Gemeenteblad van Deurne
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Deurne | Gemeenteblad 2021, 142102 | Verordeningen |
Zoals bouwplannen en verkeersmaatregelen.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Deurne | Gemeenteblad 2021, 142102 | Verordeningen |
Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Deurne houdende regels omtrent de fysieke leefomgeving (Verordening fysieke leefomgeving Deurne 2021)
De raad van de gemeente Deurne,
gezien het voorstel van college van burgemeester en wethouders van 16 maart 2021,
gehoord het advies van de commissie Omgeving van 6 april 2021,
Gelet op de artikelen artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 5.13 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 8 van de Woningwet, artikel 3.16 van de Erfgoedwet, artikel 3 van de Winkeltijdenwet, artikel 5.4 van de Telecommunicatiewet, artikel 10.32a van de Wet milieubeheer, de artikelen 2.18, eerste lid, onder f en g, en vijfde lid, 2.21 en 3.148, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;
Tot het vaststellen van de Verordening fysieke leefomgeving Deurne 2021
Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen
In afdeling 1; Ambulante handel op een markt, wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
In afdeling 2; Ambulante handel buiten een markt, wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
In dit hoofdstuk wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
In deze verordening wordt mede verstaan onder: bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk; gebouw: een gedeelte van een gebouw.
In dit hoofdstuk wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
gebied of terrein van archeologische waarde: gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente Deurne als zodanig is aangeduid (aldaar: categorie 2) en waarvan is aangetoond dat er concentraties van archeologische resten voorkomen die als behoudenswaardig kunnen worden gekarakteriseerd;
gebied of terrein met hoge archeologische verwachting: gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente Deurne als zodanig is aangeduid (aldaar: categorie 3) en waarvan op basis van geologische en bodemkundige opbouw een hoge dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen wordt verwacht;
gebied met gematigde archeologische verwachting: gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente Deurne als zodanig is aangeduid (aldaar: categorie 4) en waarvan op basis van geologische en bodemkundige opbouw een middelhoge dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen wordt verwacht;
gebied met lage archeologische verwachting: Gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente Deurne als zodanig is aangeduid (aldaar: categorie 5) en waarvan op basis van geologische en bodemkundige opbouw een lage dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen wordt verwacht;
archeologisch vooronderzoek: Archeologisch vooronderzoek kan bestaan uit locatiegericht bureauonderzoek, booronderzoek, geofysisch prospectieonderzoek, het graven van proefsleuven of een combinatie daarvan. De verschillende vormen van onderzoek worden verricht door een erkende partij en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) door een erkende partij. De resultaten van het onderzoek worden geïnterpreteerd en vastgelegd in een rapport dat aan het bevoegd gezag wordt overgelegd;
opgraving: De ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);
In dit hoofdstuk wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
In afdeling 1; Geluidshinder, wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
In afdeling 2; Diverse hinder, wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
In afdeling 3; Recreatief nachtgebruik, wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
Kampeermiddel: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
In afdeling 4; Overleden gezelschapsdieren en verstrooiing, wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
Hoofstuk 7 Ondergrondse infrastructuur
In dit hoofdstuk wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
kabels of leidingen: kabels of leidingen als onderdeel van een net(werk), daaronder mede begrepen de daarmee verbonden (stalen) kasten t.b.v. Schakel-, verdeel- en onderstations geschikt voor het plaatsen op de openbare weg, voorzieningen en andere hulpmiddelen, behoudens voor zover deze verbindingen en hulpmiddelen liggen binnen de installatie van een producent of van een afnemer, en ook omvattende lege buizen, ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken, elektriciteitskabels, gasleidingen, waterleidingen en kabels of leidingen ten behoeve van industriële netwerken, uitgezonderd kabels- en leidingennetwerken van de gemeente;
werkzaamheden van niet ingrijpende aard:
Het maken van een montagegat of lasgat, dat wil zeggen; een opbreking met een afmeting van maximaal 2 m², die wordt gemaakt ten behoeve van het plaatsen van een handhole, de toegang tot een handhole, plaatsen van afsluiters, het opgraven van een kabelrol ten behoeve van klantaansluitingen, het maken van aftakkingen, voor het herstellen van kabel of leidingstoringen of voor inspectiedoeleinden.
In dit hoofdstuk wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
In deze afdeling wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
Het bevoegd gezag beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 3 en artikel 9.1.1, zesde en zevende lid, artikel 9.1.2, tweede lid aanhef en onder a, of artikel 5.1.1, vierde lid van deze verordening, binnen de termijnen als vermeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Paragraaf 2 Bepalingen toewijzing standsplaatsen
Artikel 2.1.2.2 Toewijzing standplaatsen
Voor toewijzing van een standplaats komt uitsluitend in aanmerking een handelingsbekwaam natuurlijk persoon die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en een volledig ingevuld registratieformulier voor een standplaats op de weekmarkt heeft ingediend bij de marktmeester.
Artikel 2.1.2.3 Overnemen vaste standplaats
In geval van overlijden, of blijvende arbeidsongeschiktheid van de standplaatshouder, of in geval van bedrijfsbeëindiging kan de vaste standplaats worden overgenomen door de echtgenoot, de geregistreerde partner of een persoon met wie hij duurzaam samenwoonde en die aan de eisen van artikel 2.1.2.2 voldoet.
Indien de standplaats niet kan worden overgenomen op grond van het eerste lid, kan een kind of een medewerker van de standplaatshouder de vaste standplaats krijgen indien hij tenminste drie jaar in loondienst van het marktbedrijf van de standplaatshouder heeft gewerkt en/of gedurende eenzelfde periode als mede-eigenaar in dit bedrijf heeft gefunctioneerd en die aan de eisen van artikel 2.1.2.2 voldoet.
Ten minste twee maanden vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, dan wel bij gebruikmaking van een oudedagsvoorziening ten minste twee maanden vóór de datum van ingang van die voorziening, kan de standplaatshouder een verzoek tot overname op één der hierboven bij lid 1 of 2 genoemde personen indienen.
Paragraaf 3 bepalingen gebruik standplaatsen
Artikel 2.1.3.2 Aantal keren innemen standplaats
De geregistreerde standplaatshouder van een vaste plaats en een dagplaats neemt ten minste eenmaal per twee weken en ten minste tienmaal per dertien weken zijn plaats op de markt in, dit met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 2.1.3.3. Bij overtreding van deze regel kan de toegewezen standplaats worden ingetrokken
Artikel 2.1.4.1 Intrekking en schorsing vaste standplaatstoewijzing
De marktmeester kan, gehoord de marktcommissie, een toewijzing voor een vaste standplaats, al dan niet voorwaardelijk, intrekken indien de geregistreerde standplaatshouder of een persoon die hem bijstaat:
Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden
Artikel 3.1.1.5 Bodemonderzoek
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruibare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.
Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 3.1.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
Artikel 3.1.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.1.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Artikel 3.1.5.2 Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Artikel 3.1.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
Artikel 3.1.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 3.1.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 3.1.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
Artikel 3.1.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn
Artikel 3.1.5.9 Bouwen op de weg
In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 3.1.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken
Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
Artikel 3.1.5.11 Ligging achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
Artikel 3.1.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 3.1.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 3.1.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
Artikel 3.1.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 3.1.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
Artikel 3.1.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.
Artikel 3.1.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel 3.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 3.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
Artikel 3.1.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 3.1.5.3 of artikel 31.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
Artikel 3.1.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 3.1.5.27, onder d, en artikel 3.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 3.1.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 3.1.5.20, eerste lid, artikel 3.1.5.21, eerste en derde lid, artikel 3.1.5.22, eerste lid, artikel 3.1.5.23 en artikel 3.1.5.24 is niet van toepassing op:
topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
Artikel 3.1.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte.
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 3.1.5.20, eerste lid, 3.1.5.21, eerste en derde lid, 3.1.5.22, eerste lid, 3.1.5.23 en 3.1.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
Artikel 3.1.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 3.1.5.8, 3.1.5.14 en 3.1.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
Artikel 3.1.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s, inclusief de rijwegen om deze ruimten te bereiken, moeten redelijkerwijs bereikbaar zijn per auto en onafhankelijk van andere parkeerruimten kunnen functioneren. Voorts moet deze ruimte afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien de afmetingen overeenstemmen met de in Nota Parkeernormen opgenomen afmetingen.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en het vierde lid:
voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien. In het geval in het openbaar gebied wordt voorzien in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte is het uitsluitend toegestaan op grond van dit onderdeel omgevingsvergunning te verlenen, als het naar het oordeel van het bevoegd gezag redelijkerwijs fysiek onmogelijk of uit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst is op eigen terrein in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte te voorzien, of
In het geval omgevingsvergunning wordt verleend ingevolge het vijfde lid, onder a op grond van het feit dat in het openbaar gebied wordt voorzien in de nodige parkeer- of stallingsruimte, is het bevoegd gezag bevoegd aan de omgevingsvergunning de verplichting tot betaling van een compensatiebedrag te verbinden. De hoogte van het compensatiebedrag wordt vastgesteld op de in de Nota Parkeernormen opgenomen wijze.
Afdeling 3 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk
Artikel 3.3.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden
Afdeling 4 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte
Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 3.4.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheids-installaties in gebouwen, niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen
Artikel 3.8.4 Jaarlijkse verantwoording
De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.
Artikel 3.8.5 Termijn van advisering
Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 3.8.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
De behandeling van bouwplannen door de welstandscommissie is openbaar. De agenda voor de vergadering van de welstandscommissie wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.
Artikel 3.8.7 Afdoening bij mandaat
De welstandscommissie kan de advisering over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen mandateren aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid c.q. de aangewezen leden (voorzitter en/of secretaris) adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.
Behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. Indien burgemeester en wethouders – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doet tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen.
Afdeling 9 Overige administratieve bepalingen
Artikel 3.9.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen
Artikel 3.9.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen
Artikel 3.9.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Subparagraaf 1 De plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst
Artikel 4.1.1 Plaatsing op gemeentelijke monumentenlijst
Burgemeester en wethouders nemen binnen acht weken nadat de monumentencommissie is gehoord, een beslissing als bedoeld in het tweede lid. Zo spoedig mogelijk wordt de beslissing bekend gemaakt aan degenen die als eigenaren en anderszins zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.
Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve of op verzoek van belanghebbende in de gemeentelijke monumentenlijst wijzigingen aanbrengen. Indien de wijziging naar het oordeel van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is of indien de wijziging betreft het doorhalen van de inschrijving van een monument dat is teniet gegaan, blijft de overeenkomstige toepassing van artikel 3, leden 2 en 3 achterwege.
Monumenten die zijn ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet of die zijn geplaatst op een lijst van monumenten van monumenten, op grond van een monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant, worden door burgemeester en wethouders niet op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst.
Subparagraaf 2 Vergunningen tot wijziging of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten.
Artikel 4.1.5 Voorwaarde vergunningverlening
De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.
Artikel 4.1.6 Kerkelijk monument
Het bevoegd gezag neemt met betrekking tot een kerkelijk monument geen beslissing ingevolge de bepalingen van artikel 5 dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het betreft een beslissing waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in dat monument in dat geding zijn.
Paragraaf 1 Archeologische verwachtingsgebieden
Artikel 4.2.2 Aanwijzing archeologische verwachtingsgebieden
Conform de gemeentelijke archeologische beleidskaart worden de volgende archeologische verwachtingsgebieden aangewezen:
Gebied of terrein met hoge archeologische verwachting: gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart als zodanig is aangeduid (aldaar: categorie 3) en waarvan op basis van geologische en bodemkundige opbouw een hoge dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen wordt verwacht.
Gebied met gematigde archeologische verwachting: gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart als zodanig is aangeduid (aldaar: categorie 4) en waarvan op basis van geologische en bodemkundige opbouw een middelhoge dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen wordt verwacht.
Gebied met lage archeologische verwachting: gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart als zodanig is aangeduid (aldaar: categorie 5) en waarvan op basis van geologische en bodemkundige opbouw een lage dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen wordt verwacht.
Artikel 4.2.3 Wijzigen kwalificatie van een locatie
Op grond van een melding ingevolge artikel 53 van de Monumentenwet en op grond van de resultaten van archeologisch onderzoek kan het college een terrein of locatie alsnog aanwijzen als gemeentelijk archeologisch monument, gebied van archeologische waarde, of gebied met hoge of middelhoge verwachting.
Artikel 4.2.4 Verbodsbepaling archeologische verwachtingsgebieden
Het is verboden om zonder of in afwijking van een vergunning het archeologisch bodemarchief in een archeologisch verwachtingsgebied te verstoren, te beschadigen of te vernielen.
Artikel 4.1.5 Vergunning archeologische verwachtingsgebieden
Aanlegvergunning kan slechts worden verleend indien vooraf door aanvrager van de aanlegvergunning door middel van een rapportage van archeologisch vooronderzoek conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld dat bij realisatie van de bodemingrepen:
Artikel 4.2.7 Vrijstelling archeologische verwachtingsgebieden
Vrijstelling van het bepaalde in artikel 4.2.4 wordt verleend in de volgende gevallen:
Paragraaf 3 Gemeentelijke archeologische monumenten
Artikel 4.3.1 De aanwijzing tot gemeentelijk archeologisch monument
Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk archeologisch monument ontvangt, tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 4.3.4 plaatsheeft of vaststaat dat het monument niet wordt aangewezen, zijn de artikelen 4.3.7 tot en met artikel 4.1.10 bij wijze van voorbescherming van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4.3.7 Verbodsbepalingen gemeentelijke archeologische monumenten
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op en in gemeentelijke archeologische monumenten de volgende werken uit te (laten) voeren:
Artikel 4.3.8 Vergunning gemeentelijke archeologische monumenten
Aanlegvergunning kan slechts worden verleend indien vooraf door aanvrager van de aanlegvergunning door middel van archeologisch vooronderzoek conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie naar het oordeel van bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat bij realisatie van de bodemingrepen:
Artikel 4.3.9 Ter inzage legging, zienswijzen, termijnen advies en vergunningverlening
Na de ter inzage legging wordt de vergunningaanvraag aan de monumentencommissie gezonden, vergezeld van de ingekomen zienswijzen. De monumentencommissie brengt binnen 8 weken na de adviesaanvraag schriftelijk advies uit aan het college van burgemeester en wethouders en betrekt de beschrijving van het monument als bedoeld in artikel 4.3.1, lid 2 bij haar advies. Eveneens zal waar nodig worden geraadpleegd:
Artikel 4.4.1 Schadevergoeding
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:
voorwaarden verbonden aan de vergunning voor bodemingrepen op een gemeentelijk archeologisch monument schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Artikel 5.1.4 Herplantplicht en instandhoudingsplicht
Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder ontheffing is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond of aan degene die anderszins tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, dezelfde verplichting opleggen als bedoeld in het eerste lid.
Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt of aan degene die anderszins tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om de bedreiging binnen een bepaalde termijn weg te nemen. Hierbij kunnen door het bevoegd gezag aanwijzingen worden gegeven.
Artikel 5.1.5 Afstand van de erfgrenslijn
De afstand als bedoeld in artikel 5:42, tweede lid, Burgerlijk Wetboek bedraagt:
Artikel 5.1.6 Boomziekten en boomplagen
Indien zich op een terrein een of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van een boomziekte of -plaag is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn te voldoen aan de eisen van het college.
Artikel 6.1.1 Aanwijzing collectieve festiviteiten
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Artikel 6.1.2 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Artikel 6.2.2. Beperking verkeer in natuurgebieden
Artikel 6.2.7. Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten de daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 6.2.8. Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Hoofdstuk 7 Ondergrondse infrastructuur
Afdeling 1. Werkzaamheden inzake kabels of leidingen, uitgezonderd kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk
Artikel 7.1.2 Aanvragen en melden
Als de werkzaamheden ook betrekking hebben op gronden van een andere gedoogplichtige wordt uiterlijk vier weken na ontvangst van de aanvraag, als genoemd in het eerste lid, het college schriftelijk in kennis gesteld van de uitkomsten van het (voor)overleg tussen de grondroerder en de overige gedoogplichtige(n).
Spoedeisende werkzaamheden worden voorafgaand aan de start van de werkzaamheden gemeld. Als een melding vooraf niet mogelijk is, wordt de melding uiterlijk vóór 09.00 uur op de eerste werkdag na de start van de uitvoering gedaan aan het college. Indien achteraf blijkt dat de uitgevoerde werkzaamheden vergunningplichtig zijn, wordt er alsnog een vergunning aangevraagd.
Artikel 7.1.3 Weigeren, wijzigen of intrekken vergunning
Het college kan de vergunning wijzigen of intrekken, indien:
Na het verlenen van de vergunning naar het oordeel van het college gegronde aanleiding bestaat te veronderstellen dat het van kracht blijven van de vergunning onaanvaardbare schadelijke gevolgen heeft voor mens, natuur of milieu en hieraan door het stellen van nadere voorschriften en beperkingen aan de verleende vergunning niet kan worden tegemoetgekomen;
Artikel 7.1.4 Intrekken vergunning op verzoek netbeheerder
Degene die een schriftelijke verklaring als bedoeld in het eerste lid afgeeft, wordt gedurende de tijd dat de kabel of leiding na de verklaring nog in de openbare ruimte aanwezig is, beschouwd als netbeheerder tenzij de leiding is overgedragen of wordt geëxploiteerd of beheerd door een andere natuurlijke dan wel rechtspersoon, in welk geval laatstgenoemde persoon als netbeheerder wordt beschouwd.
Afdeling 2 Werkzaamheden inzake kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk
Artikel 7.2.2 Aanvragen en melden
Als de werkzaamheden ook betrekking hebben op gronden van een andere gedoogplichtige dan de gemeente wordt uiterlijk vier weken na ontvangst van de aanvraag, als genoemd in het eerste lid, het college schriftelijk in kennis gesteld van de uitkomsten van het (voor)overleg tussen de grondroerder en de overige gedoogplichtige(n).
Spoedeisende werkzaamheden worden voorafgaand aan de start van de werkzaamheden gemeld. Als een melding vooraf niet mogelijk is, wordt de melding uiterlijk vóór 09.00 uur op de eerste werkdag na de start van de uitvoering gedaan aan het college. Indien achteraf blijkt dat de uitgevoerde werkzaamheden instemmingsplichtig zijn, wordt er alsnog een instemmingsbesluit aangevraagd.
Artikel 7.2.3 Intrekken of wijziging instemmingsbesluit
Indien een grondroerder zich niet houdt aan de voorschriften en beperkingen uit het instemmingsbesluit, kan het college het instemmingsbesluit intrekken of wijzigen. Het college gaat niet over tot intrekking of wijziging voordat het college de houder van het instemmingsbesluit de gelegenheid heeft gegeven om zijn zienswijze naar voren te brengen.
Aan het besluit tot intrekking of wijziging van het instemmingsbesluit kan de verplichting worden verbonden om de betreffende kabel(s) te verleggen/verplaatsen of deze te verwijderen.
Artikel 7.2.4 (Mede)gebruik van voorzieningen
Het vooroverleg als bedoeld in artikel 7.2.2., tweede lid, dan wel een door het college geïnitieerd overleg naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, is er mede op gericht te bepalen of en zo ja langs welke delen van het tracé gebruik kan worden gemaakt van bestaande voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.
Afdeling 3 Algemene bepalingen
Artikel 7.3.1 Gegevensverstrekking
Artikel 7.3.3 Voorschriften en beperkingen
Het college kan aan de vergunning en het instemmingsbesluit nadere voorschriften of beperkingen verbinden in het belang van:
De ondergrondse ordening, waaronder mede verstaan wordt het zo min mogelijk hinder veroorzaken voor reeds in de grond aanwezige werken en het niet in gevaar brengen of zonder noodzaak bemoeilijken van deze werken, waaronder mede verstaan worden werken ten behoeve van de riolering en de levering of het transport van elektronische informatie, gas, water en elektriciteit.
Artikel 7.4.1 Nadeelcompensatie
Het college kan beleidsregels opstellen voor een door het college op aanvraag toe te kennen financiële tegemoetkoming (bij wijze van nadeelcompensatie) in het geval dat een netbeheerder als gevolge van een besluit van het college, inhoudende een intrekking of wijziging van een vergunning op grond van artikel 7.1.3, tweede lid onderdeel g, h of i, schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel tot het normale bedrijfsrisico kan worden gerekend en de vergoeding van deze schade niet op een andere wijze is verzekerd.
Afdeling 1 Hinder op of aan de weg
Artikel 9.1.2 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het verbod is voorts niet van toepassing voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Verordening wegen Noord-Brabant 2010, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Verordening ondergrondse infrastructuur Deurne 2019.
Artikel 9.2.3 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 9.2.8 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Afdeling 3 Overige bepalingen wegen
Artikel 9.3.1 Straatprostitutie en ontuchtige handelingen
Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, aanwezig te zijn met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.
Artikel 9.3.2 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch- pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.
Artikel 10:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 10.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordeningen
De artikelen 2.10, 2.11, 2.12, 2.15, 2.16, 2.57, 2.58, 2.60, 3.13, 3.14, 4.1 t/m 4.19, 5.1 t/m 5.12, 5.17, 5.18, 5.20, 5.32 t/m 5.39 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Deurne 2018, de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur 2019, de Bouwverordening 2010, de Monumentenverordening gemeente Deurne 1994, de Verordening op de warenmarkt Deurne 2013, de Archeologieverordening 2008 en de Verordening afvoer hemelwater Deurne 2021 worden ingetrokken gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening.
Artikel 10:5 Overgangsbepalingen
Besluiten, genomen krachtens de Algemene plaatselijke verordening gemeente Deurne 2018, de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur 2019, de Bouwverordening 2010, de Monumentenverordening gemeente Deurne 1994, de Verordening op de warenmarkt Deurne 2013, de Archeologieverordening 2008 en de Verordening afvoer hemelwater Deurne 2021, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
De inwerkingtreding van deze verordening heeft geen gevolgen voor de geldigheid van de nadere regels, beleidsregels en uitvoeringsbesluiten (aanwijzingsbesluiten) genomen krachtens de Algemene plaatselijke verordening gemeente Deurne 2018, de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur 2019, de Bouwverordening 2010, de Monumentenverordening gemeente Deurne 1994, de Verordening op de warenmarkt Deurne 2013, de Archeologieverordening 2008 en de Verordening afvoer hemelwater Deurne 2021, voor zover de rechtsgrond waarop deze besluiten van algemene strekking zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van april 2021.
De griffier,
(R.J.C.M. Rutten).
De voorzitter,
(drs. G.T. Buter).
Bijlagen bij Hoofdstuk 3 Bouwen
Bijlage 1 Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning
Bijlage als bedoeld in de artikelen 2.1.1 en 3.1
Artikel 1 De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.3 van de bouwverordening (vervallen)
Artikel 2 De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.6 van de bouwverordening (vervallen)
Artikel 3 Funderingsplan (vervallen)
Artikel 4 Constructieve en aanverwante gegevens (vervallen)
Artikel 5 Bouwveiligheidsplan (vervallen)
Artikel 6 Eisen ten aanzien van tekeningen (vervallen)
Artikel 7 Eisen ten aanzien van berekeningen (vervallen)
Bijlage 2 Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning
Bijlage behorende bij artikel 6.1.2
Bijlage 3 Gebruikseisen voor bouwwerken
Bijlage 4 Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties
Bijlage 5 Toegestane hoeveelheid brandgevaarlijke stoffen
Bijlage behorend bij artikel 6.2.2
Bijlage 6 Opslag brandgevaarlijke stoffen
Bijlage behorend bij artikel 6.2.3
Bijlage 7 Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen
(van rechtswege vervallen per 1 april 2012)
Bijlage 8 Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest
Bijlage behorende bij artikel 8.1.2
Bijlage 9 Reglement van orde van de welstandscommissie
Reglement op de gemeentelijke welstandsadvisering
3. Samenstelling en benoeming van de commissie
De commissie kan zich naar eigen inzicht laten bijstaan door externe deskundigen. Dit betreft disciplines als stedenbouw, architectuurhistorie, bouwhistorie, landschapsarchitectuur, etc. Voor zover hier kosten aan zijn verbonden, zullen deze alleen worden vergoed, nadat tevoren toestemming is verleend door de gemeente.
In afwijking van het vorige lid kan de commissie de advisering over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen mandateren aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid c.q. de aangewezen leden (voorzitter en/of secretaris) adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de commissie als bekend mag worden verondersteld.
De commissie is belast met zowel wettelijk verplichte als niet wettelijk verplichte taken. De wettelijk verplichte taken worden uitgevoerd op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Woningwet.
De commissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijke welstandsbeleid, zoals dat is vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota.
De commissie legt de gemeenteraad één maal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden. In het verslag zet de commissie tenminste uiteen op welke wijze zij toepassing heeft gegeven aan de welstandscriteria.
Tenminste één maal per jaar vindt, ten behoeve van het jaarverslag, een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de commissie.
4.1.2 Niet wettelijk verplichte taken
Verdere niet wettelijk verplichte taken zijn bijvoorbeeld:
desgewenst zal de commissie tijd inruimen voor een vast inloopspreekuur. Belanghebbenden kunnen daarin advies van de commissie krijgen ten behoeve van de voorbereiding van bouwplannen. De afspraken voor dit inloopspreekuur worden door de secretaris gemaakt. Overigens wordt het spreekuur gestructureerd naar analogie van het bepaalde in artikel 6.2;
4.2 Taakomschrijving commissieleden
4.2.1 Taken rayonarchitect als voorzitter van de commissie
Tijdens de openbare vergadering treedt de rayonarchitect op als gastheer voor de aanwezigen. Hij legt in het kort de vergaderprocedure uit en informeert wie van de aanwezige belanghebbenden op zijn of haar plan een toelichting wil geven. Indien een plan in vooroverleg is besproken geeft de rayonarchitect een korte samenvatting van hetgeen in dat stadium van het planproces is besproken.
4.2.2 Verdere taken van de rayonarchitect
De aan de commissievergadering deelnemende externe deskundigen geven vanuit hun ervaring en inzicht in het vakgebied een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen. Wanneer een extern deskundige een zakelijke binding heeft met een plan waarvoor advies wordt gevraagd, dan laat hij zich voor de betreffende commissievergadering vervangen.
5. Werkwijze ‘Bouw- en Woningtoezicht’
Een advies kan worden gevraagd over alle plannen waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangevraagd. De ambtenaar BWT draagt er zorg voor dat de commissie inzicht heeft in de planologische aanvaardbaarheid van het plan, en bij strijdigheid met planologische aspecten inzicht heeft in de aard van de strijdigheid.
De ambtenaar BWT controleert of plannen (inclusief de plannen die worden aangeboden voor vooroverleg) voldoen aan de indieningsvereisten als genoemd in de Mor. Onder ‘hoofdstuk 2. indieningsvereisten vanwege bouwactiviteiten’ zijn hier als vereiste bescheiden aangegeven:
opgave van de toe te passen bouwmaterialen en de kleur daarvan (uitwendige scheidingsconstructie). In ieder geval worden opgegeven het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten en boeidelen en de dakbedekking.
Verder dienen tekeningen t.b.v. een aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit te voldoen aan de volgende voorwaarden:
6.2 Openbare vergadering van de commissie
6.2.1 Locatie, jaarrooster en agenda
De data en tijdstippen van de vergaderingen worden opgenomen in het jaarrooster. Deze data en tijdstippen en de locatie van iedere vergadering worden tijdig vóór de vergadering openbaar gemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad dan wel op een andere, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders (hierna te noemen: het college) geschikte wijze.
De vergaderingen van de commissie en de adviezen zijn openbaar, tenzij de voorzitter, het college of de belanghebbende van oordeel is dat er op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur klemmende redenen aanwezig zijn voor geheimhouding. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen als voor het formuleren van de conclusie c.q. het advies.
6.2.2 Toelichting opdrachtgever / ontwerper – spreekrecht
De aanvrager of diens gemachtigde kan (al dan niet op verzoek van de commissie) in de vergadering van de commissie waarin het betreffende plan wordt behandeld, dit plan nader toelichten. Zij kunnen dit vermelden op het daarvoor bestemde formulier of rechtstreeks bij Bouw- en Woningtoezicht. De gemeente zorgt voor de uitnodigingen.
Voldoet mits (voldoet niet tenzij):
De commissie is van mening dat het plan op onderdelen niet voldoet aan de toetsingscriteria uit de welstandsnota, tenzij tegemoet gekomen wordt aan de geformuleerde bezwaren op die punten. De commissie omschrijft nauwkeurig welke onderdelen van het plan bezwaarlijk zijn. In het geval het college het advies overneemt, krijgt de aanvrager, voor zover dit nog past binnen de beschikbare beslistermijn, de gelegenheid om de plannen te wijzigen en aan de bezwaarpunten tegemoet te komen.
De commissie is van oordeel dat het plan strijdig is met redelijke eisen van welstand. Een negatief welstandsadvies betekent dat indien het college het advies overneemt, het bouwplan ingrijpend gewijzigd moet worden. Een negatief advies wordt nauwkeurig schriftelijk gemotiveerd. Hierin staat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde welstandscriteria, een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten en een aanbeveling tot aanpassing van het plan.
De commissie kan het advies aanhouden - waarbij Bouw- en Woningtoezicht aangeeft of en hoe lang dit mogelijk is binnen de resterende beslistermijn - wanneer:
7. Afwijking van het advies / second opinion
Het college kan bij het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het advies van de commissie, indien hij van mening is dat de commissie de van toepassing zijnde criteria niet juist heeft geïnterpreteerd of toegepast. De redenen voor de afwijking worden bij de bekendmaking van het besluit vermeld. Alvorens definitief te beslissen biedt het college de commissie de mogelijkheid van heroverweging van het eerder uitgebrachte advies.
Het college heeft op grond van artikel 2.10 lid 1d van de Wabo de mogelijkheid om bij strijdigheid van een bouwplan met redelijke eisen van welstand toch een omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, indien hij van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend. De afwijking wordt in de beslissing op de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen gemotiveerd.
Het college kan eventueel op advies van de commissie gemotiveerd afwijken van de in de gemeentelijke welstandsnota vastgelegde welstandscriteria. Dat kan in het geval dat een bouwplan niet voldoet aan de welstandscriteria, maar wel voldoet aan redelijke eisen van welstand. In die gevallen moet worden verwezen naar de algemene beoordelingscriteria die in de welstandnota zijn opgenomen.
8. Evaluatie en aanpassing van de welstandsnota
Het uiterlijk van bestaande bouwwerken mag niet in ernstige mate strijdig zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld aan de hand van de hiertoe opgenomen criteria uit de welstandsnota. Ook de omgevingsvergunningvrije bouwwerken vallen onder dit repressieve welstandsvereiste dat is opgenomen in artikel 12, eerste lid, van de Ww. (artikel 5.2, Repressief welstandsvereiste, in Bijlage II van de nota van toelichting bij de Bor. )
Het college kan de commissie vragen te adviseren over de vraag of het uiterlijk van:
een te bouwen bouwwerk voor het bouwen waarvan, op grond van artikel 2.1, derde lid, van de Wabo, geen omgevingsvergunning is vereist, in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand. Dat is het geval wanneer het gaat om buitensporigheden in het uiterlijk van een bouwwerk, die ook voor niet-deskundigen evident zijn. Hiervoor zijn in de welstandsnota criteria opgenomen in het hoofdstuk of de paragraaf ‘excessenregeling’.
Burgemeester en wethouders leggen de gemeenteraad één maal per jaar een verslag voor waarin zij ten minste uiteenzetten:
Bijlage 10 Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties)
Bijlage 11 Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5 (ontruimingsintallatie)
Bijlage 12 Tabel 2.6.8 behorende bij artikel 2.6.8 (vluchtrouteaanduiding)
Toelichting op Hoofdstuk 8 Water
Met de inwerkingtreding van de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken per 1 januari 2008 is o.a. de Wet milieubeheer gewijzigd. In artikel 10.32a van de Wet milieubeheer staat dat gemeenteraden in het belang van de milieubescherming bij verordening regels kunnen stellen aan het lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater in de openbare vuilwaterriolering, maar ook in het openbare hemelwaterstelsel of openbare ontwateringsstelsel. Dit is een instrument om de gemeentelijke watertaken (zorgplichten) vorm te geven. De wet geeft een bevoegdheid. Dit betekent dat gemeenten niet verplicht zijn een verordening voor het lozen van hemel- en grondwater in de riolering te hebben.
Een gemeente legt haar rioleringsbeleid vast in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Hemel- en grondwaterlozingen in de riolering zijn geregeld in het Besluit lozing afvalwater huishoudens (Blah), het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi) en het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Over de riolering en de aansluiting van bouwwerken op de openbare riolering staan voorschriften in het Bouwbesluit 2012 (BB). De onderhavige verordening is aanvullend en komt niet in strijd met plichten die elders zijn vastgelegd. Bij strijd zou de hogere regeling – de “lozingsbesluiten” en het Bouwbesluit – voorgaan.
Situatie I: Nieuwbouw in een bestaand bebouwd gebied waar een gebiedsaanwijzing geldt (art. 2 van deze verordening).
Op grond van de milieuregelgeving mogen particulieren en bedrijven afvloeiend hemelwater en overtollig grondwater in het oppervlaktewater, in de bodem of in een rioolstelsel lozen (zie art. 2 Blah, art. 3.2 en 3.4 Blbi en art. 3.2 en 3.3 Activiteitenbesluit). Voor nieuwbouw bestaat op grond van de bouwregelgeving niet de plicht – wel een mogelijkheid – om de afvoer van hemelwater aan te sluiten op de openbare riolering (art. 6.18, vierde lid, onder b BB). Dit artikel bepaalt dat B&W een aansluitvoorschrift stellen voor een hemelwaterleiding als het hemelwater “in dat stelsel of riool mag worden gebracht”. Zodra op grond van deze verordening een aanwijzingsbesluit geldt, is een dergelijke lozing op grond van artikel 2 van deze verordening niet meer toegestaan. De gemeente zal het aansluitvoorschrift dan weigeren. De wijze waarop het hemelwater wordt verwerkt, moet wel voldoen aan het doelvoorschrift van art. 6.15, eerste lid 1, BB: “het water moet zonder nadelige gevolgen voor de gezondheid kunnen worden afgevoerd”. Dit kan bijvoorbeeld door het water in het oppervlaktewater, de bodem of een eventueel openbaar hemelwaterstelsel te lozen.
Situatie II: Bestaande bouw is aangesloten op het openbare vuilwaterriool in een gebied waar een gebiedsaanwijzing geldt (art. 2 van deze verordening).
Voor de bestaande bouw geldt op grond van het Bouwbesluit enkel de verplichting dat afvloeiend hemelwater zonder nadelige gevolgen voor de gezondheid kan worden afgevoerd (art. 6.15, eerste lid, BB). Een verbod als bedoeld in deze verordening om het afvloeiende hemelwater te lozen in een openbaar vuilwaterriool is hiermee niet in strijd. Het is immers mogelijk aan het doelvoorschrift van art. 6.15, eerste lid, BB te voldoen zonder het afvloeiende hemelwater te lozen in het openbare vuilwaterriool. De perceeleigenaar kan het afvloeiende hemelwater bijvoorbeeld lozen in een watergang, in de bodem of in een eventueel aanwezig openbaar hemelwaterstelsel.
In de praktijk heet het beëindigen van hemel- en grondwaterlozingen in het openbare vuilwaterriool ook wel afkoppelen. Maar deze term is niet wettelijk gedefinieerd. De verordening sluit aan bij het woordgebruik van artikel 10.32a Wet milieubeheer: het beëindigen/verbieden van de lozing van afvloeiend hemelwater en grondwater in een openbaar vuilwaterriool.
Lozingsverbod hemel- en grondwater
Dit artikel biedt de mogelijkheid een eigenaar van een bouwwerk die niet uit vrije wil meewerken aan de uitvoering van een rioleringsplan, te dwingen hemelwaterlozingen in het openbare vuilwaterriool te beëindigen. Een dergelijke verplichting voor bestaande bouwwerken is alleen mogelijk als een andere wijze van afvoeren of verwerken van hemelwater redelijk is. Bij het vaststellen van de gebiedsaanwijzing moet het college een afweging maken tussen de kosten van het beëindigen van de lozing en het treffen van voorzieningen die daarmee verband houden, in relatie tot de voordelen die het college hiervan verwacht (zoals het milieurendement en mogelijke reductie van wateroverlast) en de relatie met de ouderdom van het bouwwerk waarin of waaraan de voorzieningen worden getroffen. Ook moet het college deze afweging inzichtelijk maken.
Voor grondwater dat vrijkomt bij drainage, oppompen of andere vormen van onttrekkingen of ontwateren, geldt een gelijke situatie. Ook hier kan het wenselijk zijn het water op een andere wijze af te voeren dan via het vuilwaterriool.
Het verbod geldt ook voor nieuwe lozingen. Bij nieuwbouw of bij veranderingen van de lozings-situatie mogen hemel- en grondwater niet in de openbare vuilwaterriolering terechtkomen.
Het artikel werkt pas nadat het college een bepaalde kern, buurt, wijk of straat heeft aangewezen als gebied waarvoor het verbod gaat gelden. Dit is een apart uitvoeringsbesluit van het college van B&W. Het college kan hierin zijn eigen afweging maken. Meestal zal dit zijn na een renovatie, groot onderhoud of gehele vernieuwing van het rioolstelsel, waarbij hetzij een gescheiden rioolstelsel een gemengd stelsel vervangt, hetzij een mogelijkheid bestaat af te voeren op een andere wijze. Maar het is ook mogelijk het lozingsverbod op te leggen zonder renovatie of aanleg van een gescheiden openbaar rioolstelsel, bijvoorbeeld in geval van wateroverlast door een beperkte capaciteit van de riolering.
Op grond van artikel 4.22 Wet milieubeheer moet de gemeenteraad een gemeentelijk rioleringsplan (GRP) vaststellen. Dit plan bevat beleid en normering voor het rioolstelsel in de gemeente en geeft aan wanneer vernieuwing en onderhoud plaatsvinden. In het GRP werkt de gemeente de zorgplichten voor afval-, hemel- en grondwater uit: wat verwacht de gemeente van burgers en bedrijven en wat mogen burgers en bedrijven van de gemeente verwachten? De basis voor het lozingsverbod – inclusief de afweging van de redelijkheid en de kosten – ligt in het GRP. In Het GRP 2019-2023 is het opstellen van de hemelwaterverordening aangekondigd.
Art. 10.32a, tweede lid Wet milieubeheer luidt: “Van de mogelijkheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt geen gebruikgemaakt, indien van degene bij wie afvloeiend hemelwater of grondwater vrijkomt redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van dat water kan worden gevergd”.
Dit betekent een beperking van de bevoegdheid om een lozingsverbod in te stellen en verplicht de gemeente de redelijkheid van het opleggen of althans het effectueren van dit verbod te motiveren. Het overwegen en motiveren van de redelijkheid doet de gemeente als zij het GRP opstelt. Daarnaast kan zij ontheffing verlenen voor gevallen waarin de plicht onredelijk uitwerkt. Zie hiervoor de toelichting bij het zesde lid van artikel 2.
De ontluchting van het rioolstelsel verdient bijzondere aandacht. Vaak vindt ontluchting plaats via een bovendakse uitmonding. Het beëindigen van de hemelwaterlozing kan de ontluchting belemmeren of minder effectief maken. Als het college kan voorzien dat door het lozingsverbod in het hoofdriool ontluchtingsproblemen ontstaan en er geen goede oplossing beschikbaar is dan wel deze onevenredig hoge kosten veroorzaakt, is de gebiedsaanwijzing niet mogelijk.
Het eerste lid bevat het verbod om afvloeiend hemelwater te lozen in het openbare vuilwaterriool. Dit verbod geldt dus voor zowel bestaande als nieuwe lozingen. Het lozingsverbod geldt voor alle eigenaren van bouwwerken en overig verhard oppervlak, voor zover deze binnen de gebiedsaanwijzing liggen en het besluit tot gebiedsaanwijzing geen uitzondering bevat. Een gebiedsaanwijzing is een concretiserend besluit van algemene strekking. Dit is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Bij het vaststellen van de gebiedsaanwijzing houdt het college rekening met uitgangspunten in het gemeentelijk rioleringsplan.
Het lozingsverbod is niet beperkt tot het bouwwerk, maar betreft ook overig verhard oppervlak. Het verbod betreft dus het afvloeiende hemelwater dat afkomstig is van een bouwwerk en onder meer via een dakgoot, regenpijp en afvoerbuis het openbare vuilwaterriool bereikt. Maar ook het afvloeiende hemelwater dat afkomstig is van overig verhard oppervlak en via onder meer goten, putten en afvoerbuis het openbare vuilwaterriool bereikt. Verhard oppervlak waarin goten en putten zijn aangebracht, is bijvoorbeeld een terras, oprit, parkeerterrein of laad- en losperron.
Aan een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer kan de gemeente via handhaving op de zorgplicht van artikel 2.1 Activiteitenbesluit of via het stellen van (maatwerk)voorschriften op grond van dat artikel eisen stellen. Voor lozingen van hemelwater die al voor de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit plaatsvonden, is het overgangsrecht van artikel 3.3 lid 6 Activiteitenbesluit relevant. Op grond van het overgangsrecht mogen lozingen van hemelwater die al bestonden voordat het Activiteitenbesluit op de inrichting van toepassing werd, blijven bestaan. Dit overgangsrecht kan via een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.3 lid 7 Activiteitenbesluit worden beëindigd. Als een individuele afweging per inrichting gewenst is (bijvoorbeeld vanwege de aanwezigheid van inrichtingen met verontreinigde oppervlakken), kan de gemeente ervoor kiezen om inrichtingen in generieke zin uit te zonderen van de gebiedsaanwijzing. Bedrijven, werkplaatsen, scholen, winkels en dergelijke die niet onder het begrip inrichting in de Wm vallen, vallen wel onder de verplichting van dit artikel. Dit betekent dat ook scholen en buurthuizen en dergelijke onder de verordening vallen, waardoor eventuele kosten van het afkoppelen daarvan voor de gemeente zelf zijn.
Een redelijke uitvoering van dit artikel brengt met zich mee dat als woningen en bedrijven een gezamenlijk dak en een gezamenlijke hemelwaterafvoer hebben, het besluit rond de gebiedsaanwijzing betrekking heeft op het hele bouwwerk en op alle (deel-/appartements)eigenaren. Goed onderscheid tussen de verschillende lozers is dan immers niet mogelijk.
De gemeente kan de openbare weg, waarin normaliter goten en putten voor de hemelwaterafvoer liggen, ook generiek uitsluiten van de gebiedsaanwijzing. De gemeente is immers zelf verantwoordelijk voor het verwerken van het hemelwater dat op de openbare weg valt. Zij hoeft zichzelf geen lozingsverbod op te leggen. De gemeente beschrijft in het GRP hoe zij met dit hemelwater wil omgaan en handelt daar ook naar.
Soms is het nodig om een ontheffing van het verbod te geven. Dat kan in uitzonderingssituaties waarin het lozingsverbod gevolgen met zich meebrengt die niet tot de normaal beoogde gevolgen van de verordening en gebiedsaanwijzing behoort. Enig nadeel is wel aanvaardbaar. Het college kan de ontheffing onder beperkingen verlenen. Zo kan de ontheffing bijvoorbeeld alleen betrekking hebben op delen van een bouwwerk of alleen gedurende een bepaalde overgangsperiode. Verder kan het college voorschriften aan een ontheffing verbinden. Een voorschrift kan betrekking hebben op onder meer het treffen van een alternatieve (tijdelijke) voorziening.
De uniforme openbare voorbereidingsprocedure, afdeling 3.4 Awb, is van toepassing op de gebiedsaanwijzing. Hierdoor duurt de voorbereiding van een besluit iets langer. Daar staat tegenover dat de bezwaarschriftenfase na het nemen van het besluit vervalt. Aangezien een gebiedsaanwijzing een concretiserend besluit van algemene strekking is, wordt het besluit bekend gemaakt door kennisgeving in een huis-aan-huisblad (art. 3:42 lid 2 Awb).
Kopieer de link naar uw clipboard
zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-142102.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.