Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert houdende regels omtrent jeugdhulp (Nadere regels Jeugdhulp gemeente Nederweert 2021)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert,

 

gelet op artikel 156 van de Gemeentewet, de Jeugdwet en de Verordening Jeugdhulp gemeente Nederweert 2020;

 

overwegende dat het noodzakelijk is nadere regels te stellen ter uitvoering van Jeugdwet en de Verordening Jeugdhulp gemeente Nederweert 2020;

 

besluit vast te stellen:

 

Nadere regels jeugdhulp gemeente Nederweert 2021

 

Hoofdstuk 1: Algemeen

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    In deze nadere regels betekent:

    • a.

      Kinderopvang: Opvang als bedoeld in de Wet kinderopvang

    • b.

      School:

      • i.

        Basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.

      • ii.

        iSchool voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

      • iii.

        School voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs.

    • c.

      Vaktherapie: de overkoepelende naam voor de volgende vaktherapeutische disciplines: beeldende therapie, danstherapie, dramatherapie, muziektherapie, psychomotorische therapie, psychomotorische kindertherapie en speltherapie. Vaktherapie is een non-verbale werksessies die uitgaat van doen en ervaren.

    • d.

      Verordening: Verordening Jeugdhulp gemeente Nederweert 2020;

    • e.

      Wet: de Jeugdwet.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de verordening en/of de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2: Hulpvraag en onderzoek

Artikel 2 Toegang jeugdhulp via de gemeente, aanmelding hulpvraag

  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een hulpvraag melden bij het college.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk, tenzij de jeugdige of zijn ouders hebben medegedeeld dit niet te wensen.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 4.

    Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening.

Artikel 3 Vooronderzoek

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 3, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem of zijn ouders een afspraak voor een gesprek. Hierbij brengt het college de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een onderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 4 Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen maatwerkvoorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen: in het kader van het uitgangspunt één gezin, één plan, één regisseur, wordt de ondersteuning die door de verschillende partijen gegeven wordt op elkaar afgestemd;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders;

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget (pgb), waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek.

  • 3.

    Binnen 14 werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders een schriftelijk verslag van het vooronderzoek, tenzij zij hebben meegedeeld dit niet te wensen. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.

  • 4.

    Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 5.

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van het gesprek.

Artikel 5 Onderzoek naar de hulpvraag en aanvraag

  • 1.

    Het college onderzoekt met de jeugdige of zijn ouders of inzet van een maatwerkvoorziening nodig is. Hierbij worden de volgende stappen ondernomen:

    • a.

      vaststellen wat de jeugdhulpvraag inhoudt;

    • b.

      door een ter zake deskundige laten vaststellen of er 'opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen' aanwezig zijn;

    • c.

      door een ter zake deskundige laten vaststellen welke hulp naar aard en omvang nodig is. Pas als het voorgaande is vastgesteld, kan worden vastgesteld of:

    • d.

      de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn. Het feit dat de jeugdhulp die verzocht wordt of die geïndiceerd wordt gebruikelijke hulp betreft, kan een aanwijzing zijn voor het feit dat de eigen mogelijkheden toereikend zijn.

  • 2.

    Het college hanteert bij haar onderzoek de volgende afwegingsfactoren:

    • a.

      welke hulp nodig is om de jeugdige in staat te stellen om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende redzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

    • b.

      wat de te bereiken resultaten zijn;

    • c.

      in hoeverre ouders deze hulp kunnen bieden, dan wel verwacht mag worden dat zij deze bieden;

    • d.

      in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van ouders en het sociale netwerk toereikend zijn om in de hulpbehoefte van een jeugdige te kunnen voorzien;

    • e.

      de beoogde inzet in de vorm van zorg in natura (product en/of profiel) of pgb;

    • f.

      de evaluatiemomenten.

  • 3.

    Het resultaat van dit onderzoek wordt vastgelegd in een ondersteuningsplan deel 1.

  • 4.

    Het door de jeugdige en/of zijn ouders ondertekende ondersteuningsplan deel 1 wordt aangemerkt als de aanvraag. Als de jeugdige en/of zijn ouders een voorziening in de vorm van een pgb verzoeken, wordt bij de aanvraag tevens een ingevuld budgetplan volgens artikel 8 gevoegd.

Artikel 6 Onderzoek naar de inzet

  • 1.

    Bij zorg in natura onderzoekt de geselecteerde aanbieder samen met de jeugdige of zijn ouders welke inzet nodig is om te komen tot de resultaten binnen het beoogde profiel en/of product en maakt hierbij een inschatting van tijd, duur, activiteiten en frequentie. Bij het onderzoek naar de inzet van zorg in natura gaat de aanbieder uit van de in de betreffende situatie adequaat goedkoopste individuele voorziening die hij kan leveren.

  • 2.

    Bij een pgb wordt dit onderzoek door het college samen met de jeugdige of zijn ouders gedaan.

  • 3.

    Bij het onderzoek als bedoeld in lid 1 en 2 gelden de normtijden als bedoeld in bijlage 2.

  • 4.

    De inzet in tijd, duur, activiteiten en frequentie wordt vastgelegd in deel 2 van het ondersteuningsplan. Deel 2 wordt ondertekend door de aanbieder en de jeugdige en/of zijn ouders als er sprake is van een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura.

  • 5.

    In afwijking van het gestelde in het vorige lid, wordt bij een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb de inzet in tijd, duur, activiteiten en frequentie vastgelegd in de beschikking volgens artikel 16.

Artikel 7 Afwegingsfactoren

  • 1.

    Op basis van het onderzoek als bedoeld in artikel 5 en de afwegingsfactoren als opgenomen in sub a tot en met e van het tweede lid van dat artikel, bepaalt het college of en welke voorziening nodig is.

  • 2.

    Bij de afweging als bedoeld in artikel 5 lid 2 sub c wordt bezien in hoeverre sprake is van gebruikelijke hulp, zijnde de normale, dagelijkse hulp die ouder(s) en/of andere huisgenoten elkaar onderling kunnen bieden, dan wel waarvan verwacht mag worden dat zij deze bieden. Bij de beoordeling of sprake is van gebruikelijke hulp past het college de Richtlijn gebruikelijke hulp (bijlage 1) toe.

  • 3.

    Bij de afweging als bedoeld in artikel 5 lid 2 sub d gelden de volgende subfactoren:

    • a.

      Is de ouders dan wel het sociaal netwerk in staat de noodzakelijke hulp te bieden;

    • b.

      Is de ouder dan wel het sociaal netwerk beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden;

    • c.

      Raakt de ouder dan wel het sociaal netwerk niet overbelast door het bieden van de hulp;

    • d.

      Kunnen financiële problemen ontstaan binnen het gezin doordat de hulp door de ouder wordt geboden.

Hoofdstuk 3: Regels voor pgb

Artikel 8 Algemeen

  • 1.

    Toekenning van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb vindt alleen plaats op basis van een gemotiveerd verzoek van de jeugdige of zijn ouders, door indiening van een budgetplan, als onderdeel van het ondersteuningsplan deel 1, bij de aanvraag.

  • 2.

    Uit het budgetplan moet blijken:

    • a.

      wat de hulpvraag is en wat de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie zijn;

    • b.

      op welke wijze de ondersteuning zal bijdragen tot de doelen, waarvoor de maatwerkvoorziening bedoeld is;

    • c.

      welke maatwerkvoorziening met het pgb zal worden ingekocht;

    • d.

      waarom de jeugdige een pgb wenst;

    • e.

      dat jeugdige in staat is, of met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn ouders, om als opdrachtgever op te treden, aanbieders uit te kiezen, een zorgovereenkomst met ondersteuners te sluiten, werkbriefjes en rekeningen goed te keuren en de kwaliteit van de ondersteuning te beoordelen;

    • f.

      hoe en door wie de jeugdige of zijn ouders de maatwerkvoorziening wil laten uitvoeren, en hoe hij tot deze keuze is gekomen;

    • g.

      hoe de kwaliteit van de ondersteuning en de aanbieder wordt gewaarborgd.

  • 3.

    Het pgb mag niet besteed worden aan de bemiddeling bij het aanvragen van een voorziening of aan het administratieve beheer van het pgb. Er is geen sprake van een vrij besteedbaar bedrag.

  • 4.

    Het pgb kan enkel worden besteed door declaratie achteraf van de daadwerkelijk geleverde uren ondersteuning, op basis van een overeengekomen uurtarief.

  • 5.

    De jeugdige of zijn ouders is niet toegestaan om het administratieve beheer van het pgb en tegelijkertijd de levering van de maatwerkvoorziening uit te besteden aan dezelfde organisatie of persoon. Het college kan hierop een uitzondering maken in het geval van ondersteuning door de ouders.

  • 6.

    De jeugdige of zijn ouders overleggen bij het budgetplan een schriftelijke machtiging en verklaring dat het beheer van het pgb op verantwoorde wijze wordt uitgevoerd.

  • 7.

    In bijlage 4 van dit besluit zijn de pgb tarieven opgenomen, die volgen uit artikel 9 lid 4 van de verordening.

Artikel 9 Kwaliteit

  • 1.

    Bij diensten geleverd door anderen dan personen uit het sociaal netwerk moet de aanbieder aan de volgende voorwaarden voldoen:

    • a.

      de organisatie of (zelfstandig) ondernemer dient als aanbieder van hulp in de zin van de wet ingeschreven te zijn bij de Kamer van Koophandel;

    • b.

      de organisatie of ondernemer voldoet aan de eisen van de kwaliteit, zoals gesteld in hoofdstuk 4 van de wet en het Besluit Jeugdwet;

    • c.

      de organisatie of ondernemer voldoet aan het Kwaliteitskader Jeugd. Dit blijkt onder meer uit het beschikken over:

      • i.

        een registratie bij het SKJ (Stichting Kwaliteitszorg Jeugd), of;

      • ii

        een inschrijving in het BIG, of;

      • iii.

        een onderbouwing waarom de inzet van een niet onder punt 1. of 2. geregistreerde professionele ondersteuner verantwoord is, conform het afwegingskader voor een verantwoorde werktoedeling op basis van het Kwaliteitskader Jeugd.

    • d.

      De organisatie of ondernemer voldoet aan de eisen van goed zelfstandig ondernemerschap, en:

      • i.

        heeft vervangingsplannen in geval van ziekte;

      • ii.

        voert de noodzakelijke administraties;

      • iii.

        werkt conform arbeidstijdenbesluit en indien deze niet van toepassing is maximaal 40 uur per week.

    • e.

      de organisatie of ondernemer voldoet aan de normen voor verantwoorde zorg, zoals die voor de branche gelden;

    • f.

      er wordt gebruik gemaakt van een zorgplan met begeleidingsdoelen en termijnen als onderdeel van verantwoorde zorg en dit plan is afgestemd op de persoonlijke situatie van de jeugdige waarbij rekening is gehouden met zijn persoonskenmerken;

    • g.

      cliëntbetrokkenheid en continuïteit van zorg maakt onderdeel uit van de bedrijfsvoering.

    • h.

      er is systematische kwaliteitsbewaking;

    • i.

      de (door de aanbieder in het kader van de geboden voorziening aangewezen) beroepskracht is vakbekwaam en heeft de diploma’s die noodzakelijk zijn voor een doeltreffende en efficiënte ondersteuning van de specifieke jeugdige;

    • j.

      de beroepskrachten, vrijwilligers en ervaringswerkers beschikken over een verklaring omtrent het gedrag volgens artikel 28 van de Wet Justitiële en strafvorderlijke gegevens, die niet ouder is dan zes maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de organisatie of ondernemer ging werken;

    • k.

      de organisatie of ondernemer beschikt over een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling en Is verplicht bij (een vermoeden van) Huiselijk Geweld en Kindermishandeling contact op te nemen met Veilig Thuis voor advies of het doen van een melding;

    • l.

      de organisatie of ondernemer meldt alle calamiteiten en geweldsincidenten bij de door het college aangewezen toezichthoudend ambtenaar en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd;

    • m.

      er zijn geen feiten of omstandigheden bekend waarbij de organisatie of de ondernemer onprofessioneel gehandeld hebben, ondeskundige zorg hebben verleend en/of gehandeld hebben in strijd met relevante regelgeving.

  • 2.

    Bij diensten geleverd door personen uit het sociaal netwerk dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:

    • a.

      deze persoon beschikt over een verklaring omtrent het gedrag volgens artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, die niet ouder is dan zes maanden voor het tijdstip waarop betrokkene start met de uitvoering van de betreffende ondersteuning, behalve als deze persoon een ouder is;

    • b.

      deze persoon dient in staat te zijn om de gevraagde ondersteuning en kwaliteit te bieden;

    • c.

      er zijn geen aanwijzingen dat de persoon die de ondersteuning moet bieden overbelast is of dreigt te geraken;

    • d.

      er is een zorgplan met vermelding van begeleidingsdoelen en termijnen;

    • e.

      er is een afspraak over het melden van calamiteiten en geweld.

  • 3.

    Aanvullend op het gestelde in het vorige lid geldt, dat geen pgb wordt verstrekt voor een maatwerkvoorziening in de vorm van behandeling door ouders.

Artikel 10 Vaardigheden

  • 1.

    Als de jeugdige of zijn ouders een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wenst, wordt getoetst of de jeugdige of zijn ouders voldoende in staat zijn om op eigen kracht, of met behulp van het sociaal netwerk:

    • a.

      zijn eigen belangen te behartigen;

    • b.

      de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

  • 2.

    De toets volgens lid 1 wordt uitgevoerd aan de hand van het gesprek als bedoeld in artikel 4 en/of het ingevulde budgetplan.

  • 3.

    Toetsing van de vaardigheden vindt plaats op de volgende onderdelen, waarbij beoordeeld wordt of de jeugdige of zijn ouders:

    • a.

      de eigen situatie overziet en een duidelijk beeld heeft van de ondersteuningsvraag;

    • b.

      op de hoogte is van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb;

    • c.

      in staat is om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden;

    • d.

      voldoende vaardig is om te communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of het zorgkantoor, de SVB en aanbieders;

    • e.

      in staat is om zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor een aanbieder te kiezen;

    • f.

      in staat is om afspraken te maken en vast te leggen, en om dit te verantwoorden aan verstrekkers van het pgb;

    • g.

      in staat is te beoordelen en beargumenteren of de geleverde hulp passend en kwalitatief goed is;

    • h.

      in staat is inzet van zorgverleners te coördineren, waardoor de zorg door kan gaan in geval van verlof of ziekte;

    • i.

      in staat is om als werk- of opdrachtgever de zorgverleners te contracteren, aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren;

    • j.

      over voldoende (juridische) kennis beschikt over het werk- of opdrachtgeverschap, of weet deze kennis te vinden en te gebruiken.

  • 4.

    Als de jeugdige of zijn ouders ervoor kiezen om het pgb beheer door een derde te laten uitvoeren, geldt dat deze derde:

    • a.

      onafhankelijk moet zijn van de organisatie of persoon die de voorziening levert, en

    • b.

      voldoende nabij de jeugdige staat in de vorm van fysieke aanwezigheid en tijd.

Hoofdstuk 4: Bijzondere bepalingen over maatwerkvoorzieningen

Artikel 11 Individuele begeleiding op de kinderopvang en school

  • 1.

    De maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding is bedoeld voor de jeugdige. Er worden geen groepsgerichte handelingen in de groep uitgevoerd.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding bedraagt maximaal:

    • a.

      in de kinderopvang (leeftijd 0 tot en met 4 jaar): 4 uur per week gedurende drie maanden;

    • b.

      in het basisonderwijs en in het speciaal basisonderwijs: 6 uur per week gedurende vier maanden;

    • c.

      in het speciaal onderwijs: 15 uur per week gedurende maximaal vier maanden;

    • d.

      in het voortgezet onderwijs: 6 uur per week gedurende maximaal vier maanden.

    • e.

      in het voortgezet speciaal onderwijs: 8 uur per week gedurende vier maanden.

  • De maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding onder b. c. d. en e. wordt niet ingezet tijdens schoolvakanties en buitenschoolse opvang.

  • 3

    In zeer uitzonderlijke gevallen kan het college besluiten om de maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding opnieuw toe te kennen.

  • 4

    Indien er meerdere jeugdigen in één groep of één klas over een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding beschikken, dan maakt de kinderopvang of school samen met de aanbieder(s) een rooster zodat voorkomen wordt dat er twee hulpverleners per dag in de groep of klas aanwezig zijn.

Artikel 12 Vervangende dagbesteding binnen onderwijstijd buiten de school

  • 1.

    De maatwerkvoorziening voor vervangende dagbesteding is bedoeld voor:

    • a.

      jeugdigen van 6 tot en met 13 jaar in het basisonderwijs;

    • b.

      jeugdigen van 12 tot en met 17 jaar in het voortgezet onderwijs,

      waarbij er sprake is van aantoonbaar uitval binnen het onderwijs.

  • 1.

    De maatwerkvoorziening voor vervangende dagbesteding bedraagt maximaal:

    • a.

      in het basisonderwijs: 16 uur per week gedurende 6 maanden;

    • b.

      in het voortgezet onderwijs: 20 uur per week gedurende 6 maanden.

      In deze uren vallen alle vormen van jeugdhulp voor de jeugdige.

  • 2.

    In zeer uitzonderlijke gevallen kan bij afloop gekozen worden om de vervangende dagbesteding opnieuw toe te kennen.

Artikel 13 Vaktherapie

  • 1.

    Bij ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening voor vaktherapie gelden de volgende aanvullende criteria en voorwaarden:

    • a.

      vaktherapie kan enkel worden ingezet bij complexe of meervoudige problematiek als onderdeel van op aanvulling op andere maatwerkvoorzieningen ingevolgde de wet uitgevoerd door een BIG- of SKJ geregistreerde professional;

    • b.

      wanneer er geen sprake is van een situatie als bedoeld onder a. kan vaktherapie als op zich staande maatwerkvoorziening alleen ingezet worden als:

      • i.

        het college van oordeel is dat deze voorziening nodig is en de enige oplossing is om het gewenste resultaat te bereiken;

      • ii.

        aantoonbaar geen beroep op de (aanvullende) zorgverzekering van de jeugdige mogelijk is.

      • iii.

        de in te zetten vaktherapeut dient te beschikken over een registratie bij de Stichting Register Vaktherapeutische Beroepen (SRVB);

  • 2.

    Een maatwerkvoorziening voor vaktherapie als bedoeld in lid 1, sub b wordt verstrekt voor maximaal 600 minuten. In zeer uitzonderlijke gevallen kan het college besluiten om de maatwerkvoorziening voor vaktherapie opnieuw toe te kennen.

Artikel 14 Logeren

  • 1.

    Een maatwerkvoorziening voor logeren kan worden toegekend bij jeugdigen van minimaal zes jaar:

    • a.

      die als gevolg van hun beperking en/of stoornis permanent toezicht en zorg in de nabijheid nodig hebben, en

    • b.

      waarvan de (pleeg)ouders of verzorgers ontlast dienen te worden opdat de jeugdigen thuis of in de gezinsvervangende situatie kan blijven wonen, en

    • c.

      ontlasting niet geboden kan worden door middel van reguliere opvangvoorzieningen of inzet vanuit het netwerk.

  • 2.

    Een maatwerkvoorziening voor logeren is bedoeld voor:

    • a.

      jeugdigen die enige ondersteuningsbehoefte hebben en die behoefte hebben aan structuur en regelmaat. Bij deze jeugdigen is geen continue directe nabijheid van een begeleider noodzakelijk. Deze jeugdigen kunnen ook tijdelijk zelfstandig een activiteit ondernemen.

    • b.

      jeugdigen die een grote ondersteuningsbehoefte hebben en een grote noodzaak tot structuur en regelmaat. Bij deze jeugdigen is een continue nabijheid van een begeleider noodzakelijk. De maatwerkvoorziening wordt voor maximaal acht maanden toegekend.

  • 3.

    Een maatwerkvoorziening voor logeren wordt voor maximaal acht maanden toegekend. Binnen deze periode bedraagt de voorziening maximaal:

    • a.

      16 keer een etmaal, of

    • b.

      12 keer een etmaal met telkens een verlenging van maximaal 2 dagdelen.

  • 4.

    De maatwerkvoorziening voor logeren is bedoeld om ouders en het gezin tijdelijk te ontlasten. Hierbij worden de ouders geacht actief mee te werken aan de in het ondersteuningsplan deel 1 geformuleerde doelen.

Artikel 15 Vervoer

  • 1.

    Een aanvullende maatwerkvoorziening voor vervoer kan toegekend worden aan een jeugdige die beschikt over een maatwerkvoorziening voor jeugdhulp. Hierbij gelden de volgende aanvullende criteria:

    • a.

      er is sprake van een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid bij de jeugdige;

    • b.

      het betreft vervoer van of naar een jeugdhulplocatie;

    • c.

      de aanbieder biedt geen eigen vervoersregeling aan;

    • d.

      er bestaat geen recht op vervoer door middel van de voorliggende voorziening leerlingenvervoer voor (een deel van) het vervoer naar de jeugdhulplocatie;

    • e.

      de belemmering in de vervoerssituatie levert een risico op dat de jeugdige niet kan beschikken over de noodzakelijke jeugdhulp.

  • 2.

    Bij de afweging ten aanzien van de goedkoopst passende voorziening, hanteert het college onderstaande volgorde:

    • a.

      de jeugdige is in staat zelfstandig of onder begeleiding van ouders of het sociale netwerk naar de jeugdhulplocatie te fietsen;

    • b.

      de jeugdige is in staat zelfstandig of onder begeleiding van ouders of het sociale netwerk met het openbaar vervoer naar de jeugdhulplocatie te reizen;

    • c.

      de ouders of het sociaal netwerk vervoeren de jeugdige met gemotoriseerd eigen vervoer;

    • d.

      de aanbieder is in staat de jeugdhulp te leveren op het verblijfadres van de jeugdige of op een locatie die wel zelfstandig, al dan niet onder begeleiding van ouders of het sociaal netwerk, door de jeugdige kan worden bereikt.

  • Pas als naar het oordeel van het college een jeugdige niet op een van de hiervoor beschreven wijzen de jeugdhulplocatie kan bereiken, kan een maatwerkvoorziening voor vervoer in de vorm van aangepast vervoer toegekend worden.

  • 3.

    Voor vervoer dat vanwege een medische noodzaak bij de jeugdige redelijkerwijs niet door ouders of het sociaal netwerk kan worden geboden of waarbij ouders of het sociaal netwerk niet beschikken over het benodigde vervoersmiddel, de benodigde medische apparatuur of de benodigde medische of verpleegkundige vaardigheden, kan een aanvullende maatwerkvoorziening voor vervoer in de vorm van aangepast vervoer worden toegekend mits geen sprake is van een voorliggende voorziening.

  • 4.

    De aanvullende maatwerkvoorziening voor vervoer wordt toegekend vanaf de datum dat de jeugdhulp start, dan wel vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag voor zover het vervoer al feitelijk is gestart.

  • 5.

    Een maatwerkvoorziening voor vervoer kan als volgt worden toegekend:

    • a.

      een vergoeding voor het gebruik van openbaar vervoer en begeleiding indien sprake is van bovengebruikelijke kosten voor vervoer naar of vanaf een jeugdhulplocatie;

    • b.

      een vergoeding voor het gebruik van eigen gemotoriseerd vervoer, als sprake is van bovengebruikelijke kosten voor vervoer naar of vanaf een jeugdhulplocatie.

      Waarbij een combinatie mogelijk is.

  • 6.

    Geen maatwerkvoorziening voor vervoer wordt toegekend als de afstand voor een enkele reis naar de jeugdhulplocatie minder dan 6 kilometer bedraagt volgens de ANWB routeplanner voor de kortste reis, ongeacht het vervoersmiddel of de route die feitelijk wordt gebruikt.

  • 7.

    De gebruikelijke vervoerskosten zijn bepaald op € 30 per maand. Een vergoeding als bedoeld in lid 5 sub a en b wordt als volgt berekend:

    • a.

      Openbaar vervoer: Werkelijke kosten voor openbaar vervoer per maand – minus € 30 gebruikelijke kosten. Tot de werkelijke kosten behoren zowel de kosten voor het openbaar vervoer van de jeugdige als de kosten voor het openbaar vervoer van de begeleider voor de vervoersbewegingen waarbij de jeugdige aanwezig is. In overleg met de verwijzer wordt binnen de mogelijkheden de optimale route bepaald en vervolgens de minimale kosten voor deze route (bijvoorbeeld een U-pas, maand- of jaarkaart).

    • b.

      Eigen gemotoriseerd vervoer: Aantal contactmomenten jeugdhulp x aantal kilometers x kilometervergoeding conform tarief belastingdienst (€0,19) – minus € 30,- gebruikelijke kosten.

Hoofdstuk 5: Beschikking

Artikel 16 Beschikking

  • 1.

    In geval van toekenning van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking opgenomen:

    • a.

      welk resultaat beoogd wordt (vastgelegd in deel 1 van het ondersteuningsplan);

    • b.

      voor welk product of profiel de inzet geboden mag worden;

    • c.

      wat de inzet, activiteiten, duur en frequentie daarbij is (op grond van deel 2 van het ondersteuningsplan);

    • d.

      welke evaluatiemomenten gepland zijn.

  • 2.

    In geval van toekenning van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking opgenomen:

    • a.

      welk resultaat beoogd wordt;

    • b.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe dit is berekend;

    • c.

      wat de inzet, activiteiten, duur en frequentie is van de verstrekking van een maatwerkvoorziening waarvoor het pgb is bedoeld;

    • d.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 3.

    In geval van weigering van een aanvraag van een maatwerkvoorziening wordt dit in de beschikking gemotiveerd toegelicht.

Hoofdstuk 6: Slotbepalingen

Artikel 17 Afwijkingsbevoegdheid

Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de jeugdige afwijken van de bepalingen van deze nadere regels als door toepassing ervan de jeugdige duidelijk onevenredig wordt benadeeld.

Artikel 18 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De nadere regels Jeugdhulp gemeente Nederweert 2020, versie 2 worden ingetrokken.

  • 2.

    De nadere regels Jeugdhulp gemeente Nederweert 2021 treden in werking per 1 juli 2021.

  • 3.

    Deze nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels Jeugdhulp gemeente Nederweert 2021.

TOELICHTING

Algemeen

 

De wet schept een jeugdhulpplicht voor gemeenten. Doel is het versterken van de eigen kracht van de jeugdigen en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving. De jeugdhulpplicht geldt alleen als de jeugdige en zijn ouders er zelf niet uitkomen. Deze nadere regels bevatten een aantal regels die bijdragen aan een zorgvuldige procedure.

 

In de Verordening Jeugdhulp gemeente Nederweert 2020 draagt de raad het college op om nadere regels te stellen met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een maatwerkvoorziening. Het college geeft daarbij aan op welke wijze het de jeugdige en ouders informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.

 

In de verordening staan in bijlage 1 de volgende maatwerkvoorzieningen genoemd:

 

  • a.

    Persoonlijke verzorging.

  • b.

    Begeleiding individueel en groep, welke niet verleend wordt door de basisvoorzieningen;

  • c.

    Behandeling individueel en groep.

  • d.

    Behandeling dyslexie.

  • e.

    Logeren.

  • f.

    Verblijf met begeleiding dan wel behandeling.

  • g.

    Forensische zorg.

  • h.

    Spoedeisende zorg (crisis).

  • i.

    Gesloten jeugdzorg.

  • j.

    Vervoer.

  • k.

    Jeugdbescherming.

  • l.

    Jeugdreclassering.

In de productenboeken (https://sociaaldomeinmlo.nl/wp-content/uploads/2020/01/Uitvoeringsovereenkomst-Jeugdhulp-MLO-incl.-productenboek.pdf) worden deze maatwerkvoorzieningen (uitgezonderd de separate subsidieregeling voor de Jeugdbescherming en Jeugdreclassering) nader beschreven.

 

De aard en omvang van jeugdhulp wordt bepaald op basis van het te behalen resultaat. De inzet die een aanbieder daarvoor moet leveren is niet beperkt door specifieke producten die zijn ingekocht maar kan bestaan uit alle noodzakelijke interventies die aan dat resultaat bijdragen. Dit resultaat wordt door de jeugdige en zijn ouders zelf, eventueel samen met de sociale omgeving, ondersteund door het college, beschreven op basis van de persoonlijke doelen. Om deze persoonlijke doelen vast te stellen zijn, ter ondersteuning, generieke resultaten beschreven en uitgewerkt tot sub resultaten (bijlage 2).

 

De beoogde resultaten worden gekoppeld aan een profiel. Een profiel wordt gedefinieerd als een bepaalde hoeveelheid ondersteuning (met inbegrip van diagnostiek, zorg en/of hulp) gericht op het halen van specifieke resultaten. Op deze manier is meer ruimte voor maatwerk gecreëerd in het bepalen van de ondersteuning. Jeugdigen, ouders en het college bepalen samen op maat het resultaat. De aanbieder, de jeugdige en zijn ouders zoeken samen naar de gewenste ondersteuning die moet leiden tot het resultaat. Het profiel wordt bekostigd per periode of per ondersteuningstraject.

 

Er is ondersteuning die niet ingevuld kan worden door een profiel. Deze ondersteuning wordt gekoppeld aan een product. Een product is een bepaalde vorm van ondersteuning uitgedrukt in eenheden zoals uren, dagdelen, etmalen. Kenmerkend voor een product is dat het een afgebakende vorm van ondersteuning beschrijft bijvoorbeeld ‘Behandeling Individueel Zwaar’. Een product wordt ingezet om een specifiek resultaat te behalen. Jeugdigen, ouders en het college bepalen samen op maat het resultaat. Het product wordt bekostigd naar gelang de duur en omvang waarmee het product wordt ingezet conform de P X Q- systematiek.

 

Artikelsgewijs

 

Hoofdstuk 1: Algemeen

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Hoofdstuk 2: Hulpvraag en onderzoek

 

Artikel 2 Toegang jeugdhulp via de gemeente, aanmelding hulpvraag

 

Lid 1

Het college is verantwoordelijk voor de inzet van maatwerkvoorzieningen op het gebied van jeugdhulp volgens de bepalingen van de wet. In de gemeente Nederweert heeft het college de beslissing over het inzetten van jeugdhulp gemandateerd aan het Centrum voor Jeugd en Gezin Midden-Limburg.

 

Lid 3

Wanneer sprake is van spoedeisende hulp, kan direct een maatwerkvoorziening worden ingezet.

 

Lid 4

De jeugdige of zijn ouders die een beroep willen doen op een overige (algemene) voorziening kunnen hier direct naartoe zonder procedure in de zin van (artikel 1 en volgende).

 

Artikel 3 Vooronderzoek

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd.

 

De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de wet en de Algemene Verordening Gegevensbescherming zijn van toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.

 

De tweede zin van het eerste lid (familiegroepsplan) vloeit voort uit het amendement Voordewind/Ypma (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 83). De wet vraagt niet om hierover bij verordening of nadere regels een regeling op te stellen. De bepaling is opgenomen vanwege het belang om in de nadere regels een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd over hun rechten en plichten. Jeugdigen en ouders kunnen niet gedwongen worden om een familiegroepsplan op te stellen. Het college kan in bepaalde gevallen waar dat meerwaarde zou kunnen hebben, dit wel aanraden en stimuleren. Als er geen familiegroepsplan is, wordt de inbreng van de jeugdige en of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden betrokken in het onderzoek.

 

De gemeente heeft in dezen de taak om haar beleid zo vorm te geven dat het gericht is op het tot stand brengen en uitvoeren van familiegroepsplannen (artikel 2.1, onder g, van de wet). Het kan zijn dat het nodig is om enige vorm van ondersteuning te bieden bij het opstellen van een familiegroepsplan om hier effectief uitvoering aan te geven. Dat deze ondersteuning geboden dient te worden als de jeugdige of zijn ouders hier behoefte aan hebben, wordt bevestigd in de laatste zin van het eerste lid. De jeugdige of zijn ouders kunnen niet gedwongen worden om ondersteuning te accepteren, maar kan het college het – in bepaalde gevallen waar dat meerwaarde zou kunnen hebben – ook hier wel aanraden en stimuleren. Welke vorm deze ondersteuning heeft, is aan de gemeente, bovendien kan deze van geval tot geval verschillen.

 

Het familiegroepsplan moet binnen redelijke termijn opgesteld worden. Een vaste termijn stellen is niet mogelijk, aangezien dit ook mede afhangt van de mate waarin en de vorm van eventuele geboden ondersteuning. Omdat het onderwerp zal zijn van het onderzoek, ligt het voor de hand dat het familiegroepsplan voorafgaand aan het begin van het onderzoek wordt opgesteld. Maar ook tijdens het onderzoek kan mogelijk nog de (gedeelde) wens ontstaan om de eigen kracht nader te onderzoeken en een familiegroepsplan op te stellen. Zo de situatie zich daarvoor leent, kan dan besloten worden hiermee aan de slag te gaan en het onderzoek daarna voort te zetten.

 

Het familiegroepsplan is in artikel 1.1 van de wet gedefinieerd als: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. In artikel 4.1.2 van de wet is bepaald dat de aanbieder of de gecertificeerde instelling bij het uitvoeren van artikel 4.1.1 en indien sprake is van vroege signalering van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als eerste de mogelijkheid biedt om, binnen redelijke termijn, een familiegroepsplan op te stellen. Op grond van artikel 2.1, onder g, van de wet maakt het familiegroepsplan onderdeel uit van het gemeentelijk beleid.

 

Deze bepalingen zijn een uitvloeisel van het amendement Voordewind/Ypma (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 83). Dit amendement beoogt ouders, familieleden en anderszins direct betrokkenen de mogelijkheid te geven om (ook in de preventieve fase) voor gedwongen of vrijwillige jeugdhulp mee te denken en te helpen aan een oplossing. Burgers zijn in veel gevallen zeer wel in staat verantwoordelijkheid te nemen voor problemen in eigen familie- of vriendenkring. Sociale samenhang draagt daarnaast bij aan het welzijn van jeugdigen. Door vormen van hulp van betrokkenen en steun uit directe kring kan bovendien uithuisplaatsing worden afgewend en wordt netwerkpleegzorg bevorderd. Een familiegroepsplan kan bijvoorbeeld binnen een wijkteam worden georganiseerd.

 

Indien het een machtiging of een voorwaardelijke machtiging betreft biedt de kinderrechter de kans voor het opstellen van een familiegroepsplan.

 

Als er een familiegroepsplan is opgesteld, kan dit als hulpverleningsplan gaan gelden. De aanbieder zal dan niet zelf weer een heel nieuw plan gaan opstellen. Wel kan het in de loop van het traject nodig blijken het plan te actualiseren. De hulpverlener zal dat dan bij de opstellers van het familiegroepsplan aan moeten kaarten. Ook is de uitvoering van een familiegroepsplan begrensd door het professionele kader op grond van de te hanteren professionele standaard als bedoeld in artikel 453 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 4.1.1, tweede lid, juncto 4.1.5, eerste lid, van de wet en de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze eisen zijn geoperationaliseerd in het Kwaliteitskader van het Besluit Jeugdwet. De professional zal dus vanuit zijn beroepsuitoefening moeten toetsen of hij uitvoering kan geven aan het familiegroepsplan en daarover in gesprek moeten gaan met betrokkenen, met als ondergrens de veiligheid en gezonde ontwikkeling van de jeugdige. Het familiegroepsplan speelt zoals vermeld ook een rol in het gedwongen kader.

 

Lid 2

Bij de planning van het gesprek kunnen ook concrete vragen worden gesteld of kan aan de jeugdige of zijn ouders worden verzocht om nadere stukken te overleggen. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige en/of ouders vastgesteld.

 

Lid 3

In het derde lid is een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een voor de beoordeling compleet dossier heeft van de jeugdige en/of zijn ouders, en de jeugdige en/of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien (zie artikel 4, lid 5).

 

Artikel 4 Het gesprek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie (wijkteam) plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.

 

Het gesprek moet zo spoedig mogelijk plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.

 

Lid 1

In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en kan bijvoorbeeld alleen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan dient het gesprek om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdige en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de aanhef van de wet vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.

 

In onderdeel d wordt bedoeld mogelijkheden van een voorziening anders dan in het kader van de wet. Onder e worden de mogelijkheden van een algemene/overige voorziening genoemd.

 

Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel g valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de Wlz of de Zvw en een voorziening op het gebied van passend onderwijs.

 

Lid 3

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat hierover dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen en/of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vormvrij. Het definitieve verslag wordt vervolgens aan de jeugdige en/of zijn ouders verstrekt.

 

Artikel 5 Onderzoek naar de hulpvraag en aanvraag

Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een maatwerkvoorziening. Een aanvraag is nodig om een besluit omtrent een maatwerkvoorziening te verkrijgen. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze nadere regels wijken daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

 

Lid 1

De uitspraak van de CRvB dd. 1 mei 2017 nr. 16/4442 JW heeft duidelijkheid gebracht over de stappen die een college moet doorlopen om tot een goed en zorgvuldig jeugdhulpbesluit te kunnen komen. In dit artikellid zijn deze stappen opgenomen.

 

Lid 2

Sub c

Het gaat hier feitelijk om de afbakening tussen gebruikelijke hulp en bovengebruikelijke hulp. Enkel deze laatste kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening (behoudens de beoordeling van eigen kracht als bedoeld in sub d). Van bovengebruikelijke hulp is sprake als de voor de jeugdige noodzakelijke hulp uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijdscategorie zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. Dit kan betrekking hebben op de aard, frequentie en/of benodigde tijd voor deze handelingen. Zie verder de toelichting bij artikel 7 lid 2.

 

Sub d

Op 17 juli 2019 heeft de CRvB een uitspraak gedaan die meer handvatten biedt voor het beoordelen van de mogelijkheden met betrekking tot de eigen kracht (ECLI:NL:CRVB:2019:2362). In deze uitspraak is gesteld dat ouders die over toereikende mogelijkheden en probleemoplossend vermogen beschikken om zelf de aangevraagde hulp en ondersteuning te kunnen bieden, niet in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening, ook al betreft het bovengebruikelijke hulp. De financiële draagkracht van het sociaal netwerk (ouders) mag daarbij in acht worden genomen. Voor zover deze draagkracht, ondanks de geboden ondersteuning, toereikend is om de vaste lasten binnen het gezin te betalen, kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening (al dan niet in de vorm van een pgb) worden geweigerd. Bij de afweging van de mogelijkheden rond eigen kracht gelden de subfactoren als bedoeld in artikel 7 lid 2.

 

Bij een weigering van jeugdhulp omdat een beroep gedaan kan worden op de eigen kracht van het gezin, is het belangrijk dat het college dit baseert op een zorgvuldig onderzoek waarbij de genoemde vragen worden beantwoord en in het dossier vastgelegd.

 

Beslistermijnen Awb: In de verordening en in de nadere regels zijn geen termijnen opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn. Deze is in ieder geval verstreken acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

 

Deze termijnen zijn maximumtermijnen. In complexe situaties is in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig. Indien bijvoorbeeld een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.

 

Artikel 6 Onderzoek naar de inzet

Bij zorg in natura bepaalt de gemeente samen met de jeugdige en/of ouders welke (gecontracteerde) aanbieder voor de nodige hulp het meest geschikt is en neemt contact op met de aanbieder. De aanbieder ontvangt deel 1 van het ondersteuningsplan met het profiel en/of product. Indien het noodzakelijk is dat een niet gecontracteerde aanbieder de ondersteuning gaat bieden moet deze vooraf een contract aangaan met de gemeente. Hierbij toetst de gemeente of deze aanbieder voldoet aan de eisen. Alleen als gevolg van het woonplaatsbeginsel kan een niet gecontracteerde aanbieder ondersteuning bieden.

 

De aanbieder onderzoekt samen met de jeugdige en/of zijn ouders welke ondersteuning en inzet nodig is om te komen tot de resultaten binnen het aangegeven profiel en/of product. Hij maakt hierbij een inschatting van inzet, activiteiten, duur en frequentie. De resultaten van dit onderzoek en de inschatting legt de aanbieder vast in deel 2 van het ondersteuningsplan. Dit wordt voor akkoord ondertekend door de aanbieder en de jeugdige en/of zijn ouders.

 

Bij een pgb wordt hetzelfde onderzoek door het college samen met de jeugdige en/of zijn ouders gedaan. Het ondersteuningsplan deel 2 wordt door het college en de jeugdigen en/of zijn ouders getekend.

 

Bij het onderzoek wordt gebruik gemaakt van de normtijden als opgenomen in bijlage 2, waar het gaat om de daarin benoemde activiteiten.

 

Artikel 7 Afwegingsfactoren

 

Zie de toelichting bij artikel 5.

 

In de wet wordt overwogen dat het wenselijk is dat wanneer hulp op maat wordt geboden, er meer ruimte voor professionals is. Streven is het demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren van de jeugdsector. Het uitgangspunt is daarbij dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdigen zelf ligt. De genoemde afwegingsfactoren zijn daarop gericht. Passende jeugdhulp wordt geboden zo licht als het kan, zo zwaar als het moet. De beoordeling van passende jeugdhulp wordt aan de ter zake deskundige overgelaten.

 

Lid 2

Bij de beoordeling of sprake is van gebruikelijke hulp wordt gekeken naar een aantal factoren. Het gaat dan om de leeftijd van de jeugdige en de aard en frequentie van de hulp. Daarbij is sprake van een samenhangende beoordeling. Dat wil zeggen dat voornoemde factoren steeds in samenhang en gelet op de omstandigheden van de jeugdige moeten worden beoordeeld.

 

Leeftijd

Jeugdigen van een jonge leeftijd (gezond of met een beperking) hebben meer hulp nodig van hun ouders dan oudere jeugdigen. Sommige vormen van hulp zijn dus op jonge leeftijd nog gebruikelijke hulp maar worden op latere leeftijd als bovengebruikelijke hulp gezien.

 

Aard

Gebruikelijke hulp bij jeugdigen met een beperking kan ook (vervangende) hulp omvatten die niet standaard bij alle jeugdigen voorkomen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het legen van een katheterzakje in plaats van verschonen of oefenen met het gebruik van pictogrammen bij wijze van communicatie in plaats van praten.

 

Frequentie/Duur

Vormen van hulp die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een jeugdige kunnen als gebruikelijke hulp worden aangemerkt. Daarbij wordt ook gekeken naar de duur van de hulp. Wanneer de hulp op zich als gebruikelijk kan worden beschouwd, maar vanwege de beperking van de jeugdige onevenredig veel tijd kost, kan deze toch als bovengebruikelijk worden beschouwd.

 

Bij de beoordeling van deze factoren en om te kunnen bepalen of sprake is van gebruikelijke hulp past het college de Richtlijn gebruikelijke hulp toe (bijlage 1).

 

Lid 3

Bij de afweging van de mogelijkheden van de eigen kracht gelden de subfactoren als bedoeld in dit lid. Bij de beoordeling van subfactor d kunnen de NIBUD-normen worden toegepast. Zie verder ook de toelichting bij artikel 5 lid 2 sub d.

 

Hoofdstuk 3: Regels voor pgb

 

Artikel 8 Algemeen

Het betreft een nadere uitwerking van artikel 9 van de verordening. Volgens artikel 8.1.1 van de wet, kan een jeugdige of zijn ouders onder de daar genoemde voorwaarden een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb ontvangen. Deze bepaling is in de verordening en in deze nadere regels verder ingevuld. Artikel 8 van deze nadere regels geeft een aantal algemene bepalingen die gelden bij pgb’s.

 

Lid 3

Een pgb mag alleen worden besteed aan de kosten van de ondersteuning. In het verlengde daarvan regelt dit lid expliciet dat het pgb niet besteed mag worden aan de bemiddelingskosten en dat er is geen sprake is van een vrij besteedbaar bedrag. Het pgb mag dan ook niet gebruikt worden voor de vergoeding van bijvoorbeeld reiskosten of een eindejaarsuitkering.

 

Lid 5

Vertegenwoordiger kan niet tevens hulpverlener zijn

Als de jeugdige of zijn ouders de aan een pgb verbonden beheerstaken uitvoeren met hulp van de betrokken aanbieder, zijn personeel of op een andere wijze aan de aanbieder verbonden persoon, kan het college een aanvraag om een pgb weigeren op grond van belangenverstrengeling.

 

De jeugdige of zijn ouders moeten op eigen kracht in staat zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen en ook de taken die aan een pgb verbonden zijn op verantwoorde wijze kunnen uitvoeren. Het betreft onder andere taken als het aangaan van een overeenkomst, het aansturen van de hulpverleners en het bijhouden van een administratie. Met hulp van een ondersteuner. zoals bijvoorbeeld ouder(s) kan een jeugdige dit ook op verantwoorde wijze uitvoeren. Maar als een hulpverlener tegelijkertijd ook het pgb beheert, waaruit hij bekostigd wordt, kan dit leiden tot belangenverstrengeling. Dit is ongewenst, omdat het belang van de hulpverlener niet boven dat van de jeugdige mag gaan.

 

Artikel 9 Kwaliteit

Het betreft een nadere uitwerking van artikel 9 van de verordening. Anders dan bij maatwerkvoorzieningen in de vorm van zorg in natura, is bij pgb de jeugdige of zijn ouders degene die afspraken maken met de zorgaanbieder. Omdat in te zetten voorzieningen veilig, doeltreffend en kwalitatief goed moeten zijn, bevat dit artikel een aantal minimale eisen aan de in te zetten aanbieders.

 

Lid 3

Specifiek ten aanzien van jeugdhulp in de vorm van behandeling is in dit lid opgenomen dat dit niet door ouders kan worden uitgevoerd. Behandeling (jeugd-ggz) is een vorm van jeugdhulp die – naar zijn aard – alleen door professionals kan worden geboden. Dit betekent niet alleen dat gewerkt moet worden volgens bepaalde methoden en de betreffende professional over de noodzakelijke diploma’s moet beschikken, maar ook dat de professional objectief en onafhankelijk kan handelen. In de relatie ouder-kind kunnen deze voorwaarden onvoldoende worden geborgd, waardoor in het belang van de jeugdige gekozen is om dit uit te sluiten.

 

Artikel 10 Vaardigheden

Het betreft een nadere uitwerking van artikel 9 van de verordening. Zoals in artikel 8.1.1 lid 2 sub a van de wet is beschreven, moeten de jeugdige of zijn ouders, al dan niet met behulp van een derde, in staat zijn om zijn belangen te behartigen en de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Het college moet hiertoe een toets uitvoeren. Dit artikel vormt het kader om de pgb-vaardigheid te toetsen. De toets sluit aan bij het kader dat ontwikkeld is door de VNG, het ministerie van VWS, ZN en Per Saldo (zie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/zorg-en-ondersteuning-thuis/vraag-en-antwoord/pgb-vaardigheid).

 

Lid 2

De vaardigheden van de jeugdige of zijn ouders worden getoetst gedurende het gesprek en op grond van het budgetplan. Wanneer daar aanleiding toe is, kan het college een tweede gesprek voeren om de vaardigheden te toetsen. De jeugdige of zijn ouders moet hieraan medewerking verlenen.

 

Hoofdstuk 4: Bijzondere bepalingen over maatwerkvoorzieningen

 

Artikel 11 Individuele begeleiding op de kinderopvang en school

Dit artikel gaat over de vraag wanneer en hoe we individuele begeleiding in de kinderopvang en op school inzetten. Het Centrum voor Jeugd en Gezin Midden-Limburg wordt hierdoor beter in staat gesteld om een passende afweging te maken.

 

Het uitgangspunt is dat de individuele begeleiding bedoeld is voor één jeugdige en dat er geen groepsgerichte handelingen worden uitgevoerd. De individuele begeleiding is geen algemene ondersteuning voor de groep of de klas.

 

Individuele begeleiding richt zich op het bijsturen, aanleren of automatiseren van praktische vaardigheden om uitingsvormen van probleemgedrag of de aandoening te beperken. Het gaat om jeugdigen met een hulpvraag die zij niet zonder ondersteuning kunnen oplossen.

School heeft aantoonbaar intensieve ondersteuning aan de jeugdige aangeboden, welke niet tot verbetering van de uitingsvormen van het probleemgedrag of de aandoening hebben geleid. Daarnaast is er geen oplossing vanuit het sociale netwerk, een voorliggende voorziening of andere wetgeving mogelijk (Passend Onderwijs, Zorgverzekeringswet, etc).

 

Voor de start van de individuele begeleiding worden door het college, de jeugdige of zijn ouders, kinderopvang/school, de aanbieder en eventueel andere betrokkenen gezamenlijk bepaald welke persoonlijke doelen er gesteld worden. Bij afloop volgt een evaluatie van de behaalde doelen en een advies voor de toekomst met betrekking tot de opvang/school en de thuissituatie. Het gesprek hierover tussen het Centrum voor Jeugd en Gezin Midden-Limburg, de jeugdige of zijn ouders, de kinderopvang/school, de aanbieder en eventueel andere betrokkene staat centraal, waarbij telkens bepaald wordt:

  • -

    Is de opvang/school passend?

  • -

    Wat is de inzet van opvang/school zelf ter ondersteuning van de jeugdige?

Er wordt actief gewerkt aan kennisoverdracht naar de leerkracht(en) over hoe binnen het onderwijs met de problematiek of aandoening van het kind om te gaan.

 

In zeer uitzonderlijke gevallen kan er bij afloop van de beschikking voor gekozen worden om opnieuw een beschikking af te geven.

 

Het landelijke advies is om niet meer dan 1 (in uitzondering 2 aanbieders) op de kinderopvang of op school te organiseren. Meerdere aanbieders in de kinderopvang of op school of meerdere hulpverleners in de groep of klas zorgt voor onrust en komt de kwaliteit van de ondersteuning en de samenwerking niet ten goede. Daarom is ons uitgangspunt dat voor de kinderopvang en het basisonderwijs maximaal 1 zorgaanbieder en voor het speciaal (basis) onderwijs maximaal 2 zorgaanbieders per groep of klas worden ingezet. Hiervan wordt alleen afgeweken als er zwaarwegende argumenten zijn van ouders en/of jeugdige om voor een aanvullende aanbieder te kiezen.

 

Artikel 12 Vervangende dagbesteding binnen onderwijstijd buiten de school

Dit artikel gaat over de vraag wanneer en hoe we vervangende dagbesteding binnen onderwijs buiten de school inzetten. Het college (Centrum voor Jeugd en Gezin Midden-Limburg) en de Samenwerkingsverbanden worden hierdoor beter in staat gesteld om een passende afweging te maken.

 

Onder aantoonbare uitval (lid 1 sub b) verstaan we uitval die is gemeld bij de inspecteur onderwijs of betreffende ambtenaar van de gemeente.

 

Voor de start van de vervangende dagbesteding worden door het college, de jeugdige of zijn ouders, kinderopvang/school, de aanbieder en eventueel ander betrokkenen gezamenlijk bepaald welke persoonlijke doelen er gesteld worden. Er wordt in elk geval door alle betrokkenen actief gewerkt aan terugkeer naar een onderwijsvoorziening. Bij afloop volgt een evaluatie van de doelen en een advies voor de toekomst met betrekking tot de opvang/school en de thuissituatie. Het gesprek hierover tussen het Centrum voor Jeugd en Gezin Midden-Limburg, de jeugdige of zijn ouders, school, de aanbieder en eventueel andere betrokkenen staat centraal, waarbij telkens bepaald wordt:

 

  • -

    Is terugkeer naar de school van herkomst mogelijk?

  • -

    Zijn er andere onderwijsmogelijkheden?

In de gemaximeerde inzet vallen alle vormen van jeugdhulp voor de jeugdige en dienen combinaties gemaakt te worden als dit nodig is. Denk hierbij aan Begeleiding (individueel of groep) en Behandeling (individueel of groep).

 

In zeer uitzonderlijke gevallen kan er bij afloop van de beschikking voor gekozen worden om opnieuw een beschikking af te geven.

 

De Samenwerkingsverbanden zullen eerst met de schoolbesturen moeten bespreken of er opties zijn om gezamenlijk te financieren.

 

Artikel 13 Vaktherapie

De vaktherapeut is een van de categorieën hulpverleners die een rol speelt in de brede jeugdhulp. Vaktherapie wordt aangeboden in de jeugdhulp, waar kinder- en jeugdpsychiatrie onderdeel van uitmaakt, verstandelijk gehandicaptenzorg, maar ook buiten de jeugdhulp: in het speciaal onderwijs, revalidatie, asielzoekers/vluchtelingen en ziekenhuizen. Daarnaast zijn er ook vrijgevestigde vaktherapeuten.

 

De wet schrijft niet voor welke vormen van hulp er onder jeugdhulp vallen. De wettelijke opdracht is resultaatgericht geformuleerd. De in te zetten voorziening moet de jeugdige in staat stellen gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, voldoende redzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Voor de vraag wie welke jeugdhulp nodig heeft, dient de gemeente zich te baseren op het oordeel van een ter zake deskundige en de professionele standaarden/ richtlijnen te respecteren. Dat betekent dat vaktherapie indien passend, ingezet kan worden als jeugdhulp.

 

Voor vaktherapie wordt gekozen voor een passende inzet bij de behoefte van jeugdigen. Dat betekent dat het tarief niet per uur wordt berekend, maar per minuut. Op deze manier heeft de vaktherapeut meer ruimte om de behandeling passend vorm te geven. Zo kan een sessie van één uur per keer worden ingezet, maar is langer of korter ook mogelijk.

 

Artikel 14 Logeren

(Pleeg)ouders of verzorgers zijn overbelast. Zij dienen tijdelijk ontlast te worden van hun opvoedverantwoordelijkheid in de vorm van respijtzorg. Deze respijtzorg betreft de mogelijkheid voor de jeugdige om gedurende een korte periode (bijv. een weekend) ergens anders te logeren, waar toezicht wordt geboden en waarbij de noodzakelijke zorg en ondersteuning wordt geboden, zodat (pleeg)ouders of verzorgers tijdelijk ontlast worden en even tijd voor zichzelf en elkaar hebben, met als doel om daarna de opvoedverantwoordelijkheid weer te kunnen dragen.

 

Logeren is respijtzorg en de indicatie wordt voor maximaal acht maanden afgegeven. Het betreft een kort en tijdelijk verblijf. Het uiteindelijke doel is weer op eigen kracht functioneren. In het kader van 1Gezin1Plan wordt in het plan opgenomen waarom het gezin om ontlasting vraagt en wat er gedaan wordt om het gezin sterker te maken. Dit wordt beschreven in concrete doelen.

Het is dan ook een voorwaarde bij de inzet van logeren dat het gezin werkt aan de doelen die opgenomen zijn in het plan. De aanbieder werkt met ouders toe naar de situatie dat zij, na de periode met respijtzorg, zelf weer in staat zijn de zorg te bieden en/of respijtzorg in de directe omgeving in kunnen zetten.

 

Lid 3

Een etmaal logeren als bedoeld in sub a betreft 24 uur. Een etmaal met telkens een verlenging van maximaal 2 dagdelen als bedoeld in sub b betreft het verlengen van een etmaal (24 uur) met maximaal 2 x 4 uur.

 

Lid 4

Wat betreft het vervoer voor het ophalen en brengen van de jeugdige zijn in principe de ouders verantwoordelijk (eigen kracht).

 

Artikel 15 Vervoer

Om ervoor te zorgen dat de aanvullende maatwerkvoorziening voor vervoer op grond van de Jeugdwet zorgvuldig kan worden ingezet, duidelijke kaders heeft en daarmee in eerste instantie uitgaat van de eigen kracht van de jeugdige, zijn ouders en sociaal netwerk, is deze bepaling opgenomen.

 

Lid 2

Lid 2 is opgenomen om een afweging te maken in de verschillende vormen van vervoer, waarbij geprobeerd wordt om zoveel mogelijk in te zetten op de eigen kracht van de jeugdige, zijn ouders en sociaalnetwerk. Concreet betekent dit dat voordat aangepast vervoer in de vorm van taxi/taxibus wordt ingezet, de mogelijkheden onder achtereenvolgens sub a tot en met d worden onderzocht.

 

Sub b

Er zijn 4 redenen waarom openbaar vervoer geen optie is, namelijk een gebrek aan zelfstandigheid van de jeugdige, het ontbreken van ondersteuning van het netwerk van de jeugdige ter begeleiding bij het openbaar vervoer, het ontbreken van openbaar vervoer of een reistijd van meer dan 45 minuten voor een enkele reis. Daarbij wordt uitgegaan van de reisduur tussen in- en uitstaphalte of – station.

 

Sub c

Eigen vervoer houdt onder andere in: een eigen auto, bestelbus, motor etc. waarmee de jeugdige verplaatst wordt van of naar de jeugdhulplocatie.

 

Lid 3

Onder lid 3 wordt vervoer met een medische noodzaak weergegeven. Aangezien het een medische oorzaak kent, wordt altijd de overweging gemaakt of vergoeding vanuit de zorgverzekering mogelijk is.

 

Lid 5

Een combinatie van vervoer is mogelijk. Een voorbeeld is dat aangepast vervoer wordt ingezet om de jeugdige te brengen, waarna ouders de jeugdige zelf met eigen vervoer ophalen.

 

Lid 7

Alleen de bovengebruikelijke vervoerskosten voor vervoer op grond van de Jeugdwet worden vergoed. De gebruikelijke vervoerskosten zijn bepaald op € 30 per maand. Dit op basis van de berekening 8 contactmomenten x 5 km x twee (retour) x €0,37 = € 29,60.

 

Hoofdstuk 5: Beschikking

 

Artikel 16 Beschikking

In artikel 8 is nader uitgewerkt welke onderdelen in een beschikking voor een maatwerkvoorziening in natura of beschikking voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb moeten worden opgenomen. Een beschikking heeft een looptijd passend bij de behoefte van de ondersteuning maar de maximale looptijd is altijd twee jaar.

 

Hoofdstuk 6: Slotbepalingen

 

Artikel 17 Afwijkingsbevoegdheid

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 18 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Bijlage 1 Richtlijn gebruikelijke hulp

 

Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke hulp van ouders voor jeugdigen met een normale ontwikkeling in verschillende levensfasen van de jeugdige.

 

Jeugdigen van 0 tot 3 jaar

  • hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Jeugdigen van 3 tot 5 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Jeugdigen van 5 tot 12 jaar

  • jeugdigen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

  • hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

  • zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeerwanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Jeugdigen van 12 tot 18 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Bijlage 2 Normtijden

 

Normtijden activiteiten (bron: CIZ )

Ligt het kind structureel en aanzienlijk achter op deze ontwikkeling en vraagt dit van het huishouden om bovengebruikelijke zorg, dan kan compensatie toegekend worden op basis van onderstaande tabel. De gemiddelde tijd bevat de tijdsbesteding die direct gemoeid is met de directe zorg/handeling, maar ook het binnenkomen, gedag zeggen, handen wassen, zorgdossier kort inkijken of bijwerken en vertrekken (indirecte zorg). De frequentie waarmee de Begeleiding wordt geïndiceerd is niet meer dan nodig om verantwoorde zorg te bieden.

 

Uitleg begeleidingsactiviteiten (bron: CIZ)

Overzicht activiteiten als onderdeel van de functie Begeleiding

Overzicht van handelingen die deel uit kunnen maken van de activiteit

Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie.

 

Deze activiteit richt zich met name op de beperkingen en stoornissen in de sociale redzaamheid, oriëntatiestoornissen, probleemgedrag en psychosociale functies.

Hulp bij initiëren of compenseren van eenvoudige of complexe taken, besluiten nemen en gevolgen daarvan wegen;

regelen van randvoorwaarden op het gebied van wonen, onderwijs, werk, inkomen, iets kopen/betalen, het stimuleren tot en voorbereiden van een gesprek met dit type instanties (dit betreft niet het meegaan naar/aanwezig zijn bij het gesprek);

hulp bij plannen, stimuleren en voorbespreken van activiteiten;

hulp bij initiëren of compenseren van op/bijstellen van dag/weekplanning;

hulp bij dagelijkse routine (opstaan, wassen, aankleden, eten en op tijd klaar staan);

inzicht geven in (mogelijke) gevolgen van besluiten;

hulp bij zich aan regels/afspraken houden, corrigeren van besluiten of gedrag.

Het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid.

 

Deze activiteit richt zich met name op de beperkingen in de sociale redzaamheid en het zich bewegen en verplaatsen.

Hulp bij uitvoeren of overnemen van eenvoudige of complexe taken/activiteiten, of bij oplossen van praktische problemen die buiten de dagelijkse routine vallen;

hulp bij uitvoeren van vaardigheden die geleerd zijn tijdens Jeugdwet- of GGZ behandeling, zoals sociale vaardigheden;

hulp bij het beheren van (huishoud)geld;

hulp bij de administratie (alleen in de zin van oefenen);

hulp bij gebruik openbaar vervoer (alleen in de zin van oefenen);

hulp bij of overnemen van post openmaken, voorlezen en regelen, afhandeling praktische zaken;

hulp bij of overnemen van oppakken, aanreiken, verplaatsen van dagelijks noodzakelijke dingen zoals het oppakken van dingen die op de grond zijn gevallen als een leesbril, het aanreiken van dingen die buiten bereik zijn geraakt zoals een kussen, het verplaatsen van een boek, telefoon en dergelijke;

hulp bij plannen en stimuleren van contact in persoonsgebonden sociale omgeving;

hulp bij communicatie in de persoonsgebonden omgeving bij bijvoorbeeld afasie.

Het bieden van toezicht

Toezicht op- en het aansturen van gedrag ten gevolge van een stoornis, thuis of elders (bijvoorbeeld tijdens onderwijs);

toezicht gericht op het bieden van fysieke zorg, zodat tijdig in kan worden gegrepen bij bijvoorbeeld valgevaar, of complicaties bij een ziekte.

Oefenen met het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het uitvoeren van handelingen die zelfredzaamheid tot doel hebben.

Oefenen door de jeugdige zelf: oefenen met vaardigheden (al dan niet aangeleerd tijdens Jeugdwet- of GGZ-behandeling) zoals gebruik geleidestok en gebruik hulpmiddelen voor communicatie (o.a. telefoon, computer), stimuleren van wenselijk gedrag, inslijpen van gedrag;

oefenen van de mantelzorger/gebruikelijke zorger hoe om te gaan met de gevolgen van de aandoening, stoornis of beperking van de cliënt.

 

Normtijden begeleidingsactiviteiten (bron: CIZ )

Bij het indiceren wordt hier de gebruikelijke zorg nog van af getrokken.

 

Begeleidingsactiviteiten

Frequentie

Gemiddelde duur per keer

Maximale omvang p/week in uren

  • 1.

    Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of

  • 2.

    Het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid

1x per week

60 - 180 min.

1 - 3 uur

2x per week

60 - 180 min.

2 - 6 uur

3x per week

30 - 90 min.

1,5 - 4,5 uur

4x per week

30 - 90 min.

2 - 6 uur

5x per week

15 - 90 min.

1 - 7,5 uur

6x per week

15 - 90 min.

1,5 - 9 uur

1x per dag

15 - 90 min.

1,5 - 10 uur

2x per dag

15 - 45 min.

3,5 - 10 uur

3x per dag

15 - 30 min.

5 - 10 uur

4x per dag

15 - 20 min.

7 - 9 uur

3. Het bieden van toezicht

13 uur

3.1 Het bieden van toezicht tijdens onderwijs

4 uur

3.1 Het bieden van toezicht tijdens onderwijs + zeer ernstige gedragsproblematiek: gemotiveerd toekennen

7 uur

4. Oefenen

1 - 3 uur

Combinaties

1. en/of 2. + oefenen

13 uur

1. en/of 2. + 3

13 uur

1. en/of 2. + 3 + oefenen

16 uur

1. en/of 2. + 3 + 3.1 + oefenen

20 uur

1. en/of 2. + 3 + zeer ernstige gedragsproblematiek: gemotiveerd toekennen (wel of niet incl. oefenen)

20 uur

1. en/of 2. + 3 + 3.1 + oefenen + zeer ernstige gedragsproblematiek: gemotiveerd toekennen (wel of niet incl. oefenen)

25 uur

Voor palliatief terminale zorg wordt de standaardnorm aangehouden

56 uur (7 x 8 uur)

 

Normtijden persoonlijke verzorging (bron: CIZ )

Voldoen de begeleidingsactiviteiten niet volledig aan de hulpbehoefte van de jeugdige, dan kan er indien nodig persoonlijke verzorging geïndiceerd worden. Persoonlijke Verzorging wordt bekostigd vanuit de Jeugdwet indien het géén verband houdt met de behoefte aan geneeskundige zorg. Een jeugdige met persoonlijke verzorging krijgt hulp en zorg bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL).

 

Activiteiten persoonlijke verzorging

Overzicht handelingen

Gemiddelde tijd per keer in minuten

Maximale frequentie p/dag

1.1 Zich wassen

Delen van het lichaam

10

1x

Gehele lichaam

20

1x

1.2 Zich kleden

Volledig aan-/uitkleden

15

2x

Gedeeltelijk uitkleden

10

1x

Gedeeltelijk aankleden

10

1x

1.3 In en uit bed gaan

Hulp bij uit bed komen

10

1x

Hulp bij in bed gaan

10

1x

Hulp bij middagrust

10

2x

1.4 Zich verplaatsen in zit- of lighouding (hulp bij beweging, houding)

20

Maatwerk

1.5 Naar toilet gaan en zich reinigen c.q. incontinentiemateriaal verwisselen

15

Maatwerk

1.6 Eten en drinken

Hulp bij broodmaaltijd

10

2x

Hulp bij warme maaltijd

15

1x

Hulp bij drinken

10

6x

1.7 Toiletgang

Stomaverzorging bij lokaal intacte huid

20

Maatwerk

Stomazakje wisselen

10

Maatwerk

Katheterzak legen/wisselen

10

Maatwerk

Blaasspoelen

15

Maatwerk

Uritip aanbrengen

15

Maatwerk

Klysma microlax

15

Maatwerk

1.8 Sondevoeding

Sondevoeding toedienen

40

Maatwerk

Sondevoeding via PEG

40

Maatwerk

1.9 Medicatie

Medicatie aanreiken

5

Maatwerk

Medicatie toedienen (oraal of sonde)

5

Maatwerk

Aanbrengen medicinale pleister

5

Maatwerk

Toedienen oog-, oor- of neusdruppels of ooggel, medicatie toedienen (vaginaal of rectaal)

10

Maatwerk

Vernevelen

20

Maatwerk

2.1 Persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid

Zorg voor tanden

5

2x

Zorg voor haren

5

1x

Zorg voor nagels

5

1x per week

Scheren

10

1x

Inspectie van de intacte huid op (dreigende) vervormingen, ontstekingen en/of infecties

10

Maatwerk

Zalven van de intacte huid

10

Maatwerk

Verzorging van smetplekken (roodheid en irritaties huid)

10

Maatwerk

Verzorging van intacte huid rondom natuurlijk en onnatuurlijke lichaamsopeningen

10

Maatwerk

2.2 Aanbrengen/verwijderen prothese (o.a. ledemaatprotheses en/of gehoorapparaten)

Aanbrengen prothese/hulpmiddel

15

1x

Verwijderen prothese/hulpmiddel

15

1x

Aanbrengen D.P.S.

5

Maatwerk

Verwijderen D.P.S.

5

Maatwerk

Aanbrengen T.E.N.S.

5

Maatwerk

Verwijderen T.E.N.S.

5

Maatwerk

2.5 Aanleren en begeleiden van PV-activiteiten

Aanleren van jeugdige, gebruikelijke zorger en mantelzorger gekoppeld aan activiteiten 1.1 tot en met 2.2

Gelijk aan een of meer van de aan te leren activiteiten 1.1. tot en met 2.2 plus maximaal in totaal 30 minuten per week

Gelijk aan een of meer van de aan te leren activiteiten 1.1 tot en met 2.2

Begeleiden van verzekerde, gebruikelijke zorger en mantelzorger bij de uitvoering van de activiteiten 1.1 tot en met 2.2

Het gaat om het onderhouden en borgen van de kwaliteit van de door verzekerde, gebruikelijke zorger of mantelzorger uitgevoerde AWBZ-zorg. Om de kwaliteit van de handelingen die onder persoonlijke verzorging horen op het juiste niveau te houden, komt er een zorgverlener langs die daarin begeleidt.

30 per week

Gemiddelde tijd verdelen over de week

 

Bij het indiceren wordt hier de gebruikelijke zorg nog van af getrokken.

Bijlage 3 Generieke resultaten jeugdhulp 2018

Werken met resultaten

 

De hieronder beschreven resultaten maken deel uit van het proces van toegang naar gespecialiseerde jeugdhulp 2018. De resultaten beschrijven de verschillende gebieden waarop een resultaat geformuleerd kan worden. De voorbeelden zijn ter verduidelijking toegevoegd maar zeker niet uitputtend. De resultaten zijn onderdeel van de gegevens waarop een profiel of product wordt toegekend en maken deel uit van de beschikking.

 

Kind resultaten

 

Onderzoek/

Er is duidelijkheid over de ontwikkeling en

Er is duidelijkheid over de ontwikkeling en mogelijkheden van het kind met

Diagnostiek

mogelijkheden van het kind met betrekking tot …

betrekking tot cognitieve, sociale, emotionele ontwikkeling, enz.

Leeftijdsfase

Kind resultaten

Voorbeelden

0-2 jaar

Het kind heeft adequate ontwikkeling op lichamelijk

gebied in de vorm van ….

Het kind heeft een adequate ontwikkeling op lichamelijk gebied met

betrekking tot zitten, kruipen, lopen, grove motoriek, voeding, slapen, enz.

Het kind heeft adequate ontwikkeling op het

emotionele gebied in de vorm van …

Het kind heeft een adequate ontwikkeling op emotionele gebied met

betrekking tot hechting, verlatingsangst, enz.

Het kind heeft adequate ontwikkeling op cognitief

gebied in de vorm van …

Het kind heeft een adequate ontwikkeling op cognitief gebied met

betrekking tot spraak/taal, enz.

3-4 jaar

Het kind heeft adequate ontwikkeling op lichamelijk

gebied in de vorm van ….

Het kind heeft adequate ontwikkeling op lichamelijk gebied in de vorm van

zindelijkheid, grove/fijne motoriek, enz.

Het kind heeft adequate ontwikkeling op het

emotionele gebied in de vorm van …

Het kind heeft adequate ontwikkeling op het emotionele gebied in de vorm

van zelfbeheersing, uitstellen van behoeften.

Het kind heeft adequate ontwikkeling op cognitief

gebied in de vorm van …

Het kind heeft adequate ontwikkeling op cognitief gebied in de vorm van

taal, spraak, begrip.

5-12 jaar

Het kind heeft adequate ontwikkeling op lichamelijk

gebied in de vorm van ….

Het kind heeft adequate ontwikkeling op lichamelijk gebied in de vorm van

zelfverzorging, kennis van eigen lichaam.

Het kind heeft adequate ontwikkeling op het

emotionele gebied in de vorm van …

Beheersing van emoties, omgaan met conflicten, hechting, ontwikkeling

naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid, enz.

Het kind heeft adequate ontwikkeling op cognitief

gebied in de vorm van …

Planning en structureren, enz.

Het kind heeft een adequate ontwikkeling op sociaal

gebied in de vorm van ….

Vriendschappen, accepteren van regels en gezag, omgaan met conflicten,

vrijetijdsbesteding, gamen, enz.

Het kind heeft adequate ontwikkeling op seksueel gebied met betrekking tot

Kennis van eigen lichaam, begrenzen van zichzelf en een ander, kennis seksuele ontwikkeling, ontwikkeling naar zelfstandigheid en

zelfredzaamheid, enz.

13-18 jaar

Het kind heeft adequate ontwikkeling op lichamelijk

gebied in de vorm van ….

Zelfverzorging, kennis van eigen lichaam, omgaan met lichamelijke

veranderingen, enz.

 

Het kind heeft adequate ontwikkeling op het

emotionele gebied in de vorm van …

Relaties, ontwikkeling naar zelfredzaamheid en autonomie, enz.

Het kind heeft adequate ontwikkeling op cognitief

gebied in de vorm van …

Plannen en structureren, enz.

Het kind heeft een adequate ontwikkeling op sociaal

gebied in de vorm van ….

Vriendschappen, vrijetijdsbesteding, gamen, sociale media, ontwikkeling

naar zelfstandigheid, omgaan met middelen, enz.

 

Ouder resultaten

 

Ouder resultaten

Voorbeelden

0-2 jaar

Ouders bieden het kind structuur en begeleiding in de vorm van …

Structureren en begeleiden in de vorm van een vaste dag structuur aanbieden

Het kind krijgt een adequate lichamelijke verzorging in

de vorm van …

Het kind krijgt een adequate lichamelijke verzorging in de vorm van

fles/luier/wassen

Het kind groeit op in een veilige omgeving in de vorm van …

Het kind groeit op in een veilige omgeving in de vorm van ouders hebben geen conflicten in het bijzijn van het kind.

Het kind groeit op in een veilige omgeving in de vorm van een woonomgeving aangepast op de leeftijd (bijv. stopcontacten/traphekjes/vijver)

Ouders bieden het kind emotionele begeleiding in de

vorm van …

Ouders bieden het kind emotionele begeleiding in de vorm van beschikbaarheid,

voorspelbaarheid, responsiviteit.

Het kind heeft ouders die zonder strijd binnen de opvoeding met elkaar samen werken in de vorm van

….

Het kind heeft ouders die zonder strijd binnen de opvoeding met elkaar samen werken in de vorm van duidelijke afspraken, nakomen van gemaakte afspraken, delen van informatie over de kinderen, rustig blijven in het bijzijn van de

kinderen.

Ouders werken constructief samen met betrokken

netwerk in de vorm van …..

Ouders werken constructief samen met betrokken netwerk in de vorm van

overleg met psz, afspraken nakomen met cb.

3-4 jaar

Ouders bieden het kind structuur en begeleiding in de vorm van …

Ouders bieden het kind structuur en begeleiding in de vorm van stellen en hanteren van grenzen/ belonen en straffen.

Het kind krijgt een adequate lichamelijke verzorging in

de vorm van …

Het kind krijgt een adequate lichamelijke verzorging in de vorm van gezonde

voeding, ondersteuning naar zindelijkheid.

Het kind groeit op in een veilige omgeving in de vorm

van …

Het kind groeit op in een veilige omgeving in de vorm van gepaste disciplinering

 

Ouders bieden het kind emotionele begeleiding in de

vorm van …

Ouders bieden het kind emotionele begeleiding in de vorm van in beschermde

omgeving te mogen ontdekken

Het kind heeft ouders die zonder strijd binnen de opvoeding met elkaar samen werken in de vorm van

….

Het kind heeft ouders die zonder strijd binnen de opvoeding met elkaar samen werken in de vorm van duidelijke afspraken, nakomen van gemaakte afspraken, delen van informatie over de kinderen, rustig blijven in het bijzijn van de

kinderen

5-12 jaar

Ouders bieden het kind structuur en begeleiding in de vorm van …

Ouders bieden het kind structuur en begeleiding in de vorm van tijdig naar school en andere activiteiten, vaste slaaptijden.

Het kind krijgt een adequate lichamelijke verzorging in

de vorm van …

Het kind krijgt ondersteuning bij de lichamelijke verzorging in de vorm van

begeleiden van dagelijkse verzorging, gezonde voeding.

Het kind groeit op in een veilige omgeving in de vorm

van …

Het kind groeit op in een veilige omgeving in de vorm van voldoende

aanwezigheid en toezicht van ouders.

Ouders bieden het kind emotionele begeleiding in de

vorm van …

Ouders bieden het kind emotionele begeleiding in de vorm van waardering voor

school en vrijetijdsbesteding, contacten met leeftijdsgenoten.

Het kind heeft ouders die zonder strijd binnen de opvoeding met elkaar samen werken in de vorm van

….

Het kind heeft ouders die zonder strijd binnen de opvoeding met elkaar samen werken in de vorm van afspraken maken over schoolkeuze, vrijetijdsbesteding.

Ouders werken constructief samen met betrokken netwerk in de vorm van …..

Ouders werken constructief samen met betrokken netwerk in de vorm van

betrokkenheid bij school, betrokkenheid bij vrijetijdsbesteding, samenwerking met GGD.

13-18 jaar

Ouders bieden het kind structuur en begeleiding in de vorm van …

Ouders bieden het kind structuur en begeleiding in de vorm van stellen en hanteren van grenzen, ruimte voor zelfstandigheid en eigenheid, structureren van gamen.

Het kind krijgt een adequate lichamelijke verzorging in

de vorm van …

Het kind krijgt begeleiding bij lichamelijke verzorging in de vorm van aangepast

aan de lichamelijke ontwikkeling naar jong volwassenheid.

Het kind groeit op in een veilige omgeving in de vorm van …

Het kind groeit op in een veilige omgeving in de vorm van ruimte voor

experimenten met voldoende terugvalmogelijkheden bij ouders, begeleiden van social media.

Ouders bieden het kind emotionele begeleiding in de vorm van …

Ouders bieden het kind emotionele begeleiding in de vorm van overgang van kind naar jong volwassenen en de daarbij behorende overgang naar raadgever,

begeleiding bij nieuwe vriendschappen en relaties, ontwikkeling seksualiteit.

 

Het kind heeft ouders die zonder strijd binnen de opvoeding met elkaar samen werken in de vorm van

….

Het kind heeft ouders die zonder strijd binnen de opvoeding met elkaar samen werken in de vorm van schoolkeuze, ruimte voor eigen invulling vanuit het kind,

voorbeeldfunctie in omgaan met relaties en omgaan met elkaar.

Ouders werken constructief samen met betrokken

netwerk in de vorm van …..

Ouders werken constructief samen met betrokken netwerk in de vorm van

school, vrijetijdsinvulling, hulpverlening.

Bijlage 4 Tarievenlijst Pgb Jeugdhulp 2021 gemeente Nederweert

Tarievenlijst Pgb Jeugdhulp per 1 januari 2021

PV

Begeleiding en kortdurend verblijf

Behandeling

Vervoer 1

Categorie

Definitie

Berekeningswijze

ADL

BGI

BGG2

KDV3

BH

Vervoer regulier2

Vervoer rolstoel2

A

  • een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdelen a, c, d of e, van de Handelsregisterwet 2007; en

  • waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van maatschappelijke ondersteuning.

100% van het laagste ZIN-tarief van het betreffende kalenderjaar.

€ 40,20 per uur

€ 44,40 per uur

€ 46,46 per dagdeel

€ 158,20 per etmaal

€ 70,80

per uur

€ 7,87 per dag

€ 7,87 per dag

B

  • een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van maatschappelijke ondersteuning; en

  • die toebehoort aan een zelfstandige zonder personeel aan wie een geldige beschikking als bedoeld in artikel 3.156 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is afgegeven.

80% van het laagste ZIN-tarief van het betreffende kalenderjaar.

€ 32,16 per uur

€ 35,52 per uur

€ 37,17 per dagdeel

€ 126,56 per etmaal

€ 56,64

per uur

€ 7,87 per dag

€ 7,87 per dag

C

  • een persoon die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van maatschappelijke ondersteuning; en

  • waarmee de persoon aan wie het pgb is toegekend dan wel degene daarover verantwoording is verschuldigd een arbeidsovereenkomst aangaat.

80% van het laagste ZIN-tarief van het betreffende kalenderjaar.

€ 32,16 per uur

€ 35,52 per uur

€ 56,64

per uur

D

  • een persoon niet zijnde een persoon als bedoeld in categorie C; en

  • waarmee de persoon aan wie het pgb is toegekend dan wel degene die daarover verantwoording is verschuldigd een arbeidsovereenkomst aangaat.

Maximaal het uurloon dat afgeleid is van het wettelijk minimumloon (inclusief vakantiegeld en vakantie-uren) per 1 juli van het voorafgaande kalenderjaar, vermeerderd met 3%, en daarna vermeerderd met 20% van dat loon ten behoeve van werkgeverslasten.

€ 15,57 per uur

€ 15,57 per uur

E

  • een persoon zijnde een (ex-)partner, of bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad;

  • of een persoon zijnde een (ex-)partner, of bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de wettelijke vertegenwoordiger;

  • die verantwoording over het pgb verschuldigd is; en

  • waarmee de persoon aan wie het pgb is toegekend dan wel degene die daarover verantwoording is verschuldigd geen arbeidsovereenkomst aangaat.

Het uurloon dat is afgeleid van het wettelijk minimumloon (inclusief vakantiegeld) per 1 juli van het voorafgaande kalenderjaar, vermeerderd met 3%.

€ 11,99 per uur

€ 11,99 per uur

   

Naar boven