Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudenberg houdende regels omtrent leerlingenvervoer (Beleidsregels leerlingenvervoer gemeente Woudenberg 2021)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudenberg

Gelet op:

 

artikel 4 van de wet op het primair onderwijs,

 

artikel 4 van de wet op het voortgezet onderwijs

 

artikel 4 van de wet op de expertisecentra en

 

de verordening leerlingenvervoer gemeente Woudenberg 2015.

 

besluit vast te stellen: de beleidsregels leerlingenvervoer gemeente Woudenberg 2021.

 

De beleidsregels in dit document zijn een uitwerking van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Woudenberg 2015

.

 

Begripsomschrijving:

In deze beleidsregels wordt verstaan onder verordening, de Verordening leerlingenvervoer gemeente Woudenberg 2015. De definities van de begrippen in de beleidsregels betreffen de definities zoals ze zijn omschreven in de verordening.

 

Hoofdstuk 1. Woning

Artikel 1. Woning

Onder 'woning' wordt verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft, voor minimaal twee nachten per week. Met andere woorden, de plaats van waaruit het kind de school bezoekt. In deze is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven.

Niet ter zake doet of de ouders, voogden of verzorgers in de gemeente hun officiële verblijf hebben in de zin van de artikelen 10 en verder van Boek I van het Burgerlijk wetboek. Dit betekent dat indien een leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft in deze andere gemeente (in het algemeen) bekostiging van de vervoerkosten van deze leerling aangevraagd moet worden (dit geldt overigens niet indien het bijvoorbeeld een leerling betreft die vanwege een vakantie van de ouders tijdelijk elders verblijft).

Voor de bepalingen rond tijdelijk verblijf verwijzen wij naar artikel 3.

Artikel 2. Twee woningen

Een leerling kan twee woningen hebben in de zin van de verordening. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van co-ouderschap, waarbij het kind zowel bij de ene als bij de andere ouder verblijft, is er sprake van twee hoofdverblijven. Waar de leerling staat ingeschreven doet niet ter zake, doorslaggevend is de feitelijke verblijfplaats van de leerling.

 

Om aanspraak te maken op leerlingenvervoer moet iedere ouder afzonderlijk, een aanvraag indienen bij de gemeente waar hij of zij woonachtig is. De betreffende gemeente toetst de aanvraag aan de eigen verordening leerlingenvervoer, waarbij onder meer wordt bekeken of er sprake is van een woning in de zin van de verordening, of de school de dichtstbijzijnde toegankelijke is en of voldaan is aan de afstandsgrens.

Artikel 3. Tijdelijk verblijf

De verordening definieert in artikel 1 "woning".

Met name bij zeer kort tijdelijk verblijf van de leerling in een andere gemeente kan de vraag rijzen of het redelijk is dat deze gemeente de vervoerskosten moet dragen. De Vereniging Nederlandse Gemeenten heeft hiervoor een regel opgesteld die wij overnemen:

Staat van te voren vast dat de opvang korter dan zes weken zal duren, dan blijft de 'oude' gemeente het vervoer verzorgen. Is de duur van de opvang echter onzeker, of staat van te voren al vast dat deze langer zal duren dan zes weken, dan geldt in feite: vervoer aanvragen bij de gemeente waar het kind verblijft.

 

Voor vervoer van of naar een jeugdhulplocatie is het eventueel mogelijk dat de verantwoordelijke gemeente op basis van de Jeugdwet vervoer toekent, dit zal bij die gemeente moeten worden aangevraagd.

Artikel 4. Tweede opstap- of afzetadres

De gemeente verstrekt alleen bekostiging van vervoer vanaf een tweede opstap- en/of naar een tweede afzetadres als aan de volgende criteria wordt voldaan:

 

een leerling heeft recht op bekostiging van het vervoer van de woning naar school en/of vice versa;

 

het tweede adres voldoet aan het afstandscriterium uit de verordening;

 

het opstap- of afzetadres is structureel. Structureel betekent in dit verband dat er sprake moet zijn van een vast, (twee-)wekelijks terugkerend patroon voor een periode van tenminste drie maanden. Bijvoorbeeld: alle dagen van de week met uitzondering van dinsdag- en vrijdagmiddag naar adres 1, dinsdag en vrijdagmiddag naar adres 2;

 

het tweede adres bevindt zich binnen de gemeente;

 

ingeval van bekostiging van aangepast vervoer bevindt het tweede adres zich op de route van het aangepast vervoer, met een marge van maximaal 3 minuten omrijd-tijd;

 

er is geen voorliggende voorziening die het vervoer van het tweede adres naar school of van school naar het tweede adres voor haar rekening neemt of zou moeten nemen.

Hoofdstuk 2. Begeleiding van de leerling

Artikel 5. Maximale reistijd

Als tijdens de afhandeling van een aanvraag de vraag aan de orde komt of het vervoer naar school per fiets kan doen geldt het volgende uitgangspunt. Vanaf 12 jaar en ouder verwachten wij dat een enkele reis per fiets tot 45 minuten wordt afgelegd wordt. Indien er begeleiding nodig is van ouders wordt dit criterium ook gehanteerd. De tijdsindicatie geldt niet voor een leerling die door zijn handicap niet in staat is om, ook niet met begeleiding, van het openbaar vervoer, (brom)fiets/e-bike of het eigen vervoer gebruik te maken.

Artikel 6. Begeleiding door ouders

Begeleiding van een kind naar school toe is primair een taak van de ouders. Hierbij verwachten wij dat een enkele reis van 60 minuten wordt afgelegd. Als dat niet mogelijk is, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Dit geldt ook als beide ouders werken. Ingeval de leerling in een instelling woont blijven ouders, verzorgers als ook de instelling verantwoordelijk voor de zorg en de daarmee samenhangende begeleiding van de leerling naar school en terug. Als ouders, verzorgers en de instelling er zelf niet in slagen de begeleiding te leveren, kunnen zij daarvoor bijvoorbeeld een oppas, buren, familie of vrijwilligers inschakelen/inhuren. In geval dat dit niet aan getoond kan worden dat er geen andere mogelijkheid is dan het aanvragen van leerlingenvervoer kan er worden besloten het leerlingenvervoer (gedeeltelijk) af te wijzen.

Artikel 7. Ernstige benadeling van het gezin

In de verordening is opgenomen dat er recht bestaat op aangepast vervoer indien er sprake is van een ernstige benadeling van het gezin waardoor begeleiding van de leerling niet meer van ouders kan worden gevergd. Er is sprake van een ernstige benadeling van het gezin, als één van de volgende situaties aanwezig is:

  • 1.

    Er is sprake van een eenouder of co-ouderschap gezin en andere kinderen van onder de tien jaar zijn thuis. Deze kinderen hebben aantoonbaar begeleiding nodig naar school, wat aantoonbaar niet verenigbaar is met de begeleiding in het openbaar vervoer of bij het fietsen van de leerling die in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening;

    de ouder heeft een aantoonbare structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap waardoor begeleiding tijdens het vervoersmoment onmogelijk is;

    de ouder kan aantoonbaar onmogelijk de begeleiding in het openbaar vervoer of bij het fietsen vormgeven gedurende het vervoersmoment vanwege een scholings- of arbeidsverplichting vanuit de Participatiewet.

  • 2.

    Er is sprake van een gezamenlijke huishouding en beide ouders kunnen aantoonbaar onmogelijk de begeleiding in het openbaar vervoer of bij het fietsen vormgeven gedurende het vervoersmoment omdat bij hen beiden sprake is van:

    een aantoonbare structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap; of

    een scholings- of arbeidsverplichting vanuit de Participatiewet.

  • 3.

    Het reizen per openbaar vervoer kost de begeleider meer dan de acceptabel te achten begeleidingstijd, te weten:

     

    méér dan vier uur reistijd per dag voor leerlingen van regulier basisonderwijs;

     

    méér dan vier uur reistijd per dag voor leerlingen van het speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs.

Hoofdstuk 3. School

Artikel 8. Dichtstbijzijnde toegankelijke school vol

Soms komt het voor dat de dichtstbijzijnde school vol zit en geen leerlingen kan toelaten waardoor de leerling naar een verder weg gelegen school moet worden vervoerd. Indien de dichterbij gelegen school weer ruimte heeft om leerlingen te plaatsen vervalt het recht om naar de verder weg gelegen school te worden vervoerd bij het einde van het schooljaar. Van deze beleidsregel zal worden afgeweken indien het wisselen ernstige negatieve gevolgen voor de leerling, zie hiervoor artikel 14.

Artikel 9. Stage

Is de stage een onderdeel van het onderwijsprogramma en krijgt de leerling dagelijks leerlingenvervoer naar de school, dan bestaat in beginsel aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres. De gemeente verlangt van school, dat deze inspanning verricht om een stageadres te vinden dat zich op de route van het leerlingenvervoer bevindt.

 

Om het plannen van stageritten beter mogelijk te maken, vindt aangepast vervoer naar en van een stageadres op schooldagen plaats op vaste uren aansluitend aan de schooltijden zoals die in de schoolgids zijn opgenomen, met een marge van plus of min dertig minuten.

 

Aangepast vervoer naar stageadressen vindt niet plaats tijdens het weekend en gedurende schoolvakanties. Op het moment dat een school een studie(mid)dag heeft en de stage doorgang vindt wordt vervoer geboden naar het stageadres.

Hoofdstuk 4. Inkomen

Artikel 10. Terugval in inkomen

Voor de bepaling van het drempelbedrag en de bijdrage van ouders op basis van de financiële draagkracht (artikelen 16 en 17 van de verordening) wordt als peiljaar voor het inkomen op grond van de WPO (artikel 4, zevende lid) aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd, begint.

Indien het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar waarin het inkomen wordt bepaald en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 26 van de verordening. Door het kiezen van een later peiljaar kan het voorkomen dat ouders in dat latere peiljaar niet voldoen aan de inkomensgrens en dus geen drempelbedrag hoeven te betalen

Om te bepalen wanneer het redelijk is van de peildatum af te wijken, is aangesloten bij artikel 6.12 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF). De toe te passen regel luidt:

  • 1.

    Op aanvraag van de ouder wordt bij de toepassing van artikel 16 en 17 van de verordening uitgegaan van het inkomen van een ander jaar dan het inkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de bekostiging wordt gevraagd, indien:

    • a.

      sprake is van een terugval in inkomen over het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de bekostiging wordt gevraagd, in welk geval wordt uitgegaan van het jaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld, of

    • b.

      sprake is van een terugval in inkomen over het jaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld, in welk geval wordt uitgegaan van het jaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een terugval in inkomen verstaan een vermindering van het verzamelinkomen van de ouder(s) van ten minste vijftien procent ten opzichte van het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld.

  • 3.

    Indien ouders kunnen aantonen in de schuldsanering te zitten, door hiervan een bewijs op te vragen bij Coörperatie De Kleine Schans, dan zijn zij vrijgesteld van het betalen van een eigen bijdrage

Hoofdstuk 5. Individueel vervoer en ontzegging uit het aangepast vervoer

Artikel 11. Individueel vervoer

Uitgangspunt voor het aangepast vervoer is dat leerlingen gezamenlijk in een taxibusje worden vervoerd. Met individueel vervoer is bedoeld, dat een leerling niet samen met andere leerlingen kan worden vervoerd. Verzoeken om individueel vervoer worden met de grootst mogelijke terughoudendheid toegekend. Slechts in zeer uitzonderlijke, medische, gevallen kan het voorkomen dat een leerling tijdelijk individueel vervoerd moet worden. De reden hiervoor is dat een kind in het dagelijks leven al samen met anderen verkeert: met zijn ouders/verzorgers en eventuele andere gezinsleden, met klasgenootjes, vriendjes en vriendinnetjes. Als dit type vervoer noodzakelijk is, dienen ouders dit aan te tonen en wordt dit toegestaan op basis van een deskundig onafhankelijk onderzoek. Individueel vervoer wordt in beginsel toegekend voor de duur van maximaal drie maanden. Bij een eventuele verlenging wordt opnieuw een belangenafweging gemaakt.

Artikel 12. Ontzegging uit het aangepast vervoer

Indien er een situatie ontstaat die de veiligheid van de leerling, overige leerlingen of de vervoerder in het gevaar brengt kan de gemeente de toegang tot het aangepast vervoer ontzeggen. Hierbij zal de volgende procedure worden gevolgd:

  • 1.

    De gemeente en/of vervoerder neemt kennis van de informatie van het gedrag en bespreekt dit met de ouders;

  • 2.

    Als de conclusie van het onderzoek van de gemeente is dat het voorval is terug te voeren op de handicap van de leerling en dus niet aan de leerling kan worden toegerekend dan wordt met vervoerder, ouders en eventueel school een passende oplossing gezocht (bijv. begeleiding in het aangepast vervoer of eigen vervoer).

  • 3.

    Als de conclusie van het onderzoek van de gemeente is dat het voorval niet, alleen, is terug te voeren op de handicap van de leerling, wordt het ongewenste gedrag aan de leerling toegerekend. De gemeente neemt de beslissing over al dan niet sanctioneren en over de hoogte van de sanctie.

    Als bij het incident leerlingen van verschillende gemeenten zijn betrokken, hebben gemeenten voordat een sanctie wordt opgelegd overleg met elkaar. Voordat een beschikking wordt verstuurd vindt een gesprek door de vervoerder plaats met de ouders. Afhankelijk van de ernst van het incident ontvangen de ouders van de gemeente een beschikking met:

    • a.

      een schriftelijke waarschuwing, of

    • b.

      een tijdelijke uitsluiting, of

    • c.

      een (tijdelijke) uitsluiting zonder voorafgaande waarschuwing.

  • 4.

    Als de conclusie van het onderzoek van de gemeente is dat het ongewenste gedrag moet worden toegerekend aan de ouders, voert de ambtenaar van de gemeente hierover een gesprek met de ouders. Afhankelijk van de ernst van het incident ontvangen de ouders van de gemeente een beschikking met:

    • a.

      een schriftelijke waarschuwing, of

    • b.

      een tijdelijke uitsluiting, of

    • c.

      een (tijdelijke) uitsluiting zonder voorafgaande waarschuwing.

Ad a. Schriftelijke waarschuwing

In deze brief wordt in ieder geval meegedeeld dat:

 

bij herhaling van ongewenst gedrag de leerling voor een termijn van maximaal vier weken wordt uitgesloten van enige vorm van leerlingenvervoer;

 

de leerling van enige vorm van leerlingenvervoer wordt uitgesloten voor een termijn van maximaal twee maanden exclusief vakanties, als de leerling zich na de eerste schorsing opnieuw schuldig maakt aan ongewenst gedrag.

 

Ad b. Tijdelijke uitsluiting

Herhaald gedrag: eerste tijdelijke uitsluiting

Vindt opnieuw ongewenst gedrag plaats binnen een periode van twaalf maanden na de datum van de eerste waarschuwingsbrief, dan vindt een onderzoek plaats als hierboven beschreven. Is de conclusie van het onderzoek van de gemeente dat het ongewenste gedrag is toe te rekenen aan de leerling, dan vindt een gesprek plaats tussen de ouders van de leerling en de ambtenaar van de gemeente. Daarna ontvangen de ouders onder verwijzing naar de eerste waarschuwingsbrief een tweede brief (beschikking) waarin hen wordt meegedeeld, dat:

vanwege de herhaling van ongewenste gedrag de leerling voor een termijn van één dag tot vier weken wordt uitgesloten van enige vorm van leerlingenvervoer;

is de leerling zich na de schorsing opnieuw schuldig maakt aan ongewenst gedrag, de leerling dan wordt uitgesloten van enige vorm van leerlingenvervoer met een maximum van twee maanden excl. vakanties.

 

Herhaald gedrag: een volgende (tijdelijke) uitsluiting

Vindt opnieuw ongewenst gedrag plaats binnen een periode van twaalf maanden na de datum van de eerste waarschuwingsbrief, dan vindt een onderzoek plaats als hierboven beschreven. Is de conclusie van het onderzoek van de gemeente dat het ongewenste gedrag is toe te rekenen aan de leerling, dan vind een gesprek plaats tussen de ouders van de leerling en de ambtenaar van de gemeente.

Daarna ontvangende ouders onder verwijzing naar de eerste en de tweede (waarschuwings)brief een derde brief (een beschikking) waarin hen wordt meegedeeld, dat vanwege de herhaling van het ongewenste gedrag de leerling wordt uitgesloten van enige vorm van leerlingenvervoer met een minimum van één dag en een maximum van twee maanden excl. vakanties.

 

Toelichting:

Valt het einde van het schooljaar binnen de termijn waarvoor de maatregel is opgelegd, dan geldt de uitsluiting voor de van toepassing zijnde periode exclusief de zomervakantie Dit betekent dat de uitsluiting ook gedeeltelijk in het nieuwe schooljaar kan vallen.

Opmerking: Loopt de sanctie af in een volgend schooljaar, dan moeten ouders een aanvraag indienen voor leerlingenvervoer voor dat nieuwe schooljaar.

Artikel 13 Onafhankelijk advies:

Om te kunnen beoordelen of een leerling in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening en zo ja, welke voorziening, is in een aantal gevallen een advies van een deskundige ter zake nodig. De kosten voor het onafhankelijke medische advies zullen bij een positief besluit voor het toekennen van het aangepast vervoer binnen een redelijke termijn vergoed worden door de gemeente. Indien negatief wordt besloten dan zijn de kosten voor ouder. De kosten die voor vergoeding in aanmerking komen bedragen maximaal het tarief zoals in rekening wordt gebracht door de MO-zaak. Een besluit hierover wordt medegedeeld in de beschikking omtrent de aanvraag van het leerlingenvervoer.

Artikel 14 Hardheidsclausule

De hardheidsclausule zoals genoemd in de Verordening Leerlingenvervoer is opgenomen om, daar waar bepaalde gevallen niet in de verordening geregeld zijn en door de regelgeving een zeer onaanvaardbaar nadeel ontstaat, ten gunste van de aanvrager af kan worden geweken. De hardheidsclausule wordt niet toegepast indien er alleen sprake is van de omstandigheid dat de ouder(s)/verzorger(s) wegens werkzaamheden of andere bezigheden de leerling niet naar school kunnen begeleiden. Deze regel zal alleen gebruik worden in uitzonderlijke gevallen.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 15. Slotbepalingen

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking 1 dag na de bekenmaking van de beleidsregels leerlingenvervoer gemeente Woudenberg 2021.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregels leerlingenvervoer gemeente Woudenberg 2021.

 

Naar boven