingsvergunning verleend als het gebruik als bedoeld in het eerste lid een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3.

    Naast de weigeringsgronden in artikel 3.1.2.6 kan een vergunning worden geweigerd:

    • a.

      als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      als het beoogde gebruik, op zichzelf of in verband met de omgeving, niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.

    • c.

      om overlast voor gebruikers van een nabij gelegen onroerende zaak te voorkomen of te beperken.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24 van de APV;

    • b.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:27, tweede lid, van de APV;

    • c.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 3.4.9.1;

    • d.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • e.

      categorieën van voorwerpen die door het college zijn aangewezen;

    • f.

      situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland.

  • 5.

    De weigeringsgrond als bedoeld in het derde lid, onder a, is niet van toepassing als in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeersweg 1994.

  • 6.

    De weigeringsgrond als bedoeld in het derde lid, onder b, is niet van toepassing op bouwwerken.

  • 7.

    De weigeringsgrond als bedoeld in het derde lid, onder c is niet van toepassing als in de voorkoming van overlast wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 8.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

O. In Hoofdstuk 3, Afdeling 3.4, Paragraaf 3.4.4, artikel 3.4.4.3 het eerste en het derde lid te wijzigen. Het artikel komt daarmee als volgt te luiden:

 

Hoofdstuk 3 Activiteiten in de fysieke leefomgeving

 

Afdeling 3.4 Activiteiten op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente

 

Paragraaf 3.4.4 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare ruimten

Artikel 3.4.4.3 Maken, veranderen van een uitweg (APV)

  • 1.

    Het maken van een uitweg naar de weg, of een verandering aanbrengen in een bestaande uitweg naar de weg, is alleen toegestaan als het college daar een omgevingsvergunning voor heeft verleend.

  • 2.

    Naast de weigeringsgronden in artikel 3.1.2.6 moet een vergunning worden geweigerd:

    • a.

      om gevaar op de weg te voorkomen;

    • b.

      als een openbare parkeerplaats door de uitweg verdwijnt, zonder dat dat nodig is;

    • c.

      als door de uitweg het openbaar groen op een onaanvaardbare manier wordt aangetast;

    • d.

      als de uitweg is bedoeld om een perceel te ontsluiten dat al door een andere uitweg wordt ontsloten en door de aanleg van de tweede uitweg een openbare parkeerplaats of openbaar groen verdwijnen.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur of de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland.

P. In Hoofdstuk 3, Afdeling 3.4, Paragraaf 3.4.4, artikel 3.4.4.9 het tweede lid te wijzigen. Het artikel komt daarmee als volgt te luiden:

 

Hoofdstuk 3 Activiteiten in de fysieke leefomgeving

 

Afdeling 3.4 Activiteiten op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente

 

Paragraaf 3.4.4 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare ruimten

Artikel 3.4.4.9 Voorwerpen op, in of boven openbaar water (APV)

  • 1.

    Het is niet toegestaan een voorwerp, anders dan een vaartuig, op, in of boven openbaar water te hebben of aan te brengen als dit op enige manier gevaar of belemmering oplevert voor het doelmatig en veilig gebruiken, beheren of onderhouden van het openbaar water.

  • 2.

    Het plaatsen van een steiger, meerpaal of ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven het openbaar water is alleen toegestaan als daarvan minimaal twee weken van tevoren een melding aan het college is gedaan.

  • 3.

    De melding als bedoeld in het tweede lid bevat in ieder geval de naam, het adres en de contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en de omvang van het voorwerp.

  • 4.

    De melding wordt op de gebruikelijke manier bekendgemaakt.

  • 5.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepsvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterwet, de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Q. In Hoofdstuk 3, Afdeling 3.4, Paragraaf 3.4.5, artikel 3.4.5.1 het eerste lid te wijzigen. Het artikel komt daarmee als volgt te luiden:

 

Hoofdstuk 3 Activiteiten in de fysieke leefomgeving

 

Afdeling 3.4 Activiteiten op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente

 

Paragraaf 3.4.5 Terrassen

Artikel 3.4.5.1 Terrasvergunning (APV)

  • 1.

    Het is niet toegestaan om zonder vergunning van het college en daarnaast in afwijking van de regels als bedoeld in deze paragraaf, een terras in te richten, te exploiteren of in gebruik te geven op een openbare ruimte, op openbaar water of op een voor publiek toegankelijk terrein.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd als:

    • a.

      een terras (op het water) niet direct grenst aan, of zich in de directe nabijheid van de horeca-inrichting van de aanvrager bevindt;

    • b.

      blijkt dat het terras gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg en het openbaar water, of voor het doelmatig beheer van de weg en het openbaar water;

    • c.

      blijkt dat het terras breder is dan de gevelbreedte van de horeca-inrichting, tenzij het college vindt dat een afwijkende breedtemaat vereist of aanvaardbaar is, gelet op onder meer de belangen van de eigenaren/gebruikers van aangrenzende percelen;’

    • d.

      de aanvraag betrekking heeft op een terras op een binnenplaats of binnenterrein omsloten door woningen, tenzij het college vindt dat overlast voor de eigenaren/gebruikers van aangrenzende percelen kan worden voorkomen door het verbinden van voorschriften aan de vergunning;

    • e.

      de aanvraag betrekking heeft op een terras op het water voor het Rapenburg (met uitzondering van de locatie hoek Rapenburg/Noordeinde), de Herengracht, de Zoeterwoudsesingel, de Witte Singel, de Morssingel, de Rijnsburgersingel, de Maresingel, de Herensingel en de Zijlsingel;

    • f.

      het verlenen van de vergunning de rechten en/of vrijheden van anderen zal aantasten, dan wel voor ontoelaatbare overlast zal zorgen;

    • g.

      voor het terras ook andere vergunningen, ontheffingen, vrijstellingen en dergelijke zijn vereist, die krachtens de desbetreffende wettelijke bepalingen niet kunnen worden verleend.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 4.

    Op de vergunning als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

R. In Hoofdstuk 3, Afdeling 3.4, Paragraaf 3.4.6, artikel 3.4.6.3 het eerste, vierde, tiende, dertiende, veertiende, achttiende, negentiende en twintigste lid te wijzigen. Het artikel komt daarmee als volgt te luiden:

 

Hoofdstuk 3 Activiteiten in de fysieke leefomgeving

 

Afdeling 3.4 Activiteiten op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente

 

Paragraaf 3.4.6 Stadsschoon en handelsreclame

Artikel 3.4.6.3 Vergunningsplicht stadsschoon en handelsreclame (APV)

  • 1.

    Zonder vergunning is het niet toegestaan voor de eigenaar of gebruiker van een onroerend goed daarop of daarin opschriften, aankondigingen of afbeeldingen te hebben, in welke vorm dan ook en op welke manier dan ook.

  • 2.

    Het verbod uit het eerste lid geldt alleen voor opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, in welke vorm dan ook, die zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte, het openbaar water, de spoorbaan of enige andere voor het publiek toegankelijke plaats, voor zover de bedoeling hiervan is een boodschap naar die plaatsen over te brengen.

  • 3.

    Het verbod uit het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      onroerend goed dat is gelegen in het landelijke gedeelte van de gemeente, als bedoeld in de provinciale verordening bescherming landschap en natuur Zuid-Holland;

    • b.

      naamborden en opschriften die betrekking hebben op de dienst, het beroep of het bedrijf dat daar wordt uitgeoefend, mits het naambord of opschrift niet groter is dan 0,15 m2 waarbij geen afmeting groter is dan 0,50 meter;

    • c.

      aankondigingen die worden gedaan om te voldoen aan een wettelijke verplichting, waarbij de in het wettelijk voorschrift genoemde minimum afmetingen niet mogen worden overschreden. Als er geen maten zijn vastgesteld dan geldt als maximum een oppervlakte van 0,15 m2 waarbij geen afmeting groter is dan 0,50 meter;

    • d.

      aankondigingen waarbij een onroerend goed geheel of gedeeltelijk te koop of te huur wordt aangeboden, mits deze worden aangebracht op dat onroerend goed dan wel daar waar de verkoping zal plaatsvinden en de aankondiging niet groter is dan 0,35 m2 en geen afmeting groter is dan 1 meter. Per onroerend goed zijn maximaal twee aankondigingen toegestaan. De aankondigingen zijn slechts toegestaan zolang zij feitelijk betekenis hebben;

    • e.

      aankondigingen die van tijdelijke aard zijn, mits de aankondiging niet groter is dan 0,75 m2 en geen afmeting groter is dan 1 meter. De aankondiging mag maximaal vier weken aanwezig zijn. Aankondigingen aan een onroerend goed die betrekking hebben op daar in gehouden wettelijk toegestane uitverkopen of opruimingen mogen niet groter zijn dan 3 m2 waarbij geen afmeting groter is dan 3 meter. Voor aankondigingen aan een bioscoop van de daarin te vertonen films gelden geen maximummaten;

    • f.

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in een onroerend goed voor zover deze niet de bedoeling hebben om een boodschap over te brengen naar de openbare ruimte, het openbaar water, de spoorbaan of enige andere voor het publiek toegankelijke plaats;

    • g.

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen op zuilen, borden en muren die daarvoor door de gemeente zijn aangewezen;

    • h.

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen op stationsemplacementen;

    • i.

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen die zijn aangebracht op een gebouw en waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit Bouwen als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;

    • j.

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen die dienen ter uitoefening van artikel 7 van de Grondwet;

    • k.

      monumenten in de zin van de Erfgoedwet en de Erfgoedverordening;

    • l.

      handelsreclame, voor zover deze voldoet aan de in deze verordening opgenomen regels.

  • 4.

    Een opschrift, aankondiging of afbeelding dat op, aan of in een onroerend goed is aangebracht volgens het bepaalde in het derde lid, onder b tot en met h, mag niet in ernstige mate in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand. Bij overtreding is het college bevoegd de eigenaar of de gebruiker van het onroerend goed aan te schrijven het opschrift, de aankondiging of de afbeelding binnen een gestelde termijn te verwijderen of op de aan te geven manier te wijzigen.

  • 5.

    Als het college een eigenaar of gebruiker van een onroerend goed herhaaldelijk heeft aangeschreven op grond van het vierde lid, kan zij besluiten dat het verbod uit het eerste lid toch van toepassing is.

  • 6.

    Bij het aanvragen van een vergunning als bedoeld in het eerste lid moet een tekening of foto worden geleverd die aangeeft hoe het opschrift, de aankondiging of de afbeelding eruitziet, waarbij in ieder geval de materialen en kleuren worden vermeld. Deze stukken moeten in tweevoud worden aangeleverd. Het college beslist binnen acht weken nadat zij de aanvraag heeft ontvangen.

  • 7.

    Het college kan een vergunning weigeren als het onroerend goed of de omgeving daarvan dreigen te worden ontsierd, of als het stadsschoon in het algemeen wordt geschaad.

  • 8.

    Het college kan een vergunning in ieder geval intrekken als daar binnen zes maanden na dagtekening geen gebruik van is gemaakt, of, als de vergunning eerst wel is gebruikt, het gebruik hiervan ten minste zes achtereenvolgende maanden is gestaakt.

  • 9.

    Als een opschrift, aankondiging, of afbeelding is aangebracht op, in of aan een roerend goed en deze het stadsschoon ontsiert, is het college bevoegd de eigenaar of gebruiker van dat goed aan te schrijven het opschrift, de aankondiging of de afbeelding binnen een gestelde termijn te verwijderen of op de aan te geven manier te wijzigen.

  • 10.

    Het bepaalde in het negende lid geldt ook voor voorwerpen of inrichtingen op, in of aan een onroerend goed die zijn bestemd of worden gebruikt voor het aanbrengen van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen.

  • 11.

    De eigenaar of gebruiker van een gebouwd onroerend goed mag de muren daarvan niet zelf, of door een ander laten, verven, sausen of bepleisteren in een kleur die afwijkt van de omgeving, voor zover deze muren zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte, het openbaar water, de spoorbaan of enige andere voor het publiek toegankelijke plaats.

  • 12.

    De eigenaar of gebruiker van gebouwd onroerend goed mag de ruiten daarvan niet zelf, of door een ander laten, verven, voor zover deze muren zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte, het openbaar water, de spoorbaan of enige andere voor het publiek toegankelijke plaats.

  • 13.

    Het bepaalde in het elfde en twaalfde lid is niet van toepassing als het college hiervoor een vergunning heeft verleend. Het bepaalde in het zevende en achtste lid is hierop van toepassing.

  • 14.

    Het bepaalde in het elfde en twaalfde lid is niet van toepassing op opschriften, aankondigingen en afbeeldingen als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 15.

    Als de kleur(en) van een gebouwd onroerend goed in samenhang met de omgeving het stadsschoon ontsiert/ontsieren, is het college bevoegd de eigenaar of gebruiker van dat goed aan te schrijven de kleur(en) binnen een gestelde termijn te verwijderen of op de aan te geven manier te wijzigen.

  • 16.

    Als geblindeerde ramen van een gebouwd onroerend goed in samenhang met de omgeving het stadsschoon ontsieren, is het college bevoegd de eigenaar of gebruiker van dat goed aan te schrijven de blindering binnen een gestelde termijn te verwijderen of op de aan te geven manier te wijzigen.

  • 17.

    Als een erf dat bij een bouwwerk hoort wordt gebruikt voor het stallen van één of meer motorrijtuigen op meer dan twee wielen op een manier waardoor het stadsschoon wordt ontsierd, is het college bevoegd de eigenaar of gebruiker van dat erf aan te schrijven dat deze moet zorgen dat de betreffende motorrijtuigen van het erf of een aangewezen deel daarvan worden verwijderd en verwijderd gehouden.

  • 18.

    Het bepaalde in het negende, tiende, vijftiende, zestiende en zeventiende lid geldt alleen voor zover de ontsiering van het stadsschoon zichtbaar is vanaf de openbare ruimte, het openbaar water, de spoorbaan of enige andere voor het publiek toegankelijke plaats.

  • 19.

    Om te bepalen of er sprake is van ontsiering van het stadsschoon als bedoeld in dit artikel, wordt advies gevraagd aan de Welstands- en monumentencommissie Leiden, dan wel de opvolger daarvan. De commissie betrekt de Welstandsnota bij haar oordeel.

  • 20.

    Het bepaalde in het elfde tot en met het vijftiende, en het zeventiende lid is niet van toepassing op monumenten in de zin van de Erfgoedwet en de Erfgoedverordening.

S. In Hoofdstuk 3, Afdeling 3.4, Paragraaf 3.4.9, artikel 3.4.9.1 het eerste en zesde lid te wijzigen. Het artikel komt daarmee als volgt te luiden:

 

Hoofdstuk 3 Activiteiten in de fysieke leefomgeving

 

Afdeling 3.4 Activiteiten op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente

 

Paragraaf 3.4.9 Standplaatsen

Artikel 3.4.9.1 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden (APV)

  • 1.

    Het innemen van een standplaats is alleen toegestaan als het college daar een vergunning voor heeft verleend.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning als deze in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    Naast de weigeringsgronden in artikel 3.1.2.6 kan een vergunning worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats op zichzelf of in verband met de omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand;

    • b.

      een beperking in aantal of in plaats als gevolg van bijzondere omstandigheden nodig is in verband met een dwingende reden van algemeen belang in de gemeente of een deel daarvan.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland.

  • 5.

    De weigeringsgrond als bedoeld in het derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

  • 6.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

T. In Hoofdstuk 3, Afdeling 3.4, Paragraaf 3.4.9, artikel 3.4.9.2 te wijzigen. Het artikel komt daarmee als volgt te luiden:

 

Hoofdstuk 3 Activiteiten in de fysieke leefomgeving

 

Afdeling 3.4 Activiteiten op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente

 

Paragraaf 3.4.9 Standplaatsen

Artikel 3.4.9.2 Toestemming rechthebbende (APV)

De rechthebbende op een perceel mag daarop alleen een standplaats toestaan als het college daar een vergunning voor heeft verleend.

 

U. De begrippen, 44 en 55 van Bijlage 1 van Verordening fysieke leefomgeving Leiden 2020 komen als volgt te luiden

  • 44.

    Openbare ruimte:

    • a.

      In geval van houtopstanden: een voor het publiek toegankelijke plaats. Hieronder vallen ook de weg, en erven en terreinen die niet kenbaar ten opzichte van de openbare weg zijn begrensd of afgescheiden door inrichting, beplanting of begroeiing;

    • b.

      In geval van leidingen: alle publiek openbare en toegankelijke – zij het mogelijk met restrictie – plaatsen binnen de gemeente Leiden;

    • c.

      In overige gevallen: een plaats die krachtens de bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek, met uitzondering van gebouwen of besloten plaatsen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet;

  • 55.

    Standplaats:

    • a.

      In het geval van markten: De ruimte die voor de duur van de markt is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;

    • b.

      In overige gevallen: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Hieronder wordt niet verstaan een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet en een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van de APV;

V. Aan Bijlage 1 van Verordening fysieke leefomgeving Leiden 2020 wordt onder vernummering van de overige begrippen de volgende begrippen toe te voegen luidende als volgt:

 

Aansluitleiding: Combinatie van perceelaansluitleiding en/of ontstoppingsstuk en/of terreinleiding;

Aansluitpunt: Het punt waar de perceelaansluitleiding aansluit op het openbare riool. Bij openbare vrijvervalriolering betreft die de inlaat in de buis van het openbaar riool. Bij openbare drukriolering betreft dit de inlaat in de punt van het drukrioolgemaal;

Aanvaardbaar woon- en leefklimaat: Een leefbare woonomgeving die aansluit bij voorwaarden en behoeften die in zijn algemeenheid daaraan worden gesteld;

Anciënniteitslijst: De genummerde lijst van vergunninghouders van een vaste standplaats, met vermelding van de datum waarop de betrokkenen voor het eerst een vaste standplaatsvergunning werd verleend en met vermelding van de branche waartoe zij behoren of de artikelen die zij verhandelen;

Artikelgroepen: Door het college vastgestelde lijst van producten die bij voorkeur op een markt worden aangeboden;

Bedienvergunning: Een vergunning voor het serveren van eten en/of drinken bestemd voor consumptie ter plaatse aan personen werkzaam op het marktterrein;

Biologische producten: Door Stichting Skal gecertificeerde biologische producten;

Buitenriolering: De afvoerleiding(en) met inbegrip van alle hulpstukken, stankafsluiters, zettingsconstructies, ontlastputten en verbindingen tussen gebouwaansluiting en perceelsgrens;

Dagplaats: De standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld aan een vergunninghouder, omdat deze niet als vaste standplaats is toegewezen dan wel ingenomen;

Drukriool: Het openbaar riool, voor de afvoer van afvalwater, exclusief hemelwater, waarbij het transport door het riool plaats vindt door middel van met pompinstallaties veroorzaakte druk;

Drukrioolgemaal: De rioolput van de gemeente, waar de terreinleiding op loost en het afvalwater in het drukriool wordt gepompt. Dit gemaal kan niet het hemelwater afvoeren;

Duurzame gemeenschappelijke huishouding: Een vaste groep van personen tussen wie een band bestaat die het enkel gezamenlijk bewonen van een bepaalde woonruimte te boven gaat en die de bedoeling hebben om bestendig voor onbepaalde tijd een huishouden te vormen. Er dient sprake te zijn van een samenlevingswens tussen de personen die niet overwegend wordt bepaald door de beslissing om de betrokken woonruimte te delen;

Eigen toegang: Elke deur die direct toegang geeft tot de woning, bereikbaar via de straatzijde, dan wel vanuit een gemeenschappelijke verkeersruimte en die is voorzien van een van gemeentewege verleend huisnummer;

Gebruiksoppervlakte: Gebruiksoppervlakte als bedoeld in NEN 2580;

Gebouwaansluiting: De buiten het gebouw gelegen overgang van de gebouwriolering op de buitenriolering, gelegen op een afstand van maximaal 0,5 meter vanaf het gebouw of zoveel korter dan een zettingsconstructie in de buitenriolering vereist;

Gebouwriolering: Stelsel van afvoerleidingen en ontspanningsleidingen, met inbegrip van alle hulpstukken, dakafvoeren, stankafsluiters, afdichtingen en bevestigingen – voor zover geen deel uitmakend van lozingstoestellen – dat zich binnen een gebouw bevindt, of buiten een gebouw voor zover het aan het gebouw is bevestigd;

Gebruiker: In het geval van riolering: de perceeleigenaar, de zakelijk gerechtigde van het perceel of de huurder die gebruik maakt van de aansluiting op het openbaar riool;

Gemengd stelsel: Het openbaar riool voor de afvoer van afvalwater, inclusief hemelwater;

Gescheiden stelsel: Het openbaar riool met een buizenstelsel voor de afvoer van hemelwater en een buizenstelsel voor de afvoer van het overige afvalwater;

Handboek Leidingen: Door het college vastgestelde of nader vast te stellen regels betreffende het aanleggen, het houden en verwijderen van kabels en leidingen;

Herstructurering: Planmatig en veelal grootschalig ingrijpen in de gebouwde omgeving om verouderde en verloederde gebieden zodanig te vernieuwen dat zij voldoen aan de huidige eisen op het gebied van wonen, werken, recreëren en mobiliteit;

Huishouden: Een alleenstaande dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding (willen) voeren. Alleenstaanden die bij elkaar wonen, vormen in de regel geen huishouden;

Huurprijs: Prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woonruimte, uitgedrukt in een bedrag per maand;

Huurprijsgrens: De subsidiabele huurprijs per maand zoals genoemd in de Wet op de huurtoeslag;

Infrastructurele voorziening: Voor de geleiding van een leiding specifiek aangebrachte constructie, waaronder in ieder geval wordt verstaan: leidingentunnels en leidingenviaducten, en in infrastructuur aanwezige constructies waar ook leidingen in, op of aan kunnen worden bevestigd;

Inwoning: Bewoning van een woonruimte die onderdeel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen;

Kamer: Een verblijfsruimte zoals bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416);

Koopprijs: De prijs die voor de enkele koop van een woonruimte daadwerkelijk is of zal worden betaald;

Koopprijsgrens: De prijs van een woning onder de maximale koopsom zoals deze wordt genoemd in de Wet bevordering eigenwoningbezit;

Kwetsbare doelgroepen: Mensen die begeleid worden door maatschappelijke instanties en enige vorm van zorg ontvangen van maatschappelijke instanties;

Leiding: Een buis bestemd voor het transport van vaste stoffen, vloeistoffen en gassen, of een kabel gelegen in, op of boven de grond, met uitzondering van bovengrondse hoogspanningskabels, of in infrastructurele voorzieningen, met alle daarbij behorende voorzieningen, zoals mantelbuizen, kabelgoten, afsluiters, brandkranen, kasten, etc.;

Leidingexploitant: Degene onder wiens verantwoordelijkheid een leiding wordt aangelegd, beheerd of geëxploiteerd, waaronder tevens wordt begrepen degene die een vergunning voor het aanleggen van een leiding heeft aangevraagd;

Markt: De door het college ingestelde warenmarkt;

Marktmeester: De persoon die als zodanig is aangewezen door het college;

Meeloper: Een gegadigde voor een standplaats die zich heeft gemeld voor het innemen van een dagplaats;

Meeloperslijst: De doorgenummerde lijst van meelopers voor een dagplaatsvergunning, waarbij meelopers bij inschrijving hebben aangegeven of zij in aanmerking willen komen voor een vaste standplaatsvergunning;

Ondergrondse obstakels: Bodemverontreiniging, materialen, objecten en stoffen die nadelige beïnvloeding van de staat van de aan te leggen of gelegde leiding tot gevolg hebben of kunnen hebben;

Ontstoppingsstuk: Voorziening die toegang geeft tot het inwendige van een leiding en waarmee beheer en onderhoud van de leiding van binnenuit mogelijk wordt;

Onttrekken: Het slopen of het gebruiken van een (deel van de) woning voor een ander doel dan permanente bewoning door één huishouden;

Onttrekkingsvergunning: De vergunning als bedoeld in artikel 21 van de Huisvestingswet 2014;

Onzelfstandige woonruimte: Een deel van een woning dat dient voor de huisvesting van één huishouden. Kenmerkend is niet het hebben van een eigen toegang, het gezamenlijke gebruik (met bewoners van andere onzelfstandige woonruimte in de woning) van sanitaire voorzieningen en/of een keuken met kooktoestel. Een onzelfstandige woonruimte kan uit meerdere kamers bestaan;

Openbaar riool: Buitenriolering zoals bedoeld in de NEN3215:2011, exclusief de aansluitleiding;

Openbare buitenriolering: De perceelaansluitleiding en het openbaar riool;

Perceelaansluitleiding: Het deel van de aansluitleiding vanaf de perceelsgrens/ontstoppingsstuk tot aan het aansluitpunt op het openbare riool;

Rechthebbende: In het geval van riolering: degene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot heeft van een op de riolering aan te sluiten en/of aangesloten perceel;

Standwerken: De activiteit waarbij de vergunninghouder publiek om zich heen verzamelt en dat publiek door een aansprekende uiteenzetting probeert over te halen tot de aankoop van een artikel;

Standwerkersplaats: De standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld om te standwerken;

Seizoensplaats: De standplaats die alleen beschikbaar is voor de periode van 5 oktober tot en met 4 april;

Terreinleiding: Deel van de aansluitleiding vanaf het gebouw tot aan de perceelsgrens/ontstoppingsstuk;

Vaste standplaats: De standplaats die voor onbepaalde tijd ter beschikking is gesteld aan een vergunninghouder;

Verkeersruimte: Ruimte anders dan een ruimte in een verblijfsgebied, een toiletruimte, een badruimte of een technische ruimte, bestemd voor het bereiken van een andere ruimte;

Wezenlijke voorzieningen: Douche- en/of badruimte, toilet en keuken;

Woningcorporatie: Toegelaten instelling als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet die feitelijk werkzaam is in de gemeente;

Woningvorming: Het splitsen van een zelfstandige woonruimte in twee of meer woonruimten als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder d, van de Huisvestingswet 2014;

Woningvormingsvergunning: De vergunning als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder d, van de Huisvestingswet 2014;

Zelfstandige woonruimte: Een woning die dient voor de huisvesting van één huishouden. Kenmerkend voor de woning is de aanwezigheid van een eigen toegang tot de woning, eigen sanitaire voorzieningen en keuken met kooktoestel.

 

W. In Hoofdstuk 7, Afdeling 7.1, Paragraaf 7.1.2, artikel 7.1.2.3 te wijzigen. Het artikel komt daarmee als volgt te luiden:

 

Hoofdstuk 7 Handhaving, overgangs- en slotbepalingen

 

Afdeling 7.1 Handhaving en strafbepalingen

 

Paragraaf 7.1.2 Strafbepalingen

 

Artikel 7.1.2.3 Strafbepaling erfgoed (Erfgoedverordening)

Het overtreden van de artikelen in afdeling 3.5 wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie, als deze overtreding niet al strafbaar is gesteld krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

X. In Hoofdstuk 3, Afdeling 3.4, Paragraaf 3.4.5, artikel 3.4.5.2 te wijzigen in die zin dat het sub a van het tweede lid, onder hernummering van de opvolgende leden, wordt gewijzigd in het derde lid. Het artikel komt daarmee als volgt te luiden:

 

Hoofdstuk 3 Activiteiten in de fysieke leefomgeving

 

Afdeling 3.4 Activiteiten op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente

 

Paragraaf 3.4.5 Terrassen

 

Artikel 3.4.5.2 Aanvraag terrasvergunning en nadere regels voor gebruik van een terras (Regels terrassen)

  • 1.

    Een terras en/of een terras op het water ligt direct aangrenzend aan, of in de directe nabije omgeving van de horeca-inrichting van de aanvrager.

  • 2.

    Terrassen zijn alleen toegestaan binnen het vlak dat loodrecht op de voorgevel ligt, binnen de zijdelingse perceelgrenzen ter hoogte van de voorgevel (zie bijlage 3, voorbeeldkaartjes 1 en 2).

  • 3.

    Terrassen die niet tegen de eigen gevel liggen mogen daarnaast ook niet binnen een afstand van 4 meter tot panden van derden worden geplaatst, tenzij met de eigenaar van deze panden overeenstemming is bereikt (zie bijlage 3, voorbeeldkaartje 3).

  • 4.

    Een terrasboot op het water mag niet meer dan 10 centimeter boven de kademuur uitsteken.

  • 5.

    Het is niet toegestaan voorwerpen zwaarder dan 15 kilogram te plaatsen, of voorwerpen in de grond te verankeren, binnen een straal van 90 centimeter rondom een brandkraan of -deksel, gemeten vanuit het hart van de brandkraan of –deksel.

  • 6.

    Het is niet toegestaan nooduitgangen en –toegangen voor derden met de daarbij behorende looproutes te blokkeren.

  • 7.

    Het is niet toegestaan objecten te plaatsen binnen een afstand van 50 centimeter van een geleidelijn, markering of natuurlijke gidslijn die is bedoeld ter aanduiding van looproutes voor mensen met een visuele beperking.

  • 8.

    Het is niet toegestaan een terras te hebben op een binnenplaats, binnenterrein of andere door woningen omsloten terrein, tenzij het college anders besluit.

  • 9.

    Als zich in straten trottoirs bevinden moet de vrije breedte voor voetgangers op trottoirs minimaal 1,5 meter bedragen. De vrije breedte moet minimaal 2 meter bedragen bij de trottoirs van de Stationsweg, de Steenstraat, de Nieuwe Beestenmarkt, de Turfmarkt, de Prinsessekade, het Kort Rapenburg, de Breestraat, de Korevaarstraat, de Lange Mare en de Doezastraat.

  • 10.

    In stegen en straten die smaller zijn dan 4 meter en waar alleen voetgangers zijn toegestaan, zijn terrassen mogelijk tot 1 meter uit de eigen gevel, mits deze geen overlast (ten aanzien van geluid en vrije doorgang) voor omwonenden zullen veroorzaken en mits de looproute minimaal 1,5 meter breed blijft.

  • 11.

    Op de Beestenmarkt moet voor de toegang van calamiteitendiensten een vrije breedte van minimaal 4 meter bestaan tussen de gevelterrassen en de eilandterrassen. De vrije breedte wordt gerekend vanaf de lijngoot (richting het plein) (zie bijlage 3, voorbeeldkaartje 4).

Artikel II Inwerkingtreding

Deze wijzigingsverordening treedt in werking op 1 juni 2021.

Artikel III Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Wijzigingsverordening Verordening fysieke leefomgeving Leiden 2020, tranche 2.

 

  • 2.

    In te trekken de volgende verordeningen:

    • a.

      Marktverordening Leiden 2015;

    • b.

      Instellingsbesluit markten Leiden 2016;

    • c.

      Huisvestingsverordening, onderdeel woonruimtevoorraad, Leiden 2020;

    • d.

      Leidingenverordening gemeente Leiden 2012;

    • e.

      Rioolverordening Buitenriolering Leiden 2015.

  • 3.

    Te bepalen dat voornoemde intrekkingen in werking treden op 1 juni 2021.

Gedaan in de openbare raadsvergadering van 29 april 2021,

de Griffier,

dhr. G.F.C. van Leiden

de Voorzitter,

drs. H.J.J. Lenferink

Naar boven