Gemeenteblad van Nijmegen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nijmegen | Gemeenteblad 2021, 164799 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nijmegen | Gemeenteblad 2021, 164799 | Verordeningen |
Erfgoedverordening Nijmegen 2021
De raad van de gemeente Nijmegen, bijeen in zijn vergadering van 28 april 2021;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 maart 2021
Gelet op de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
Besluit vast te stellen de volgende verordening: Erfgoedverordening Nijmegen 2021
In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:
bouwhistorie monument: onroerend monument die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening is aangewezen als bouwhistorie monument en die is ingeschreven in het gemeentelijke erfgoedregister Nijmegen. De bescherming betreft de bouwhistorische waarde of verwachte bouwhistorische waarde zoals vermeld in de redengevende omschrijving;
identiteitsbepalend object: onroerend object die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening is aangewezen als identiteitsbepalend object en die zijn opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister Nijmegen. De bescherming betreft de identiteitsbepalende waarden die van belang zijn op het niveau van de buurt, de wijk of de stad, zoals omschreven in de redengevende omschrijving;
De bescherming betreft in ieder geval de straatbeeldbepalende gevels, dakvlakken en beeldbepalende elementen van het perceel.
selectiecriteria: criteria, zoals opgenomen in de bijlage van deze verordening, op basis waarvan objecten kunnen worden geselecteerd die in aanmerking komen om overeenkomstig de bepalingen van deze verordening aangewezen te worden als gemeentelijk monument, bouwhistorie monument of als identiteitsbepalend object;
Voor meer bepalingen van begrippen wordt verwezen naar de toelichting van deze verordening en de Erfgoedwet.
Artikel 3. Aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoeder of beschermde gemeentelijke verzameling
De gemeenteraad kan besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed.
De gemeenteraad kan besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermde gemeentelijk verzameling.
Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.
Artikel 4. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling
De gemeenteraad kan, eventueel op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, wijzigen of intrekken. Artikel 3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
Artikel 5. Aanwijzing als gemeentelijk monument
1 De gemeenteraad kan besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument, bouwhistorie monument, identiteitsbepalend object of beeldbepalend pand.
Stadsbeeldobjecten, beeldbepalende panden en identiteitsbepalende objecten die na aanwijzing als beschermd stadsbeeldobject of identiteitsbepalend object worden aangewezen als gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 5 worden geacht niet meer aangewezen te zijn als beschermd stadsbeeldobject of identiteitsbepalend object.
Artikel 9. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit
De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, het bouwhistorie monument, het identiteitsbepalend object of het stadbeeldobject, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument, het bouwhistorie monument, het identiteitsbepalend object of het stadbeeldobject.
Artikel 11. Voorlopige aanwijzing
In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument, aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument, voorlopig bouwhistorie monument, voorlopig identiteitsbepalend object, voorlopig beeldbepalend pand of voorlopig stadbeeldobject. In afwijking van artikel 8 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument voorlopig bouwhistorie monument, voorlopig identiteitsbepalend object, voorlopig beeldbepalend pand of voorlopig stadbeeldobject.
Artikel 12. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument
Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument, het bouwhistorie monument, het identiteitsbepalend object, beeldbepalend pand of het stadbeeldobject waarop de aanwijzing betrekking heeft, is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.
Artikel 13. Instandhoudingsplicht
Het is verboden een gemeentelijk monument, een bouwhistorie monument, een identiteitsbepalend object, beeldbepalend pand of een stadbeeldobject te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.
Artikel 14. Omgevingsvergunning
Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument, een bouwhistorie monument of een stadbeeldobject. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.
Artikel 15. Intrekken van de omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 14, eerste lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken:
Artikel 18. Intrekken van de omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 17, eerste lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken:
Artikel 19. Advies omgevingsvergunning rijksmonument
Burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 8, eerste lid. Artikel 8, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 20. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stadsbeeld met stadsbeeldobjecten (stads- of dorpsgezicht)
Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld.
Als een bestemmingsplan als bedoeld in het vijfde of zesde lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.
Artikel 21. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stadsbeeld met stadsbeeldobjecten (stads- of dorpsgezicht)
De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 20, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 20, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
Degene die handelt in strijd met artikel 13 of het bepaalde krachtens artikel 14, derde lid, van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van: 28 april 2021
De raadsgriffier,
Drs. S.J. Ruta
De voorzitter,
Drs. H.M.F. Bruls
Het gemeentelijk erfgoedbeleid verandert. Vooral de bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de verwachte invoering van de Omgevingswet stimuleren zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving. Door de invoering van deze twee wetten is het bereik van de gemeentelijke Erfgoedverordening in vergelijking met de voorgaande verordening zowel breder – het betreft nu monumenten én cultuurgoederen – als smaller: belangrijke fysieke onderwerpen zoals de aanwijzing of bescherming van stads- en dorpsgezichten of archeologische waarden en verwachtingen worden steeds minder geregeld via een verordening en meer via het bestemmingsplan en straks, onder de Omgevingswet, het omgevingsplan. Per saldo leidt een en ander tot een vereenvoudigde Erfgoedverordening.
De Erfgoedverordening wordt vernieuwd vanwege de invoering van de nieuwe Erfgoedwet, per 1 juli 2016. De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Omgevingswet. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Omgevingswet door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.
In de Omgevingswet zal materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één worden overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen zullen overgaan naar de Omgevingswet.
De Erfgoedwet integreert de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging museale diensten, de Monumentenwet 1988 (Mw 1988), de Wet tot behoud van cultuurbezit (Wbc), de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied. In aansluiting op de Erfgoedwet is gekozen voor een brede Erfgoedverordening die conform het begrip ‘cultureel erfgoed’ ziet op zowel onroerend cultureel erfgoed (monumenten) als roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen).
Deze verordening ziet in beginsel niet meer op archeologie. Archeologische waarden moeten worden geborgd via het ruimtelijke spoor (lees: de bestemmingsplannen en de afwijkvergunning op basis van de Wabo) op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht.
De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet en, op de voet van het overgangsrecht van artikel 9.1 van de Erfgoedwet, de artikelen 12 ,15 en 38 van de Monumentenwet 1988. Deze laatste wetgeving blijft op grond van het overgangsrecht van de Erfgoedwet van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Daarnaast zijn ook de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) van belang in verband met de bescherming van monumenten door middel van omgevingsvergunningen.
De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat daarom uitsluitend de begrippen “gemeentelijk monument”, “minister”, “omgevingsvergunning” en “stads- en dorpsgezichten” waarvan de definitie moet worden omschreven of die kortheidshalve zijn gegeven en die niet reeds (in deze vorm) in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven.
De voor deze verordening relevante begrippen uit de Erfgoedwet zijn:
- archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;
- archeologische vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;
- beschermd cultuurgoed: cultuurgoed dat:
a. als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3.7, eerste lid[, van de Erfgoedwet];
b. voorkomt in een opsomming als bedoeld in artikel 3.7, derde lid[, van de Erfgoedwet]; of
c. in geval van de aanwijzing van een beschermde verzameling op grond van artikel 3.8, eerste lid, [van de Erfgoedwet] zolang nog geen opsomming voor die verzameling is vastgesteld, redelijkerwijs onder de algemene omschrijving van die beschermde verzameling valt;
- beschermde verzameling: verzameling die is aangewezen op grond van artikel 3.7, tweede lid[, van de Erfgoedwet];
- cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;
- cultuurgoed: roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;
- religieus monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;
- monument: onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;
- normaal onderhoud: noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde;
- rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;
- rijksmonumentenregister: register als bedoeld in artikel 3.3[, van de Erfgoedwet];
- verzameling: cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen.
Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister
Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het (beschermd) gemeentelijk aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen monumenten, stads- of dorpsgezichten of cultuurgoederen. Daarnaast is in het tweede lid geregeld dat ook informatie over rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangen burgemeester en wethouders deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister.
Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 3.16, derde lid, van de Erfgoedwet en is daarmee van toepassing op al het cultureel erfgoed, ongeacht of het om onroerende of roerende zaken gaat, dat is aangewezen op grond van deze verordening.
Het woord “onherroepelijk” betekent hier dat tegen de aanwijzing geen beroep (of bezwaar) is ingesteld of dat het is afgewezen.
Artikel 3. Aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoeder of beschermde gemeentelijke verzameling
Dit artikel maakt het mogelijk dat topstukken van het gemeentelijk cultuurbezit worden aangewezen als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of beschermde gemeentelijke verzamelingen, voor zover deze niet al voor het Nederlandse cultuurbezit als beschermde cultuurgoederen zijn aangewezen door de minister op grond van artikel 3.7 van de Erfgoedwet of door gedeputeerde staten op grond van de provinciale erfgoedverordening krachtens artikel 3.17 van de Erfgoedwet. De formele gevolgen van een aanwijzing van een cultuurgoed of verzameling als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling zijn beperkt: ingevolge artikel 2 van deze verordening zullen ze ingeschreven dienen te worden in het gemeentelijk erfgoedregister en er geldt op grond van het derde lid, in aanvulling op artikel 4.18 van de Erfgoedwet, een adviesverplichting bij een eventuele vervreemding daarvan door de gemeente of wanneer de gemeente afstand wil doen van het eigendom of de zorg voor het cultuurgoed dat of de verzameling die aan haar was toevertrouwd. De aanwijzing heeft daarnaast vooral een symbolische betekenis en geeft uitdrukking aan het belang dat de gemeente stelt in het betreffende cultuurgoed of de betreffende verzameling.
De aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen kan uitsluitend betrekking hebben op cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de gemeenten of cultuurgoederen en verzamelingen waarvan de zorg aan de gemeente is toevertrouwd. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij cultuurgoederen die door de gemeente in bruikleen zijn verkregen uit collecties van derden. Voor aanwijzing van dergelijke cultuurgoederen is overeenstemming met de eigenaar een vereiste. Burgemeester en wethouders moeten voorts in het geval van een schenking, erfstelling, legaat of aankoop eventuele beperkende of andere juridische voorwaarden in acht nemen.
Er kan op grond van deze verordening geen sprake zijn van de aanwijzing van cultuurgoederen van derden als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of verzamelingen, zonder toestemming van de eigenaar. Er bestaat onvoldoende wettelijke grondslag om bij verordening een juridisch beschermingsregime eenzijdig aan een andere eigenaar op te leggen, zoals dat geldt voor de op rijksniveau beschermde cultuurgoederen (zie Hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet). Van een eventuele aanwijzing zou daardoor geen enkele beschermde werking uitgaan. Daarom is ervan afgezien een aanwijzingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders te creëren.
Artikel 4. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling
Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling dezelfde adviesprocedure geldt als bij onder meer de aanwijzing daarvan; over het voornemen daartoe vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan de plaatsaanduiding i.v.m. verhuizing van een cultuurgoed naar een andere locatie ter plekke of omdat het in tijdelijke bruikleen wordt gegeven aan een museum. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking door de minister op een provincie wordt aangewezen als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling.
Artikel 5. Aanwijzing als gemeentelijk monument
Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument, bouwhistoriemonument, identiteitsbepalend object of beeldbepalend pand aan een monument of archeologisch monument, (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.
Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als beschermd gemeentelijk monument, bouwhistoriemonument, identiteitsbepalend object of beeldbepalend pand; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor deze monumenten.
Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen worden onderzocht. Artikel 2 van de oude verordening (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.
Artikel 6. Voornemen tot aanwijzing
Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (het gebouw). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijk gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.
De aanwijzing van religieuze monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 3.2a van de Wabo en doet recht aan de bijzondere positie van het religieus monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.
Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijk monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voornemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. Het is vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeit uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft gelden voor rijksmonumenten).
Artikel 8. Advies gemeentelijke adviescommissie
Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Hieraan wordt in dit artikel uitvoering gegeven. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.
De Monumentenwet 1988 laat de ruimte om voor de adviestaak voor monumenten de inschakeling te regelen van een commissie waaraan in de praktijk meer taken in de fysieke leefomgeving zijn toegedicht. In de praktijk wordt de monumentencommissie bijvoorbeeld wel gecombineerd met een commissie voor ruimtelijke kwaliteit. Artikel 8 maakt daarvan gebruik om mogelijk te maken dat vooruitlopend op de Omgevingswet gewerkt kan worden met een bredere gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit. Nu een voorwaarde van de Omgevingswet zal zijn dat geen leden van het gemeentebestuur deel uitmaken van deze commissie (onder de Monumentenwet 1988 geldt dat voor leden van burgemeester en wethouders), is deze voorwaarde daartoe overgenomen in deze verordening.
Onder de Omgevingswet (artikel 17.9 van het wetsvoorstel zoals dat op 22 maart 2016 is aangenomen door de Eerste Kamer) zal een adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Omgevingswet) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Omgevingswet) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Omgevingswet maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze commissie mogelijk.
Artikel 9. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit
Wat betreft de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid).
Artikel 10. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving
Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.
De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.
Artikel 11. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument
Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 8 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 4 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.
Artikel 12. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument
Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister of in een provinciaal erfgoedregister.
Artikel 13. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.
Artikel 14. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en inhoudelijk grotendeels gelijk aan de oude verordening.
In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een religieus monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo.
Artikel 17. Omgevingsvergunning identiteitsbepalende objecten
Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en inhoudelijk grotendeels gelijk aan de oude verordening.
Artikel 1 9 . Advies omgevingsvergunning rijksmonument
Zie de toelichting bij artikel 8. De term “rijksmonument” is gedefinieerd in artikel 1.1 van de Wabo (op grond van artikel 10.9 van de Erfgoedwet). De procedure inzake deze omgevingsvergunning is geregeld in die wet. De gemeenteraad is verplicht om de inschakeling van een commissie die adviseert over omgevingsvergunningen bij rijksmonumenten te regelen bij verordening (artikel 15 van de Monumentenwet 1988).
Artikel 20 . Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads beeld met stadsbeeldobjecten
Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stadsbeelden met stadsbeeldobjecten (stads- en dorpsgezichten) aan te wijzen, die vervolgens krachtens het bestemmingsplan moeten worden beschermd. Dit is vergelijkbaar met de thans nog geldende artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988; echter zonder de plicht de minister te horen.
Artikel 36 van de Monumentenwet 1988 zal vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarna is het aanwijzen gemeentelijke van stads- en dorpsgezichten mogelijk via het omgevingsplan. Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijke stads- en dorpsgezicht geldt artikel 11 van de Monumentenwet en van gemeentelijke monumenten artikel 13 van deze verordening. Ook het Rijk zal de bescherming van stads- en dorpsgezichten van landelijke betekenis dan op basis van de Omgevingswet regelen via een instructie aan de gemeenten, die zij moeten overnemen in hun omgevingsplan.
Artikel 21. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads beeld met stadsbeeldobjecten
Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.
Artikel 2 2 . Verbodsbepaling en aanvraag vergunning
Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo geeft gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht aan een omgevingsvergunning te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven.
Deze strafbepaling is uitsluitend voor overtreding van de instandhoudingsplicht van artikel 13 en de nadere regels krachtens artikel 14, derde lid, noodzakelijk. De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is via de Wabo en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld. Langs deze weg is ook overtreding van artikel 14, eerste lid, en 20, eerste lid, van deze verordening strafbaar.
Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend.
Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Uit artikel 5.13 van de Wabo volgt dat de ambtenaren die op grond van artikel 22, eerste lid, belast zijn met het toezicht op de naleving ter zake van het bepaalde bij of krachtens de Wabo, voor zover het betreft activiteiten als bedoeld in artikel 2.2, daarnaast ook bevoegd zijn, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner.
Bijlage 1 Selectiecriteria voor aanwijzing van gemeentelijke gebouwde monumenten, bouwhistorie monumenten, stadsbeelden en stadsbeeldobjecten, identiteitsbepalende panden, beeldbepalende panden en archeologische gemeentelijke monumenten
1. Selectiecriteria voor aanwijzing van gemeentelijke gebouwde monumenten, bouwhistorie monumenten, stadsbeelden en stadsbeeldobjecten
De onderstaande selectiecriteria zijn gericht op het algemeen belang van de gemeente Nijmegen en dienen dus te worden toegepast op het niveau van de stad, de buurt of de wijk. Hieronder zijn begrepen de geïncorporeerde dorpskernen en de buitengebieden. Voor gemeentelijke monumenten kunnen elk van de vier criteria grondslag bieden voor bescherming. Voor bouwhistorie monumenten zijn de bouwhistorische en/of stedenbouwkundige criteria relevant.
I. Architectuurhistorische criteria | Het object als zodanig.
Het object is een goed voorbeeld van een bepaalde stijl of bouwtrant - al dan niet met plaatselijke variaties -, en van belang vanwege zijn esthetische kwaliteiten.
Het object is van bijzonder belang voor het oeuvre van een bouwmeester, architect, interieur-, tuin- of stedenbouwkundig ontwerper dan wel een beeldend kunstenaar.
Het object is van belang als goed voorbeeld van een functionele en/of typologische ontwikkeling.
Het object is van belang vanwege het bijzondere materiaalgebruik, detaillering, kleurgebruik en/of de ornamentiek.
Het object is van belang vanwege de bijzondere samenhang tussen exterieur en interieur(onderdelen), of vanwege bepaalde interieuronderdelen.
Bijzonder belang van het object voor de geschiedenis van de architectuur, bouwhistorie en/of bouwtechniek.
Het object als zodanig dient karakteristiek te zijn voor een bepaalde periode, een bepaalde architect of een bepaalde functie. De toegepaste detaillering en/of nog aanwezige interieuronderdelen en/of aspecten van bouwtechniek kunnen in belangrijke mate bijdragen aan de monumentwaardigheid van het object.
II. Bouwhistorische criteria | Het object en zijn bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis.
Het object is van belang vanwege de aanwezige bouw- en verbouwingssporen
Het object is van belang vanwege het bijzondere materiaal (gebruik)
Het object is van belang vanwege een bijzondere constructie (wijze), bouwwijze of bouwtechniek
Het object is van belang vanwege de (historische) (gegroeide) structuur
Het object is van belang als wetenschappelijke bron
f. Bouwhistorische verwachting
Het object is van belang vanwege de verwachting dat het aan één of meer van bovenstaande bouwhistorische criteria voldoet. Deze verwachting dient gebaseerd te zijn op een bouwhistorische inventarisatie c.q. verkenning.
Het object en zijn bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis dient een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de kennis over de bouwgeschiedenis, bouwtechniek en historische ontwikkeling van Nijmegen. Aspecten als bouwmassa, gevels, constructie, structuur, materiaalgebruik en bouwtechniek alsmede de (interieur)afwerking inclusief (sporen van) wijzigingen en toevoegingen kunnen hiervoor relevante informatie opleveren.
III. Stedenbouwkundige criteria | Het object in zijn omgeving.
Het object is beeldbepalend onderdeel van een belangrijk stedenbouwkundig en/of landschappelijk concept.
Het object is onderdeel van een historisch gegroeid stedelijk en/of landschappelijk samenhangend gebied en speelt daarin een beeldbepalende rol of is van belang voor de historische stadsstructuur.
Het object is van bijzondere betekenis vanwege de wijze van verkaveling en/of terrein.
Het object heeft een ensemblewaarde in relatie met de omringende bebouwing of met park/tuin, groenvoorzieningen, wegen, wateren en/of bodemgesteldheid.
Het object is van bijzondere betekenis voor het gezicht van een streek, stad, dorp of wijk.
Het object in zijn omgeving dient karakteristiek te zijn voor de ruimtelijke en structurele ontwikkeling van de stad Nijmegen met daarin vervat de materialisatie van het leefklimaat en/of het geestelijk leven in deze stad en de daarin opgenomen en tot stadswijk uitgegroeide oude dorpskernen.
IV. Cultuurhistorische criteria | Het object in de geschiedenis.
Het object is van belang als bijzondere uitdrukking van een geografische, landschappelijke en/of bestuurlijke ontwikkeling.
Het object is van belang vanwege een plaatselijk, regionaal en/of landelijk historisch gegeven, zoals bekende bewoners, beroepen, bijzondere activiteiten en/of gebeurtenissen.
c. Sociaal-economisch en/ of maatschappelijk belang
Het object is van belang vanwege de bestemming die verbonden is met bijvoorbeeld een sociaalhistorische, economische, technische of religieuze ontwikkeling.
Het object in zijn geschiedenis omvat de aspecten van plaats, tijd en functie die ervoor zorgen dat het object een bijzondere plaats in cultuurhistorie van Nijmegen heeft gekregen. Hieronder vallen onder meer landgoederen en boerderijen ter herinnering aan de landelijke situatie van voorheen, maar ook technische gebouwen zoals gemalen, alsmede andere gebouwen die in de stedelijke geschiedenis een rol hebben gespeeld, waaronder de gebouwen verbonden met de stichting van de Katholieke Universiteit in 1923.
Naast de vier bovenstaande intrinsieke criteria worden de criteria gaafheid, zeldzaamheid en belevingswaarde meegewogen, die een verbijzondering zijn van de eerstgenoemde vier criteria.
Gaafheid | Ongeschonden de tijd getrotseerd.
Het object is van belang in relatie tot de structurele en/of visuele gaafheid van de stedelijke, dorpse of landschappelijke omgeving.
Het object is van belang vanwege de architectonische kwaliteit van de samenstellende onderdelen (hoofd- en bijgebouwen, hekwerken en tuinaanleg e.d.).
Het object heeft een meerwaarde vanwege de architectonische gaafheid van de detaillering van ex- en/of interieur.
Een object dat ongeschonden de tijd getrotseerd heeft, verdient een hogere monumentwaardigheid dan vergelijkbare objecten. Het is daarbij wel van belang om te mee te wegen dat gaafheid zowel ‘oorspronkelijk’ als ‘procesmatig’ kan zijn; dat wil zeggen, gaaf vanaf de bouwtijd of een gaaf voorbeeld van een kenmerkende ontwikkeling (woonhuis met latere pui).
Zeldzaamheid | Spaarzaam bewaard gebleven.
Het object is van belang vanwege architectuurhistorische, bouwhistorische, stedenbouwkundige, typologische of functionele zeldzaamheid, eventueel verbonden met een bijzondere ouderdom. Dit belang kan, na vergelijking met andere vergelijkbare overgebleven objecten van nationaal, regionaal of lokaal belang zijn.
Voor de waardering van spaarzaam bewaard gebleven objecten is de grootte van het vergelijkingsgebied maatgevend; een stadhuis is lokaal, een gerechtsgebouw is regionaal en een archeologisch museum is nationaal een zeldzaamheid. In deze afweging dient ook meegenomen te worden, dat naarmate er sprake is van een hogere ouderdom en een grotere zeldzaamheid de gaafheid minder zwaar weegt en omgekeerd.
Belevingswaarde; (uitzonderlijk) belang van het object, de structuur of het complex
b. wegens de herinneringswaarde
c. wegens de functie in de woon- of werkomgeving
2. Selectiecriteria voor aanwijzing van identiteitsbepalende objecten
De onderstaande selectiecriteria zijn gericht op het algemeen belang van de gemeente Nijmegen en dienen dus te worden toegepast op het niveau van de stad, de buurt of de wijk. Hieronder zijn begrepen de geïncorporeerde dorpskernen en de buitengebieden.
I. Architectuurhistorische criteria | Het object als zodanig.
Het object is een voorbeeld van een (plaatselijk) bouwtrant.
Het object is van belang als voorbeeld van een functionele en/of typologische ontwikkeling.
Het object is van belang vanwege het materiaalgebruik, detaillering, kleurgebruik en/of de ornamentiek.
Belang van het object voor de geschiedenis van de architectuur, bouwhistorie en/of bouwtechniek.
Het object als zodanig dient karakteristiek te zijn voor Nijmegen.
II. Stedenbouwkundige criteria | Het object in zijn omgeving.
Het object is beeldbepalend onderdeel van een stedenbouwkundig en/of landschappelijk aanleg.
Het object is beeldondersteunend onderdeel van een historisch gegroeid stedelijk en/of landschappelijk samenhangend gebied.
Het object is van betekenis vanwege de wijze van verkaveling en/of inrichting.
Het object heeft een ensemblewaarde in relatie met de omringende bebouwing of met park/tuin, groenvoorzieningen, wegen, wateren en/of bodemgesteldheid.
Het object is van betekenis voor het gezicht van de stad, de wijk, de buurt of de straat.
Het object in zijn omgeving dient karakteristiek te zijn voor de ruimtelijke en structurele ontwikkeling en samenhang van Nijmegen.
III. Cultuurhistorische criteria | Het object in de Nijmeegse geschiedenis.
Het object is van belang als uitdrukking van een geografische, landschappelijke en/of bestuurlijke ontwikkeling.
Het object is van belang vanwege een plaatselijk, regionaal en/of landelijk historisch gegeven, zoals bekende bewoners, beroepen, bijzondere activiteiten en/of gebeurtenissen.
c. Sociaal-economisch en/ of maatschappelijk belang
Het object is van belang vanwege de bestemming die verbonden is met bijvoorbeeld een sociaalhistorische, economische, technische, agrarische religieuze, enz. ontwikkeling.
Het object in de Nijmeegse geschiedenis omvat de aspecten van plaats, tijd en functie die ervoor zorgen dat het object een plaats in cultuurhistorie van Nijmegen heeft gekregen.
IV. Belevingswaarde; (uitzonderlijk) belang van het object, de structuur of het complex
b. wegens de herinneringswaarde
c. wegens de functie in de woon- of werkomgeving
3. Selectiecriteria voor aanwijzing van beeldbepalende panden
Een beeldbepalend pand is een kenmerkend deel van zijn omgeving doordat het:
• aantoonbaar meedoet in een stedenbouwkundige / landschappelijke context, op grote (wijkniveau) of kleine schaal (zoals in een ensemble)
• de bouwmassa en gevels expressie geven aan een stedenbouwkundig / landschappelijk concept
• het op een bijzondere c.q. betekenisvolle manier op zijn kavel / terrein staat
• zijn silhouet c.q. hoofdvorm een bijzondere betekenis heeft voor het gezicht van een streek, dorp of stadsdeel
• het een ontwerpkwaliteit heeft en eventueel bijzondere elementen bevat
• het een beeldbepalend karakter heeft voor de directe omgeving en daardoor onvervangbaar is in relatie tot zijn context
4. Selectiecriteria voor aanwijzing van gemeentelijke archeologische monumenten
1. Belevingswaarde: kan de vindplaats op basis van schoonheid of herinneringswaarde behoudenswaardig genoemd worden? Wanneer de archeologische overblijfselen zichtbaar zijn in het landschap – denk hierbij bijvoorbeeld aan grafheuvels, terpen en vliedbergen – verhoogt dat de belevingswaarde.
2. Fysieke kwaliteit: hoe is de conditie van de grondsporen en de conservering van de vondsten zoals bot, aardwerk, hout en (vuur)steen?
3. Inhoudelijk criteria: zijn er weinig vergelijkbare vindplaatsen bekend, dan verhoogt dat de inhoudelijke waarde.
De beoordeling en de waardering van archeologische vindplaatsen vindt plaats aan de hand van de Beoordelingsrichtlijn (BRL 4000) in de op dat moment geldende Kwaliteitsnorm Archeologie (KNA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-164799.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.