Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec 11 mei 2021 tot vaststelling van de Beleidsregels jeugdhulp Stede Broec 2021

Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van Stede Broec houdende beleidsregels omtrent jeugdhulp.

 

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec, gelet op:

dat het noodzakelijk is om beleidsregels vast te stellen over de wijze waarop het college omgaat met de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van zijn bevoegdheden in het kader van de Jeugdwet;

besluit vast te stellen:

 

Beleidsregels jeugdhulp Stede Broec 2021

Artikel 1 Vaststelling beleidsregels

De Beleidsregels jeugdhulp Stede Broec 2021 zijn opgenomen in bijlage 1.

Artikel 2 Intrekking oude beleidsregels

De Uitvoeringsregels jeugdhulp Stede Broec 2020 worden ingetrokken.

Artikel 3 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels worden gepubliceerd in het Gemeenteblad en treden in werking op 1 januari 2021.

Artikel 4 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels jeugdhulp Stede Broec 2021.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Stede Broec op 11 mei 2021.

de secretaris,

A. Huisman

de burgemeester,

R.A.P. Wortelboer

Bijlage 1 Beleidsregels jeugdhulp Gemeente Stede Broec 2021

Hoofdstuk 1: Inleiding

De grondslag voor de beleidsregels wordt gevormd door de Algemene wet bestuursrecht, de Jeugdwet, de Verordening jeugdhulp Stede Broec 2020, de Nadere regels Jeugdhulp Stede Broec 2020 en het Financieel besluit jeugdhulp Stede Broec 2020.

 

In deze beleidsregels legt het college uit hoe het gebruikt maakt van de verschillende bevoegdheden die het in dit verband heeft en hoe het diverse wettelijke omschrijvingen interpreteert. Dit bevordert de uniformiteit van het gemeentelijk handelen. Bovendien draagt het bij aan de transparantie bij de uitvoering van de wet- en de rechtszekerheid voor de inwoners. Echter moet te allen tijde in het achterhoofd worden gehouden dat de Jeugdwet een individuele benadering veronderstelt. De toepassing van de beleidsregels wordt afgestemd op de individuele situatie van de ouder(s) en/of jeugdige(n).

 

De Jeugdwet, verordening en beleidsregels vormen een onlosmakelijk samenhangend geheel. De wet staat boven de verordening die op haar beurt boven de beleidsregels staat. Om tot een logische opbouw van de beleidsregels en afwegingen te komen is er enige herhaling van bepalingen uit de wet en verordening.

Formeel zijn deze herhalingen overbodig omdat ze reeds in een ‘hoger’ document geregeld zijn. Door deze herhalingen wel op te nemen zijn de beleidsregels beter leesbaar en als zelfstandig handboek te gebruiken.

Artikel 1. Preventie

Vormen van preventie vallen niet onder de reikwijdte van de verordening en de bijbehorende beleidsregels. In artikel 1.1. Jeugdwet is opgenomen dat preventie gedefinieerd wordt als ‘op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met of jeugdigen met een risico op psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking of van de ouders met of met een risico op opvoedingsproblemen’. Preventie kan een scala aan activiteiten omvatten en is divers.

Concreet komt het er op neer dat de jeugdige en/of ouder(s) zo vroeg mogelijk ondersteuning krijgen met als doel het voorkomen dat zware vormen van jeugdhulp in de toekomst nodig zijn. Voorbeelden van preventie zijn: het inzetten van opvoedcursussen ter voorkoming van opvoedingsproblemen, vormen van inzet van vrijwilligers die begeleiding bieden aan jongeren, jonge moeders, maatjesschap etc.

De op preventie gerichte ondersteuning valt niet onder de kwaliteitseisen die aan jeugdhulp worden gesteld en ook niet onder de jeugdhulpplicht van artikel 2.3 Jeugdwet.

 

Wanneer preventie geen of onvoldoende oplossing kan bieden bij de hulpvraag van een jeugdige en/of ouder(s), dan wordt onderzocht of er noodzaak is tot het inzetten van een individuele voorziening. De verordening en de bijbehorende beleidsregels regelen de individuele voorziening.

Artikel 2. Begripsbepalingen

  • a)

    algemene voorziening: een voorziening die voor iedere inwoner van de gemeente beschikbaar is, zoals een buurthuis, bibliotheek etc.;

  • b)

    college: het college van burgemeester en wethouder(s) van de gemeente Stede Broec;

  • c)

    gecertificeerde instelling: rechtspersoon die in het bezit is van een certificaat of voorlopig certificaat als bedoeld in artikel 3.4 en die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitvoert;

  • d)

    hoofdaannemer: de zorgaanbieder die een individuele voorziening levert en hiervoor eventueel een andere zorgaanbieder bij betrekt om het resultaat/doel vastgelegd in het perspectiefplan te behalen;

  • e)

    jeugdconsulent: gemandateerde medewerker die namens het college bevoegd is om beslissingen te nemen op grond van de Jeugdwet;

  • f)

    jeugdige: persoon die gebruik maakt van een algemene of voorliggende voorziening of aan wie een individuele voorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt, als bedoeld in artikel 1.1 Jeugdwet;

  • g)

    financieel besluit: financieel besluit jeugdhulp gemeente Stede Broec 2020;

  • h)

    nadere regels: nadere regels jeugdhulp Stede Broec 2020;

  • i)

    onafhankelijke cliëntondersteuning: een algemene voorziening die kosteloos voor de burger is;

  • j)

    onderaannemer: een door de hoofdaannemer ingezette zorgaanbieder die specifieke onderdelen van de jeugdhulpverlening op zich neemt in opdracht van de hoofdaannemer;

  • k)

    ouder(s): de ouder(s) van de jeugdige dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger(s);

  • l)

    pleegouder: pleegouder is de persoon die een jeugdige die niet zijn kind of stiefkind is, verzorgt alsof hij lid is van het gezin;

  • m)

    pleegzorgaanbieder: jeugdhulpaanbieder die pleegzorg biedt;

  • n)

    sociaal netwerk: een netwerk van betekenisvolle personen (bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige en/of het gezin behoren) dat functioneert als ondersteuningsbron voor het eigen welzijn en welbehagen en dat van de personen in het netwerk;

  • o)

    verordening: verordening jeugdhulp gemeente Stede Broec 2020;

  • p)

    voorliggende voorziening: een voorliggende voorziening houdt in dat er, alvorens er een recht bestaat op een wettelijke regeling, een recht is op een andere regeling;

  • q)

    wettelijk vertegenwoordiger: is voor de jeugdigen, die vanwege hun leeftijd (jonger dan 12 jaar) of om andere redenen, een ander persoon, vaak één van de gezaghebbende ouders, namens hen moeten laten optreden.

Alle begrippen die niet nader zijn omschreven maar wel in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet en de daarop gebaseerde lagere regelgeving.

Hoofdstuk 2: Uitgangspunten uitvoeringskader de Jeugdwet

Artikel 3. Doelgroep

De Jeugdwet is van toepassing op in Nederland verblijvende jeugdigen (artikel 1.3 lid 1 Jeugdwet). Voor jeugdigen die in het buitenland verblijven geldt de Jeugdwet niet. Daarnaast kan de Jeugdwet ook gelden voor ouders die hulp nodig hebben bij opvoedingsproblemen.

Jeugdige

Een jeugdige is in ieder geval de persoon van 17 jaar of jonger. Dit betekent dat een jeugdige tot 18 jaar in aanmerking kan komen voor jeugdhulp of te maken kan krijgen met een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Kinderbeschermingsmaatregelen eindigen per definitie na het 18e levensjaar.

Jeugdreclassering kan doorlopen tot uiterlijk de leeftijd van 23 jaar.

 

Jeugdhulp eindigt in beginsel bij 18 jaar. Als voortzetting van ondersteuning noodzakelijk is, geldt voor de meeste hulp dat dit na het 18e jaar onder een ander wettelijk kader valt (Zorgverzekeringswet, Wet maatschappelijke ondersteuning of Wet langdurige zorg). In uitzonderingsgevallen kan jeugdhulp doorlopen tot maximaal het 23e levensjaar. Het gaat dan om (artikel 1.1 Jeugdwet onder begrip 'jeugdige'):

  • Jeugdhulp in het kader van een strafrechtelijke beslissing;

  • Reeds ingezette jeugdhulp, waarvan voortzetting noodzakelijk is;

  • Noodzakelijkheid jeugdhulp bepaald vóór 18e levensjaar;

  • Hervatting jeugdhulp binnen 6 maanden;

  • (Verlengde) Pleegzorg en verblijf in gezinshuis.

Jeugdige vreemdeling

De Jeugdwet is van toepassing op in Nederland verblijvende jeugdigen. In Nederland verblijvende jeugdigen kunnen ook vreemdelingen zijn. Een jeugdige vreemdeling kan derhalve in aanmerking komen voor jeugdhulp of te maken krijgen met een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering.

Ouders

Een ouder kan ook in aanmerking komen voor jeugdhulp. Meestal gaat het dan om advies en begeleiding bij de opvoeding. Een ouder in de zin van de Jeugdwet is een van de volgende personen:

  • de ouder met gezag;

  • de stiefouder;

  • adoptie ouder;

  • een ander persoon die de jeugdige verzorgt en opvoedt als behorende tot zijn gezin.

Pleegouder in het kader van de Jeugdwet

Een pleegouder is een persoon die een jeugdige die niet zijn kind of stiefkind is, als behorende tot zijn gezin verzorgt. We spreken over een pleegouder in het kader van de Jeugdwet als deze een pleegcontract heeft afgesloten met een pleegzorgaanbieder. Een pleegouder heeft dan recht op een pleegzorgvergoeding en ondersteuning bij het opvoeden van het pleegkind.

Een pleegouder is geen ouder in de zin van de Jeugdwet. Hulp aan een pleegouder, als gevolg van opvoedproblematiek, valt onder de verantwoordelijkheid van de pleegzorgaanbieder. Dit betekent dat een pleegouder niet in aanmerking kan komen voor jeugdhulp.

Artikel 4. Woonplaatsbeginsel

Het woonplaatsbeginsel bepaalt welke gemeente verantwoordelijk is voor jeugdhulp.

 

De hoofdregel is dat de jeugdige de woonplaats volgt van degene die gezag over hem/haar uitoefent. Deze woonplaats is niet altijd de plaats waar de jeugdige werkelijk verblijft. Jeugdigen van 18 jaar en ouder kunnen in uitzonderlijke situaties ook jeugdhulp krijgen. De gemeente waar de meerderjarige jeugdige zelf woont is in dat geval verantwoordelijk (artikel. 1.1 Jeugdwet).

 

Artikel 5. Wat valt onder jeugdhulp (artikel 1.1. Jeugdwet)

  • 1)

    ondersteuning van hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen;

  • 2)

    het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt;

  • 3)

    het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt.

De leeftijdgrens van achttien jaar geldt niet voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.

Artikel 6. Pleegzorg en verblijf in een gezinshuis

Pleegzorg wordt standaard ingezet tot 21 jaar, tenzij het pleegkind aangeeft geen gebruik meer te willen maken van pleegzorg.

 

Verblijf in een gezinshuis wordt standaard ingezet tot 21 jaar, tenzij:

  • de jongere dat zelf niet wil;

  • en/of de gezinshuisouder(s) niet instemmen;

  • en/of voor alle partijen (inclusief de jongere) duidelijk is dat de jongere andere passende hulp nodig heeft, en die hulp ook beschikbaar is;

  • en/of de jongere voldoet aan de criteria van de Wlz.

Artikel 7. Reikwijdte jeugdhulpplicht

De gemeente hoeft alleen een voorziening voor jeugdhulp te treffen als dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is wegens opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen zoals omschreven in artikel 1.1. van de Jeugdwet.

Eigen kracht

Eén van de bekendste en belangrijkste uitgangspunten bij de introductie van de Jeugdwet is de eigen kracht, de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of ouder. Van de jeugdige en/of ouder(s) wordt verwacht dat zij kijken naar wat ze zelf kunnen doen om hun situatie te verbeteren.

Hierbij wordt ook verwacht dat zij kijken naar wat hun sociale netwerk hierin kan betekenen. Het college neemt dit mee in haar onderzoek naar de noodzaak een voorziening in te zetten. (zie artikel 13)

 

Als het onderzoek naar

  • de behoefte en mogelijkheden van een jeugdige;

  • de voor hem benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan;

  • de mogelijkheden, de draagkracht en de belastbaarheid van zijn ouders;

  • de samenstelling van het gezin en de woonsituatie;

  • het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen,

tot de conclusie leidt dat ouders zelf de benodigde hulp kunnen bieden (probleemoplossend vermogen), dan hoeft het college geen jeugdhulp in te zetten vanwege voldoende eigen mogelijkheden.

(CRvB 17-7-2019,ECLI:NL:CRVB:2019:2362)

 

Verder hoeft geen voorziening getroffen te worden wanneer gebruik kan worden gemaakt van een wettelijk voorliggende voorziening (artikel. 1.2, 1ste lid Jeugdwet) of als een algemene voorziening voldoende hulp biedt. (zie hoofdstuk 4)

Hoofdstuk 3: Eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen

Het college hoeft geen jeugdhulp te verstrekken als uit onderzoek blijkt dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) naar oordeel van het college toereikend zijn (artikel 2.3, eerste lid, Jeugdwet). Hulp van personen uit het sociaal netwerk valt daar ook onder. De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen zijn persoonsgebonden. Dat wil zeggen dat het betrekking kan hebben op de jeugdige of zijn ouder(s), maar ook op beiden. Het college zal in elke individuele situatie moeten beoordelen of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen toereikend zijn (RBOVE:2016:1379). Komt het college tot het oordeel dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of ouder(s) (deels) toereikend zijn, dan kan een aanvraag om jeugdhulp geheel of gedeeltelijk worden afgewezen. De financiële draagkracht mag worden meegewogen in het besluit.

Artikel 8. Eigen kracht

De wetgever heeft niet aangegeven wat precies onder eigen kracht moet worden verstaan. Het begrip komt op verschillende plekken terug in de parlementaire geschiedenis, waarbij de kern is dat ouders op de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor het gezond en veilig opgroeien van hun kinderen. Hebben zij zelf mogelijkheden om de problemen het hoofd te bieden, dan is een voorziening niet nodig (zie bv. TK 2012-2013, 33684, nr. 3, p. 135 e.v.).

 

Alle noodzakelijke zorg kan in beginsel van ouders worden verwacht. De rechtbank Den Haag heeft geoordeeld dat het uitgangspunt van de Jeugdwet is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en jeugdigen zelf ligt. Van ouders mag worden verwacht dat zij vergaande aanpassingen doen om dit te kunnen realiseren. Dit kan betekenen dat ouders hun eigen carrière of financiële situatie moeten bijstellen om voor het kind beschikbaar te zijn en de noodzakelijke zorg te kunnen bieden.

Afwegingskader voor beoordeling eigen kracht

Bij de beoordeling of er sprake is van voldoende eigen kracht en probleemoplossend vermogen, worden de volgende punten in kaart gebracht:

  • de behoefte en de mogelijkheden van de jeugdige;

  • de voor de jeugdige benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan;

  • de mogelijkheden, de draagkracht en belastbaarheid van ouders/het netwerk;

  • de samenstelling van het gezin en de woonsituatie;

  • het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen.

Onderzoeksvragen:

  • Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

  • Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

  • Levert het bieden van de hulp door de ouder geen overbelasting op?

  • Ontstaan er geen financiële problemen in het gezin als de hulp door de ouder wordt geboden?

Als uit onderzoek naar deze factoren volgt dat de ouder(s) de benodigde hulp kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt op één van deze terreinen, dan kan de gemeente concluderen dat sprake is van voldoende eigen kracht.

Sociaal netwerk

Als personen uit het sociale netwerk van de jeugdige en/of ouder(s) kunnen bijdragen aan het verminderen of oplossen van de problematiek, wordt dit ook gezien als het aanspreken van 'eigen kracht'. Als het netwerk beschikbaar is, mag je verlangen dat de jeugdige en/of ouder(s) hier gebruik van maken. Maar wil het netwerk dit niet leveren of alleen tegen betaling, dan kan er sprake zijn van onvoldoende eigen kracht.

Artikel 9. Zorgplicht van de ouder(s)

Indien uit het onderzoek van het college blijkt dat er een vorm van jeugdhulp noodzakelijk is, dan is deze aanvullend op de noodzakelijke zorg die ouders op eigen kracht kunnen bieden. Dit geldt ook als de ouders de jeugdhulp reeds leveren en dus op eigen kracht over voldoende middelen/probleemoplossend vermogen beschikken.

Het kan voorkomen dat ouders dusdanig belast zijn met de zorg voor de kinderen dat zij niet langer de noodzakelijke zorg kunnen bieden. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de noodzakelijke zorg over. Indien er sprake is van uitval van de ouder in een eenoudergezin, of beide ouders ondervinden beperkingen in de zorg van de kinderen, wordt er eerst nagegaan wat het sociaal netwerk kan betekenen. Vervolgens wordt gekeken wat kan worden opgelost middels algemene en voorliggende voorzieningen (bijvoorbeeld kinderdagverblijf, naschoolse opvang). Indien is vastgesteld dat er geen gebruik gemaakt kan worden van deze opties, wordt onderzocht wat mogelijk is vanuit de Jeugdwet.

Artikel 10. Aanspreken aanvullende verzekering

Soms blijken de jeugdige en/of ouders aanvullend verzekerd te zijn voor de jeugdhulp die het college nodig acht. In dat geval mag van de jeugdige en/of ouders verwacht worden dat ze die aanvullende verzekering aanspreken. Het college hoeft namelijk geen voorziening voor jeugdhulp te treffen als de jeugdige of zijn ouders in staat zijn zelf de problemen op te lossen (artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet).

Een aanvullende verzekering vergoedt niet altijd de volledige kosten. Als vaststaat dat de hulp noodzakelijk is en meer behandelingen nodig zijn of slechts een gedeelte wordt vergoed, moet het college hiervoor in het kader van de Jeugdwet aanvullend een voorziening treffen.

Hoofdstuk 4: Algemene en voorliggende voorzieningen

Algemene voorzieningen zijn voor iedereen toegankelijk, met en zonder beperkingen. Voor een algemene voorziening is geen toestemming van de gemeente nodig. Voorbeelden hiervan zijn:

  • het openbaar vervoer;

  • buurthuizen;

  • jongerenwerk;

  • schoolmaatschappelijk werk;

  • het consultatiebureau/ jeugdgezondheidszorg;

  • (school) maatschappelijk werk;

  • het gebiedsteam.

Artikel 11. Het gebiedsteam

Het streven is de benodigde ondersteuning zo snel, zo dichtbij en zo effectief mogelijk aan te bieden aan de inwoners en samen tot een plan van aanpak te komen. Het uitgangspunt is dat de inwoner zelf de regie blijft houden en dat er zoveel mogelijk wordt gewerkt vanuit het uitgangspunt één gezin, één plan, één regisseur.

 

Ons Stede Broec (voorheen Stichting Welzijn Stede Broec):

Bij Ons Stede Broec kunnen alle inwoners van Stede Broec terecht voor sociale, culturele en maatschappelijk activiteiten en ondersteuning. Ons Stede Broec en medewerkers van de gemeente Stede Broec kijken samen met de jeugdige en/of ouder(s) naar de hulpvraag om zo ondersteuning op maat te kunnen bieden.

 

Het gebiedsteam van Ons Stede Broec is een team van specialisten dat dicht bij de inwoners, jeugdigen en gezinnen eerstelijnszorg levert. Het kan gaan om hulp bij problemen op het gebied van opvoeden, wonen, werk, financiën, relaties etc. Maar ook voor het bespreken van specifieke ondersteuning en zorg zoals begeleiding en gespecialiseerde (jeugd)hulp.

Het team bestaat uit een groep van hulpverleners met expertise op het gebied van:

  • opvoedondersteuning;

  • psychiatrie;

  • licht verstandelijke beperkingen;

  • Wmo.

Het gebiedsteam onderhoudt contacten met maatschappelijke organisaties, huisartsen en zorgaanbieders. Voor deze vorm van hulpverlening is geen beschikking nodig. Het gebiedsteam is namelijk onderdeel van het preventienetwerk in Stede Broec. Het preventienetwerk is een samenwerkingsverband van maatschappelijke organisaties. Het gebiedsteam is een belangrijke schakel in het preventienetwerk.

Het gebiedsteam werkt volgens de methode één gezin, één plan, één regisseur.

Toeleiden naar jeugdhulp

Het kan zijn dat het gebiedsteam samen met de jeugdige en/of ouders, inschat dat er een vorm van jeugdhulp geboden door een zorgaanbieder, noodzakelijk is. Het gebiedsteam stelt dan samen met het gezin een perspectiefplan op om een aanvraag in te dienen bij de gemeente. Zij adviseren de gemeente in welke hulp de jeugdige en/of ouders mogelijk nodig hebben.

Artikel 12. Wettelijk voorliggende voorzieningen

Een wettelijk voorliggende voorziening is een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet. Deze voorzieningen noemen we 'voorliggend' omdat ze voorrang hebben op voorzieningen uit de Jeugdwet. Voorliggende voorzieningen waar de jeugdige gebruik van kan maken zijn:

  • aanspraak op zorg op grond van de “Wet langdurige zorg” (Wlz);

  • aanspraak op zorg op grond van de “Wet Passend Onderwijs”;

  • recht op zorg op grond van de “Zorgverzekeringswet”;

  • voorzieningen op grond van andere wetten, voor zover het college van oordeel is dat daar aanspraak op bestaat. Het college moet hier aantonen dat inderdaad sprake is van een andere mogelijkheid om het probleem op te lossen middels een voorliggende voorziening;

  • aanspraak op zorg op grond van de “Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen”.

Er is pas sprake van een voorliggende voorziening als de jeugdige ook daadwerkelijk aanspraak kan maken op die voorziening. De voorliggende wet moet dus inderdaad mogelijkheden bieden voor hulp of behandeling. Van de jeugdige en/of ouders kan dan worden verwacht dat zij gebruik maken van die voorliggende voorziening. Van een voorliggende voorziening is geen sprake als de voorziening op basis van de andere wettelijke bepaling is afgewezen of als vaststaat dat de jeugdige daar niet voor in aanmerking komt.

1. Wet langdurige zorg (Wlz)

Via de Wlz wordt zorg geleverd voor mensen die blijvend zijn aangewezen op permanent toezicht of 24-uurs zorg. De zorg wordt geïndiceerd door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). De uitvoering van de Wlz wordt gedaan door de zorgkantoren.

 

Als een jeugdige aanspraak kan maken op de Wlz, dan wordt van de jeugdige en/of ouder(s) verwacht dat zij een Wlz-aanvraag doen. Voor zover de hulp uit de Wlz wordt bekostigd, hoeft het college geen jeugdhulp in te zetten. Sommige vormen van hulp biedt de Wlz niet en vallen dus mogelijk onder het bereik van de Jeugdwet (bijv. jeugd-ggz of pleegzorg). Een Wlz-indicatie en jeugdhulp kunnen dus naast elkaar bestaan.

2. Passend Onderwijs

Kinderen met leer- of gedragsproblemen kunnen extra zorg op school nodig hebben. Scholen zijn ervoor verantwoordelijk dat leerlingen een zo passend mogelijke onderwijsplek krijgen. Ook als die leerlingen extra ondersteuning nodig hebben.

Samenwerkingsverbanden in het primair en voortgezet onderwijs (inclusief speciaal onderwijs) zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van passend onderwijs. De verantwoordelijkheid voor passend onderwijs is vastgelegd in de verschillende onderwijswetten, waaronder de Wet op het primair onderwijs, de Wet ophet voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra.

Zorgplicht van het onderwijs

Scholen voor primair en voortgezet onderwijs hebben een zorgplicht. Dit betekent dat de school verplicht is om kinderen die extra ondersteuning nodig hebben een zo goed mogelijke plek (passend) in het onderwijs aan te bieden. Niet elke school hoeft zorgleerlingen op te vangen. Maar binnen het samenwerkingsverband moet er wel een passende plek te vinden zijn op een andere school.

Afbakening passend onderwijs en Jeugdwet

Als de extra ondersteuning voor de leerling primair gericht is op het leerproces, is de school verantwoordelijk. Het gaat dan om ondersteuning gericht op het volgen van onderwijs en om de leerling verder te helpen in zijn onderwijsontwikkeling. Dat de ondersteuning mogelijk ook een bijdrage levert aan de ontwikkeling op andere leefgebieden, doet daar niet aan af.

Voorbeelden van ondersteuning van een leerling zijn (TK 2011-2012, 33 106, nr. 3, p. 16; MvT wetsvoorstel passend onderwijs):

  • speltherapie die er op is gericht om spelenderwijs leerproblemen aan te pakken;

  • observatie, onderzoek of tijdelijke begeleiding door een orthopedagoog of een psycholoog;

  • het aanschaffen van aangepast lesmateriaal (bijvoorbeeld pictogrammen of braille leerboeken);

  • remedial teaching;

  • begeleiding bij dyslexie;

  • sociale vaardigheidstraining;

  • kindcoaching.

Onderwijs-zorgarrangementen

Er kan een onderwijs-zorg arrangement worden afgesproken: dit is een integrale samenwerking tussen jeugdhulp en het onderwijs. Doel hiervan is dat de desbetreffende jongere zich optimaal en ononderbroken kan ontwikkelen. Het gaat hierbij om maatwerk. Het uitgangspunt is dat er altijd gestreefd wordt door beide partijen naar een samenhangend beeld van de problematiek van een kind, zowel thuis, op school als in andere contexten.

Huiswerkbegeleiding

Huiswerkbegeleiding ziet op het begeleiden van de leerling bij het structureren, plannen en zelfstandig maken van huiswerk. Deze hulp is primair gericht op het leerproces en het doorlopen van het onderwijsprogramma. Dit valt onder de zorgplicht van scholen. Huiswerkbegeleiding kan niet gezien worden als jeugdhulp. De gemeente hoeft hiervoor geen voorziening te treffen (zie ook Rechtbank Rotterdam 1-7-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:5711, nr. 19/2763 ROT).

Dyslexie

Het onderwijs is verantwoordelijk voor signalering en begeleiding van jeugdigen met lichte en matige dyslexie. De ondersteuning van leerlingen met dyslexie maakt deel uit van de basisondersteuning die elke school moet bieden. Dit valt onder de zorgplicht van scholen. Fysieke hulpmiddelen bij dyslexie horen daar ook bij. De gemeente hoeft hiervoor geen voorziening te treffen.

 

De gemeente is wel verantwoordelijk voor de bekostiging van diagnostiek en behandeling van kinderen met ernstige enkelvoudige dyslexie in de leeftijd van 7-12 jaar die basisonderwijs volgen. Er zijn afspraken tussen de gemeente en het onderwijs gemaakt over de toeleiding naar diagnostiek en behandeling bij ernstige enkelvoudige dyslexie. De toeleiding voor deze ondersteuning verloopt via het onderwijs.

3. Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

Een voorziening op grond van de Wmo 2015 wordt gezien als een voorliggende voorziening (artikel 1.2 lid 1 Jeugdwet). Als een jeugdige een Wmo-voorziening krijgt, bestaat geen recht op een soortgelijke voorziening op grond van de Jeugdwet, behalve als gaat het om begeleiding aan jeugdigen tot 18 jaar. Deze begeleiding valt onder de Jeugdwet. De Wmo 2015 biedt voorzieningen in de vorm van hulpmiddelen, zoals een rolstoel, en woningaanpassingen.

Beschermd wonen

Beschermd wonen voor personen vanaf 18 jaar valt onder de Wmo 2015. Beschermd wonen kan verleend worden aan personen met psychische problemen of psychosociale problemen. Het gaat om personen die als gevolg van deze problemen niet in staat zijn zich op eigen kracht staande te houden in de samenleving. Zij kunnen dan wonen in een instelling die hen een beschermende woonomgeving biedt met daarbij behorend toezicht en begeleiding.

 

Beschermd wonen is geen voorziening onder de Jeugdwet. Voor jeugdigen tot 18 jaar wordt beschermd wonen gezien als noodzakelijke zorg geboden door ouders.

4. Zorgverzekeringswet

De Zorgverzekeringswet regelt het recht op medisch noodzakelijke zorg. Dit recht geldt voor verzekerden van alle leeftijden. De medisch noodzakelijke zorg is vastgelegd in het basispakket.

 

Een recht op zorg op grond van de Zorgverzekeringswet wordt gezien als een voorliggende voorziening. Als een jeugdige dus zorg uit de zorgverzekering krijgt, bestaat geen recht op een voorziening op grond van de Jeugdwet. Behalve als er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de problemen van de jeugdige. In dat geval gaat de jeugdhulpvoorziening op grond van de Jeugdwet voor (artikel 1.2 lid 2 Jeugdwet).

Jeugd-GGZ

De behandeling en diagnose van geneeskundige ggz voor kinderen tót 18 jaar valt onder de Jeugdwet. Dat geldt ook voor het verblijf in een ggz-instelling en het vervoer van en naar de instelling.

Vanaf het moment dat een jeugdige 18 jaar wordt valt GGZ-zorg onder de Zorgverzekeringswet (basisverzekering).

Medicatie

Als een jeugdige niet in een instelling verblijft en medicijnen krijgt vanwege een psychische stoornis, dan valt dit onder de Zorgverzekeringswet. Het gaat dan enkel om het organiseren van het gebruik van de medicatie. Als een consult van een psychiater nodig is in verband met de medicatie valt dit onder de Jeugdwet, zoals medicatiecontroles. (TK 2012-2013, 33 684, nr. 3, p. 52-53)

Verpleging

Verpleging valt volledig onder de Zorgverzekeringswet.

Verzorging

Onder de Zorgverzekeringswet valt de persoonlijke verzorging die nodig is in verband met een 'behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop'. Bedoeld wordt de verpleging en verzorging die verpleegkundigen bieden. Voor jeugdigen tot 18 jaar beoordeelt een kinderverpleegkundige of er sprake is van 'behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop'. Als dat zo is, geeft de kinderverpleegkundige een indicatie af voor persoonlijke verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet. Voorbeelden van deze zorg zijn: schoonhouden en verzorgen van een stoma, toedienen medicijnen, toedienen van sondevoeding.

 

Onder de Jeugdwet valt de persoonlijke verzorging bij algemene dagelijkse levensverrichtingen. Bedoeld wordt de zorg die gericht is op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid. Dit wordt beoordeeld door een jeugdconsulent of een gebiedsteammedewerker. Bijvoorbeeld begeleiding bij: lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, reguliere huidverzorging en tandenpoetsen.

Hoofdstuk 5: Toegang tot jeugdhulp gemeente Stede Broec

Artikel 13. Ons Stede Broec (voorheen Stichting Welzijn Stede Broec)

De toegang tot jeugdhulp van de gemeente Stede Broec geschiedt via Ons Stede Broec. De jeugdige en/of ouder(s) kan op verschillende manieren contact opnemen met Ons Stede Broec voor informatie en advies over jeugdhulp. Ook een hulpvraag kan gesteld worden bij Ons Stede Broec. Dit kan telefonisch, via een contactformulier op de website of via het e-mailadres van Ons Stede Broec.

 

Het is mogelijk dat de ouder of jeugdige direct antwoord heeft gekregen op de vraag of wordt doorverwezen naar een algemene of voorliggende voorziening, zoals (school) maatschappelijk werk, het consultatiebureau, school etc. (zie hoofdstuk 4). Indien de hulpvraag nadert onderzocht moet worden er een aantal stappen genomen om tot een besluit op de hulpvraag te komen.

Stappenplan aanvraag jeugdwet

- Stap 1 Aanvraag

In de Jeugdwet is niets geregeld over de procedure rondom het aanvragen van jeugdhulp. Dat betekent dat de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Binnen deze systematiek begint de procedure met het indienen van een aanvraag (artikel 1:3 lid 3 Awb). Hierbij moet een aanvraag schriftelijk worden ingediend (artikel 4:1 Awb).

 

Een aanvraag is een verzoek van belanghebbende om een besluit te nemen. Iedere belanghebbende kan een aanvraag indienen voor jeugdhulp (artikel 1:3 lid 3 Awb). Op de eerste plaats zijn dat jeugdigen of ouders zelf. Het begrip 'belanghebbende' is ruimer dan enkel jeugdigen of ouders. Ook een pleegouder kan een aanvraag in dienen voor noodzakelijke hulp aan de jeugdige.

 

De handtekening van beide ouders met gezag is niet vereist, de gemeente Stede Broec vindt dit wel wenselijk en zal om die reden beide ouders verzoeken te tekenen in het kader van een zorgvuldig proces.

- Stap 2 Jeugdwet onderzoek

Na het indienen van een aanvraag- vanwege opvoed- en opgroeiproblemen, problemen in de zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie bij een jeugdige - wordt er door een medewerker van Ons Stede Broec en/of jeugdconsulent een afspraak gemaakt.

 

De medewerker van Ons Stede Broec en/of de jeugdconsulent zal samen met de jeugdige en/of ouders in gesprek gaan om de ondersteuningsbehoefte en de mogelijke oplossingen in kaart brengen. In het kader van een zorgvuldig proces zullen beide gezaghebbende ouders betrokken worden in het onderzoek. De jeugdige wordt – waar mogelijk – ook gesproken. Een gesprek vindt bij voorkeur plaats middels een huisbezoek.

 

Het staat een jeugdige en/of ouder(s) vrij om iemand uit het eigen netwerk aanwezig te laten zijn ter ondersteuning bij het gesprek. Ook kan er gebruik gemaakt worden van onafhankelijke cliëntondersteuning. (zie artikel 35)

 

Uit artikel 3:2 van de Awb in samenhang met artikel 2.3 van de Jeugdwet volgen de voorwaarden waaraan een goed onderzoek (na de hulpvraag) ten minste moet voldoen (CRVB:2017:1477). Het onderzoek behoort tot de voorbereiding van het besluit (artikel 3:2 Awb).

Onderzoeksverplichting en- criteria

De Jeugdwet schrijft voor dat het college onderzoek moet doen naar de behoefte en noodzaak tot jeugdhulp, indien een ouder of jeugdige een hulpvraag stelt. Uit de jurisprudentie blijkt dat het college niet altijd alleen kan uitgaan van de hulpvraag van de jeugdige en/of zijn ouder(s). Het gaat er om dat het college een volledig beeld krijgt van de situatie (RBOBR:2018:469, RBGEL:2017:3439).

Het onderzoek

De medewerker van Ons Stede Broec en/of de jeugdconsulent gaat bij de jeugdige en/of ouders op huisbezoek. Naast het huisbezoek kan het zijn dat er toestemming gevraagd wordt informatie op te vragen bij derden. Dit is afhankelijk van de hulpvraag en de inschatting van de medewerker/jeugdconsulent welke informatie noodzakelijk is om tot een besluit te komen. Vanaf 12 jaar moet ook de jeugdige toestemming geven, vanaf 16 jaar volstaat toestemming van enkel de jeugdige.

Voorbeelden van derden kunnen zijn: (eerder) betrokken hulpverlening, onderwijs, kinderopvang, consultatiebureau e.d.

Indien er geen toestemming wordt gegeven, kan dit tot gevolg hebben dat de consulent onvoldoende informatie heeft om tot een beoordeling van de aanvraag te komen. De aanvraag wordt dan mogelijk formeel afgewezen.

 

Het volledige onderzoek wordt vastgelegd in een perspectiefplan en doorloopt in ieder geval de volgende stappen: (Memorie van toelichting en CRVB:2017:1477)

  • wat de hulpvraag van jeugdige en/of ouders is;

  • of er sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen of psychische problematiek;

  • welke stoornissen en problemen er zijn.

Wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is. Het onderzoek moet er vervolgens op gericht zijn of en in hoeverre de nodige hulp en ondersteuning mogelijk is middels:

  • de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen;

  • ondersteuning die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk;

  • algemene en voorliggende voorzieningen.

Zijn die mogelijkheden ontoereikend, dan zal het college een maatwerkvoorziening moeten verlenen. Wanneer het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist, mag een specifiek deskundig oordeel en advies niet ontbreken (bijvoorbeeld een onafhankelijk sociaal medisch advies).

- Stap 3 Perspectiefplan

Het perspectiefplan is het document waarin wordt vastgelegd welk perspectief de jeugdige en/of ouder(s) met behulp van de ondersteuning wil bereiken. (zie artikel 16)

- Stap 4 Advies

Uit het onderzoek volgt een advies en besluit over het al dan niet inzetten van een vorm van jeugdhulp. Bij een positief advies en besluit wordt samen met de jeugdige en/of ouder(s) onderzocht welke zorgaanbieders de gemeente heeft gecontracteerd en passen bij de hulpvraag. Indien nodig wordt er vooraf, eventueel anoniem, overlegt met de zorgaanbieder. Het perspectiefplan wordt, met toestemming van de jeugdige en/of ouder(s) gedeeld met de gewenste zorgaanbieder.

Is het besluit dat de jeugdige en/of ouder(s) niet in aanmerking komen voor een vorm van jeugdhulp dan wordt stap 5 overgeslagen en wordt stap 6 genomen.

- Stap 5 Intake na positief besluit

Het perspectiefplan wordt, met toestemming van de jeugdige en/of ouder(s) naar de gewenste zorgaanbieder gestuurd. De zorgaanbieder zal samen met de jeugdige en/of ouder(s) een intake hebben. De informatie uit de intake wordt toegevoegd aan het perspectiefplan.(zie artikel 24)

Indien de keuze wordt gemaakt de zorg via een pgb in te kopen, zal deze optie nader worden onderzocht, zoals beschreven in hoofdstuk 7.

- Stap 6 Besluit over de aanvraag

De aanvraag voor ondersteuning via de jeugdwet wordt onderzocht in stap 2 en beschreven in het perspectiefplan – stap 3-. Vervolgens wordt samen met de jeugdige en/of ouder(s) bepaald welke zorgaanbieder passend is bij het behalen van de resultaten. Na de intake en ondertekening van het gehele perspectiefplan neemt het college een formeel besluit over de aanvraag. Dit gebeurt in de vorm van een beschikking. Hierin staat of de aanvraag wordt toegekend of (deels) wordt afgewezen. Deze beschikking krijgen de jeugdige en/of ouder(s) thuis gestuurd.

- Doorlooptijd van aanvraag tot beschikking

Het college moet de beschikking binnen een redelijke termijn na ontvangst (datum van ontvangst door college) van de aanvraag geven. (artikel 4.13 lid 1 Awb) Dit betekent concreet dat dit in beginsel niet langer dan 8 weken mag zijn.

Het college heeft de mogelijkheid de beslistermijn eenmalig te verlengen voor de duur van maximaal 8 weken. De aanvrager wordt hierover schriftelijk geïnformeerd. Tegen dit besluit kan geen bezwaar worden gemaakt.

Artikel 14. Medisch verwijzer

Artikel 2.6 lid 1e van de Jeugdwet bepaalt dat naast de gemeente ook de huisarts, de medisch specialist (bijvoorbeeld de psychiater) en de jeugdarts toegang mogen geven tot jeugdhulp.

 

De zorgaanbieder waar naar verwezen is zal, samen met de jeugdige en/of ouder(s) beoordelen welke jeugdhulp nodig is. De zorgaanbieder moet zich houden aan de contractuele afspraken met de gemeente en de voorwaarden die de gemeente stelt. Er moet rekening worden gehouden met de zorg die de gemeente heeft ingekocht, alsmede met welke aanbieders de gemeente een contract heeft afgesloten.

Verwijzing naar een niet-gecontracteerde aanbieder

Als de medisch verwijzer oordeelt dat er jeugdhulp ingezet moet worden door een niet-gecontracteerde aanbieder, moet daar eerst overleg over plaats vinden tussen de gemeente en de huisarts. Met toestemming van de gemeente kan er verwezen worden naar niet-gecontracteerde zorgaanbieders.

Zonder toestemming van de gemeente zal zij bij een verwijzing niet voorzien in de financiering van de jeugdhulp wanneer de zorgaanbieder geen contract heeft met de gemeente e. Dit is ook zo in de situatie dat de gemeente geen soortgelijke jeugdhulp kan laten leveren door een gecontracteerde aanbieder. (zie Rechtbank Oost-Brabant 26-3-2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:1761).

Beschikking naar verwijzing

De gemeente geeft, na verwijzing door een medisch verwijzer naar een gecontracteerde zorgaanbieder, een beschikking af.

Artikel 15. Gecertificeerde instelling

Naast de gemeente en de medisch verwijzer, kan ook een gecertificeerde instelling toegang bieden tot jeugdhulp in het kader van de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

 

De gecertificeerde instelling moet zich houden aan de afspraken met de gemeente en de voorwaarden die de gemeente stelt. Er moet rekening worden gehouden met de zorg die de gemeente heeft ingekocht, alsmede met welke aanbieders de gemeente een contract heeft afgesloten.

 

De gecertificeerde instelling mag alleen tijdens de uitvoering van een opgelegde maatregel bepalen welke jeugdhulp nodig is. Zij mogen geen jeugdhulp toekennen die buiten de termijn van de maatregel gaat.

Verwijzing naar een niet-gecontracteerde aanbieder

Als de gecertificeerde instelling oordeelt dat er jeugdhulp ingezet moet worden door een niet- gecontracteerde aanbieder, moet daar eerst overleg over plaats vinden tussen de gemeente en de gecertificeerde instelling.

Inzet pgb na verwijzing gecertificeerde instelling

Als een pgb gewenst is, dan is het aan de gemeente om te beoordelen of dit kan. Alleen de gemeente is bevoegd om te oordelen over de inzet van een pgb (artikel 8.1.1 Jeugdwet).Er moet dan een aanvraag bij de gemeente worden ingediend.

De gemeente zal in dat geval bekijken of aan de voorwaarden voor het toekennen van een pgb is voldaan. Het oordeel van de gemeente ziet dus enkel op de verzilveringsvorm toe, niet op de noodzaak van de hulp. De gemeente moet de beslissing over het pgb wel vastleggen in een beschikking.

Hoofdstuk 6: Resultaat gericht werken–Individuele voorziening

Vanaf 1 januari 2020 is in de regio West-Friesland door alle zeven gemeenten resultaat gericht werken geïntroduceerd. De visie hierbij is dat de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of ouders leidend moet zijn. Samen met jeugdige en/of ouders wordt bepaald welke resultaten behaald zouden moeten worden om de problemen welke worden ervaren op te heffen of te stabiliseren. Er wordt samen onderzocht welke zorgaanbieder het beste past bij de te behalen resultaten.

 

In het resultaat gericht werken coördineert één zorgaanbieder in één arrangement alle gewenste behandeling en/of begeleiding voor één jeugdige door middel van hoofdaannemerschap. Het arrangement is erop gericht dat de gestelde resultaten zoals beschreven in het perspectiefplan worden bereikt. Om deze resultaten te behalen kan de zorgaanbieder eventueel, via onderaanneming, samenwerkingspartners inzetten om op onderdelen bij te dragen aan het gewenste maatwerk.

Artikel 16. Perspectiefplan

In het perspectiefplan wordt opgenomen wat de hulpvraag is, hoe de jeugdige functioneert op diverse levensgebieden, welke resultaten worden gesteld, wat daarin prioriteit heeft en welke concrete doelen daaraan gekoppeld zijn. Het perspectiefplan wordt bij voorkeur opgesteld door de jeugdige en/of ouder(s), waar nodig met ondersteuning vanuit de jeugdconsulent, het gebiedsteam of een onafhankelijke cliëntondersteuner.

 

Vanuit het oogpunt van de jeugdige en/of ouder(s) moet helder worden belegd waar de regie-verantwoordelijkheid ligt op het moment dat het gezin niet zelf in staat is deze regie te voeren. Uitgangspunt is dat de jeugdige en/of ouder(s) zelf de regierol voor de eigen hulpvraag op zich neemt, tenzij zij hiertoe niet in staat is of er sprake is van een onveilige situatie van één van de gezinsleden. In dat geval ligt de regie bij iemand uit het netwerk, het gebiedsteam, de jeugdconsulent of bij een zorgaanbieder, al naar gelang de situatie en de op dat moment binnen het gezin werkzame professional(s). De regisseur zorgt ervoor dat er integrale hulpverlening verleend wordt aan jeugdige en/of ouder(s).

 

Het perspectiefplan bestaat uit drie delen:

  • Deel 1: Persoonsgegevens van de aangemelde jeugdige, persoonsgegevens van de (gezaghebbende) ouder(s)/ verzorger(s)/ pleegouder(s) of (gezins)voogd en de mogelijkheid de gegevens van de overige gezinsleden in te vullen.

  • Deel 2: Inhoud hulpvraag, leefgebieden, resultaten en doelen, samenvatting, advies van de toegang (jeugdconsulent of gebiedsteam) en conclusie, waaronder het ondersteuningsprofiel en blok intensiteit.

  • Deel 3: Intake informatie van de aanbieder, intensiteit, indien van toepassing componenten, wijze waarop er aan de resultaten gewerkt gaat worden en de gemaakte (evaluatie) afspraken.

Alle informatie in een perspectiefplan is inzichtelijk voor de jeugdige en/of ouder(s). Het perspectiefplan is een dynamisch document.

 

Na de invulling en ondertekening van het gehele perspectiefplan wordt een besluit genomen en de beschikking verstuurd. Het perspectiefplan is onderdeel van het besluit.

Afspraken met de hoofdaannemer

Tussen de zorgaanbieder, die als hoofdaannemer fungeert, en de jeugdige en/of ouder(s) worden afspraken gemaakt over hoe de resultaten uit het perspectiefplan bereikt worden. De zorgaanbieder zorgt dat dit deel (deel 3) van het perspectiefplan wordt gevuld met de gemaakte afspraken. Dit deel behelst de concrete acties en afspraken die gemaakt worden om de resultaten te behalen. De jeugdige en zijn ouders weten dan precies welke hulp zij daadwerkelijk ontvangen. Het perspectiefplan wordt ondertekend door de zorgaanbieder en de jeugdige en/of ouder(s) en wordt beschouwd als afronding van een onderzoek naar het recht op een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet. Het perspectiefplan wordt onderdeel van de beschikking met een verwijzing daartoe omdat daar concreet in staat op welke hulp de jeugdige kan rekenen. De rechtsbescherming is hiermee geborgd.

Het perspectiefplan bij geen toekenning van een maatwerkvoorziening

In eerste instantie wordt altijd gekeken naar de eigen mogelijkheden en of een algemene voorziening aan de hulpvraag kan voldoen. Als dat mogelijk is, eindigt hier het traject met het perspectiefplan. De jeugdige en/of zijn ouders worden hierover geïnformeerd. Een eventuele aanvraag om een individuele voorziening wordt afgewezen omdat de hulpvraag opgelost kan worden zonder inzet van een individuele voorziening.

Directe verwijzing en het perspectiefplan

Indien een jeugdige en/of ouder(s) door een medisch verwijzer, een rechter of gecertificeerde instelling verwezen wordt naar jeugdhulp, dan wordt een perspectiefplan opgesteld door de zorgaanbieder. Dit doen zij in samenwerking met de jeugdige en/of ouder(s). De verwijzing naar een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet wordt in dit geval vertaald naar een arrangement.

Op basis van het perspectiefplan en daarin gestelde resultaten zal de zorgaanbieder een arrangement kiezen. Het perspectiefplan wordt gedeeld met de gemeente. Met inachtneming van het eventuele beroepsgeheim van de verwijzer kan op deze manier beoordeeld worden op welke wijze de zorgaanbieder met de jeugdige en/of ouder(s) aan de resultaten heeft gewerkt. Het beoordelen of de resultaten behaald zijn is hier onderdeel van.

Dit maakt dat het voor een zorgaanbieder verplicht is een perspectiefplan op te stellen met de jeugdige en/of ouder(s).

Artikel 17. Arrangementen

Het arrangement is een samenstelling van ondersteuning die nodig is om de jeugdige en/of ouder(s) te ondersteunen bij het bereiken van het door henzelf geformuleerde perspectief. Het gaat om een onderling samenhangend pakket van informele ondersteuning, algemene en individuele voorzieningen. Een randvoorwaarde voor deze werkwijze is een integrale benadering, waarin het perspectief centraal staat, zodat de juiste resultaten daarvoor geformuleerd kunnen worden.

 

Er is een indeling van een tiental profielen, passend bij de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of ouders. Welk profiel passend is wordt bepaald door de gemeente op basis van de hulpvraag en de resultaten. Afhankelijk van het profiel kan de jeugdige en/of ouder(s) een hoofdaannemer kiezen. Aan profielen hangen verschillende zorgaanbieders die de hulp kunnen bieden die noodzakelijk is.

 

De hoofdaannemer voert een intake met de jeugdige en/of ouder(s), eventueel in aanwezigheid van de consulent van de gemeente. Indien een gebiedsteammedewerker betrokken is kan deze ook aanwezig zijn bij de intake.

De hoofdaannemer vult het perspectiefplan, in overleg met de jeugdige en/of ouder(s), aan. Het perspectiefplan is het totaal waarop de hoofdaannemer binnen het gekozen profiel een bepaalde intensiteit (zwaarte van de benodigde inzet van hulp) voor de behandeling of begeleiding gaat bepalen. De zorgaanbieder kan hiermee maatwerk leveren voor de jeugdige en/of ouder(s). De hoofdaannemer heeft, in samenspraak met de jeugdige en/of ouder(s), de vrijheid om de benodigde zorg in te zetten voor het behalen van de resultaten.

 

Het totaal van een ondersteuningsprofiel en een intensiteit noemen we een arrangement. Dit bepaalt de prijsafspraak tussen de hoofdaannemer en de gemeente. Er kan niet meer dan één arrangement worden ingezet per jeugdige. De zorgaanbieder dient binnen het arrangement alles in te zetten wat nodig is voor het

 

bereiken van de resultaten zoals opgenomen in het perspectiefplan. Indien noodzakelijk kunnen er componenten worden toegevoegd.

 

De ondersteuningsprofielen:

- Ondersteuningsprofiel 1: behoefte aan het verbeteren van psychosociaal functioneren van jeugdigen en verbeteren van gezinscommunicatie

Gewenst resultaat: de ouders beschikken over toereikende opvoedvaardigheden, om op eigen kracht de ontwikkeling van hun kind(eren) positief aan te sturen en te stimuleren. De ouders zijn eensgezind over de aanpak en zijn in staat tot afstemming, los van eigen opvoedstijl en eventuele echtscheidingssituatie. De jeugdige functioneert leeftijdsadequaat thuis, op school en buitenshuis.

- Ondersteuningsprofiel 2: behoefte aan het vergroten van specifieke opvoedingsvaardigheden ouders plus hulp vanwege kind-eigen problematiek

Gewenst resultaat: de ouders beschikken over toereikende opvoedvaardigheden, om op eigen kracht de ontwikkeling van hun kind(eren) positief aan te sturen en te stimuleren. De ouders werken als ouders goed samen in de opvoeding van hun kinderen. De ontwikkeling en het gedrag van de jeugdige laat positief herstel zien thuis, op school en buitenshuis.

- Ondersteuningsprofiel 3: behoefte aan het vergroten van specifieke opvoedingsvaardigheden van ouders met een beperking

Gewenst resultaat : de ouder(s) doet(n) wat in zijn(hun) vermogen ligt in de opvoeding van zijn(hun) kinderen. Het netwerk om het gezin ondersteunt waar dit nodig is. De jeugdige functioneert leeftijdsadequaat, thuis, op school en buitenshuis. Hij heeft steunfiguren om zich heen, waar hij terecht kan om zijn emoties over de gezinssituatie te delen.

- Ondersteuningsprofiel 4: behoefte aan het vergroten van specifieke opvoedingsvaardigheden voor ouders met eigen problematiek plus hulp voor de jeugdige(n) bij zijn/haar ontwikkeling

Gewenst resultaat: de ouder(s) staat(n) in zijn(hun) eigen kracht als opvoeder, los van de persoonlijke problemen en beperkingen. Om het gezin is een steunend netwerk aanwezig, dat bijspringt en aanvult waar en wanneer dit nodig is. Daar waar dit niet haalbaar is gebleken, is er voor de jeugdige een veilige en stimulerende opvoedsituatie gevonden. De ontwikkelings-, gedrags- en emotionele problemen zijn grotendeels verdwenen en de jeugdige kan zich weer leeftijdsadequaat ontwikkelen binnen zijn mogelijkheden thuis, op school en buitenshuis.

- Ondersteuningsprofiel 5: behoefte aan verminderen problematiek en verbeteren van functioneren jeugdige(n); hulp en behandeling voor jeugdige

Gewenst resultaat: de kind-factoren zijn dusdanig beïnvloed dat de jeugdige zich zo leeftijdsadequaat mogelijk ontwikkelt en functioneert, gebruik makend van zijn sterke kanten. De lijdensdruk van de jeugdige is sterk verminderd. Ouders en andere betrokkenen hebben inzicht in de kind eigen factoren van de jeugdige, weten zijn gedrag te hanteren en zijn ontwikkeling optimaal te stimuleren (versterking eigen kracht ouders).

- Ondersteuningsprofiel 6: behoefte aan leren van vaardigheden en verbeteren functioneren voor jeugdige(n), rekening houdend met verminderen van eigen problematiek ouders en waarborgen veiligheid jeugdigen

Gewenst resultaat: de ouders hebben regie over de opvoeding van hun kinderen weer in handen genomen en weten waar ze terecht kunnen voor hulp en ondersteuning. Er is een steunend netwerk om het gezin heen aanwezig. Er is een plan in uitvoering voor alle problemen die zich in de gezinssituatie voordoen. Alle betrokken zorgverleners voeren samen met de ouders dit plan in samenhang uit. Door de gezamenlijke aanpak zijn de problemen van de jeugdige verminderd en functioneert hij beter thuis, op school en buitenshuis. Daarbij wordt gebruik gemaakt van zijn sterke kanten. De jeugdige maakt een gezonde positieve en veilige ontwikkeling door binnen zijn vermogen waarin acceptatie van blijvende kind problematiek een onderdeel kan zijn. De ouders beschikken over toereikende en bij jeugdige passende opvoedvaardigheden om op eigen kracht en eigen regie de ontwikkeling van hun kind(eren) positief aan te sturen en te stimuleren. De ouders werken als ouders goed samen in de opvoeding van hun kinderen en maken gebruik van een goed steunnetwerk.

- Ondersteuningsprofiel 7: behoefte aan begeleiding en behandeling in samenhang met een verstandelijke beperking van de jeugdige

Gewenst resultaat: de ouders hebben goed zicht op de sterke kanten en de beperkingen van hun kind en hoe dit van invloed is op zijn ontwikkeling. Zij weten hoe zij hun kind kunnen stimuleren in zijn ontwikkeling en welke opvoedkundige aanpak effectief is. Zij weten waar zij ondersteuning kunnen vinden om overbelasting te voorkomen. De jeugdige weet indien mogelijk, waar zijn sterke kanten liggen en beseft dat hij beperkingen heeft. Hij functioneert overeenkomstig zijn mogelijkheden thuis, op school en buitenshuis.

- Ondersteuningsprofiel 8: behoefte aan begeleiding en behandeling in samenhang met een verstandelijke beperking en gedragsproblematiek van de jeugdige

Gewenst resultaat: de klachten die samenhangen met de beneden gemiddelde intelligentie in combinatie met de ontwikkelings- en gedragsproblemen, zijn verminderd. Er is sprake van minder lijdensdruk en herstel van functioneren, thuis en buitenshuis. De jeugdige weet, indien mogelijk, waar zijn sterke kanten liggen en maakt daar gebruik van. De ouders beschikken over kennis en opvoedkundige vaardigheden die nodig zijn om de ontwikkeling positief te stimuleren. Zij weten waar zij ondersteuning kunnen vinden om overbelasting te voorkomen.

- Ondersteuningsprofiel 9: behoefte aan begeleiding vanwege een lichamelijke beperking en/of niet- aangeboren hersenletsel van de jeugdige

Gewenst resultaat: de jeugdige maakt zo goed mogelijk gebruik van zijn sterke kanten. Hij ontwikkelt zich positief thuis en buitenshuis, binnen zijn mogelijkheden. Hij ontwikkelt een positief zelfbeeld. De ouders bieden de hulp en ondersteuning die hun kind nodig heeft, zo nodig met behulp van anderen. Zij weten waar zij ondersteuning kunnen vinden om overbelasting te voorkomen.

- Ondersteuningsprofiel 10: behoefte aan leren van vaardigheden en verbeteren functioneren voor 0 tot 6 jarige(n) binnen het gezin (rekening houdend met verminderen van eigen problematiek ouders en waarborgen veiligheid van het jonge kind)

Gewenst resultaat: het jonge kind maakt een gezonde, positieve en veilige ontwikkeling door binnen het vermogen van het kind. Hier is acceptatie van blijvende kind problematiek een onderdeel van. De ouders beschikken over toereikende en bij het kind passende opvoedvaardigheden, om op eigen kracht en eigen regie de ontwikkeling van hun kind(eren) positief aan te sturen en te stimuleren. De ouders werken als ouders goed samen in de opvoeding van hun kinderen, en maken gebruik van een goed steunnetwerk.

Zowel leerkrachten en groepsleidsters weten hoe zij het kind optimaal kunnen stimuleren in de ontwikkeling. De ontwikkeling en het gedrag van het jonge kind laat positief herstel zien thuis, op het kinderdagverblijf, de voorschool, op school en buiten.

Artikel 18. Herstel of duurzaam arrangement

Het uitgangspunt is dat het in te zetten arrangement gericht is op herstel. Het gaat immers om hulp vallend onder de Jeugdwet. Zou er in het geheel geen perspectief zijn op herstel dan is de Wet langdurige zorg van toepassing. Niettemin is er ook onder de Jeugdwet wel een accentverschil aan te brengen tussen:

  • hulp gericht op duidelijke ontwikkeldoelen, waarbij er voor de jeugdige/het gezin nog een uitgesproken ontwikkelperspectief is en

  • hulp gericht op stabilisatie. Dat wil zeggen het behouden en versterken van de eigen zelfredzaamheid en het vergroten van sociale participatie. Er wordt rekening gehouden met de eventuele beperkingen van de jeugdige/het gezin.

Eventueel kan na een hersteltraject een vervolg worden ingezet op duurzame begeleiding.

 

Bij een hersteltraject is er geen einddatum vastgesteld. Het traject wordt pas afgesloten als de resultaten uit het perspectiefplan zijn behaald.

Bij een duurzaam traject wordt de beschikking voor maximaal een jaar afgegeven. Hier kan van worden afgeweken indien, passend bij de chronische problematiek, resultaten en noodzakelijke hulp, de jeugdconsulent het noodzakelijk acht voor de jeugdige en/of ouder(s) de beschikking voor langer dan een jaar af te geven.

 

Indien een jeugdige binnen een half jaar na vaststelling van de noodzaak tot inzet jeugdhulp de leeftijd van 18 jaar bereikt, en de jeugdhulp valt met het bereiken van de leeftijd van 18 jaar onder een andere wetgeving, zal er een duurzaam traject worden toegekend, ondanks dat de resultaten herstelgericht zijn.

Artikel 19. Componenten

In de toekenning van jeugdhulp is het mogelijk één arrangement te kiezen waarbinnen de zorgaanbieder alle zorg levert om het resultaat te behalen. Er zijn extra componenten die aanvullend op het arrangement toegekend kunnen worden. Dit dient wel in het perspectiefplan meegenomen en gewogen te worden. Het extra component maakt dan deel uit van de toekenning of afwijzing.

ThuisPLUS

Wanneer gedurende een bepaalde periode in een traject gericht op herstel extra intensieve ambulante begeleiding en/of dagbesteding nodig is, kan boven het arrangement ThuisPLUS worden ingezet, aanvullend aan het ondersteuningsprofiel. Het is aan de zorgaanbieder om aan te geven of de ThuisPLUS component noodzakelijk is. De jeugdconsulent bepaalt of het ThuisPLUS component ingezet mag worden. Voorwaarde voor deze inzet is dat de methode is beschreven in het perspectiefplan.

Vervoer

Het vervoer van een jeugdige van en naar school valt onder leerlingenvervoer en niet onder het bereik van de Jeugdwet. (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 27-2-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:1156 en Rechtbank Noord- Holland 13-4-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:2916)

 

De Jeugdwet hanteert het uitgangspunt eigen kracht. Dat betekent concreet het volgende voor het vervoer in de praktijk:

- Vervoer door ouders/verzorgers dan wel eigen netwerk

Het vervoer van en naar een jeugdhulplocatie is in beginsel de verantwoordelijkheid van ouders/verzorgers. In de praktijk komt het vaak voor dat ouders werken of zorg dragen voor meerdere kinderen en dit als reden aanvoeren waarom zij niet voor begeleiding van het vervoer van hun kind kunnen zorgen. Dit kan echter nog gezien worden als eigen kracht. Van iedere ouder wordt verwacht dat zij kinderen van en naar school, (sport) clubs en dergelijke brengen. De beperking van een kind maakt niet dat ouders deze verplichting niet meer hebben als het gaat om hulp aan hun kind.

Indien de mogelijkheden van jeugdige, ouders en het sociaal netwerk ontoereikend zijn om het vervoer zelf te regelen, wordt onderzocht wat mogelijk is vanuit de Jeugdwet.

- Vervoer door zorgaanbieder

Binnen de regio West-Friesland zijn de tarieven berekend op het aanbieden van jeugdhulp exclusief vervoer. Deze berekening gaat er vanuit dat de ouders/verzorgers of het netwerk het vervoer regelt. Alleen in uitzonderingsgevallen kan de zorgaanbieder hierin voorzien. Hierbij gaat het wel om vervoer binnen de regio West-Friesland.

De zorgaanbieders regelen het vervoer in overleg met de jeugdige en/of ouder(s) en ontvangen hiervoor een extra component bovenop het arrangement. In het perspectiefplan wordt onderbouwd welke opties voor eigen mogelijkheden en algemene voorzieningen zijn onderzocht en waaruit blijkt dat deze niet toereikend of beschikbaar zijn.

- Vervoer buiten de regio en rolstoelvervoer:

Voor vervoer buiten de regio Westfriesland en rolstoelvervoer, waarin de jeugdige, ouders of het netwerk de jeugdige niet zelf kunnen vervoeren wordt gezocht naar een oplossing.

Verblijf

Alle arrangementen zijn voor ambulante hulpverlening (behandeling en begeleiding). Is voor het bereiken van de beoogde resultaten nodig dat de jeugdige tijdelijk in een voorziening verblijft, dan kan een verblijfscomponent worden toegevoegd aan het gekozen arrangement. Hier wordt een bepaalde duur voor afgesproken.

Medicatiecontrole

Na beëindiging van een arrangement kan medicatiecontrole worden ingezet wanneer slechts de medicatiecontrole nodig is. Medicatiecontrole kan ook als extra component worden ingezet gestapeld op een arrangement. De medicatiecontrole hoeft niet plaats te vinden bij de hoofdaannemer. Er wordt altijd afgewogen door de zorgaanbieder of er eventueel een overdracht kan plaatsvinden naar de huisarts.

Artikel 20. Individuele voorzieningen (producten) die buiten een arrangement vallen

Dyslexiezorg

Voor jeugdigen met (een vermoeden van) ernstige enkelvoudige dyslexie kan een voorziening worden aangevraagd in de vorm van onderzoek en/of behandeling. Voor de dyslexiezorg is het niet mogelijk een persoonsgebonden budget aan te vragen.

Pleegzorg

Er kan een beschikking afgegeven worden voor (tijdelijke) plaatsing van een kind in een pleeggezin. De gemeente geeft een beschikking af, ongeacht of er sprake is van een vrijwillig dan wel een gedwongen kader. Aan een pleegzorgplaatsing ligt altijd een gemeentelijke beschikking ten grondslag, tenzij er sprake is van een crisisplaatsing.

Voorzieningen uit het landelijk transitiearrangement

Indien er een zeer specialistische voorziening nodig is, is het mogelijk een voorziening in te zetten die landelijk is ingekocht via het Landelijk Transitie Arrangement. Indien uit onderzoek blijkt dat het nodig is om naast deze voorziening nog jeugdhulp in te zetten, kan een arrangement toegewezen worden.

Crisishulp

Artikel 2.6, eerste lid aanhef en onder b, van de Jeugdwet bepaalt onder meer dat jeugdhulp te allen tijde bereikbaar en beschikbaar is in situaties waar onmiddellijke uitvoering van taken is geboden. De verplichting tot het zorgen voor spoedhulp laat zich niet vertalen in beleidsregels, maar is afhankelijk van de individuele situatie.

 

In de regio West-Friesland is de Crisisdienst Jeugd Noord-Holland-Noord, naast het college, de gecertificeerde instelling en de medisch verwijzer, een toegangspoort tot crisishulp. De Crisisdienst Jeugd Noord-Holland-Noord is er voor kinderen en jeugdigen met een psychische, sociale of verstandelijke kwetsbaarheid die in crisis zijn en waarbij direct deskundige hulp of zorg geboden moet worden.

 

Daarnaast is de daadwerkelijke crisishulpverlening beschikbaar binnen het gecontracteerde aanbod van regio West-Friesland.

Artikel 21. Hoogspecialistische jeugdhulp

Hoogspecialistische jeugdhulp betreft zeer specifieke, intensieve specialistische jeugdhulp. Het betreft jeugdigen met een ernstige en meervoudige hulpvraag waarbij een intensieve,

intersectorale en meer multidisciplinaire aanpak nodig is. Het gaat om een tijdelijke, op herstelgericht traject. Toegang tot hoogspecialistische jeugdhulp kan enkel na positief advies door het Regionaal Adviesteam HS. In dit team zitten professionals vanuit de zeven West-Friese gemeenten die hun expertise inzetten voor het uitbrengen van adviezen over de toelating tot hoogspecialistische jeugdhulp. Het team heeft een adviserende rol, maar geen mandaat voor toewijzing.

Ook wanneer de verwijzing naar hoogspecialistische jeugdhulp gedaan wordt door een bij de wet aangegeven autonoom verwijzer wordt de situatie beoordeeld door het Regionaal Adviesteam HS.

Artikel 22. JeugdzorgPlus

Gesloten jeughulp (hierna JeugdzorgPlus) is een vorm van jeugdhulp waarbij de vrijheid van de jeugdige wordt beperkt. Op grond van internationale regelgeving moet de mogelijkheid om iemands vrijheid te ontnemen of beperken bij of krachtens een wet geregeld zijn. Artikel 15 van de Grondwet vormt de grondslag voor de vrijheidsbeperkende maatregelen in de Jeugdwet.

 

JeugdzorgPlus is een vorm van jeugdhulp voor jeugdigen met ernstige gedragsproblemen, die bescherming nodig hebben tegen zichzelf of tegen anderen. De jeugdige wordt daarom gedwongen opgenomen in de JeugdzorgPlus. De gedwongen opname moet voorkomen dat de jeugdige zich onttrekt aan de hulp die nodig is of daaraan onttrokken dreigt te worden. Doel van gesloten jeugdhulp is jeugdigen met zeer ernstige gedragsproblemen weer te laten terugkeren in de samenleving.

In de gesloten accommodatie krijgen zij kwalitatief hoogwaardige, specialistische hulp die op hun toekomst is gericht. De opname in de gesloten accommodatie kan in het kader van een ondertoezichtstelling of voogdij, of als de wettelijk vertegenwoordiger met de gesloten jeugdhulp instemt.

 

Voor het inzetten van JeugdzorgPlus is een machtiging nodig van de kinderrechter. Eerst moet het college of de gecertificeerde instelling een besluit hebben afgegeven, inhoudende dat gesloten jeugdhulp nodig is.

Vervolgens geeft de rechter een machtiging af. De jeugdige wordt hierbij vertegenwoordigd door een advocaat.

Artikel 23. Toekenningsbeschikkingen

In de toekenningsbeschikking komt het arrangement te staan. Indien van toepassing staan in de beschikking de extra componenten, producten of hoogspecialistische jeugdhulp vermeld.

Het perspectiefplan moet als onderdeel gezien worden van de toekenningsbeschikking en wordt om die reden ook mee gezonden met de beschikking.

In de afspraken die opgenomen zijn in het perspectiefplan staat op welke hulp de jeugdige en/of ouder(s) recht op hebben. Omdat dit perspectiefplan onderdeel wordt van de toekenning van de individuele voorziening biedt dit rechtsbescherming aan de jeugdige en/of zijn ouders.

Artikel 24. Proces na toewijzing

De jeugdige, (gezaghebbende) ouder(s), pleegouders, het gebiedsteam/de jeugdconsulent en de zorgaanbieder hebben regelmatig contact over de voortgang, conform de afspraken in het perspectiefplan. Tijdens de afronding en evaluatie wordt besproken of de resultaten en doelen uit het perspectiefplan behaald zijn. De beleving van de jeugdige en/of zijn ouder(s) zijn hierbij leidend.

Als de resultaten niet zijn behaald, dan wordt besproken wat het vervolgtraject wordt.

 

Voor uitgebreide informatie over het resultaat gericht werken en de uitgebreide beschrijving van de ondersteuningsprofielen zie https://www.zorginregiowestfriesland.nl/.

Hoofdstuk 7: Persoonsgebonden budget

Als tot de conclusie wordt gekomen dat ondersteuning in de vorm van een individuele voorziening noodzakelijk is kan een keuze worden gemaakt tussen zorg in natura (zin) en persoonsgebonden budget (pgb).

Bij zorg in natura wordt de hulp ingezet vanuit het gecontracteerde aanbod van de gemeente. Administratieve processen en betalingen vinden plaats tussen de gemeente en de zorgaanbieder. In de toelichting op de Jeugdwet is te lezen dat het uitganspunt van de wetgever is dat jeugdigen en/of ouder(s) een voorziening in natura krijgen. Uit artikel 8.1.1 lid 1 Jeugdwet volgt dat het college een pgb moet toekennen als de jeugdige en/of ouder(s) dat wensen en ook aan alle voorwaarden voldoen.

 

Als iemand een persoonsgebonden budget wil ontvangen, wordt in eerste instantie het onderzoek gedaan naar de hulpvraag en worden de onderzoekstappen zoals beschreven in artikel 13 doorlopen.

Artikel 25. Beoordelingskader (artikel 8.1.1 Jeugdwet)

Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen, verstrekt het college hen een persoonsgebonden budget dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken.

 

Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt indien:

  • a.

    de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen en in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Indien nodig met hulp uit hun sociale netwerk, van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp; en

  • b.

    de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten; en

  • c.

    naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

Artikel 26. Pgb plan

Wanneer de jeugdige en zijn ouders het perspectiefplan ontvangen hebben moet er een pgb-plan opgesteld worden. Dit pgb-plan wordt getoetst door een jeugdconsulent. Daarbij wordt beoordeeld of de omschreven ondersteuning in het pgb-plan van voldoende kwaliteit is en in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van de in het perspectiefplan opgenomen resultaten. Voorts wordt getoetst op (wettelijke) verlenings- en weigeringsgronden en de pgb-vaardigheid. (zie artikel 25 en 29)

 

In het pgb-plan wordt gemotiveerd:

  • waarom er voor een pgb gekozen wordt;

  • op welke wijze de inzet bijdraagt aan het behalen van de resultaten uit het perspectiefplan;

  • bij wie de ondersteuning wordt ingekocht;

  • hoe deze wordt georganiseerd;

  • welke afspraken er worden gemaakt;

  • hoe de kwaliteit is gewaarborgd.

Ook moet er een financieel overzicht, begroting of een offerte bijgevoegd worden.

 

In dit plan legt de jeugdige en/of ouder(s) en, indien van toepassing, de vertegenwoordiger de pgb-verklaring af. Met het indienen van het pgb-plan wordt verklaard dat het pgb op verantwoorde wijze beheerd zal worden. Dit houdt onder andere in dat men zich bewust is van de verantwoordelijkheid die de rol van budgethouder, dan wel vertegenwoordiger voor het pgb, inhoud.

 

Na het opstellen van het pgb-plan wordt er een gesprek ingepland met de jeugdige en/of ouder(s). Wanneer er sprake is van een vertegenwoordiger, dient deze ook aanwezig te zijn bij het gesprek.

Artikel 27. Pgb-vaardigheden

Een budgethouder dient in staat te zijn de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Het beheren van een pgb is geen simpele en ook geen vrijblijvende taak. Met een pgb neemt een gezin zelf de regie in handen over zijn ondersteuning. De jeugdige en/of zijn ouders moeten zelf zorgverleners inhuren, goede afspraken maken, zorgverleners aansturen, zorgdragen voor tijdige declaratie van ondersteuning, de administratie bijhouden, bijdragen aan tijdige en correcte betaling door de Sociale verzekeringsbank (of het college) via het zogeheten trekkingsrecht, op basis van declaraties en zorgovereenkomsten. De jeugdige en/of zijn ouders zijn primair verantwoordelijk voor dat de kwaliteit van de ondersteuning die hij inhuurt voldoende is. Ook dient hij zelf zorg te dragen voor vervanging tijdens ziekte en verlof. Het is noodzakelijk dat de budgethouder, of in voorkomende gevallen diens vertegenwoordiger, voldoende in staat is het pgb te beheren en zijn belangen te behartigen.

 

Bij de beoordeling van pgb-vaardigheid zou gebruik gemaakt kunnen worden van de pgb-test zoals deze wordt aangeboden door Per Saldo. Voor deze test kan iemand niet slagen of zakken en de uitslag op zich kan dan ook geen reden zijn om een pgb af te wijzen. De test is bedoeld om cliënt meer inzicht te geven in de mate waarin cliënt beschikt over de vaardigheden die noodzakelijk zijn om een pgb te beheren.

Artikel 28. Relevante omstandigheden met betrekking tot de pgb-vaardigheid

Onderstaande omstandigheden worden meegenomen in de overweging van het college om al dan niet een pgb toe te kennen. Deze omstandigheden zijn geen directe reden om een pgb af te wijzen, maar zijn omstandigheden die worden meegewogen in het uiteindelijke besluit. Na zorgvuldige afweging kunnen deze omstandigheden alsnog leiden tot een afwijzingsbesluit.

Problematische schuldenproblematiek

Problematische schuldenproblematiek maakt de kans groot en aannemelijk dat iemand voor het beheren van een pgb belangrijke financiële vaardigheden en verantwoordelijkheden ontbeert. Het is daarom niet wenselijk dat iemand, zolang hij zijn financiële zaken niet goed en zelfstandig op orde heeft, zelf een pgb beheert.

Signalen die kunnen wijzen op problematische schulden bij de jeugdige en/of zijn ouders (of zijn vertegenwoordiger), zijn bijvoorbeeld dat de men zelf aangeeft dat er (verwijtbare) schulden zijn, het gezin in de schuldsanering zit of onder bewindvoering staat.

Ernstige verslavingsproblematiek

Ernstige verslavingsproblematiek maakt dat men vanwege de verslaving niet in staat is regie te voeren over zijn eigen leven, laat staan over een pgb. Ook de omstandigheid van een problematische ex-verslaving of de omstandigheid dat de cliënt bezig is de verslaving de baas te worden maakt dat de cliënt minder in staat geacht wordt om regie te voeren over zijn eigen leven, of over een pgb. Bij vermoedens van ernstige verslaving kan daar in het onderzoek nader onderzoek naar gedaan worden, bijvoorbeeld door het opvragen van een onafhankelijk medisch advies.

Signalen die kunnen wijzen op verslavingsproblematiek bij de beoogde budgethouder, zijn bijvoorbeeld dat dit onderdeel is van de melding en uit het onderzoek komt, of dat tijdens het onderzoek verslaving gerelateerd gedrag vertoond wordt.

Aangetoonde fraude begaan in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag

Wanneer een beoogde budgethouder eerder frauduleus heeft gehandeld, op welk terrein dan ook, is het aannemelijk dat de verleidingsrisico’s bij het verstrekken van een pgb te groot zijn. Dit geldt te meer indien de jeugdige en/of zijn ouders, dan wel vertegenwoordiger, dan wel het bedrijf waar de vertegenwoordiger werkt, eerder betrokken is geweest bij pgb-fraude.

Een aanmerkelijke verstandelijke beperking

Een indicatie voor een verstandelijke beperking is een (zeer) laag IQ. Tevens zijn er beperkingen in de sociale aanpassing die- zonder ondersteuning- participatie in de weg staan. Er is vaak sprake van moeite met concentratie en aandacht en een laag zelfbeeld; soms zijn er bijkomende lichamelijke problemen dan wel een kwetsbare gezondheid.

Een pgb-test zoals Per Saldo aanbiedt zou meer informatie hierover kunnen bieden.

Een ernstig psychiatrisch ziektebeeld

Bij GGZ-problematiek die in ernstige mate aanwezig is, is de kans groot dat het vrijwel onmogelijk is voor de cliënt om op stabiele en consistente wijze de regie te kunnen voeren over een pgb. Met name de beoordeling of de geleverde zorg doeltreffend en professioneel is, zal ingewikkeld zijn. Dat maakt dat er een verhoogd risico is op niet wenselijke afhankelijkheidsrelaties tussen de cliënt en de pgb-aanbieder. Een aanbod van Zorg in Natura past vaak beter in het (zorg)belang van de jeugdige en/of zijn ouders.

Vastgestelde blijvende cognitieve stoornis

Wanneer een beoogde budgethouder een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis heeft, is het aannemelijk dat men daarmee de regie over het welzijn van de jeugdige en/of zijn ouders niet in de hand heeft. Voorbeelden van blijvende cognitieve stoornissen zijn de diverse vormen van dementie en de ziekte van Korsakov.

Het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal, in woord en geschrift

Het beheren van een pgb is niet mogelijk wanneer iemand de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Het voldoende kunnen begrijpen (en dus kunnen lezen) van alle voorwaarden en eisen ten aanzien van een pgb, zijn niet mogelijk bij een onvoldoende beheersing van het Nederlands. Ook het opstellen en afsluiten van bijvoorbeeld zorgovereenkomsten, is dan buiten bereik. Hiervan afgeleid kan tevens worden gesteld dat men voldoende kennis dient te hebben van de Nederlandse samenleving, zodat men bijvoorbeeld de vraag kan beantwoorden wat de SVB is en doet in relatie tot het pgb.

Twijfels op andere gronden over de pgb-vaardigheid

Er kunnen, naast de eerder genoemde omstandigheden, ook twijfels zijn op andere gronden over de pgb- vaardigheid van de jeugdige, zijn ouder(s), dan wel vertegenwoordiger, waardoor sterk de indruk bestaat dat iemand niet in staat is om een pgb te beheren. Een beslissing hieromtrent dient goed onderbouwd en gemotiveerd worden.

Artikel 29. Weigeringsgronden (artikel 8.1.1 lid 4 jeugdwet)

De Jeugdwet noemt een aantal situaties waarin het college een pgb kan weigeren:

  • a.

    Kosten PGB hoger dan voorziening in natura

    Als de gemeente door verstrekking van een pgb duurder uit zou zijn, kan het college het pgb voor dat deel weigeren. Het college kan het budget slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Jeugdigen of hun ouders kunnen zelf bijbetalen als het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Let wel: het pgb dat het college biedt, moet voor een jeugdige of zijn ouders toereikend zijn om de vastgestelde jeugdhulp ook werkelijk te kunnen inkopen. Anders is het budget geen zinvol alternatief (TK 2013–2014, 33 684, nr. 10, p. 148).

  • b.

    Het PGB is in een eerdere beslissing ingetrokken/herzien

    Het college kan een pgb weigeren als het eerder een beslissing om een pgb te verstrekken heeft herzien of ingetrokken, omdat:

    • de ontvanger van het budget onjuiste of onvolledige gegevens had verstrekt;

    • niet werd voldaan aan de gestelde voorwaarden van het persoonsgebonden budget, of

    • het persoonsgebonden budget niet werd gebruikt of voor een ander doel dan waarvoor het bestemd was.

  • c.

    Wanneer niet wordt voldaan aan de eisen uit artikel 8.1.1 lid 2 jeugdwet (zie artikel 25)

Artikel 30. Vertegenwoordiger

Iemand kan (of moet) zich, laten vertegenwoordigen in de uitoefening van het budgethouderschap. Een derde persoon wordt dan gemachtigd om voor hem de taken, verbonden aan het pgb, uit te voeren. De vertegenwoordiger dient pgb-vaardig te zijn. Uitgangspunt is dat degene die de cliënt vertegenwoordigt, de belangen van de cliënt centraal stelt.

 

Deze vertegenwoordiger kan niet de uitvoerder zijn van de ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht. De vertegenwoordiger mag geen financiële relatie hebben met de uitvoerder van de ondersteuning. Hierdoor wordt immers een objectieve beoordeling van wat noodzakelijk is voor de cliënt, en de aansturing van de werkzaamheden bemoeilijkt. Dit kan ten koste gaan van het bereiken van de gewenste resultaten en doelen. Zo mag de vertegenwoordiger bijvoorbeeld niet betaald worden door de aanbieder van de zorg voor de desbetreffende cliënt.

 

Dit geldt ook voor een pgb conform het informele tarief, wanneer bijvoorbeeld een familielid de hulp verleent. Het uitgangspunt is dat er geen belangenverstrengeling mag ontstaan doordat deze informele hulp twee taken in zich verenigt, namelijk van hulpverlener en beheerder van het pgb.

In uitzonderlijke gevallen kan hier van worden afgeweken, wanneer dit, gezien de situatie van de jeugdige en/of zijn ouder(s), de aard van de ingekochte ondersteuning en de waarborgen waarmee een verantwoorde besteding van het pgb is omgeven, naar het oordeel van het college passend wordt bevonden.

Dit kan aan de orde zijn wanneer de jeugdige en/of zijn ouders geen andere keuze kunnen maken, de kwaliteit van de verleende ondersteuning voldoende gewaarborgd is, alsmede het beheer van het pgb. In deze gevallen wordt de looptijd van de verstrekking beperkt of wordt frequent tussentijds onderzocht hoe de ondersteuning en het beheer van het pgb verlopen.

Artikel 31. Informele ondersteuning

Een jeugdige en/of zijn ouders hebben de keuze om de ondersteuning in te kopen bij een professionele hulpverlener/organisatie of ondersteuning te betrekken van een persoon of organisatie behorende tot het informele circuit of een combinatie daarvan. De gemeente toetst of een professioneel hulpverlener voldoet aan de daarvoor gestelde kwaliteitseisen als opgenomen in de nadere regels jeugdhulp. Om de kwaliteit te kunnen wegen bij de inzet van het pgb via een persoon uit het sociaal netwerk, weegt het college of dit tot gelijkwaardig of beter resultaat leidt in vergelijking met de inzet van een professional.

 

Aan de geboden ondersteuning door pgb-aanbieders worden bepaalde kwaliteitseisen gesteld. In eerste instantie is de budgethouder ervoor verantwoordelijk om toe te zien op de kwaliteit van de geleverde ondersteuning. Echter, het college heeft als verstrekker van de indicatie en het budget ook een rol. Er dient beoordeeld te worden of de pgb-aanbieder voldoet aan de kwaliteitscriteria van professioneel of informeel pgb-hulpverlener. Ook kan het college de geboden ondersteuning periodiek toetsen aan gestelde kwaliteitseisen. Tijdens deze toets wordt gecontroleerd of de geboden ondersteuning uit het pgb-plan uitgevoerd wordt en of de gestelde resultaten en doelen uit het perspectiefplan behaald worden.

 

Voor zowel voor professionele als informele pgb-aanbieders, gelden minimaal de volgende voorwaarden:

  • De zorgverlener/-aanbieder biedt hulp die veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verleend.

  • De zorgverlener/-aanbieder werkt actief en integraal samen met andere zorgverleners/-aanbieders in het belang van de cliënt.

  • De zorgverlener/-aanbieder werkt aantoonbaar aan de resultaten en doelen uit en van het perspectief- en pgb-plan.

  • De zorgverlener/-aanbieder is bij de gemeente niet bekend vanwege ondeskundige zorg, het handelen in strijd met relevante wetgeving of uitvoeringsregels, misleiding en/of fraude.

  • De zorgverlener/-aanbieder kan een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) overleggen van niet ouder dan 2 jaar, mits er aantoonbaar sprake is van een registratie in het BIG of SKJ register.

Artikel 32. Pgb bij een verwijzing

Huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen zijn op grond van de Jeugdwet bevoegd om een individuele voorziening voor jeugdhulp in te zetten. Ditzelfde geldt voor een gecertificeerde instelling.

Bij de inzet van jeugdhulp door een arts of gecertificeerde instelling kan gekozen worden om deze hulp te verzilveren via een pgb. De arts of gecertificeerde instelling dient derhalve, evenals de gemeente, de mogelijkheid om te kiezen voor de verstrekking van een pgb te bespreken met jeugdigen en ouders.

Wanneer jeugdigen en ouders voor een pgb willen kiezen, moeten zij een aanvraag indienen bij de gemeente. De gemeente zorgt voor de verdere beoordeling en behandeling van de aanvraag voor het pgb.

Artikel 33. Besteding pgb in het buitenland

Het is niet mogelijk een pgb in het buitenland te besteden, tenzij hiervoor expliciet vooraf toestemming is gegeven door het college. De cliënt heeft een inlichtingenplicht en moet de gemeente vooraf toestemming vragen.

Artikel 34. Kwaliteitseisen

De zorgaanbieders die de arrangementen, componenten, producten en hoogspecialistische jeugdhulp bieden via Zorg in Natura zijn bij het contracteren al gecontroleerd op de benodigde kwaliteit van de te leveren zorg door het regionale inkoop-en contractmanagementteam.

 

Voor zorgaanbieders, die op basis van een persoonsgebonden budget ingekocht kunnen worden voor het bieden van jeugdhulp, gelden dezelfde kwaliteitseisen. Deze zijn opgenomen in de Nadere Regels.

 

Indien niet aan de kwaliteitseisen wordt voldaan, kan het college overwegen tot een heronderzoek van het verstrekte pgb en bij een negatieve uitkomst van dit onderzoek het pgb beëindigen.

Hoofdstuk 8: Overige bepalingen

Artikel 35. Onafhankelijke cliëntondersteuning

De mogelijkheid van cliëntondersteuning in verband met jeugdhulp is geregeld in de Wmo 2015. Het college moet ervoor zorgen dat cliëntondersteuning beschikbaar is voor alle inwoners als algemene voorziening vanuit de Wmo 2015. Anders dan bij de Wmo 2015 is er voor het college, in het kader van de uitvoering van de Jeugdwet, geen verplichting om de jeugdige en zijn ouders te wijzen op de gratis, onafhankelijke cliëntondersteuning. Het ligt echter wel voor de hand om deze informatie te verstrekken.

 

Inwoners met een ondersteuningsvraag kunnen een beroep doen op een cliëntondersteuner door zich aan te melden bij één van de gecontracteerde aanbieders van de gemeente voor deze vorm van ondersteuning. Dit kan een vrijwilliger en/of een professional zijn. De cliëntondersteuning helpt bij het verduidelijken van de hulpvraag, het maken van keuzes en het ondersteunen bij het organiseren van de juiste hulp. Ook draagt de cliëntondersteuning bij aan een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

Cliëntondersteuners zijn onafhankelijk en objectief. Een cliëntondersteuner kan meedenken met de cliënt, maar mag of zal zelf geen beslissing nemen over een aanvraag voor ondersteuning of voor een voorziening.

Artikel 36. Vertrouwenspersoon

Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is ervoor verantwoordelijk dat jeugdigen en hun ouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijk vertrouwenspersoon (artikel 1a.1 Jeugdwet). Het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) voert dit vertrouwenswerk in de praktijk uit. Jeugdigen en ouders kunnen op deze organisatie terugvallen als ze problemen hebben met (personen werkzaam bij) de gemeente, de zorgaanbieder, de gecertificeerde instelling of Veilig Thuis (artikel 4.1.9 Jeugdwet). Deze vorm van dienstverlening is gratis.

 

De ondersteuning van de vertrouwenspersoon is vooral gericht op het kunnen uitoefenen van rechten door jeugdigen, ouders en pleegouders (artikel 4.1.1 Besluit Jeugdwet). De vertrouwenspersoon geeft informatie en advies aan jeugdigen en (pleeg)ouders over hun (rechts)positie binnen de jeugdhulp en ondersteunt hen bij bemiddeling. Hij kan ook helpen bij het formuleren, indienen en afhandelen van klachten over de jeugdhulp of de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering. Op verzoek van cliënten kan de vertrouwenspersoon tevens aanwezig zijn bij gesprekken tussen een cliënt en de hulpverlener (Nota van toelichting Besluit Jeugdwet).

Vertrouwenspersoon anders dan AKJ

Het staat jeugdigen, ouders en pleegouders vrij iemand anders te vragen om hen als vertrouwenspersoon te ondersteunen. Deze persoon dient wel over een verklaring omtrent het gedrag te beschikken en dient daarnaast beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger als vertrouwenspersoon te werken.

“Alleen vertrouwenspersonen die aan deze voorwaarden voldoen, maken aanspraak op de wettelijke rechtspositie die waarborgt dat de vertrouwenspersoon in de gelegenheid wordt gesteld zijn ondersteunende werk uit te voeren en daarvoor de benodigde informatie verkrijgt van de gemeente, zorgaanbieder, gecertificeerde instelling of Veilig Thuis. De voorwaarde dat iemand beroepsmatig of niet incidenteel als vertrouwenspersoon dient op te treden, vormt een kwalitatieve waarborg en voorkomt tevens dat een familielid van een cliënt zich als zijn vertrouwenspersoon opwerpt om gebruik te kunnen maken van de bedoelde rechtspositie. Dat is niet gewenst omdat in veel situaties de familieleden zelf deel uitmaken van de problematiek rond de te ondersteunen persoon, alsmede van de aanpak daarvan.” (TK 2018-2019 35070, nr.3, p. 19 Mvt wijziging Jeugdwet centraliseren vertrouwenswerk jeugd)

Artikel 37. Verwijsindex

De verwijsindex risicojongeren is een landelijk elektronisch systeem, waarin persoonsgegevens en andere gegevens worden verwerkt. Deze informatie is niet openbaar. Meldingsbevoegde hulpverleners kunnen hierin meldingen doen over jongeren met problemen. Zo weet een hulpverlener sneller of een kind ook bekend is bij zijn collega's en kunnen ze zo nodig overleggen over de beste aanpak voor hulpverlening. In de Verwijsindex leggen professionals alleen vast bij wie zij op dit moment betrokken zijn. Er staat geen inhoud in. Alleen naam, geslacht, geboortedatum en de gegevens van de professional zijn bekend. De Verwijsindex vermeldt nooit wat er aan de hand is, alleen dát er professionals betrokken zijn en wie dat zijn.

De verwijsindex is uitsluitend bedoeld om vroegtijdige en onderlinge afstemming tussen meldingsbevoegden te bewerkstelligen. Zij kunnen zo snel en gemakkelijk met elkaar in contact komen en tijdig passende hulp, zorg of bijsturing verlenen (artikel 7.1.2.1 Jeugdwet).

 

Het college meldt altijd diens betrokkenheid bij een jeugdige in de verwijsindex, mits hiertegen, beargumenteerd, mondeling of schriftelijk bezwaar wordt gemaakt door de jeugdige en/of ouder(s). Het college informeert de jeugdige en/of ouder(s) over het voornemen de jeugdige te melden in de verwijsindex.

Artikel 38. Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

Een meldcode ondersteunt professionals bij de afweging om wel of niet een melding te doen bij vermoedens of signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling. De meldcode bevat altijd een stappenplan waarmee professionals een zorgvuldige afweging kunnen maken voordat zij eventueel een melding doen. Het is een professionele norm om melding te doen bij Veilig Thuis als er vermoedens zijn van acute en structurele onveiligheid.

 

Het verplichte gebruik van een meldcode staat in de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en geldt voor onder andere de professionals werkzaam binnen gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp en justitie.

Hoofdstuk 9: Slotbepalingen

Artikel 39. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van deze beleidsregels, indien toepassing gelet op het doel en strekking van deze regeling leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Bij de toepassing van de beleidsregels heeft het college de plicht om te beoordelen of er geen sprake is van een onbillijke uitwerking van deze regeling.

Artikel 40. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking en werken terug tot 1 januari 2021. Tegelijkertijd worden de Uitvoeringsregels jeugdhulp gemeente Stede Broec 2020 ingetrokken.

De beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Stede Broec 2021”

Naar boven