Gemeenteblad van Waddinxveen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waddinxveen | Gemeenteblad 2021, 181947 | Overige overheidsinformatie |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waddinxveen | Gemeenteblad 2021, 181947 | Overige overheidsinformatie |
Economisch Koersdocument Waddinxveen 2021-2026
Voor u ligt het Economisch Koersdocument Waddinxveen voor de periode 2021 - 2026. Hierin presenteren we de doelstellingen en kaders waarbinnen gemeente, ondernemers en onderwijs in Waddinxveen de komende jaren willen werken aan het versterken van de lokale economie. Aan de hand van 7 speerpunten schetsen we onze gezamenlijke ambities. Met deze economische koers bouwen we verder aan de status van Waddinxveen als ondernemend dorp.
Dit Koersdocument is een product van samenwerking. De tijd dat de overheid zich in economisch beleid beperkte tot randvoorwaarden (ruimte, bereikbaarheid en vergunningverlening) is voorbij. In de huidige tijd draait economisch beleid vooral ook om samenwerking tussen onderwijs, overheid en bedrijfsleven, in gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een goed economisch klimaat.
Dit document is daarom tot stand gekomen in samenwerking met een Kerngroep bestaande uit vertegenwoordigers van de gemeente Waddinxveen, het Ondernemersplatform Waddinxveen (OPW), stichting Ondernemersfonds Waddinxveen (OFW) en het Coenecoop college. Adviesbureau Blaauwberg heeft de Kerngroep begeleid en was penvoerder.
De Kerngroep en het college committeren zich aan de uitvoering van deze speerpunten. In samenwerking met de Kerngroep wordt een uitvoeringsprogramma opgesteld. We overleggen jaarlijks met ondernemers (OPW en OFW) en onderwijs over dit uitvoeringsprogramma. Samen bewaken we de voortgang. Ik vind het mooi dat wij tot een gezamenlijk Koersdocument zijn gekomen. Zo werken wij nu en in de toekomst samen aan een economisch, gezond Waddinxveen.
1. Inleiding: achtergrond, opgave en analytisch kader
1.1 Achtergrond van dit Economisch Koersdocument
In 2019 heeft de gemeenteraad van Waddinxveen bepaald dat er een Economisch Koersdocument1 moet komen voor Waddinxveen. Dit is per motie vastgelegd. Dat was om twee redenen een goede timing.
Waddinxveen is flink gegroeid; qua aantal inwoners en aan de ondernemerskant. Aan de zuidkant van de gemeente zijn nieuwe bedrijventerreinen gekomen. Daarmee heeft Waddinxveen een stevige economische positie gekregen. Om die te behouden is visie en beleid nodig: vastgelegd voor de langere termijn in een economisch koersdocument.
Binnen dit Economisch Koersdocument hebben overheid, onderwijs en bedrijfsleven samen afgesproken te zorgen voor een goed ondernemersklimaat en een sterke lokale economie.
Een Kerngroep met vertegenwoordigers van de gemeente, het Ondernemersplatform Waddinxveen, stichting het Ondernemersfonds Waddinxveen en het Coenecoop College heeft gezorgd voor de totstandkoming van dit Economisch Koersdocument.
De inhoud en de totstandkoming van dit Koersdocument zijn beïnvloed door de coronacrisis. Een interviewronde onder ondernemers, die gepland stond in april 2020, is uitgesteld tot het najaar. Er zijn toen alsnog circa twintig interviews gehouden (zie bijlage 1 voor de respondentenlijst), gevolgd door (online) sessies met raadsleden en college. Een geplande werkconferentie met ondernemers kon in oktober 2020 helaas niet doorgaan vanwege aangescherpte corona-maatregelen. Met de Kerngroep is toen tot een aantal extra onderlinge sessies besloten om de bijdrage vanuit het bedrijfsleven te borgen.
1.3 Van kwantiteit naar kwaliteit
Waddinxveen is de afgelopen jaren hard gegroeid. Het einde van de uitbreiding voor wat betreft de bedrijventerreinen, is echter in zicht. Dat heeft invloed op het economische beleid, want hoe kan je economische groei borgen zonder grote nieuwe bedrijventerreinen? Dat vraagt om een andere kijk op het economisch beleid. Er zijn meerdere mogelijkheden: van uitbreiding naar inbreiding, meer arbeidsplaatsen per hectare, de bestaande terreinen versterken én zorgen dat wonen en werken in een hogere dichtheid wordt gerealiseerd (sub-stedelijke functiemenging en verdichting).
Algemene ontwikkelingen spelen hierbij ook een rol:
Kennis is afhankelijk van menselijk talent. Lokaal en regionaal wordt het behouden van dat talent de belangrijkste opgave. Dan gaan nieuwe vestigingsvoorwaarden een rol spelen zoals de bereikbaarheid met het openbaar vervoer, het ondernemersklimaat op de bedrijventerreinen, een gevarieerd en aantrekkelijk woningaanbod en beschikbaarheid en kwaliteit van onderwijs.
Aan de hand van deze ontwikkelingen vindt de economische groei en dynamiek van de laatste jaren vooral plaats in de kennissteden. Niet-stedelijk Nederland staat voor de vraag hoe ze een deel van die dynamiek naar zich toe kan trekken of een eigen strategie kan ontwikkelen.
Waddinxveen is, economisch gezien, eerder kleinstedelijk dan dorps. Er is logistieke bedrijvigheid, maakindustrie, voortgezet onderwijs en Waddinxveen heeft met de Bouwacademie een eigen kennisinstituut. Een flink deel van de ondernemers is van ‘eigen kweek’. Waddinxveen heeft haar DNA van een ondernemende gemeente weten te behouden en uitgebouwd. Het ligt middenin het ‘geweld’ van de Randstad en zou, met een eigen economische koers onderscheidend kunnen zijn: met start-up mogelijkheden, woonwerk-combinaties, veel ruimte voor pioniers, een duurzaamheidsagenda, hoogwaardige kleinschalige werklocaties, goede afspraken met onderwijsinstellingen (in Waddinxveen het Coenecoop College, de Bouwacademie en in de toekomst Campus Gouda) over stageplaatsen, leeropdrachten en afstudeermogelijkheden.
Met andere woorden: Waddinxveen staat voor de opgave hoe de focus op groei te verleggen van kwantiteit naar kwaliteit.
Het is voor gemeenten geen wettelijke verplichting om economisch beleid te voeren. Waddinxveen heeft momenteel ook geen economisch beleidsplan. Het economisch beleid moet het voor een belangrijk deel hebben van ‘soft power’: het borgen van economische aspecten in ander beleid (zoals ruimtelijke ordening en infrastructuur), samenwerking met ondernemers en onderwijs, het versterken van het vestigingsklimaat met goodwill, kennis, evenementen, gebiedsmarketing en andere initiatieven. Economisch beleid heeft alles te maken met de ‘architectuur van de samenleving’: wat voor gemeente wil je zijn?
Een Economisch Koersdocument gaat dan ook over een aantal verschillende dingen:
Innovatie en start-ups : een steeds groter deel van de economie speelt zich af in micro-ondernemingen (ZZP’ers en andere kleine ondernemingen zonder personeel). Hoe wil je aansluiten bij een ontwikkeling die je vaak bij deze kleine ondernemingen ziet, de start-ups? Zijn er aanknopingspunten voor (regionale) stimuleringsprogramma’s voor starters?
Positie in de regio en in de Randstad: door de dynamiek in de grootstedelijke gebieden ontstaan nieuwe kansen voor de gebieden daarbuiten, die zelf ook veel te bieden hebben als het gaat om woon- en vestigingsklimaat: ruimte, scholen, voorzieningen, een goede woningmarkt, goede verbindingen (infra, OV). Waar zet je dan op in: kennisklimaat, wonen, ruimte, groen, ruimte op bedrijventerreinen?
Identiteitsvorming: economisch beleid gaat dus over de vraag ‘wat voor gemeente wil je zijn’? Een tendens is dat kleinstedelijke gebieden zich, in economische zin, gaan profileren als tegengestelde van de grote kennissteden, in een poging om zich te onderscheidend en aanvullend te zijn. Ze richten zich op bouw, klassieke logistiek, opslag en andere toeleverende activiteiten die een uitweg zoekt uit de volle steden. Maar de vraag is of je daarmee een succesvolle strategie kan opbouwen.
Organiserend vermogen, samenwerking en rolverdeling: dit Koersdocument is geen draaiboek of voorschrift. Het gaat om het gesprek met ondernemers, investeerders, onderzoeks- en onderwijsinstellingen, andere overheden en actieve inwoners. Om zo voortdurend na te gaan waar de accenten liggen, wat de uitdagingen zijn en hoe je gezamenlijk tot een economische koers kunt komen. Het is een uitnodiging om te werken aan de toekomst.
Afstemming: een Economisch Koersdocument heeft ook een coördinerende rol en vraagt om lokale en regionale afstemming. Lokaal bijvoorbeeld met het sociaal domein (arbeidsmarktbeleid), de Omgevingsvisie, de duurzaamheidsagenda en de Transitievisie Warmte. En regionaal met collega-gemeenten in Midden-Holland.
Om het Koersdocument op te bouwen, gebruikten we daarvoor - met de informatie uit de interviews en gesprekken in de Kerngroep - de volgende elementen:
De positie in de regio, met name als het gaat om een duidelijke lijn met de Economische Visie Midden-Holland, maar bijvoorbeeld ook de logistieke hotspot samenwerking binnen de A12 corridor, het werkboek Oostland (glastuinbouw), de Greenport Boskoop, Greenport West-Holland, Groene Hart Werkt, het programma Beter Bereikbaar Gouwe (N207, Bodegravenboog, Vredenburghlaan) en de Regionale Energie Strategie (RES) Midden-Holland.
1.4.3 Hardware, software en orgware
We lopen bovenstaande punten in dit document niet één voor één langs, maar ze zijn als achterliggend kader herkenbaar. Dat geldt - tot slot van deze inleiding - ook voor een kort analytisch kader over gemeentelijk economisch beleid. We maken onderscheid tussen de hardware, de software en het organiserend vermogen (orgware) in economisch beleid (zie onderstaande figuur). Een gemeentelijke economische visie ging vroeger vooral over de ‘hardware’, met uitlopers naar de ‘software’: bedrijventerreinen, parkeren en bereikbaarheid en vergunningen.
In de laatste jaren groeit juist de belangstelling voor de software en de orgware. Het idee is dat een goed georganiseerd speelveld - waarin overheid, ondernemers en onderwijs samen plannen maken en uitvoeren op het gebied van bijvoorbeeld parkmanagement op bedrijventerreinen, citymarketing, arbeidsmarktprojecten, winkelstraatmanagement, startersbeleid et cetera - het lokale ondernemersklimaat en de werkgelegenheid ten goede komt.
Het bijzondere bij de orgware is dat het om vestigingsvoorwaarden gaat die minder geld en ruimte kosten dan de andere twee. Ze vergen vooral visie, organisatiekracht, vermogen tot samenwerking, ondernemerschap en vasthoudendheid.
Hoofdstuk 2 geeft een kort overzicht van het economisch DNA van Waddinxveen en presenteert de nieuwe koers van het economisch beleid.
In hoofdstuk 3 wordt de koers vertaald naar zeven speerpunten voor het economisch beleid.
Hoofdstuk 4 slaat de brug naar de uitvoering en beschrijft hoe ondernemers, onderwijs en gemeente willen samenwerken om van dit Koersdocument een succes te maken.
In een apart bijlagendocument zijn vier bijlagen opgenomen. Ten eerste een respondentenlijst van de interviews die in het najaar van 2020 zijn gehouden. Vervolgens een uitwerking van de analyse over het DNA van Waddinxveen (bijlage 2) en van de stand van zaken van de economie van Waddinxveen in feiten en cijfers (bijlage 3).
De vraagstelling rondom het Ondernemersfonds heeft tenslotte geleid tot een klein zijtraject. Het bestuur van het Ondernemersfonds heeft met Blaauwberg een kennissessie belegd. Na een open gesprek over de toekomst is één en ander vastgelegd in een discussienotitie. Deze discussienota is toegevoegd in bijlage 4 van het achtergronddocument.
2. Het economisch DNA en de economische koers van Waddinxveen
Hoofdstuk 1 beschrijft de opgave voor de economie van Waddinxveen: na jaren van ruimte-georiënteerde groei naar een groei, gericht op kwaliteit. Dit hoofdstuk verkent wat dat betekent voor de nieuwe koers in het economisch beleid.
Het zwaartepunt van de economie van Waddinxveen ligt in de handel (inclusief detailhandel) en logistiek: daar zit meer dan een derde (35,1%) van de werkgelegenheid. Landelijk is dat nog geen 18% (zie tabel 1). Een tweede zwaartepunt ligt in de landbouw, waar de glastuinbouw en de bedrijven die deel uitmaken van het cluster Greenport Boskoop blikvangers zijn.
Waddinxveen heeft ook een relatief omvangrijke economie: 84 banen per 100 leden van de beroepsbevolking. Voor een niet-centrumgemeente is dat opvallend. Op andere gebieden, zoals de werkloosheid en het aantal ZZP’ers, wijkt Waddinxveen nauwelijks af van de landelijke cijfers.
Tabel 1 Overzichtstabel van de economie van Waddinxveen
Bronnen: CBS StatLine, waarstaatjegemeente.nl – zie bijlage 2 voor een uitgebreider versie van deze tabel
Vanaf 2015 groeit de bevolking van Waddinxveen met circa duizend inwoners per jaar. Daarmee behoort Waddinxveen tot één van de snelste groeiende gemeenten van het land. De verwachting is dat de groei nog even aanhoudt. De laatste voorspelling van het CBS plaatst Waddinxveen in de top 15 van groeigemeenten tot 2035, net achter Amsterdam. Op economisch vlak is de groei bijna even uitbundig geweest: zowel wat betreft het aantal banen, als het aantal bedrijven (zie tabel 2). Dat komt enerzijds door de ‘traditionele’ groei (de uitgifte van nieuwe bedrijventerreinen) en anderzijds door de opkomst van de ‘nieuwe economie’: ZZP’ers en andere zelfstandigen.
Tabel 2 Procentuele banen- en bedrijvengroei tussen 2015 en 2019
1 Corop-regio Oost-Zuid Holland: Alphen aan den Rijn, Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Krimpenerwaard, Nieuwkoop, Waddinxveen. Bron: LISA
Waddinxveen groeide in de hoogconjunctuur van 2015-2019 harder dan het landelijk gemiddelde en harder dan de regio. In Waddinxveen hing die werkgelegenheidsgroei wel sterk samen met de beschikbare ruimte. Waddinxveen staat zelfs voor de periode 2008-2017 in de top van de Nederlandse gemeenten met de meeste terreinuitgifte (tabel 3). Waddinxveen telt nu circa 85 m2 bedrijventerrein per inwoner. Dat is een stuk hoger dan het landelijke cijfer van 51 m2.
Tabel 3 Top 6 gemeenten uitgegeven hectares bedrijventerrein tussen 2008 en 2017
In bijlage 2 is een uitgebreide analyse van het economisch DNA van Waddinxveen opgenomen.
Het is nog steeds moeilijk om de gevolgen van de corona-maatregelen op de lokale economie in te schatten. Wat betreft de recessie zelf is de algemene verwachting dat het om een tijdelijke (conjuncturele) dip zal gaan. Weliswaar een diepe dip, maar waarschijnlijk zonder de diepgaande gevolgen die bijvoorbeeld de crisis van de jaren ‘80 wel had. Die crisis zorgde er destijds voor dat Nederland definitief van een industriële naar een diensteneconomie overging.
Het beeld in Waddinxveen is wat dubbel. Delen van de detailhandel worden natuurlijk hard geraakt, maar Waddinxveen kent verhoudingsgewijs weer weinig werkgelegenheid in andere gevoelige sectoren, zoals toerisme. Daar staat tegenover dat Waddinxveen veel werkgelegenheid heeft in de logistiek. Een sector die het nu goed doet, maar die traditioneel ook kwetsbaar is voor conjuncturele schommelingen. Maar de corona-maatregelen betekenen ook dat analisten niet goed weten waar dat op middellange termijn economisch toe zal leiden. We besteden in bijlage 3 aandacht aan de (verwachte) crisisimpact.
2.2 Koersbepaling: kennis en talent binden
Het midden- en kleinbedrijf (hierna MKB) is de motor van de economie van Waddinxveen. Maar de ZZP’ers zijn in opkomst. En andere vestigingsvoorwaarden worden belangrijk (zie ook 1.3). De vraag is hoe Waddinxveen een deel van de kenniseconomie naar zich toe kan trekken. Een sleutelrol daarbij ligt bij het binden van kennis en talent, voor Waddinxveen met name in de techniek.
Techniek, technische kennis en vakmanschap worden steeds belangrijker in de economie. Zelfs in de van oorsprong niet-technische sectoren als zorg, logistiek, groothandels en tuinbouw, zijn technische functies cruciaal geworden. En er is al jaren een groot tekort aan technische vakmensen, zowel op mbo- als hbo-niveau. Daar kan Waddinxveen een rol in spelen. Het gaat dan niet om het concurreren met de universiteitssteden en hun focus op innovatie. Maar wel om het goed samenwerken met bedrijven en de Bouwacademie en in het verlengde daarvan het Coenecoop College en mboRijnland. Om juist in het beroepsonderwijs een goede omgeving te creëren voor vakmanschap.
Waddinxveen kan daarbij aanhaken op de regionale visie van Midden-Holland, bijvoorbeeld voor wat betreft de Campus Gouda. Dit is een initiatief van gemeenten, bedrijfsleven en onderwijs in Midden-Holland. Rond maatschappelijke en economische vraagstukken - in eerste instantie zorg(technologie) en bodemdaling - wordt samengewerkt met (hoger) onderwijs, in de vorm van stages, onderzoek met lectoren en wetenschappers, praktijkopdrachten en afstudeerprojecten. Idee is dat de regio een goede voedingsbodem biedt voor leeropdrachten voor studenten en onderzoekers en dat Midden-Holland zo niet alleen kennis ontwikkelt op praktische vraagstukken van deze tijd, maar ook jong talent aan zich bindt.
De samenwerking in de Campus Gouda kan zich voor Waddinxveen toespitsen op een thema als technisch vakmanschap en bodemdaling (bouw en infratechniek) en de logistiek (zie verder speerpunt 3). Zo’n programma rond onderzoek en onderwijs kan zorgen voor veel dynamiek, op een manier die goed bij de gemeente past.
We komen op basis van het DNA en de opgave uit hoofdstuk 1 tot de volgende koers:
Van kwantiteit naar kwaliteit. Waddinxveen is hard gegroeid door onder meer in te zetten op nieuwe bedrijventerreinen en nu is anders denken nodig in de economische ontwikkeling: van kwantiteit naar kwaliteit. Daarvoor zijn verschillende redenen: grenzen aan de ruimte, andere vestigingsvoorwaarden, concurrentiepositie in de kenniseconomie, de opkomst en noodzaak van een duurzame en circulaire economie, vitaliteit van de retail.
Kenniseconomie. Daarnaast moet er ingezet worden op het ontwikkelen naar een kenniseconomie op een manier die past bij Waddinxveen. Dat kan vooral door in te zetten op (duurzame en circulaire) techniek, bouw en infra en door samen op te trekken met het onderwijs en het bedrijfsleven. Ook aansluiting bij de regionale agenda van Midden-Holland is daarbij belangrijk.
In hoofdstuk 3 wordt deze koers vertaald naar zeven speerpunten voor het economisch beleid in de komende vijf jaar.
In hoofdstuk 2 hebben we een koers uitgezet op basis van het economische DNA van Waddinxveen, de groei van de afgelopen jaren, de huidige stand van zaken en (te verwachten) ontwikkelingen in ondernemerschap en economie. We geven deze koers vorm in zeven speerpunten, onder drie pijlers: A. specifiek lokaal; B. Lokale invulling van regionale speerpunten; C. Randvoorwaarden en uitgangspunten.
De specifiek lokale pijler telt drie speerpunten voor de komende jaren voor de economie van Waddinxveen. Voor alle drie geldt dat het gaat om ‘te zorgen dat je klaar bent voor de toekomst’. Dat betekent dus niet dat het nu niet goed gaat. Een aantal ontwikkelingen rondom parkmanagement, de staat van bedrijventerreinen en ontwikkelingen in de relatie tussen ruimtelijke ordening en economie zijn nu al toe te spitsen op Waddinxveen. Zeker met de Omgevingsvisie in aantocht is het belangrijk daar nu al aan te gaan werken.
De pijler lokale invulling van regionale speerpunten heeft betrekking op de Economische Visie Midden-Holland. Daarin zijn ontwikkelingen en doelstellingen geformuleerd die ook Waddinxveen aangaan. Waddinxveen is voor zijn (economische) ontwikkeling sterk afhankelijk van de omgeving. Waddinxveen doet volop mee in de regio Midden-Holland. In twee van de regionale speerpunten kan Waddinxveen een (mede)-voortrekkersrol vervullen. De Campus Gouda biedt in combinatie met de Bouwacademie kansen op het gebied van onderwijs en innovatie op het gebied van techniek en bouw. Daarnaast is logistiek een zwaartepunt in de economie van Waddinxveen.
De derde pijler benoemt twee randvoorwaarden en uitgangspunten die eigenlijk in alle beleid en projecten moeten terugkeren:
Twee agrarische thema’s keren in deze speerpunten niet terug, omdat ze al zijn belegd in ander verband:
Het gaat om lopende trajecten waar de gemeente Waddinxveen aan gecommitteerd is en die naast dit Economisch Koersdocument hun eigen traject kennen. In het Werkboek Oostland gaat het om een duurzaam economisch perspectief voor de glastuinbouw (zie bijlage 2). De urgentie voor Waddinxveen zit op het verouderde glastuinbouwgebied Van Dort Kroonweg. Herstructurering is niet aan de orde, er moet nagedacht worden over een nieuwe invulling van het gebied in de toekomst.
3.1 Werk maken van kleinschalige economische locaties: levendig en onderscheidend
Naast de grote nieuwe bedrijventerreinen aan de zuidkant heeft Waddinxveen nog veel verspreide economische locaties, van winkelstrips tot kleine bedrijventerreinen (Noord, Brugweg, Zuid, Kouwehoek). Deze verwevenheid (en zichtbaarheid) van de economie in alle delen van de gemeente behoort tot het DNA van Waddinxveen. Een strakke functiescheiding (werken op de terreinen in het zuiden, winkels op het Gouweplein en wonen overal elders) past niet bij Waddinxveen. Daarnaast is functiemenging in deze tijd (opkomst van ZZP’ers, steeds specifieker ingekleurd winkelbestand, kenniseconomie) ook een goed uitgangspunt.
Op veel plekken in de (sub-)stedelijke economie zien we dat werken en wonen steeds vaker in elkaar overlopen: bedrijfsverzamelgebouwen verspreid over de stad, broedplaatsen en ambachtsruimtes in de wijk en ondernemers met een praktijk aan huis. Rondom de werkplekken van creatievelingen ontstaat weer een parallelle economie aan hospitality: lunchrooms, koffiezaken, conceptstores. Voor dit soort nieuwe bedrijvigheid gelden weer andere vestigingsvoorkeuren dan voor bedrijven op een ruim bedrijventerrein: liefst in een omgeving met hoge dichtheid, met veel mogelijkheden voor ontmoeting, (dag-)horeca binnen handbereik, gemengde functies, mogelijkheid tot experimenten (broedplaatsen), ov-bereikbaarheid en uiteraard hoogwaardig internet.
Dergelijke ontwikkelingen lijken op het eerste gezicht een stads feestje, met name rond universiteiten, in binnensteden en in oud industrieel erfgoed. Zo lijkt er een nieuwe scheidslijn tussen stedelijk en niet-stedelijk Nederland te ontstaan. Maar zo hoeft het niet zijn. Het gaat erom die trends te ‘vertalen’ naar de MKB-gedreven en ‘down to earth’ situatie in Waddinxveen.
We komen op drie interessante proposities:
Werkfuncties in het Sleutelkwartier. Met het project Sleutelkwartier wordt ingezet op de woonfunctie in het gebied tussen station en Hefbrug. Dat kan gepaard gaan met investeren in kleinschalige werklocaties: werkfuncties die makkelijk inpasbaar zijn in een woongebied, zoals kleine ambachtsruimtes, ateliers en (kantoor)werkplekken voor zelfstandigen.
Leegkomende winkelpanden buiten de kernwinkelgebieden invullen met een andere werkbestemming, zo vaak als mogelijk, uiteraard passend in de omgeving. Het behoud van werk zorgt voor levendigheid binnen de omliggende wijken. Voor de goede orde: een woonbestemming is dan niet uitgesloten en één en ander is mede afhankelijk van het gesprek met de vastgoedeigenaren.
Enig ‘prikkelgeld’ voor onderzoek of planvorming kan nodig zijn om initiatieven van de grond te krijgen. De wijze waarop de flexplekken voor ZZP’ers (SK/WRKS) aan de Juliana van Stolberglaan tot stand is gekomen, is daarvan een voorbeeld. De uitbaters van SK/WRKS maken kosteloos gebruik van de ruimte in ruil voor investeringen in het interieur en het toegankelijk maken van werkplekken voor zelfstandigen en bedrijven. Bij een organische transformatie van de Noordkade kijken we met een schuin oog naar succesvolle projecten elders. Ter inspiratie zetten we een aantal voorbeelden op een rij. Die voorbeelden komen wel voornamelijk uit meer stedelijke omgevingen, maar kunnen toch interessante voorbeelden zijn voor Waddinxveen.
3.2 Verbeteren verblijfs- en ondernemersklimaat bestaande bedrijventerreinen (schoon, heel, veilig +)
Een van de opgaven van Waddinxveen is om te blijven investeren in de bestaande bedrijventerreinen. De bedrijventerreinen van Waddinxveen zijn op zich op orde. Ze zijn goed bereikbaar, hebben een nette, zakelijke uitstraling, er is enige vorm van collectieve particuliere beveiliging en er vindt periodiek onderhoud plaats. Aandachtspunten op korte termijn zijn er natuurlijk ook: parkeerproblemen op Coenecoop, een verzakte weg bij de Kouwehoek.
Maar over het geheel gezien lijkt de basis op orde. De vraag is of dat voldoende is om ook voor de toekomst een goed ondernemersklimaat te houden. Wat opvalt is dat de terreinen van Waddinxveen weliswaar overal parkmanagementorganisaties kennen, maar dat er wat minder activiteiten zijn in vergelijking met andere gemeenten.
Elders in de Randstad en Nederland is een uitgebreider vorm van parkmanagement inmiddels de standaard. Niet alleen om een terrein ‘schoon, heel en veilig’ te houden, maar ook om nieuwe uitdagingen rondom duurzaamheid en kwaliteit in uitstraling goed aan te kunnen. Dat is geen luxe meer, maar is de nieuwe standaard in het ondernemersklimaat. In Waddinxveen is dat nog niet het geval. En dat kan de concurrentiepositie van de bedrijventerreinen op termijn schaden. De uitdaging voor Waddinxveen is om de lat hoger te leggen.
Om de bedrijventerreinen toekomstbestendig te houden is het zaak:
Het verblijfsklimaat te versterken voor de bedrijven, werknemers, klanten en bezoekers. Dat betekent samen met de georganiseerde ondernemers plannen maken voor en investeren in parkmanagement-activiteiten, duurzaamheid, uitstraling, groen (zie ook speerpunt 6 hieronder) en gebruiksmogelijkheden van de openbare ruimte.
Het gebruik van de ruimte te intensiveren. In bijlage 3 analyseren we dat de arbeidsdichtheid van de bedrijventerreinen in Waddinxveen relatief laag is. Efficiënter gebruik van de bestaande ruimte (meer arbeidsplaatsen per hectare) draagt bij aan de algehele uitstraling en toekomstbestendigheid van de terreinen.
Multimodaal vervoer stimuleren: openbaar vervoer, (deel)fietsen, deelauto’s, elektrisch verkeer, wandelverkeer. De terreinen zijn goed ontsloten voor het autoverkeer, maar een toenemend aantal bezoekers heeft behoefte aan alternatieven. Met de komst van station Triangel is de ov-bereikbaarheid van bedrijventerrein Coenecoop verbeterd. Met ondersteunend ‘last mile’ vervoer (fietsen, elektrische busjes) kan dat verder geoptimaliseerd worden.
Investeren in gezamenlijke energiehuishouding: het opwekken van duurzame energie, de Transitievisie Warmte, het gebruik van restwarmte. Vergroening en vernatting op plekken die zich daarvoor lenen, ten behoeve van uitstraling, klimaatadaptiviteit (efficiënte waterhuishouding, hittestress) en biodiversiteit. Het Duurzaamheidsplatform Waddinxveen heeft op dit punt de eerste stappen gezet.
3.3 Toewerken naar een optimale winkelstructuur
Het winkellandschap verandert. Er is landelijk gezien een overcapaciteit aan winkelmeters en op de druk op winkeliers neemt toe door veranderende consumentbestedingen en de opkomst van internetverkoop. Er zijn voorbeelden van innovatieve retailers die ook nu een goede boterham verdienen. Over het geheel genomen maakt de retail als sector echter moeilijke tijden door. De coronacrisis komt daar nog eens bovenop. Een recent onderzoek van brancheorganisaties (verenigd onder De Retailagenda) verwacht dat tien tot dertig procent van de non-food winkels de komende jaren gaat verdwijnen.
Waddinxveen en Midden-Holland hebben recent nieuwe detailhandelsstructuurvisies vastgesteld. Daarin wordt de prominente positie van het Gouweplein onderstreept. Aanvullend worden er twee ondersteunende centra aangewezen: in Zuid het boodschappencentrum Zuidplas, en in Noord de gezamenlijke centra Koningin Wilhelminaplein en Groensvoorde (samen één boodschappencentrum). De Kouwe Hoek is aangewezen voor perifere detailhandel. De Dorpsstraat, Luifelbaan en Ieplaan nemen een bijzondere positie in de winkelstructuur van Waddinxveen in. De overkoepelende ambitie is om de detailhandel zoveel mogelijk te concentreren. In de detailhandelsstructuurvisie 2019-2030 is het beleid per winkelgebied vastgelegd.
Met de ontwikkeling van het Gouweplein is er flink geïnvesteerd in de lokale retail en is het aantal winkelmeters gestegen (tegen de landelijke trend in). Waddinxveen beschikt daarmee over een duidelijk, samenhangend winkelcentrum met ondersteunende (horeca-) voorzieningen. Aandachtspunten zijn de nog leegstaande panden die wachten op een goede invulling (met mogelijke bedreiging van ondermijning in de tussentijd) en de ontmoetingsfunctie die nog verder ingevuld moet worden. Te denken valt aan andersoortige concepten naast winkels (horeca, dienstverlening, ambachten).
Verder heeft het Gouweplein nog een weinig specifieke uitstraling en wordt het gedomineerd door een aantal grotere landelijke ketens. De ontwikkeling in de detailhandel lijkt echter een andere kant op te gaan: enerzijds echt grote winkelformules, met regionale trekkracht. En anderzijds juist meer specifieke lokale winkels, zoals in veel binnensteden te zien is. De ketens in het middensegment met middelgrote winkels hebben het juist moeilijk. Dat blijkt ook uit de koopkrachtcijfers voor Waddinxveen (zie bijlage 3). Waddinxveen bindt weliswaar de lokale koopkracht in dezelfde mate als vergelijkbare gemeenten in de Randstad. In vergelijking met andere gemeenten trekt ze wel minder koopkracht van buiten aan. Daar ligt een opgave, die in regionaal verband moet worden bezien (en die moet aansluiten bij de uitvoering van de detailhandelsstructuurvisie van Midden-Holland).
3.4 Bouwacademie als centrum voor kennis en innovatie in techniek, bouw en infra
Arbeidsmarktbeleid maakt niet expliciet deel uit van dit Economisch Koersdocument (het arbeidsmarktbeleid is belegd in het sociaal domein). Maar een goed functionerende arbeidsmarkt is uiteraard een belangrijke randvoorwaarde voor een goed draaiende economie. We willen in dit Koersdocument wel een speerpunt maken van een aantal arbeidsmarktaspecten, met name rond onderwijs en de techniek.
De arbeidsmarkt voor technisch personeel blijft krap, terwijl techniek een steeds grotere rol gaat spelen. Ook in traditioneel niet-technische sectoren zoals zorg, tuinbouw en logistiek. En in vraagstukken rond duurzaamheid, circulair bouwen en bodemdaling (bouwen in moeilijke bodemomstandigheden). Voor bedrijven is een goede personeelsvoorziening steeds vaker een voorwaarde bij de keuze voor hun vestigingsplaats. Waddinxveen kan daar, in de samenwerking binnen het Midden-Hollandverband, een sterk punt van maken.
Technisch vakmanschap wordt bovendien steeds complexer. Door innovaties en een sterkere nadruk op ‘soft skills’ (samenwerken, klantvriendelijkheid, planningsgedrag, rapportage vaardigheid, anticipatievermogen). Er is voornamelijk behoefte aan technisch en bèta opgeleide mensen op mbo 4 (de volleerde vakman/vakvrouw), hbo, en wo denk- en werkniveau.
De Regio Midden-Holland heeft ‘Midden-Holland als centrum voor technisch vakmanschap’ tot economisch speerpunt uitgeroepen. Met de Bouwacademie, en in het verlengde daarvan mboRijnland en het Coenecoop College, kan Waddinxveen daar op het gebied van met name bouw en infratechniek een belangrijke bijdrage aan leveren. Daar zijn veel bedrijven bij betrokken. Van de Bouwacademie zijn veel regionale bedrijven lid (zij stellen de leerwerkplaatsen voor mbo-leerlingen in de BBL beschikbaar). mboRijnland heeft veel bedrijfscontacten in de techniek via het Centrum voor Innovatief Vakmanschap. En er is een bijzondere band tussen de stichting Vrienden van het Coenecoop College en het Waddinxveense bedrijfsleven. Tenslotte is het landelijke vmbo-programma Sterk Techniekonderwijs ook verbonden met het Coenecoop College en wil het Coenecoop College met een nieuw stagebureau (Professional Meets Talent - het PMT-platform) een impuls geven aan de praktijkstages van leerlingen. Dat zal nog dit jaar van start gaan.
Dat geeft Waddinxveen (als middelgrote gemeente) een bijzondere positie. Er zijn niet zoveel gemeenten van deze omvang waar zoveel onderwijsinitiatieven en mogelijkheden samenkomen rond een specifiek thema.
Dat alles laat zich goed verbinden met de Campus Gouda. De Campus Gouda is in 2020 opgezet en nu is dus een goede tijd om daar vanuit Waddinxveen mee vorm aan te geven.
3.5 Logistiek: naar een hogere toegevoegde waarde en meer innovatie
Veel logistieke bedrijven clusteren zich rondom de snelweg. De uitgeefbare ruimte in Waddinxveen wordt echter schaarser en de banendichtheid van de logistiek is beperkt. Regionaal is de ambitie om van Midden-Holland een ‘best practice’ te maken op gebied van logistiek en distributie. Die regionale visie is één-op- één door te vertalen naar Waddinxveen en is samen te vatten als terughoudend (verdozing tegengaan) en ‘kwaliteit boven kwantiteit’. Die ambitie zou ook leidend moeten worden in de samenwerking rond de logistieke hotspot A12-corridor.2 |
|
a. In samenwerking met het onderwijs en bedrijfsleven technologische innovatie en hoogwaardige arbeid stimuleren b. Lokaal kan de gemeente ervoor kiezen geen uitgifte meer te doen voor reguliere logistieke bedrijven (behalve bij uitplaatsing van bedrijven uit andere plekken van Waddinxveen) c. Kwaliteitseisen stellen in het ruimtegebruik bij de ontwikkeling van logistieke bedrijven(terreinen). |
|
• In de Omgevingsvisie en Omgevingsplannen kwaliteitseisen formuleren, zoals meerlaags bouwen, duurzame gebouwen, zelfvoorzienend in energie en een visie op personeelsbehoefte (inclusief huisvesting). • In de Omgevingsvisie en Omgevingsplannen exclusieve bestemming voor logistiek mogelijk loslaten. • Overweeg om ‘restkavels’ die vanwege omvang minder interessant zijn voor logistiek her te bestemmen voor andere invulling. |
Veel logistieke bedrijven zijn gevestigd rondom de A12 en er is nog steeds vraag naar ruimte vanuit logistieke bedrijven. Waddinxveen heeft echter niet veel bedrijventerreinruimte meer uit te geven. En de banendichtheid van de logistiek is beperkt. Het imago van de logistiek heeft bovendien schade opgelopen: enerzijds door de snelle opkomst van hallen op zichtlocaties (de ‘verdozing’ van het landschap) en anderzijds door de slechte werkomstandigheden binnen delen van de bezorgindustrie. Er is een beeld ontstaan van een sector waarin op veel vierkante meters weinig mensen werk doen met weinig perspectief.
Dat beeld doet echter ook wel wat onrecht aan de logistiek en groothandel ‘van eigen kweek’ in de regio Midden-Holland. Er is ook vaak sprake van innovatie in de technologie, hoge waardetoevoeging en toenemende arbeidsintensiteit. De logistieke samenwerking in de A12-corridor richt zich onder andere op scholing, arbeidsmarkt en duurzaamheid. Die doelen sluiten goed aan bij de ambities van Midden-Holland. En er zijn verbindingen met andere sectoren, zoals de maakindustrie.
Maar toch is er die keerzijde. De arbeidsdichtheid van de logistieke locaties is beperkt ten opzichte van de ruimte die ze in beslag nemen. Veel panden hebben een beperkte levensduur en veel daken zijn bijvoorbeeld niet geschikt voor zonnepanelen. Midden-Holland heeft de ambitie om regionaal een ‘best practice’ te maken op het gebied van logistiek en distributie. Dat betekent: goede landschappelijke inpassing, beheersing van verkeersstromen, hoogwaardige arbeid en technologische innovatie.
Met name op het gebied van innovatie en het realiseren van een grotere toegevoegde waarde ligt er een opgave. Die opgave zal vooral digitaal gestuurd zijn. Dat betekent inzet op ict- en automatiseringstechnologie. Er lijken kansen te liggen door in de regio maakindustrie, de ict-sector en de logistiek meer met elkaar te verbinden. Onder speerpunt 4 verwezen we daarvoor al naar de regionale Economische Visie van Midden-Holland. Mogelijk kan dit ook een thema zijn binnen de Campus Gouda.
De regionale visie van Midden-Holland is één-op- één door te vertalen naar Waddinxveen. Samengevat wil men terughoudend zijn in nieuwe logistiek (om de verdozing tegen te gaan) vanuit de visie op ‘kwaliteit boven kwantiteit’. Ook voor de logistieke samenwerking in de A12-corridor zou die ambitie leidend moeten worden.
3.6 Energietransitie en circulaire economie als uitgangspunt
Energietransitie en circulariteit zijn onlosmakelijk onderdeel van het gesprek over de lokale economie. Bij circulaire economie gaat het ten minste om:
Als het gaat om energietransitie komen daar nog bij:
Investeringen in groen en water op de diverse bedrijventerreinen (hittestress tegengaan). Meer groen, maar bijvoorbeeld ook het verbinden van groen op de bedrijventerreinen met de groenstructuren daaromheen. Dat heeft bijkomende positieve effecten op lucht, grond, water en biodiversiteit; en op het verblijfsklimaat en de uitstraling.
Er zitten uiteraard meer aspecten aan duurzaamheid (zoals watermanagement, groen in de openbare ruimte, verduurzaming van het woningbestand, terugdringen autogebruik, etc). Dat voert echter te ver voor dit document en zal een plek vinden in bijvoorbeeld de nieuwe omgevingsvisie en de Transitievisie Warmte.
Het initiatief voor de eerste twee punten (afval als grondstof en circulair ontwerp) ligt nu vooral nog bij de marktpartijen (de ondernemers zelf). De gemeente kan daarbij veel betekenen in de afvalverwerking en stelt eisen aan (duurzaam en/ of circulair) bouwen in bestemmingsplannen. Maar de gemeente loopt snel tegen haar grenzen aan als ze individueel optreedt. Eisen aan de circulaire economie moeten ook vastgelegd worden in Europese en landelijke regelgeving. Dat zal geleidelijk gebeuren. Ondertussen is het nu zaak de ontwikkeling naar een circulaire economie echt in gang te zetten. Bovendien stelden we al dat een gemeente die voorop loopt op dit soort thema’s (verblijfsklimaat, vervoer, groen, duurzaamheid et cetera) een streepje voor heeft in het vestigings- en ondernemersklimaat.
Er ligt dan bijvoorbeeld een duidelijke link met speerpunt 4 in dit Koersdocument: programma’s met Campus Gouda en de Bouwacademie rond duurzaam en circulair bouwen. Dat is dan ook een meer effectieve rol van de overheid: stimuleren en ondersteunen van nieuwe initiatieven, zoals het nieuwe Innovatie en Experience centrum op het gebied van duurzame bouw en infra.
Voor alle vier de aspecten van een circulaire economie geldt dat er binnen verschillende schaalniveaus kan worden geacteerd: als individueel bedrijf, als kring van bedrijven (al dan niet gebiedsgericht), als overheid, als overheid en bedrijven gezamenlijk, op groter regionaal (of zelfs provinciaal) niveau.
In onderstaande matrix geven we een (niet-uitputtend) overzicht van mogelijke activiteiten binnen de vier aspecten en schaalniveaus.
Circulair verwerken afvalstromen (grondstofleverancier worden) |
||||
In Waddinxveen is al een Duurzaamheidsplatform actief; zelfstandig opgericht en nu functionerend als commissie in het Ondernemersplatform Waddinxveen. Het platform verbindt en deelt onder meer kennis over praktische maatregelen die op individueel bedrijfsniveau kunnen worden getroffen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de isolatie van panden, zuiniger watergebruik, warmte en energie besparen. Daarnaast onderzoekt het de mogelijkheid voor collectieve investeringen in bijvoorbeeld energiemanagement op Coenecoop en Doelwijk.
Het is nu zaak een volgende stap te zetten: gemeente en Duurzaamheidsplatform (als vertegenwoordiger van het georganiseerd bedrijfsleven) die samen een actieplan circulaire economie voor Waddinxveen opstellen. Dat past in de ambities die de gemeente heeft met het programma Energietransitie en Duurzaamheid (in voorbereiding).
3.7 Versterken organiserend vermogen en doorontwikkelen Ondernemersfonds
Waddinxveen heeft een sterk georganiseerd bedrijfsleven. Dat is niet alleen zichtbaar in het Ondernemersplatform Waddinxveen, maar ook in de vele met het onderwijs verbonden bedrijven (Vrienden van Coenecoop, Bouwacademie etc.). En Waddinxveen is één van de ongeveer vijftig gemeenten in Nederland met een Ondernemersfonds op OZB-basis. Dat is goed voor het vestigingsklimaat. Het zorgt ervoor dat bestuurlijke gesprekken tussen ondernemers en gemeente inhoudelijk en van goede kwaliteit zijn. Het betekent ook dat partijen snel kunnen schakelen, bijvoorbeeld bij het aantrekken van (overheids)investeringen en subsidies op provinciaal of landelijk niveau.
Tegelijk is er rond het Ondernemersfonds ook wel iets bijzonders aan de hand. Het is relatief klein, wordt voor de helft vanuit de gemeente opgebracht en loopt tot eind 2022. Dan stopt de overheidsbijdrage.
In bijlage 4 (ter informatie) is een door Blaauwberg opgestelde discussienotitie opgenomen met mogelijkheden voor de doorontwikkeling van het Ondernemersfonds. Het Ondernemersfonds heeft een aparte evaluatie laten uitvoeren en gaat aan de slag met een voorstel voor de toekomst.
Voor de volledigheid geven we hier de voornaamste punten uit de Blaauwberg-notitie over het Ondernemersfonds:
Het Ondernemersfonds is een gewaardeerde partner met een vaste plek binnen de lokale economie. Bestuur en ambassadeurs hebben een governance opgezet die het vertrouwen geniet van de ondernemers. Binnen het fonds vindt goede informatie-uitwisseling plaats, en de partijen met trekkingsrecht zijn gaan hechten aan hun eigen investeringsbudget.
Tegelijkertijd: het is financieel een beperkt fonds, van jaarlijks € 50.000 uit private OZB-opbrengsten en € 50.000 uit de algemene gemeentelijke middelen. De gemeentelijke middelen zijn in principe tijdelijk en lopen eind 2022 af. In relatie tot de overgebleven opbrengst is de governance structuur, met veel kleine werkgebieden, nogal zwaar.
OZB-gefinancierde ondernemersfondsen op andere plekken in het land (onder meer in Gouda en Bodegraven-Reeuwijk) kennen een bijdrage van € 50 tot € 70 per € 100.000 WOZ-waarde. Voor Waddinxveen zou bijvoorbeeld een jaarlijkse bijdrage van € 50 per € 100.000 WOZ-waarde neerkomen op een fonds ter grootte van circa € 340.000 per jaar. De rol van de gemeente beperkt zich in dat geval alleen tot het innen van de bijdrage. Uiteraard moet de gemeenteraad daarover wel een besluit nemen (inning via de OZB en daarmee het mogelijk maken van het Ondernemersfonds).
Het aantal trekkingsgerechtigden is in de huidige situatie groot en de afbakening is niet altijd even logisch. Dat maakt het lastiger om plannen te maken (op effectief schaalniveau). Bovendien maakt het dat gemeentebrede en regionale vraagstukken vaak niet goed passen in de huidige opzet, terwijl daar wel vraag naar is.
De verhouding tussen gemeente en ondernemersfonds is nu complex door de gemixte financiering. Het gewaardeerde principe van fonds ‘voor en door ondernemers’ kan ermee onder druk komen te staan. Op eigen benen na 2022 betekent ook volledige zelfregie van het fonds, zowel in organisatie als in gewenste bestedingen. Uiteraard kan er tussen gemeente en fonds wel goede afstemming en samenwerking zijn.
Blaauwberg ziet mogelijkheden voor de stap naar een volledig privaat gefinancierd Ondernemersfonds en een goede samenwerking tussen het Ondernemersfonds en de gemeente (met name voor de speerpunten 2, 4 en 6).
Zoals gezegd komt het Ondernemersfonds binnenkort met een eigen voorstel over de toekomst.
Op basis van dit Koersdocument wordt een uitvoeringsplan uitgewerkt. Daarin nemen gemeente en het georganiseerd bedrijfsleven hun concrete acties op om dit Koersdocument uit te voeren.
Een stuurgroep, bestaande uit een vertegenwoordiger van de gemeente Waddinxveen, het Ondernemersplatform Waddinxveen, het onderwijs en het Ondernemersfonds Waddinxveen, geeft richting en actualiseert de koers waar nodig. Twee keer per jaar overlegt de stuurgroep om de voortgang van de uitvoering op de zeven speerpunten te bewaken en overige actualiteiten te bespreken. De stuurgroep stelt een uitvoeringsplan vast, dat jaarlijks wordt geactualiseerd. Het initiatief ligt bij de gemeente voor het organiseren van de stuurgroep.
Over vijf jaar evalueert de stuurgroep of dit Koersdocument aan een update toe is.
4.2 Personele en financiële inzet
In de begroting van 2019- 2022 heeft de gemeenteraad een budget van € 50.000 per jaar gedurende drie jaar ter beschikking gesteld voor het opstellen en de uitvoering van de economische agenda. Een deel van deze middelen wordt ingezet voor de inspanningen zoals beleid of projecten die nodig zijn om uitvoering te geven aan dit Economisch Koersdocument. Een gedeelte wordt ingezet voor de inhuur van een tijdelijke programmamanager.
Een deel van deze extra middelen wordt voor een tijdelijke periode van twee jaar ter beschikking gesteld voor de inhuur van een programmamanager die het Ondernemersplatform en Ondernemersfonds vertegenwoordigd. Een voorwaarde aan het ter beschikking stellen van deze middelen is dat na deze twee jaar de inhuur van deze programmamanager gefinancierd kan worden door het Ondernemersplatform Waddinxveen en het Ondernemersfonds. Met het uitgangspunt dat het Ondernemersfonds wordt doorontwikkeld. Deze programmamanager mag alleen ingezet worden voor de uitvoering van de speerpunten van het Economisch Koersdocument. De programmamanager geeft in samenwerking met de beleidsadviseur economie sturing aan de uitvoering van het Economisch Koersdocument en legt verantwoording af aan de stuurgroep. De programmamanager wordt aangesteld door de stuurgroep. De verantwoordelijkheden van de programmamanager worden verder uitgewerkt in het uitvoeringsplan.
Op de volgende pagina wordt een samenvatting van dit Koersdocument met de speerpunten, doelstellingen en inspanningen in een schema weergegeven. De doelstellingen en inspanningen worden verder uitgewerkt met betrokken stakeholders in een uitvoeringsplan. Het uitvoeringsplan wordt vastgesteld door de stuurgroep en jaarlijks bijgesteld.
Bijlage 2: Het economisch DNA van Waddinxveen
Waddinxveen heeft een bijzondere economie. De meeste werkgelegenheid is in de detail– en groothandel: daar zit 35,1% van de werkgelegenheid van Waddinxveen. Landelijk is dat nog geen 18% (zie bijlage 2). Een kleiner deel van de werkgelegenheid is in de landbouw, met de glastuinbouw en de bedrijven die een onderdeel zijn van het cluster van de Greenport Boskoop.
Waddinxveen heeft met 84 banen per 100 leden van de beroepsbevolking voor een niet-centrumgemeente ook een relatief grote economie. In veel andere kenmerken (zoals aantal en economische positie van zelfstandigen, koopstromen en arbeidsparticipatie) - wijkt Waddinxveen bijna niet af van de landelijke cijfers.
Tabel 1 Overzichtstabel van de economie van Waddinxveen
Bronnen: CBS StatLine , waarstaatjegemeente.nl, Randstad Koopstroomonderzoek 2018
Tabel 1 geeft een overzicht van een aantal belangrijke kenmerken van de economie van Waddinxveen. In bijlage 3 werken we dat verder uit in een overzicht in cijfers en trends. In dit hoofdstuk gaan we - op basis van deze cijfers en enkele aanvullingen - in op het DNA van de economie van Waddinxveen. In combinatie met te verwachten trends en ontwikkelingen leidt dat tot een visie op de economische ontwikkeling.
In zijn boek ‘Slimme streken’ benoemt de Twentse sociaalgeograaf Gertjan Hospers een aantal voorbeelden van regio’s die het op het eerste gezicht niet zo goed getroffen hebben: ze liggen geïsoleerd, er zijn weinig opleidingsfaciliteiten en weinig beeldbepalende, grote bedrijven. En toch gaat het best goed in die ‘slimme streken’. Er wordt hard gewerkt en veel geïnnoveerd. Hospers haalt zijn voorbeelden vooral uit Oost-Nederland en wijst vooral als succesfactoren op de goede samenwerking tussen bedrijven, op de maatschappelijke rol die de veel aanwezige familiebedrijven op zich nemen en op de actieve opstelling van de overheid.
Die ’zachte’ factoren staan ook wel bekend als het DNA van een plaats of streek: het immateriële erfgoed dat niet direct zichtbaar is maar toch het vestigingsklimaat ook bepaalt.
Wat is het DNA van Waddinxveen?
Wie nu vraagt wat Waddinxveen is - een stad of een dorp of iets ertussenin- krijgt meestal als antwoord: een dorp. Maar dat is in 2020 niet helemaal zeker. Zelfs als we ver teruggaan in de tijd was het dat al niet. In 1947 schreef de Winkler Prins Encyclopedie dat de toen 9.000 Waddinxveners hun brood verdienden “landbouw, veeteelt (kaas) en industrie (meubelen, speelgoed, carrosseriebouw, chemische producten, cementsteen, tabak)”. Dat is eerder een kleinstedelijk dan een dorps rijtje.
De echte dorpen in de Randstad - de voormalige verzorgingscentra voor landbouwgebieden - hebben het moeilijk. De landbouw is niet het grootste deel meer van de lokale economie. De dorpen vergrijzen en voorzieningen verdwijnen. Het worden slaap- of toeristische dorpen, zoals we die aan de Zeeuwse kust al langer kennen. De economische veelzijdigheid en maatschappelijke levendigheid is er verdwenen.
Waddinxveen heeft een hele andere ontwikkeling doorgemaakt. De enorme bevolkingsgroei in de Randstad is voor een deel opgevangen door een ring van dorpen rondom de grote steden: een proces van suburbanisering, die veel dorpen tot voorsteden heeft gemaakt, zoals Leiderdorp, Capelle aan de IJssel en Rijswijk. Een andere uiting van de groei in de Randstad zijn de ‘new towns’, zoals Zoetermeer.
Waddinxveen is weer een ander type, dat wat we ‘verlengde suburbanisering’ noemen. Geen voorstad als onderdeel van een agglomeratie, maar ook geen ‘new town’, omdat ze meer organisch zijn gegroeid. Vergelijkbare gemeenten zijn Zuidplas, Pijnacker-Nootdorp en Lansingerland.
Wat de voorsteden, de ‘new towns’ en de verlengde suburbanisering-gemeenten delen is een functie die op het eerst gezicht ruimtelijk en economisch ondergeschikt is aan stedelijke centra. Functies waar in de stad geen ruimte meer voor is (zoals grote suburbane woonwijken, logistieke bedrijvigheid en milieucategorie 4 bedrijven), komen in de omgeving rondom die stad terecht.
Maar bij een uitgebreider onderzoek heeft Waddinxveen ook een gelijkwaardige lijn in z’n ontwikkeling. Veel beeldbepalende economische activiteiten - zoals de meubelindustrie - is verdwenen, maar er is andere, moderne midden- en kleinbedrijf (hierna MKB) -industrie voor teruggekomen. De verschillende soorten bedrijvigheid is groter geworden. Die is voor een deel geïmporteerd: bedrijven van buiten kwamen af op de centrale ligging. Maar voor een ander deel is het ook ‘eigen kweek’: Waddinxveen is een ondernemersgemeenschap. Het grote aandeel van de eigen kweek zie je in een bloeiende ondernemersvereniging en in ondernemers die zich verantwoordelijk voelen voor ‘hun’ Waddinxveen.
Waddinxveen is een voorbeeld van ‘verlengde suburbanisering’ in relatie tot de grote steden; maar het kan ook een Randstedelijk voorbeeld zijn van een ‘slimme streek’. Dat is onderdeel van het sociaal kapitaal, waar op kan worden voortgebouwd.
Vanaf 2015 groeit de bevolking van Waddinxveen met ongeveer duizend inwoners per jaar. Daarmee hoort Waddinxveen tot één van de snelste groeiers van het land. De verwachting is dat de stijging nog even blijft. De laatste voorspelling van het CBS plaatst Waddinxveen in de top 15 van groeigemeenten tot 2035, net achter Amsterdam.
Op economisch vlak is de groei bijna even uitzonderlijk groot geweest, zowel het aantal banen als het aantal bedrijven (zie tabel 2). Dat heeft te maken met twee dingen:
Tabel 2 Procentuele banen- en bedrijvengroei tussen 2015 en 2019
1 Corop -regio Oost-Zuid Holland: Alphen aan den Rijn, Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Krimpenerwaard, Nieuwkoop, Waddinxveen. Bron: LISA.
Waddinxveen groeit in de hoogconjunctuur van 2015-2019 harder dan het landelijk gemiddelde en dan de regio. De groei van het aantal bedrijven is spectaculair: Bijna de helft meer ondernemingen erbij in slechts vier jaar. Tussen al die nieuwe bedrijven zitten veel ZZP’ers. Waddinxveen groeit daarmee naar het landelijk gemiddelde van twaalf procent van de beroepsbevolking dat zelfstandig werkt, ‘eigen baas’ is. Waddinxveen volgt het landelijke patroon ook als het gaat om de activiteiten van de zelfstandigen en ZZP’ers. Er is geen piek in een bepaalde sector te zien onder de ZZP’ers in Waddinxveen.
De groei van het aantal zelfstandigen is er in het hele land. Die trend zorgt op veel plekken voor de werkgelegenheidsgroei niet goed zichtbaar is. In kennissteden als Leiden, Amsterdam en Utrecht neemt het aantal banen snel toe. En dat terwijl deze steden propvol zitten. Er is vrijwel geen bedrijfskavel meer uit te geven. Er is sprake van ‘ruimteloze groei’: door verdichting van bestaande werkplekken en vooral door het toenemend aantal zelfstandigen dat vanuit huis werkt.
In Waddinxveen hing de werkgelegenheidsgroei in de afgelopen jaren sterk samen met de beschikbare ruimte. Waddinxveen telt ongeveer 85 m2 bedrijventerrein per inwoner. Dat is een stuk hoger dan het landelijke cijfer van 51 m2. Het grote aantal bedrijventerreinen zijn in de loop van decennia opgebouwd. Aan de Noord- en Zuidkade langs de Gouwe bestaat al de negentiende eeuw bedrijvigheid en vanaf de jaren tachtig zijn de eerste percelen op het Coenecoop-terrein uitgegeven. Na de eeuwwisseling is de uitgifte van bedrijventerrein in een stroomversnelling gekomen met de komst van het Distripark, het Logistiekpark A12, Businesspark Vredenbrugh en Coenecoop III. Door deze ontwikkelingen staat Waddinxveen landelijk op de derde plek op het punt van bedrijventerreinen uitgifte tussen 2008 en 2017 (tabel 3). Opvallend is dat met Krimpenerwaard en Zuidplas er nog twee andere gemeenten uit Midden-Holland in de top 6 staan.
Tabel 3 Top 6 gemeenten uitgegeven hectares bedrijventerrein tussen 2008 en 2017
Veel nieuwe zelfstandige ondernemers en uitbreiding van grote bedrijventerreinen zijn belangrijke kenmerken van de groei. Maar toch is vooral het midden- en kleinbedrijf (minimaal 10 en maximaal 250 werknemers) de motor van de economie van Waddinxveen.
In 2011 was het MKB (midden- en klein bedrijf) goed voor ongeveer 62 procent van de banen in Waddinxveen (CBS Statline). Het ‘grootbedrijf’ (meer dan 250 banen) zorgde voor 7% van de werkgelegenheid. Ter vergelijking: in Gouda zorgde het MKB voor 50% en het grootbedrijf voor 25% van alle banen. En ook landelijk lag het aandeel van het MKB in de werkgelegenheid onder de 50%.
Waddinxveen kent geen groot bedrijf dat bij iedereen bekend is, zoals veel andere voorstedelijke gebieden in de Randstad dat wel hebben. Zoeterwoude heeft Heineken, Velsen heeft Tata Steel, Papendrecht heeft Boskalis en in Capelle zit een aantal grote dienstverleners bij elkaar bij de snelweg. Waddinxveen moet het hebben van de vele soorten in het MKB. Dat zie je ook in tabel 4.
Tabel 4 Aantal vestigingen in Waddinxveen naar grootte 2011 en 2019
Bron: UWV Arbeidsmarkt in Zicht
In Waddinxveen zijn er zes MKB-bedrijven bijgekomen. Dat lijkt niet veel, maar in Gouda is het aantal MKB-bedrijven over dezelfde periode gedaald met 36, in de Krimpenerwaard met 32. In heel Zuid-Holland was de daling 4%. In de directe omgeving doet alleen groeigemeente Zuidplas het nog beter met 15 nieuwe MKB-vestigingen.
De groei van de bedrijvigheid heeft Waddinxveen veel gebracht:
De uitgifte van nieuw bedrijvenareaal was daar de drager voor.
Het speelveld is echter in beweging. Nog los van de Corona-recessie gaat het om 4 ontwikkelingen.
Waddinxveen begint tegen de ruimtelijke grenzen aan te lopen.
Weliswaar zijn er nog enkele kavels uit te geven, maar waarschijnlijk is het direct uitgeefbare terrein op korte termijn echt op. Over de bestemming van de nog braakliggende bedrijvengrond boven de A12 bestaat nog geen overeenstemming. Vanuit de logistieke sector bestaat belangstelling, maar de vraag is of de laatste restjes uitgeefbare grond voor dit doeleind bestemd moet worden. In de regionaal economische visie is al opgenomen dat kwaliteit in de sector boven kwantiteit moet gaan. En dat de regio niet op voorhand inzet op meer logistieke bedrijven.
De aandacht verschuift van uitbreiding naar verdichting, mixen van functies, specifiekere inkleuring en herontwikkeling.
In de planvorming is het debat daarover al langer gaande: Noordkade is al sinds 2006 aangewezen als te transformeren bedrijventerrein. Die geplande transformatie zal anders uitpakken dan in 2006 is bedacht. De ambitie was al om - naast de ontwikkeling van woningen - de werkfunctie deels intact te laten. In de Structuurvisie 2030 is nadrukkelijker ruimte gelaten voor behoud van bedrijfsruimten aan de westzijde van de Noordkade. Daarbij gaat het niet per se om behoud van wat er al is. Maar vooral ook stimuleren van initiatieven die passen bij het profiel van een modern woon-werkgebied. De vergelijking met de Haagse Binckhorst is snel gemaakt, waar een verouderd bedrijventerrein wordt herontwikkeld tot een industrieel woon-werkgebied met ruimte voor startups en jonge ondernemende mensen. In het geval van de Noordkade ligt er niet een duidelijk eindbeeld. Dat lijkt op zich verstandig. Waddinxveen is geen Den Haag. En het is belangrijk in deelgebieden te denken en in te spelen op kansen en creatieve initiatieven. Tegelijk is een visie op het gebied wel nodig. We komen daar in hoofdstuk 3 op terug.
Een ander interessant zoekgebied voor verdichting is het Sleutelkwartier - het ‘van station tot brug’ gebied, dat inmiddels in ontwikkeling is. In afwachting van toekomstige woningbouwinvesteringen is er een kantoorverzamelgebouw gevestigd met werkplekken voor ZZP’ers en andere micro-ondernemingen. Het gaat voorlopig nog om een tijdelijk initiatief. Maar dat er ondanks de ongelukkige start (februari 2020, net voor de Corona-uitbraak) al een toename is te zien, geeft aan dat er vraag is.
Het gaat dus om het zoeken naar een meer specifieke, meer onderscheidende invulling van de kleinschaliger werklocaties. Dat geldt ook voor de detailhandel, bijvoorbeeld op het Gouweplein (we gaan daar in paragraaf 3.3 verder op in).
Er zijn veel signalen dat de vestigingsvoorkeuren van bedrijven veranderen.
De bedrijventerreinen aan de zuidkant van het dorp zijn ontwikkeld vanuit bekende ‘harde vestigingsvoorwaarden’: autobereikbaarheid, ruimte, parkeren, afstand tot woonwijken. Voor veel bedrijven blijft dat belangrijk, maar er komen voorwaarden bij. En bij dienstverlenende bedrijven worden die belangrijker dan de meer traditionele voorwaarden van ruimte en autobereikbaarheid:
De economische groei heeft geleid tot meer arbeidsmigranten.
Dat heeft veel te maken met de soort bedrijvigheid: veel logistiek en glastuinbouw met vraag naar flexibele arbeid waar weinig Nederlandse werknemers op solliciteren. Waddinxveen heeft deze nieuwe werknemers hard nodig. Daarmee komen wel nieuwe vraagstukken op het dorp af rondom huisvesting, verwelkoming, meertaligheid en de duurzaamheid van het werk gezien robotisering en automatisering.
We komen in hoofdstuk 3 in meer detail terug op deze ontwikkelingen.
Bijlage 3: De economie van Waddinxveen in cijfers en trends
We verkennen in dit hoofdstuk in iets meer detail de staat van de economie van Waddinxveen in cijfers en trends. We maken gebruik van openbare bronnen, met zo actueel mogelijke cijfers. We starten met een overzicht van de geschatte impact van de crisis voor Waddinxveen en regio. Daarna beschrijven we met data die meer ingaan op de structuur van de economie – en ondanks de stevige conjuncturele3 dip relatief stabiel zullen blijven.
3.1 Waddinxveen in de Corona-recessie
De impact van de Corona-crisis is vooral groot door het samenvallen van 2 oorzaken:
Uitval en productiviteitsverlies aan de aanbodzijde door gedwongen contactbeperkingen.
In de lichte variant gaat het om aanpassingsproblemen door de noodzaak om thuis te werken, een verhoogd ziekteverzuim en/of een tijdelijk lagere bezettingsgraad in de productie. In de meest heftige gevallen gaat het om gedwongen (al dan niet gedeeltelijke) sluiting op last van de overheid, het onmogelijk worden van het aanbod (de reisbranche), ernstige voorraadproblemen of het wegvallen van noodzakelijke arbeidskrachten door de terugkeer van arbeidsmigranten naar het land van herkomst.
Vraaguitval in binnen- en buitenland door gesloten grenzen, onzekerheid over inkomens, snel teruglopende liquiditeitsposities van bedrijven en productieproblemen elders in de wereld.
Deze combinatie zorgt voor een teruglopende omzet in bijna alle economische sectoren, maar de pijn is niet gelijk verdeeld. De nood in de horeca en in de cultuur is van een andere aard dan die in de bouw of de zorg.
De lokale impact van de Corona-recessie is daarom vooral afhankelijk van de samenstelling van verschillende sectoren van de werkgelegenheid. Een gemeente die erg afhankelijk is van toerisme en detailhandel, zal zwaarder getroffen worden dan een centrum van zakelijke dienstverlening of technologie.
We kunnen 4 categorieën sectoren onderscheiden.
Zeer crisisgevoelige sectoren op korte en middellange termijn:
Vooral consumentgerichte bedrijvigheid zoals de horeca, detailhandel (exclusief supermarkten en webwinkels), cultuur, kappers en contactberoepen, reisbureaus en de evenementenbranche. Daaronder veel bedrijven met minimale reserves, weinig thuiswerkmogelijkheden en beperkte inhaalvraag.
Sectoren met een conjuncturele dip in de lockdown en gedaalde omzetverwachtingen op middellange termijn.
In principe minder gevoelig voor contactbeperkingen dan consumentsectoren en met hogere reserves. Zorgen zijn er over ziekteverzuim, bezettingsgraad, vraaguitval en logistieke beperkingen. Het gaat voornamelijk om de industrie, tuinbouw, logistiek, groothandel en uitzendbureaus.
Relatief sterk in de lockdownperiode, met redelijk hoge reserves en flexibele mogelijkheden (zoals thuiswerken). Op middellange termijn gedaalde omzetverwachtingen door vraaguitval. Veelal zakelijke dienstverlening. Daarnaast de bouw, met de kanttekening dat de reserves in deze sector vaak een stuk lager zijn.
Sectoren die zowel nu als op middellange termijn relatief robuust zijn.
Ofwel door stevige publieke financiering en toegenomen publiek belang (zorg, onderwijs, overheid), of door een toegenomen vraag naar producten en diensten (ICT, farmaceutische industrie, supermarkten, webwinkels, postorderbedrijven).
Voor de economie van Waddinxveen ziet dat er als volgt uit.
Tabel 1 Sectorale corona-impact Waddinxveen naar arbeidsplaatsen (Lisa, bewerking Blaauwberg)
We vergelijken de cijfers van Waddinxveen met die van de regio Midden-Holland en het landelijk gemiddelde.
Tabel 2 Sectorale corona-impact Waddinxveen, Midden-Holland en Nederland (Lisa, bewerking Blaauwberg)
Het beeld in Waddinxveen is dubbel. Enerzijds ligt het aantal direct crisisgevoelige banen met 8,9% laag. Waddinxveen heeft niet zoveel werkgelegenheid in recreatie, toerisme en horeca. Daar staat tegenover dat 39% van de werkgelegenheid zit in de tweede ring: ‘crisisgevoelige, maar weerbare’ sectoren. Dat is een stuk hoger dan het landelijk en in Midden-Holland. Het is ook duidelijk waar dit aan ligt: veel logistiek en industrie, plus een modern stuk glastuinbouwgebied.
De kwetsbaarheid van de lokale economie zit dus vooral in de grote tussencategorie 2. Daar zijn de effecten van de crisis zeker merkbaar. Veel bedrijven weten met behulp van overheidssteun en eigen financiële reserves de zaak draaiende te houden. Het stilvallen van de logistieke stromen is voor deze voornamelijk industrie- en handelsbedrijven een belangrijke oorzaak van het omzetverlies geweest. Herstel van het internationale goederenverkeer is een belangrijke stap voor deze bedrijven op weg naar herstel.
Als we het gebruik van het steunmaatregelenpakket bekijken het vermoeden bevestigen dat de ondernemers in Waddinxveen harder zijn geraakt in de crisis in vergelijking met de andere regiogemeenten.
Tabel 3 Steun NOW 1.0 en 2.0 in Midden-Holland (UWV via NOW-dashboard, dec 2020, bewerking Blaauwberg)
3.2 Werkgelegenheid en aantal banen
De regio Midden-Holland heeft geen grote werkgelegenheidsfunctie. Het is een bekende structuurzwakte, die in regionaal verband goed is beschreven. De grote werkgebieden – Rotterdam, Den Haag, zelfs de randen van Utrecht – bevinden zich binnen dertig minuten autorijden. En in het herstel van de vorige crisis heeft de regio banen verloren aan deze omliggende regio’s.
Waddinxveen heeft binnen Midden-Holland dan weer een behoorlijke werkgelegenheid: 89 banen per 100 leden van de beroepsbevolking. In een ideale situatie beweegt dit aantal zich ergens tussen de 90 en de 110. Te veel werk is niet handig, omdat het een groot aantal inkomende reizigers veronderstelt en veel verstoppingen oproept. Dat is bijvoorbeeld in Rotterdam het geval, met een quote van 117. Te weinig werk is ook niet goed, omdat dat wil zeggen dat je vooral een slaapstad bent. Dat is bijvoorbeeld het geval in Nissewaard (Spijkenisse), met een quote van 48.
Waddinxveen komt dicht in de buurt van de meest gewenste verhouding van 90 tot 110. Daarmee lijkt het dorp dezelfde ‘werkpaarden’ in de provincie zoals Alblasserdam (91), Dordrecht (94), Capelle a/d IJssel (100) en Barendrecht (101).
Tabel 4 Aantal banen en werkgelegenheidsquote Midden-Holland gemeenten (LISA, CBS 1 januari 2020).
Het wordt een ander verhaal wanneer we de hoeveelheid arbeid koppelen aan de daarvoor bestemde gronden. In dat geval blijkt Waddinxveen een zeer uitzonderlijk hoog gebruik kent van bedrijfsgrond: veel hectares, met naar verhouding weinig arbeidsplaatsen. En dat is nog exclusief de hectares glastuinbouw gerekend. Indien we deze meenemen komt het aantal banen per hectare nog lager uit (36 banen per hectare). Gouda is in onderstaande opstelling de tegenpool van Waddinxveen met een hoge dichtheid. Het kan nog extremer: Leiden zit op 180 banen per hectare, Den Haag zelfs op 218.
Tabel 5 Banen per hectare bedrijvengrond (LISA, CBS, bewerking Blaauwberg)
Veel van de werkgelegenheid in Waddinxveen zit in de handel en weinig in de collectieve sector (overheid, zorg, onderwijs) en de zakelijke dienstverlening. De grote handelssector in Waddinxveen bestaat voor bijna de helft uit werkgelegenheid in de groothandel. Verder vallen de relatief grote omvang van de sectoren ‘vervoer en opslag’ (met name logistiek) en de landbouw (vrijwel uitsluitend glastuinbouw) op.
Tabel 6 Sectorale werkgelegenheid Waddinxveen (Lisa, 2020)
Als we specifiek kijken naar de groothandel, als grootste lokale sector, dan gaat het in hoge mate om de handel in consumentartikelen, en dan vooral foodproducten.
Tabel 7 Werkgelegenheid in groothandel Waddinxveen (Lisa, 2020)
Tot slot werpen we nog een blik op de industrie. Die is om meerdere redenen interessant. Ten eerste brengt industrie relatief veel toegevoegde waarde en maakt ze vaak deel uit van internationale economische ketens van afzet- en toeleveranties. Bovendien is moderne industrie voor een groot deel kennisintensief werk geworden, met veel innovatie en investeringen. Dat is voor de veelzijdigheid en verdienkracht van je economie interessant. De technologische clustering in de regio Brainport Eindhoven (één van de grote groei-aanjagers in de Nederlandse economie van de afgelopen 10 jaar) is misschien het meest aansprekende voorbeeld. Ten tweede is techniek in de het onderwijs in Waddinxveen een speerpunt, zowel voor vmbo (Sterk Techniekonderwijs) als het mbo (het CIV Smart Industry).
Waddinxveen heeft echter geen duidelijk kennisindustrieel of ambachtelijk speerpunt. Inderdaad is de vroegere sterke meubelindustrie nog in de cijfers terug te vinden. Maar met 174 banen in 2019 is dat te weinig om te spreken van een kennis- of industrieel cluster. Feitelijk is de glastuinbouw – formeel geen industrie dus niet in de tabel- met 589 arbeidsplaatsen het grootste kennisindustriële cluster van Waddinxveen. En dat is vooral een uitloper van een regionaal cluster, zo telt alleen Zuidplas al bijna drie keer zoveel arbeidsplaatsen in de glastuinbouw.
Tabel 8 Top drie werkgelegenheid industrietakken in Waddinxveen (Lisa, 2020)
1. Overige machines en apparaten4 |
||||
3.4 Reisbewegingen tussen gemeenten
Waddinxveen is geen centrumgemeente en dus forensen veel inwoners, vooral naar Gouda en Alphen aan de Rijn (tabel 9). Dat zijn ook de belangrijkste gemeenten als het gaat om de inkomende reisbewegingen.
Tabel 9 Top vijf woon-werkgemeente in december 2018 (CBS)
We kijken specifiek nog eens wat de invloed van de werkgelegenheidsgroei op de pendel is. Die groei uit zich tot nog toe enkel in een toename van de pendel, meer werknemers uit met name de Rotterdamse regio. De bewoners van Waddinxveen trekken nadrukkelijker naar de steden toe voor het werk.
Tabel 10 Top drie toename inkomende en uitgaande arbeid 2014 – 2018 (CBS)
3.5 Opleidingsniveau, arbeidsparticipatie, bevolking
De arbeidsmoraal van de Waddinxveense inwoners is groot: de werkloosheid is laag, de arbeidsparticipatie hoog. Wel is 33% hoogopgeleiden aan de lage kant. In een economie waar het geld steeds meer wordt verdiend met kennis is dat een echte structuurzwakte.
Tabel 11 Opleidingsniveau en arbeidsparticipatie Waddinxveen en Midden-Holland (CBS, 2019)
Netto arbeidsparticipatie 5 |
||||
Voor een technisch georiënteerde MKB-gemeente als Waddinxveen geldt natuurlijk dat er ook een grote behoefte is aan praktisch geschoolde vakmensen. Op de arbeidsmarkt blijkt dat we het dan hebben over mensen met minimaal een diploma van mbo2 niveau. In statistische termen: de middelbaar opgeleiden. Met de kanttekening dat niveau 2 gediplomeerden vooral vertegenwoordigd zijn in flexibele arbeidsplaatsen rond personeelsbestanden. Vaste aanstellingen beginnen bij niveau 3 of beter nog een niveau 4 diploma (de klassieke vakman of vakvrouw).
Het statistische begrip ‘laagopgeleid’ staat voor een diploma van een niveau 1 opleiding als hoogst behaalde diploma. Dat is dus minder dan de het nationale ‘startbewijs’ voor de arbeidsmarkt. Laag opgeleid betekent in ons land feitelijk ‘te laag opgeleid’. Een werkgever die een jongere met hoogstens niveau 1 aanneemt, doet aan ‘groenpluk”: zo’n jongere is te laag opgeleid en hoort op school te zitten. Doorleren is noodzakelijk om een fatsoenlijke positie op de arbeidsmarkt te bemachtigen. Vaste, duurzame aanstellingen voor een beloning die voldoende is om een gezin te onderhouden, komen bij de niveaus 1, 2 en zelfs 3 maar heel weinig voor.
We zagen eerder al dat het aantal bedrijven in Waddinxveen flink toenam, vooral door een groei van het aantal zelfstandigen. Er lijkt een inhaalslag te zien, Waddinxveen nadert het landelijk en regionaal gemiddelde.
Tabel 12 Aantal zelfstandigen in Waddinxveen en Midden-Holland (VNG, 2019)
Ook gaat het hier nog alleen om de personen waarvan zelfstandige arbeid de hoofdinkomensbron is. Landelijk is juist ook een stijging van het aantal parttime zelfstandigen zichtbaar: naast loonarbeid nog een eigen zaak.
Het gemiddelde inkomen van de zelfstandige in Waddinxveen ligt net iets hoger dan landelijk, bijna €41.000 per jaar ten opzichte van bijna €39.000. De samenstelling van de zelfstandigen in Waddinxveen is divers. Er zijn geen uitschieters in bepaalde sectoren.
Tabel 13 Zelfstandigen naar sector (CBS, 2017)
Waddinxveen heeft de afgelopen jaren fors uitgebreid, met Logistiekpark A12, Businesspark Vredenbrugh, Coenecoop III en op Distripark. Door deze ontwikkelingen staat Waddinxveen landelijk op de derde plek van meest uitgegeven meters bedrijventerrein tussen 2008 en 2017 (zie tabel paragraaf 2.2).
In onderstaande matrix geven we een overzicht van omvang, kwaliteit, ruimtevragen en opgaven per terrein.6
Op de drie grote terreinen is de basis op orde. De terreinen liggen er goed bij, het is er veilig, de ondernemers zijn georganiseerd en de bereikbaarheid is goed op orde. De verkoop van de laatste kavels lijkt een kwestie van tijd te zijn.
De grote opgave voor Waddinxveen ligt bij de oudere werkterreinen, en vooral de Noordkade. Al enkele jaren wordt er gesproken over transformatie naar een gemengd woon-werkgebied. Dat moet een organisch proces zijn waarbij de gemeente open staat voor marktinitiatieven. Die initiatieven komen steeds meer los, maar de beweging is nog eenzijdig. Alle plannen gaan over omvorming van bedrijfspand naar woningen. Op het eerste gezicht logisch maar zonder toevoeging van nieuwe bedrijvigheid zullen de werkfuncties steeds meer afnemen. Hoe meer de Noordkade op een reguliere woonwijk begint te lijken, des te minder interessant wordt het gebied voor bedrijven en start-ups.
De Kouwehoek functioneert nog vrij goed, al vraagt de infrastructurele situatie aan de zuidzijde om een oplossing. De provinciale weg zakt ieder jaar een paar centimeter. De enige ontsluitingsbrug van een rij kavels aan de oostzijde kan het groeiende diepteverschil bijna niet meer overbruggen.
Aan de hand van een in 2020 uitgebrachte bedrijvenmonitor van de Provincie Zuid-Holland kunnen we dit beeld verder aanvullen met cijfermateriaal. Logistiek Park A12 is in dit overzicht nog niet meegenomen.7
De Waddinxveense terreinen hebben, met enige uitzondering van Coenecoop, een vrij lage arbeidsdichtheid. Oftewel, weinig banen op veel hectares bedrijvengrond. Ter vergelijking: diverse terreinen in Midden-Holland zitten op 70 tot ruim 80 banen per hectare. De koplopers (Zoutman in Bodegraven-Reeuwijk en diverse Goudse terreinen) zelfs ver boven de 100. Enige nuance is wel op zijn plaats, het aantal banen op Doelpark gaat waarschijnlijk nog wat stijgen bij verdere ontwikkeling. Maar 80 banen per hectare wordt het waarschijnlijk niet.
In dezelfde monitor wordt nog een aandachtspunt geformuleerd: Het gebrek aan voorzieningen. Voorzieningen en groen die het verblijfsklimaat versterken zijn inmiddels een echte concurrentiefactor geworden. De Waddinxveense terreinen doen het nog niet zo goed op dit gebied (behalve bedrijventerrein Coenecoop).
Belangrijke vraag is uiteraard ook hoe Waddinxveen wil omgaan met eventuele toekomstige ruimtevragen vanuit de logistiek en distributie. Dat is ook echt een regionaal (af te stemmen) vraagstuk. Waddinxveen is partner in de logistieke samenwerking A12-corridor. Binnen dat kader trekken gemeenten en grote bedrijven met elkaar op om het profiel van de logistiek hotspot te versterken. Naast het investeren in marketing gaat het nadrukkelijk om afstemming en kwaliteitsverbetering. In Midden-Holland verband heeft Waddinxveen zich daarnaast verbonden aan het triple helix project om van de regio een ‘best practice’ te maken. Beide regionale kaders zijn ook toepasselijk voor Waddinxveen, en zijn samen te vatten als terughoudend zijn met de uitgifte van logistieke bedrijventerreinen (verdozing tegengaan) en ‘kwaliteit boven kwantiteit’. De enige bestaande afspraak over ruimtegebruik waar Waddinxveen zich aan heeft verbonden is het afronden van de kaveluitgifte voor Logistiek Park A12.
De glastuinbouw, samengebracht in de zuidwesthoek van de gemeente, is een uitloper van het grotere regionale cluster Oostland. Het Werkboek Oostland presenteert een ruimtelijke koers voor de toekomst van de glastuinbouw en gaat daarbij uiteraard ook in op de toekomstmogelijkheden voor de Waddinxveense locaties: Bredeweg/ Glasparel+ en de Van Dort Kroonweg (nr. 15 en 16 op onderstaande kaart).
Figuur 1 Glastuinbouwgebieden in Waddinxveen (en Zuidplas) volgens Werkboek Oostland
We maken het volgende op uit dit werkboek.
Het toekomstperspectief voor de Van Dordt Kroonweg is beperkter. De kavels zijn kleinschaliger en er zijn weinig mogelijkheden voor collectieve voorzieningen. Modernisering van het terrein is lastig door de ondiepe kavelstructuur. Enkele gevestigde bedrijven kunnen nog even vooruit in de huidige situatie met slechts beperkte schaalvergroting.
De opgave lijkt neer te komen op twee zaken:
Tot slot de detailhandel. We kunnen dat overzicht beperkt houden. In 2019 is een nieuwe detailhandelsstructuurvisie vastgesteld met een eigen programma. Er is geen noodzaak om daar nu al veranderingen in aan te brengen.
Waddinxveen telt verhoudingsgewijs veel winkels, vooral uiteraard na de komst van het Gouweplein. Met relatief veel (wijk)winkelcentra en winkelmeters (ziet tabel 3.1) is de Waddinxveense detailhandel wel kwetsbaar voor overaanbod en leegstand. Het wordt spannend hoeveel impact de Corona-crisis gaat hebben. Aan de andere kant neemt de bevolking van Waddinxveen nog flink toe door de nieuwbouw in Triangel. De recente Detailhandelsstructuurvisie 2019-2030 verwacht daarom dat het overaanbod verdwijnt. Dat was uiteraard wel voor Corona. De structuurvisie constateert een mogelijke uitdaging op langere termijn vanwege de verspreiding van de kleinere winkellocaties (Passage/ Sleutelkwartier, Zuidplas, Koningin Wilhelminaplein, Groensvoorde, Luifelbaan, Ieplaan, Dorpstraat en grootschalige detailhandel).
Dat wordt belangrijker, omdat de winkelfunctie in Waddinxveen lokaal sterk is, maar een beperkte regionale functie lijkt te hebben. Het Koopstromenonderzoek Randstad liet over 2018 zien dat de koopkrachtbinding voor niet-dagelijkse goederen wat hoger ligt dan voor gemeenten van vergelijkbare grootte (34 versus 31 procent, zie figuur 3). Maar dat de koopkrachtbinding van buiten Waddinxveen (de toevloeiing) beperkt blijft tot 33 procent, tegen 45% voor de vergelijkingsgemeenten. En ook voor dagelijkse goederen ligt dat met 14% iets lager dan de andere gemeenten die meegenomen zijn in het onderzoek (figuur 2).
Figuur 2 Koopkrachtbinding en afvloeiing dagelijkse goederen (I&O Research, Randstad Koopstromenonderzoek)
Figuur 3 Koopkrachtbinding en afvloeiing dagelijkse goederen (I&O Research, Randstad Koopstromenonderzoek)
Bijlage 4: Blaauwberg-notitie Ondernemersfonds (ter informatie bijgevoegd)
In de loop van het traject voor het Economisch Koersdocument heeft Blaauwberg voor het bestuur van het Ondernemersfonds een gespreksnotitie opgesteld, met het oog op de mogelijkheden voor de doorontwikkeling van het Ondernemersfonds. Daarna heeft het Ondernemersfonds een eigen evaluatie laten uitvoeren. In de loop van 2021 komt het Ondernemersfonds met een eigen voorstel over de toekomst. Onderstaande gespreksnotitie is ter informatie opgenomen.
Gespreksnotitie over toekomst van Ondernemersfonds Waddinxveen
Het Ondernemersfonds Waddinxveen heeft zich een vaste plek verworven in de lokale economie. Het bestuur en de ambassadeurs hebben een ‘governance’ op poten gezet die het vertrouwen geniet van de ondernemers en zorgt voor een goede informatie-uitwisseling. De partijen met trekkingsrecht op het fonds, zijn gaan hechten aan hun investeringsmogelijkheden.
Maar er zijn ook flinke twijfels. Daaronder:
Het is een financieel zeer beperkt fonds, met jaarlijks een voeding van 50.000 euro uit de opbrengst van de ozb voor niet-woningen en met een tijdelijke bijdrage uit de vrije middelen van de gemeente van nog eens 50.000. Deze bijdrage gaat vervallen. In relatie tot die omvang, is de governance structuur nogal zwaar.
In ondernemend Waddinxveen en bij het fonds zelf is de behoefte gebleken om naar de toekomst van het fonds te kijken. Met de gemeente is een evaluatie afgesproken in de loop van 2021, maar eigenlijk is al bekend hoe de bestuurlijk verantwoordelijke personen in ondernemend Waddinxveen ernaar kijken. Het fonds is een gewaardeerd instrument, maar het moet anders. De inspiratie daarvoor komt zeker ook uit de fondsen bij de buren in Gouda en Bodegraven-Reeuwijk.
Op dit moment wordt gewerkt aan het opstellen van een economische agenda voor de Gemeente Waddinxveen. Ondernemers zijn daar nauw bij betrokken, zowel via hun organisaties als het OPW als individueel, via een uitvoerige interviewronde langs bedrijven. Het gevoelen is dat dit een goed kader is voor een discussie over de toekomst van het fonds. De uitkomst van die discussie zou kunnen zijn een herontwerp van het fonds. De evaluatie van 2021 zou dan beperkt kunnen zijn of zelfs geschrapt kunnen worden, waarbij de consequenties van de huidige discussie in 2022 hun beslag krijgen.
Op 29 september 2020 hebben bestuur en ambassadeurs van het fonds – met steun van het OPW - besloten deze discussie aan te gaan en terug te gaan naar hun werkgebieden. Deze notitie bevat een voorstel op hoofdlijnen, waarmee bestuur en ambassadeurs de discussie kunnen structureren.
De oorzaak van problemen in het fonds hebben zeker te maken met de totstandkoming van het fonds. Die is vrij geïsoleerd verlopen, zonder gebruik te maken van de ‘mainstreamkennis’ die er al was over een ondernemersfonds. In die zin zijn het weeffouten. Het isolement blijkt bijvoorbeeld ook uit de afwezigheid van Waddinxveen in het Landelijk Platform Ondernemersfondsen, een plek waar de ruim 40 fondsen die er in het land zin, gezamenlijk tot ‘best practices’ komen en ‘tips & tricks’ uitwisselen. De inzet van de discussie is daarmee niet het uitvinden van een geheel nieuw wiel. De inzet is om Waddinxveen geleidelijk meer in de ‘mainstream’ te brengen en enkele leereffecten van die mainstream in praktijk te gaan brengen.
Tot slot van deze inleiding: deze discussienotitie is opgesteld door bureau Blaauwberg, dat op dit moment de Gemeente Waddinxveen ondersteunt bij het opstellen van de economische agenda. Het gesprek met en over het ondernemersfonds is onderdeel van deze opdracht, met de kanttekening dat de gemeente zich niet met de inhoud bemoeit en ook niet op voorhand gecommitteerd is aan de uitkomst.
Een groot verschil tussen Waddinxveen en ‘mainstream’ is de omvang.
Wanneer ergens een nieuw fonds op poten wordt gezet, is het voor de initiatiefnemers zaak een inschatting te maken van het ambitieniveau. Gaat het alleen om het financieren van een aantal basisvoorzieningen, zoals de feestverlichting in winkelgebieden en parkmanagement of beveiliging op een bedrijventerrein? In dat geval kan gekozen worden voor een beperkt fonds, of mogelijk zelfs voor een veel meer plaatsgerichte aanpak via een BIZ of een reclamebelasting. Maar is de ambitie om het ondernemingsklimaat in de hele gemeente een ‘boost’ te geven, dan kom je bij een groter fonds uit. Dat ‘ambitieniveau’ staat nog los van de feitelijke plannen. Er zijn tal van voorbeelden in het land waar helemaal geen probleeminventarisaties waren, gewoon omdat er toch geen middelen waren om eventuele voorstellen te financieren. Het denken over plannen komt pas goed op gang wanneer een mogelijkheid bestaat dat ze ook echt uitgevoerd gaan worden.
De ambities moeten worden afgewogen tegen de inschatting over de draaglijkheid van de meerlasten. Uiteindelijk wordt een fonds gevoed uit en ozb-verhoging.
In de praktijk kiest het overgrote deel van de fondsen voor een jaarlijkse voeding van 50 tot 60 euro per 100.000 euro WOZ-waard. Er zijn enkele uitschieters naar boven, het ruimst gefinancierde fonds werkt op basis van 84 euro per ton WOZ-waarde.
In Waddinxveen is gekozen voor een fonds van 50.000 euro, met een verdubbeling voor een aantal jaren uit de reguliere middelen van de gemeente tot 100.000 euro. Mocht destijds gekozen zijn voor een inzet op basis van het ‘mainstreambedrag’ van 50 euro, dan zou het fonds in 2019 omstreeks 340.000 euro alleen uit de ozb-verhoging hebben ontvangen. Dat is een groot verschil. De klacht over de zwaarte van de governance van het fonds is in dit licht goed verklaarbaar: de governance is zeer reëel bij een bedrag van 340.000, maar topzwaar bij een bedrag van 50.000 (plus 50.000).
De vraag is of ondernemend Waddinxveen iets wil doen aan dit verschil. Met 340.000 zou Waddinxveen in de pas gaan lopen met het ambitieniveau van de collega-fondsen (behalve in Bodegraven-Reeuwijk en Gouda, ook in onder meer Pijnacker-Nootdorp, Leiden, Katwijk, Delft, Den Helder, Groningen, Leeuwarden, Assen, Meppel, Utrecht, Heerlen en Helmond).
Het beantwoorden van deze vraag is een zaak van inschatting van enerzijds de ambitie, anderzijds de draaglijkheid van de benodigde ozb-verhoging. Daar zijn nog twee praktische opmerkingen bij te maken:
Gevreesd moet worden dat er sowieso een discussie over een hogere ozb aan zit te komen. Het is heel lang rustig geweest op het terrein van de lokale lasten, maar de coronacrisis heeft het lokaal bestuur zo verzwakt, dat belastingverhogingen weer in beeld komen. Mochten de ondernemers in Waddinxveen besluiten hun fonds te vergroten, dan trekken ze de regie in de discussie over de ozb en kunnen ze een generieke verhoging wellicht beperkt houden. Je kunt maar beter aan tafel zitten wanneer er over geld gesproken wordt.
Hoewel een voeding van 50 euro alleszins draaglijk is gebleken op tal van plaatsen, blijft het een lastenverhoging. Er zou nagedacht kunnen worden over een groei naar het beoogde eindbedrag in twee of drie jaar, zodat de tariefsverhoging geleidelijk wordt doorgevoerd. Zo ontstaat ook de tijd om plannen te maken die bij het hogere ambitieniveau horen.
Waddinxveen is van oudsher een hechte gemeenschap, met goede gespreksverhoudingen tussen de ‘stakeholders’. Dat blijkt ook uit de ambitie om met elkaar vraagstukken op te pakken.
Zoals eerder opgemerkt, worden op dit moment ondernemers in Waddinxveen bevraagd op hun aspiraties om gezamenlijk bij te dragen aan de nieuwe economische agenda. Daar komt een imposante lijst van ambities uit.
Hieronder treft u een greep aan.
Tot zover deze groslijst. Bijna alle onderwerpen hebben gemeenschappelijk dat de ‘out of pocket’ kosten in eerste instantie beperkt zijn. Het gaat niet om de aanschaf van hardware. Het gaat steeds om ‘organiserend vermogen’, getalenteerde capaciteit om een goed plan te maken. En het gaat ook vaak om lange termijn doelen, niet een enkel project voor de korte termijn. Er zit visie achter.
In dat verband is het interessant om te kijken hoe het bestedingspatroon zich in andere fondsen ontwikkelt. Daar zijn globaal drie generaties in te onderscheiden:
In de eerste generatie gaat het om ‘acute noden’, dingen die al lang hadden moeten gebeuren en waar nu eindelijk structureel geld voor is. Het standaardvoorbeeld is de Sinterklaasintocht, in combinatie met de feestverlichting in winkelgebieden. Dat zijn bijna noodzakelijke voorzieningen, maar de financiering werd steeds meer een probleem. Na de komst van het fonds is dat anders. Op bedrijventerreinen heeft ‘acute nood’ vaak betrekking op beveiliging.
In deze termen bezien, denkt ondernemend Waddinxveen sterk aan die ‘derde generatie bestedingen’. Er lijkt ruimte te zijn voor een schaalsprong van het fonds.
Alle ondernemersfondsen – ook Waddinxveen – werken met een trekkingsrechtensystematiek. Dat wil zeggen dat de middelen door een centrale kas beheerd worden, maar dat gebieden of sectoren een trekkingsrecht hebben op die kas al naar gelang hun inleg via de belastingheffing. Met dit systeem worden twee zaken gecombineerd: ten eerste heeft iedereen en eigen financiële positie, ten tweede staat die positie in een context: er moet met anderen overlegd worden. Het is de balans tussen autonomie en samenwerking.
Het aantal trekkingsgerechtigden verschilt zeer per fonds. Er zijn geen ‘voorschriften’: het is steeds weer kijken hoe de ondernemers aankijken tegen samenhang en ambities. Zo heeft Groningen slechts zes partijen: vier grote verenigingen in de stad, de vereniging in het buitendorp Ten Boer en de kennisinstellingen. Binnen die grote gebieden zijn er weer onderverdelingen. Groningen heeft verder een aandeel van 25% gecreëerd voor ‘stadsbreed’, kwesties die niet in een enkel gebied spelen maar verspreid zijn, zoals ICT, cultuur en politieke belangenbehartiging. Utrecht – dubbel zo groot als Groningen – werkt met maar liefst 70 gebieden. Daar hoort de kanttekening bij dat enkelen daarvan (binnenstad, Uithof, Lage Weide) zeer groot zijn, maar toch. Utrecht maakt volop gebruik van het feit dat er veel ZZP’ers of micro-ondernemers wonen, die veel tijd willen steken in het runnen van een vereniging in hun buurt. Dat maakt dat fijnmazig netwerk mogelijk.
Toch lijkt het erop dat in Waddinxveen de zaak versplinterd is. De huidige trekkingsrechten zien er als volgt uit:
Als we deze indeling uitwerken met de 50 euro per ton woz-waarde als uitgangspunt, dan zouden de trekkingsrechten er aldus uit gaan zien:
NB Dit is een voorlopige opsomming op basis van niet-officiële cijfers
In een kaart ziet deze gesuggereerde trekkingsrechtensystematiek er als volgt uit.
De trekkingsrechtensystematiek is in 2005 ontwikkeld in Leiden, het oudste fonds. Idee was om de bestedingen zo dicht mogelijk bij de ondernemers te laten plaatsvinden. Overigens heeft Leiden bijna 20 gebieden. Waarvan de twee grootsten – binnenstad en sciencepark – gezamenlijk tweederde van het areaal uitmaken. In de loop der jaren zijn in Leiden drie trends duidelijk geworden:
Kleine gebieden zijn zinvol, omdat ze de lokale problematiek goed kunnen aanspreken. Met parkmanagement werkt dat meestal goed. Maar ze stuiten snel op een grens, als de vraagstukken wat ingewikkelder worden en bijvoorbeeld over gezamenlijke inkoop gaan. Klein is goed, maar dan wel met de mogelijkheid om direct op te schalen. Leiden heeft inmiddels een federatie van negen terreinen op poten gezet. De negen betalen die federatie vanuit hun trekkingsrecht.
Het is moeilijk om een systematiek waar mensen eenmaal aan gewend zijn, weer te veranderen. Dat is begrijpelijk, maar wel jammer. De economie verandert razendsnel. Om bij het voorbeeld van Leiden te blijven: als de structuur in 2020 vanuit een blanco situatie getekend zou moeten worden, zou hij er zeker anders uit zien dan nu het geval is. In alle fondsen is het zaak om periodiek met elkaar te kijken of er nog voldoende dynamiek in de gebieden zit.
Er is een groeiende behoefte aan ‘stadsbreed’. Veel vraagstukken hebben geen link met een specifiek terrein. Met stip op 1 staat in dit opzicht de belangenbehartiging: overal in het land neemt de behoefte toe aan een bekwame en professionele persoon die de belangen van de ondernemers analyseert, onder woorden brengt en behartigt bij de overheid. En voorts aan een persoon die organisatiekracht toevoegt aan de verenigingen van ondernemers.
Leiden heeft met veel moeite een aandeel van 10% ’stadsbreed’ vrijgemaakt. Daaruit wordt een stichting gefinancierd voor belangenbehartiging, naast enkele projecten rondom ondernemerschap in met name de techniek.
De Drentse gemeente Westerveld heeft bij het begin gekozen voor een aandeel van 80% gemeentebreed (minus de landbouw, die een sectoraal trekkingsrecht heeft). De wens was daar om de oude dorpenstructuur te doorbreken en ondernemers in de hele gemeente met elkaar te laten praten. Dat is goed gelukt. Bij een evaluatie bleek er een enorme dynamiek van het fonds uit te gaan.
Voor Waddinxveen zou de suggestie zijn om 30% van het fonds voor gemeentebrede acties te bestemmen. Dat zou dus betekenen dat van de bovengenoemde bedragen 30% niet meer in gebieden of sectoren besteed wordt, maar gemeentebreed. Deze suggestie heeft te maken met de inschatting dat er de komende karen heel veel gemeentebrede kwesties op tafel gaan komen. De opsomming van thema’s die uit de interviews voor de economische agenda komt, duidt daar al op.
Waddinxveen heeft met het OPW een goed platform om vorm te geven aan die gemeentebrede inzet. Het OPW wordt nu al breed gedragen en beschikt over relevante contacten, met de gemeente en met de regio.
Het OPW bestaat uit Waddinxveense ondernemers, het is redelijk dat het OPW een eigen trekkingsrecht krijgt. Maar er moet gewaakt worden voor samenhang tussen de acties van het OPW en de trekkingsrechten van de gebieden. De kracht van de gebiedsgewijze trekkingsrechten is dat de ondernemers het als hun geld beschouwen, waar ze verantwoordelijkheid voor nemen. Die lijn moet worden doorgezet naar het OPW. De oplossing zou kunnen zijn dat het OPW en het bestuur van het fonds gezamenlijk een werkplan met de bestedingen uit gemeentebreed opstellen en dat voorleggen aan het ambassadeursberaad. Dat zorgt voor een goede verankering, zonder de slagkracht van ‘gemeentebreed’ aan te tasten.
Overigens zit in het verhaal over ‘gemeentebreed’ de boodschap verpakt dat het ondernemersfonds moet investeren in professionele capaciteit. De vragen waar ondernemend Waddinxveen voor staat, vergen deskundigheid en organisatiekracht.
Deze discussienotitie is geschreven vanuit de ‘mainstream practice’ bij de andere ondernemersfondsen. Een sterke regel uit die andere fondsen luidt: houdt de gemeente op afstand.
De concrete gedaante van een ondernemersfonds is een financiële positie om te investeren in gezamenlijke belangen. Maar de abstracte gedaante is net zo belangrijk. Dan gaat het om een zelfstandige kennis- en onderhandelingspositie van de georganiseerde ondernemers ten opzichte van de overheid, om zelfbestuur, om emancipatie zo u wilt. De achtergrond van deze gedachte is vrij simpel: het lokaal bestuur is steeds instabieler, met snelle wisselingen van wethouders en ambtenaren, met wisselende verkiezingsuitslagen. Het heeft niet zoveel zin om daar over te klagen. De beste remedie is jezelf toerusten met kennis, organisatie en geld, om zelf stabiliteit en vernieuwing mogelijk te maken in het vestigingsklimaat.
De ervaring is dat gemeentebesturen deze positie ook begrijpen en de autonomie van ‘voor en door ondernemers’ van harte accepteren. Er bestaat hier en daar vrees dat de gemeente zich wil bemoeien met de uitgaven uit het fonds. Maar voor een gemeente is het fonds in financieel opzicht van ondergeschikt belang. Zelfs en omvangrijk fonds is maar een fractie van wat een gemeente kan investeren. Het gemeentelijk belang zit niet in het geld, maar in het voorhanden zijn van een goede gesprekspartner. Bijna overal in het land hebben ondernemersfondsen gezorgd oor een verbetering van de sfeer tussen ondernemers en gemeente, omdat de ondernemers zelf een agenda op tafel kunnen leggen, initiatieven kunnen nemen en acties kunnen starten. Er is veel meer gelijkwaardigheid in het speelveld.
Voor Waddinxveen betekent dit dat er een nieuw convenant komt, waarin tenminste twee principes worden vastgelegd:
Overigens laat het non-interventie beginsel onverlet dat fonds en gemeente zullen streven naar samenwerking. In de praktijk kost een goed functionerend de gemeente het nodige geld, omdat er een partner is die goede plannen maakt. De verenigingen in het ondernemersfonds kunnen goed functioneren als kanaal voor overheidsuitgaven. Daar wordt iedereen beter van.
Het non-interventiebeginsel laat verder onverlet dat de financiering van het fonds formeel bestaat uit een subsidie uit de publieke middelen. Het budget van het fonds blijft juridisch publiek geld. Daarom moet het fonds zich beijveren om snel en transparant rekening en verantwoording af te leggen. En de gemeente heeft te allen tijde het recht – zelfs de plicht – om in te grijpen bij malversaties. Dat hoef je niet in een convenant vast te leggen. De wet geeft daar afdoende ruimte voor.
Het Ondernemersfonds Waddinxveen is een stichting met een bestuur vergezeld van een ambassadeursberaad. Daarmee volgt Waddinxveen de ‘mainstream’.
Ondernemersfondsen zijn bijna altijd een stichting, de partijen die gebruik maken van een fonds zijn meestal verenigingen. Een stichting heeft het voordeel van slagkracht, een vereniging heeft het voordeel van toegankelijkheid. Maar het verschil is niet meer principieel.
Belangrijk is wel dat behalve het stichtingsbestuur er een tweede platform is in het fonds. Elders is dat een adviesraad, in Waddinxveen dus het ambassadeursberaad. Het idee is tweeledig: ten eerste moet in een democratisch klimaat ook een stichtingsbestuur tegen iemand praten, verantwoording afleggen. Ten tweede moet er een platform zijn waar alle partijen met trekkingsrecht elkaar tegenkomen en informatie kunnen delen.
De governance van Ondernemersfonds Waddinxveen is zo bezien in orde, maar is op dit moment topzwaar in het licht van het beperkte bedrag. Positiever gezegd: de huidige governance is geschikt om een groei van het fonds te begeleiden.
De vuistregel is dat een fonds met een omvang van om en nabij de twee ton of meer een vorm van professionele capaciteit nodig heet. Dat kan gaan om administratieve capaciteit, plus enige capaciteit om een aanjaagrol te vervullen, de verenigingen met trekkingsrecht te helpen, de communicatie te verzorgen en dergelijke.
Bestuur en ambassadeursberaad van Ondernemersfonds Waddinxveen hebben om deze notitie gevraagd. Vanuit het ambitieniveau dat keer op keer blijkt te bestaan in ondernemend Waddinxveen en vanuit de vergelijking met de ‘mainstream’ van de fondsen in Nederland, is er veel voor te zeggen om te komen tot een reconstructie van het fonds.
We suggereren daarbij de volgende route:
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-181947.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.