Beleidsregels onderwijskansenbeleid 2021 – 2023 gemeente Apeldoorn behorend bij het beleidsplan Voorbereid naar school

Vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders van Apeldoorn op 20 april 2021

 

Inleiding

Het beleidsplan ‘Voorbereid naar school’ beschrijft het onderwijskansenbeleid van de gemeente Apeldoorn voor de periode 2021 – 2023. Voor de uitvoering hiervan is de Regeling bekostiging voorzieningen ter bevordering van onderwijskansen gemeente Apeldoorn 2021 – 2023 opgesteld. Organisaties kunnen op basis hiervan subsidieaanvragen voor de uitvoering van activiteiten die bijdragen aan het vergroten van de onderwijskansen van jonge kinderen.

Met deze beleidsregels geven we een nadere uitwerking en duiding van de voorwaarden die worden gesteld in de Regeling bekostiging voorzieningen ter bevordering van onderwijskansen gemeente Apeldoorn 2021 – 2023. Met het onderwijskansenbeleid geven we kinderen met een risico op taalachterstanden een beter startpositie in het basisonderwijs. Om hen optimaal te laten profiteren van het beleid, worden eisen gesteld aan de manier waarop organisaties hieraan uitvoering geven. Vooral de kwaliteit en de manier van werken van de medewerkers is hierin cruciaal.

 

A. Voorscholen

1. Personeel

 

Goed opgeleide medewerkers zijn een randvoorwaarde om effect te behalen met voorschoolse educatie. Het pedagogisch handelen is van grote waarde om peuters beter voor te bereiden op de basisschool.

1.1. Pedagogisch medewerkers

De pedagogisch medewerkers hebben de volgende taken:

  • a.

    Het dragen van verantwoordelijkheid voor een kwalitatief hoogwaardige uitvoering van het voorschoolse educatieve programma (zorgen voor een taalrijke en stimulerende leeromgeving).

  • b.

    Het dragen van verantwoordelijkheid voor het opbrengstgericht werken en het gebruik van het ontwikkelingsvolgmodel zeer jonge kind (stimuleren en volgen van de ontwikkeling van iedere peuter).

  • c.

    Het onderhouden van relaties met ouders en het stimuleren van ouders om met hun kind te praten, spelen en voor te lezen (ouderbetrokkenheid).

  • d.

    contact met de groepsleerkracht van groep 1 om te komen tot een doorgaande lijn.

  • e.

    Het in kaart brengen en bespreken van knelpunten in de ontwikkeling van een peuter of in de groepsdynamiek en het openstaan voor de feedback van de coach.

  • f.

    Het aangeven op welke aspecten er behoefte bestaat aan scholing.

  • g.

    Het actief kennis nemen van informatie over het vakgebied en het overleggen met de coach wat die informatie betekent voor de alledaagse praktijk.

 

Scholingseisen:

De wettelijke eisen die aan pedagogisch medewerkers worden gesteld zijn:

  • -

    Diploma van een landelijk erkende opleiding om binnen de kinderopvang werkzaam te zijn.

  • -

    Certificering van een landelijke erkend voorschools programma (zie databank NJI). In Apeldoorn werken we met Kaleidoscoop en Startblokken.

  • -

    Certificering van het taalniveau spreken en lezen 3F (havo/mbo niveau 4) of 2B.

Lokaal vindt daarnaast scholing plaats in:

  • -

    opbrengst gericht werken en

  • -

    het gebruik van het ontwikkelingsvolgmodel zeer jonge kind.

 

Voor schrijven is landelijk gekozen voor het taalniveau 2F aangezien dit niveau toereikend is voor een goed functioneren. De andere vaardigheden hebben directe invloed op de interactie met het kind (didactiek). Er wordt vanuit gegaan dat voor elk nieuw aan te stellen pedagogisch medewerker de taaltoets onderdeel uitmaakt van de sollicitatieprocedure.

 

Instroom niet (volledig) gekwalificeerde medewerkers

Omdat de arbeidsmarkt voor pedagogisch medewerkers gespannen is, kan na overleg met de gemeente, een pedagogische medewerker ingezet worden die nog niet volledig is gecertificeerd. Deze medewerker moet binnen 3 maanden na aanstelling starten met scholing in het voorschoolse programma en binnen 2 jaar gecertificeerd zijn. Binnen 3 jaar moet worden voldaan aan alle wettelijke en lokale scholingseisen zoals hierboven beschreven. Een pedagogisch medewerker die nog niet aan alle scholingseisen voldoet, werkt altijd samen met een volledig geschoolde collega.

 

Betreft het invalkrachten dan voldoen die in principe aan alle wettelijke en lokale scholingseisen. Is geen volledige geschoolde medewerker beschikbaar, dan werkt de invalkracht altijd samen met een volledig geschoolde collega.

1.2. Coaches in het werkveld (beleidsmedewerker voorschoolse educatie)

De coaches in het werkveld zijn ondersteunend aan de pedagogisch medewerkers. Hun taak is vergelijkbaar met die van intern begeleider binnen het onderwijs. De coaches zijn per week gemiddeld 3,5 uur op iedere groep aanwezig.

Landelijk moet vanaf 1 januari 2022 iedere organisatie die voorschoolse educatie aanbiedt beschikken over een Hbo-geschoolde pedagogisch beleidsmedewerker voorschoolse educatie (beleidsmedewerker VE). Deze medewerker werkt aan de verhoging van de kwaliteit van het aanbod van voorschoolse educatie. De organisatie beschrijft in het pedagogisch beleidsplan op welke wijze de pedagogisch beleidsmedewerker er voor gaat zorgen dat dit doel wordt bereikt.

De coaches in het werkveld zorgen voor een verhoging van de kwaliteit van de voorschoolse educatie door het uitvoeren van de volgende taken:

  • a.

    totstandkoming en implementatie van het pedagogisch beleid. Dat wil zeggen dat de coach zorgt voor een vertaling van het gemeentelijk- en organisatiebeleid naar handelingsadviezen aan de pedagogisch medewerkers

    • 1.

      Bijdragen aan of schrijven van het pedagogisch beleid specifiek voor de voorschool.

    • 2.

      Bijhouden van het vakgebied en ontwikkelingen in een bredere context plaatsen, zowel naar onderwijskundige als maatschappelijke ontwikkelingen.

    • 3.

      Tot stand brengen van nieuwe ontwikkelingen.

    • 4.

      Voeren van coördinatie-overleg met manager of bestuur.

    • 5.

      Het leveren van een bijdrage aan het beleid van de doorgaande leerlijn met de basisschool (bv. inhoudelijk teamoverleg met de basisschool, stimuleren dat pedagogisch medewerkers en leerkrachten bij elkaar in de groep kijken, elkaar feedback geven en samen educatieve activiteiten inroosteren, opstellen document/verslag).

    • 6.

      Het verzamelen van de observatiegegevens en het opstellen van overzichten van het vaardigheidsniveau van de peuter tot het bereiken van het vierde levensjaar.

  • en

  • b.

    coaching van beroepskrachten voorschoolse educatie. De coach observeert de pedagogisch medewerkers en voert coachende gesprekken, zowel individueel als in teamverband.

    • 1.

      Aansturen van en reflecteren op het programmatische aanbod.

    • 2.

      Coachen van de pedagogisch medewerkers (interactie met kleuters, programmatische en opbrengstgericht werken, volgen ontwikkeling peuters).

    • 3.

      Observeren van peuters met ondersteuningsbehoefte en adviseren over de pedagogische aanpak

    • 4.

      Coördineren van de in- en externe zorg.

    • 5.

      Signaleren scholingsbehoefte en bewaken hercertificering.

 

Landelijk wordt bij de invoering van de beleidsmedewerker VE ook de mogelijkheid gegeven om haar mee te laten werken op de groep en zo bij te dragen aan het verbeteren van de kwaliteit. In Apeldoorn kiezen we niet voor deze invulling van de taak van de coach om te voorkomen dat de helicopterview verdwijnt.

Competenties:

Voor de coach in het werkveld zijn de volgende competenties vastgesteld:

  • a.

    Gedegen kennis van en ervaring met het voorschoolse educatieve programma

  • b.

    Klantgerichtheid (thema: ondernemen)

  • c.

    Kwaliteitsgerichtheid (thema: resultaatgerichtheid)

  • d.

    Professionalisering/ontwikkelingsgerichtheid (thema: ontwikkelen)

  • e.

    Samenwerking/collegialiteit (thema: samenwerken).

  • f.

    Kennis van het opbrengstgericht werken;

  • g.

    Het in staat zijn pedagogisch medewerkers te observeren en feedback te geven, alsmede te ontvangen en de samenwerking in de groep te optimaliseren.

  • h.

    Het in staat zijn over de grenzen van de eigen professie te kijken.

  • i.

    Geïnteresseerd zijn in het werk van anderen.

  • j.

    Het helder kunnen verwoorden van de pedagogische opdracht.

  • k.

    Zichtbaar maken van de werkwijze en de resultaten.

  • l.

    Verstand hebben van de ontwikkeling van jonge kinderen, opvang en educatie.

 

Scholingseisen:

De coaches in het werkveld beschikken over een diploma van een erkende Hbo-opleiding. Zie hiervoor de lijst Branche erkende Scholing voor Pedagogisch beleidsmedewerker/coach. Een MBO4-diploma aangevuld met een branche-erkende opleiding is ook mogelijk.

 

De intervisie, bij- en nascholing en van de coaches maakt onderdeel uit van het gezamenlijke scholingsplan, zie paragraaf 1.4.

1.3. Coördinator voorscholen

Voor de inhoudelijke afstemming en ontwikkeling van de voorscholen is een externe, onafhankelijke coördinator voorscholen verantwoordelijk. De coördinator zorgt voor intervisie en deskundigheidbevordering en adviseert de gemeente. In samenwerking met de coördinator intensieve taalklassen wordt gewerkt aan het ouderbeleid en de doorgaande leerlijn.

De coördinator voorscholen heeft de volgende taken:

  • a.

    Is vraagbaak voor de voorscholen.

  • b.

    Coördineert het jaarlijkse scholingsplan voorscholen.

  • c.

    Adviseert de gemeente met betrekking tot het onderwijskansenbeleid.

  • d.

    Verzorgt de intervisie voor zowel de pedagogisch medewerkers als de coaches in het werkveld.

  • e.

    Voert overleg met de coördinator intensieve taalklassen

  • f.

    Bevordert de samenwerking tussen voor- en de vroegscholen.

  • g.

    Adviseert en initieert ouderbeleid voor voor- en vroegscholen.

  • h.

    Verricht afstemmingswerkzaamheden doorgaande lijn tussen voor- en vroegschool in samenwerking met de coördinator intensieve taalklassen.

  • i.

    Organiseert jaarlijkse inspiratiesessies en VVE netwerken in samenwerking met de coördinator intensieve taalklassen.

1.4. Scholing en deskundigheidsbevordering

Scholingsplan: Om de deskundigheid van alle medewerkers op peil te houden, wordt jaarlijks een scholingsplan opgesteld door de coördinator voorscholen. Onderdeel is in ieder geval de hercertificering. Afhankelijk van de ontwikkelingen en eventuele nieuwe eisen worden in gezamenlijkheid de scholingsbehoeften in beeld gebracht. Deze kunnen per organisatie of medewerker verschillen. Trainingen zijn soms gezamenlijk, soms ook individueel.

Intervisie: Zowel de pedagogisch medewerkers als de coaches hebben onderling intervisie. Door het uitwisselen van ervaringen, delen van kennis en het samen nadenken over knelpunten wordt de deskundigheid verder opgebouwd en bijgehouden. De intervisie vindt plaats onder leiding van de coördinator voorscholen.

Verplichtingen besturen van voorscholen: Deelname aan de afgesproken scholing en intervisie is voor iedere medewerker verplicht. Iedere organisatie faciliteert zijn medewerkers om de afgesproken scholing en intervisie te volgen.

De kinderopvangorganisaties zijn er verantwoordelijk voor dat medewerkers voldoen aan de gestelde eisen en zorgen dat zij de afgesproken scholingen ook daadwerkelijk volgen.

2. Doelgroep en toeleiding

 

Het onderwijskansenbeleid van de gemeente Apeldoorn is bedoeld voor peuters die wonen in de gemeente Apeldoorn en risico lopen op een (taal)achterstand.

Het Centrum voor Jeugd en Gezin in Apeldoorn beoordeelt de toelating van een peuter tot de voorschool.

2.1. Wettelijk kader

Artikel 166 van de Wet op het primair onderwijs verplicht het college van burgemeester en wethouders voorscholen in stand te houden voor kinderen met een risico op achterstand in de Nederlandse taal. Het gaat dan uitdrukkelijk niet om stoornissen of beperkingen. Dit wordt nog eens onderstreept door artikel 40 waarin wordt gesteld dat extra ondersteuning die scholen moeten bieden betrekking heeft op stoornissen, beperkingen en handicaps in de onderwijsparticipatie en niet om ondersteuning ter bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal met het oog op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden. Daar is het onderwijsachterstandenbeleid van gemeente en scholen namelijk voor bedoeld.

2.2. Doelgroep

De doelgroep voor het onderwijskansenbeleid zijn kinderen met een (risico op) achterstanden, doordat ze uit een kansarme omgeving komen, die sociaaleconomisch en cultureel is bepaald. Hierdoor worden educatieve impulsen vanuit de ouders in onvoldoende mate gegeven. De doelgroep bestaat dus niet uit zorgkinderen in de zin van fysieke, zintuiglijke en mentale beperkingen en gedragsproblematiek. Voorscholen zijn bedoeld voor kinderen met een normale ontwikkeling, maar een achterstand in de Nederlandse taal.

2.3. Peuters met hulpvragen

Wat te doen als kinderen met ernstige sociaal-emotionele of gedragsproblemen en zelfs stoornissen worden aangemeld, of als deze zich tijdens het verblijf op de voorschool openbaren? Er ontstaat dan bij de pedagogisch medewerkers handelingsverlegenheid. Het educatieve programma is niet voor deze categorie peuters bedoeld en niet ingericht op hun ondersteuningsbehoefte. Ook zijn de pedagogisch medewerkers er niet voor opgeleid om deze peuters op de juiste wijze te stimuleren.

 

Ontbreken algemene ontwikkelingsvoorwaarden

Indien algemene ontwikkelingsvoorwaarden ontbreken, geldt de beslissing: niet toelaten. Tekortschietende algemene ontwikkelingsvoorwaarden zijn:

  • a.

    Het kind is een bedreiging voor zichzelf of anderen (b.v. fysiek geweld, zelf verwondend gedrag)

  • b.

    Het kind is overmatig ontvankelijk voor het aangaan van conflicten

  • c.

    Het kind vertoont voortdurend storend gedrag ten aanzien van het ontwikkelingsproces van de groepsgenootjes.

  • d.

    Het kind heeft problemen in de interactie met de pedagogisch medewerkers, b.v. overmatige afhankelijkheid, problemen met autoriteit, recalcitrantie.

  • e.

    Het kind heeft lichamelijke en zintuiglijke stoornissen, die zodanig veel aandacht vragen, dat ze het ontwikkelingsproces van de andere kinderen in de groep beïnvloeden.

  • f.

    het kind heeft een verstandelijke beperking of ernstige taal- en spraakmoeilijkheden.

 

Zijn er signalen, die wijzen op beperkingen of stoornissen, dan is nader onderzoek nodig. Ouders moeten daarvoor toestemming geven. Een indicatie voor VVE wordt niet afgegeven. De beperking of stoornis moet eerst behandeld worden. Pas als deze beheersbaar is en de peuter de leeftijd van vier jaar nog niet heeft bereikt, kan alsnog een indicatie VVE worden afgegeven.

 

2.3.1. Signalering hulpvragen

Voorschool

De ontwikkeling van de peuters in de voorschool wordt gevolgd met het ontwikkelingsvolgmodel zeer jonge kinderen (OVM). Als de pedagogisch medewerker afwijkingen ziet in de ontwikkeling of het gedrag van de peuter kan de coach in het werkveld observaties uitvoeren om een goed beeld te krijgen van de peuter. De zorgen worden besproken met de ouders. Heeft de kinderopvangorganisatie een eigen orthopedagoog in dienst dan kan ook op deze professional een beroep worden gedaan. Doel is om de pedagogisch medewerker instrumenten aan te reiken waarmee zij de peuter kan begeleiden, zodat het voorschoolse educatieve programma beter kan worden doorlopen. Afspraken worden vast gelegd en de pedagogisch medewerker gaat handelingsgericht aan de slag.

Aan iedere voorschool is een vaste jeugdverpleegkundige gekoppeld die geconsulteerd kan worden. Zij kan collegae van het Centrum voor Jeugd en Gezin inschakelen als de ouders daarmee instemmen.

 

Is de peuter 3,5 jaar en aangemeld bij een basisschool, dan kan het samenwerkingsverband Weer Samen naar School ingeschakeld worden. Samen wordt gekeken wat nodig is om de overgang naar groep 1 zo soepel mogelijk te laten verlopen.

 

Inschakelen van externe deskundigen kan alleen met toestemming van ouders.

 

Vroegschool (4- tot 6-jarigen van de basisschool)

Alle basisscholen gebruiken een leerlingvolgsysteem waarin de ontwikkeling van de leerlingen wordt gevolgd. Een leerkracht signaleert op basis van observaties. De aan de basisschool verbonden leerkracht voert overleg met de intern begeleider (ib-er) als er zorgen zijn over een leerling. Samen bespreken zij de vervolgstappen. De zorgen en aanpak worden ook met ouders besproken.

De bevindingen kunnen aanleiding zijn om een externe deskundige in te schakelen voor observatie of meedenken. Dit gebeurt altijd in overleg met de ouders. De vroegscholen verbonden aan de basisscholen kunnen een beroep doen op de gedragswetenschapper van het samenwerkingsverband Weer Samen naar School. Vanuit het samenwerkingsverband kan aanvullend onderzoek worden verricht of begeleiding voor de leerling worden geregeld. Ook kan de school een beroep doen op de jeugdverpleegkundige, -arts of een pedagoog van het Centrum voor Jeugd en Gezin. Ouders geven altijd toestemming voor het betrekken van extern deskundigen en zijn betrokken bij de gesprekken.

 

2.3.2. Ondersteuning

Voorschool

Bij het vaststellen van een handelingsverlegenheid vanwege de ernst van de stoornis of beperking van de peuter worden externe deskundigen ingeschakeld. Dit gebeurt met goedvinden van de ouder door de voorschool of door de ouder zelf.

Er vindt dan aanmelding plaats bij het Centrum voor Jeugd en Gezin. Jeugdartsen en -verpleegkundigen, pedagogen en ambulante medewerkers kunnen ingeschakeld worden om ouders en pedagogische medewerkers instrumenten aan te reiken in de omgang met de betreffende peuter. Is er een ernstig vermoeden van een stoornis of beperking dat kan ook jeugdhulp worden ingezet. Specialisten kunnen onderzoek doen of een behandeling starten. Ook ondersteuning voor ouders thuis is mogelijk.

Het streven is de ondersteuning en hulpverlening zodanig te organiseren (één kind, één gezin, één plan), dat de peuter de deelname aan het voorschoolse educatieve programma kan continueren. Heeft de stoornis of beperking grote invloed op de groepsdynamiek en/of de ontwikkeling van de andere peuters, dan wordt de plaatsing van de betreffende peuter beëindigd. Zie verder paragraaf 2.5.

 

Aandachtspunt is, dat de voorschool in de persoon van de coach in het werkveld de hulpverlener vraagt terug te koppelen waardoor het mogelijk wordt activiteiten en doelstelling in het kader van het opbrengstgericht werken in overeenstemming te brengen met de bevindingen.

 

2.3.3. Externe ondersteuning

In artikel 15i, eerste lid, onder d, van de Wet op het onderwijstoezicht is bepaald dat de gemeente een overzicht heeft van zorginstanties waar een beroep op kan worden gedaan door voor- en vroegscholen. Van de gemeente wordt verwacht, voor zover haar mogelijkheden reiken, dat zij de voor- en vroegscholen wegwijs maakt in de externe ondersteuning. Hierin wordt op onderstaande wijze voorzien.

 

In de vier Samen055 locaties in de stadsdelen kunnen ouders en professionals terecht met al hun vragen.

Binnen Samen055 werken samen:

  • Het Centrum voor Jeugd en Gezin: voor vragen rond opvoeden en opgroeien telefoon: 055-3578875 of mail: info@cjgapeldoorn.nl

  • MEE Veluwe: voor ondersteuning en vragen bij een fysieke, mentale of verstandelijke beperking Telefoon: Tel. 055-5269200

  • Stimenz: welzijn voor alle leeftijden o.a. maatschappelijk werk en jongerenwerk.

  • WMO-loket: voor hulpmiddelen en aanpassingen in huis voor jeugdigen en volwassenen en voor huishoudelijke hulp, vervoer, begeleiding van en dagbesteding voor volwassenen

  • Schuldhulpverlening

  • Don Bosco: jongerenwerk

Is meer specialistisch ondersteuning en hulp nodig, dan kunnen ouders terecht bij het pedagogenteam van het Centrum voor Jeugd en Gezin.

2.4. Toeleiding

De jeugdartsen en -verpleegkundigen van de Stichting Centrum voor jeugd en Gezin in Apeldoorn beoordelen of kinderen in aanmerking komen voor voorschoolse educatie. De jeugdgezondheidszorg houdt vanaf de geboorte zicht op de ontwikkeling van kinderen. Om te bepalen of een peuter behoort tot de doelgroep van de voorschool, kijkt het CJG naar 2 zaken:

  • a.

    het opleidingsniveau van de ouder(s)

  • b.

    het taalaanbod in de thuissituatie

 

Monitoring deelname

Om te monitoren of peuters die zijn verwezen ook daadwerkelijk een voorschool bezoeken zijn de volgende afspraken gemaakt tussen de jeugdgezondheidszorg en de voorscholen:

per kwartaal

  • *

    stelt het CJG op 1 april, 1 juli, 1 oktober en 1 januari een lijst op van de afgegeven indicaties

  • *

    checken de jeugdverpleegkundigen of bekend is of bij ouders te achterhalen of het kind ook daadwerkelijk is ingeschreven bij een voorschool

  • *

    verstrekt het CJG aan de kinderopvangorganisaties (voornaam, achternaam en geboortedatum) van peuters waarvan de jeugdgezondheidszorg bij de ouders niet heeft kunnen achterhalen dat ze daadwerkelijk op een voorschool zijn ingeschreven

  • *

    kijkt de kinderopvang of deze peuters daadwerkelijk zijn ingeschreven en koppelt terug naar het CJG

  • *

    neemt de jeugdverpleegkundige contact op als een peuter (nog) niet is ingeschreven.

 

Monitoring in- en uitstroom

Jaarlijkse informeren de jeugdgezondheidszorg en de voorscholen de gemeente over de in- en uitstroom. De volgende afspraken zijn gemaakt:

Besturen van de voorschool:

  • a.

    Opgave van het aantal geïndiceerde kinderen dat deelneemt aan gefaciliteerde vve-programma’s en de duur van deelname, per 1 april en 1 oktober (door besturen van de voorscholen).

  • b.

    Jaarlijkse opgave per 1 oktober van het aantal geïndiceerde kinderen dat bij een basisschool werd ingeschreven, alsmede de naam van de basisschool (door besturen van de voorscholen).

 

Jeugdgezondheidszorg:

  • c.

    De jeugdgezondheidszorg geeft jaarlijks vóór 1 februari over het vorige kalenderjaar het aantal geïndiceerde kinderen per wijk/dorp op, het aantal dat gecheckt is en geen voorschool bezocht, vermelding van de redenen van ouders hun kind niet in te schrijven, alsmede opgave van het aantal gehouden voorlichtingsbijeenkomsten.

2.5. Weigeringsgronden of verwijdering

Als de pedagogisch medewerker en de coach in het werkveld vermoeden dat sprake is van een beperking of stoornis, dan wordt de peuter in overleg met de ouders aangemeld bij het CJG. Tijdens de onderzoeksperiode bij het CJG of een specialistische organisatie, kan de peuter de voorschool nog bezoeken. Bij bevestiging van de stoornis of beperking wordt de plaatsing op de voorschool beëindigd. Is plaatsing elders nodig, dan blijft de peuter op de voorschool tot er daadwerkelijk een plaats is (tenzij dit langer dan een half jaar duurt). Staan er peuters op de wachtlijst dan wordt de plaatsing binnen 3 weken na bevestiging van de stoornis of beperking beëindigd.

Heeft de stoornis of beperking grote invloed op de groepsdynamiek en/of de ontwikkeling van de andere peuters, dan wordt de uitslag van het onderzoek bij het CJG of de specialistische organisatie niet afgewacht. De plaatsing van de betreffende peuter wordt in die situaties binnen 3 weken na het gesprek met ouders hierover beëindigd.

Weigeren ouders nader onderzoek, dan wordt de plaatsing van de peuter eveneens beëindigd 3 weken nadat het gesprek met de ouders heeft plaats gevonden.

 

2.6. Ontwikkeling naar gemengde groepen

Vanuit onze visie willen we dat kinderen samen opgroeien, zodat kinderen van jongs af aan met elkaar opgroeien, van elkaar leren en elkaar leren waarderen. Daarom hebben we voorkeur voor het werken met gemengde groepen.

Gemengde groepen zijn mogelijk onder enkele voorwaarden:

  • a.

    het aanbod is van hoge educatieve kwaliteit

  • b.

    er wordt met een voorschools programma gewerkt

  • c.

    zonder extra kosten

Voorscholen krijgen de ruimte om binnen de wettelijke en financiële kaders te zoeken naar mogelijkheden om de groepssamenstelling te veranderen. De wettelijke voorwaarden waaraan te allen tijde moet worden voldaan zijn:

Scholingseisen

De wettelijke eisen die aan pedagogisch medewerkers worden gesteld:

  • -

    Diploma van een landelijk erkende opleiding om binnen de kinderopvang werkzaam te zijn.

  • -

    Certificering van een landelijke erkend voorschools programma (zie databank NJI). In Apeldoorn werken we met Kaleidoscoop en Startblokken.

  • -

    Certificering van het taalniveau spreken en lezen op niveau 3F (havo/mbo niveau 4)

Lokaal vindt daarnaast scholing plaats in:

  • -

    opbrengst gericht werken en

  • -

    het gebruik van het ontwikkelingsvolgmodel zeer jonge kind.

 

Wordt niet volledig gewerkt met gemengde groepen, maar werken en/of spelen de peuters op een aantal vastgestelde momenten in de week samen, dan gelden de volgende voorwaarden:

  • -

    Ieder VE-kind heeft een stamgroep en de PM-ers van deze groep moeten aan de VE criteria voldoen.

  • -

    De kinderopvangorganisatie legt in het pedagogisch beleidsplan vast wanneer en welke activiteiten de kinderen buiten de stamgroep doen

  • -

    Er gaat altijd een van de bekende VE-leidsters met de kinderen mee naar de activiteiten buiten de stamgroep.

  • -

    Er moet op alle momenten van de dag worden voldaan aan de leidster – kindratio.

 

Niveaus van samenwerking

Er zijn verschillende niveaus te onderscheiden waarop het (meer) werken met een gemengde groepssamenstelling vorm kan krijgen:

  • a.

    Gemengde groepen. Op de locaties waar zowel een voorschool als reguliere kinderopvang is gehuisvest, worden de kinderen over beide groepen verdeeld. Dit betekent dat beide groepen moeten voldoen aan de wettelijke eisen. Ook moeten de pedagogisch medewerkers allen binnen 2 jaar volledig zijn geschoold volgens de wettelijke en lokale voorwaarden.

  • b.

    Samen spelen. Op alle locaties waar VE en reguliere kinderopvang samen zijn gevestigd, kunnen peuters op een aantal momenten in de week samen spelen. Dit moet goed worden beschreven in het pedagogisch beleidsplan.

  • c.

    Instroom peuters zonder indicatie. Op een enkele locatie is het aantal VE plekken hoger dan het aantal geplaatste kinderen. Dan kunnen kinderen zonder een VE-indicatie tot de voorschool worden toegelaten. Dit is alleen mogelijk op die locaties waar de voorschool structureel (meer dan een schooljaar) minder kinderen met een indicatie heeft.

Bij het werken met gemengde groepen (a en c) geldt de uitdrukkelijke voorwaarde dat er altijd ruimte moet blijven om een peuter met een VE-indicatie toe te laten. Het aandeel kinderen zonder een indicatie binnen een groep is maximaal 50%. Hiermee zorgen we dat de middelen voor onderwijskansenbeleid zoveel mogelijk worden ingezet voor de kinderen die dat het meest nodig hebben. Ook dwingt deze groepssamenstelling de pedagogisch medewerkers om volgens het voorschoolse programma te blijven werken.

Voor de peuters zonder VE-indicatie brengt de voorschool het tarief per dagdeel in rekening dat voor een reguliere peuterspeelzaal geldt. Voor de bekostiging van een groep moeten per locatie minimaal 12 VE-peuters aanwezig zijn. Blijft het aantal VE-peuters gedurende 2 jaren lager dan 12, dan stopt de gemeente de bekostiging voor deze groep. Zakt het aantal doelgroep peuters naar 8 of minder dan wordt de groep zo snel mogelijk opgeheven, maar uiterlijk binnen een jaar.

Voor zover het binnen de financiële kader past en is opgenomen in het scholingsplan, bekostigt de gemeente de opleiding van de pedagogisch medewerkers die extra nodig zijn om in gemengde groepen te gaan werken. De organisatie faciliteert de overige zaken bv. de uren die voor de scholing nodig zijn. Het aantal uren dat beschikbaar is voor de coach of de taakuren van de pedagogisch medewerkers blijven afgestemd op het aantal peuters met een VE-indicatie.

3. Ouderbetrokkenheid

 

De rol van ouders in de opvoeding en ontwikkeling van kinderen is groot. De kansen van kinderen nemen toe als ouders en personeel op voorscholen en vroegscholen bondgenoten zijn. Daarom is ouderbetrokkenheid een belangrijke pijler in het beleid.

Uit wetenschappelijk onderzoek is overtuigend aangetoond dat als een voorschool in staat is om het educatief en pedagogisch partnerschap met ouders vorm te geven en de ouders goed te betrekken bij het ontwikkelings- en leerproces het schoolrendement van hun kinderen stijgt. Dit partnerschap is ook positief voor het sociaal welbevinden, het positief gedrag van kinderen tegenover elkaar en tegenover volwassenen en het verkleint de kans op pestgedrag.

De voor- en vroegschool hebben een initiërende rol om de ouders te betrekken bij het ontwikkelings- en leerproces van hun kinderen. Elke voorschool heeft haar eigen cultuur, die bepaald wordt door het type ouders, de pedagogisch-didactische aanpak, het team pedagogische medewerkers en de kenmerken van de buurt.

Hoe kleiner de afstand is tussen de school- en de thuiscultuur des te gemakkelijker wordt het om de ouders bij de activiteiten op school te betrekken. Een heldere communicatie en een open motiverende sfeer bevorderen dit proces.

3.1. Wettelijke kader

Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Artikel 1.50 b Krachtens artikel 1.50 a worden regels gesteld omtrent de kwaliteit van voorschoolse educatie, indien dit wordt gesubsidieerd door het college van b en w.

Artikel 1.54 De houder informeert de ouders van wie kinderen in het kindercentrum worden opgevangen over het te voeren beleid.

Artikel 1.58 Er is een oudercommissie met adviserende bevoegdheden.

 

Wet op het onderwijstoezicht (artikel 15i, eerste lid onder b) Toetsingskader rijksinspectie.

Het beleid is gericht op de wijze waarop ouders geïnformeerd worden en op welke manier zij hun kind kunnen aanmelden voor een voorschool, hoe de intakeprocedure is en op welke manier gewenst wordt dat ouders participeren in de voor- of vroegschool van hun kind. De inspectie gebruikt zeven indicatoren:

  • 1.

    Er is gericht ouderbeleid

  • 2.

    Ouders zijn vooraf adequaat geïnformeerd door de voor- cq. vroegschool

  • 3.

    Er is een intake

  • 4.

    Participatie in vve-activiteiten in de voorschool

  • 5.

    Stimuleren om thuis vve-activiteiten te doen

  • 6.

    Informeren over de ontwikkeling van hun kind

  • 7.

    Rekening houden met de thuistaal

3.2. Concretisering van het ouderbeleid

Het beleid richt zich op interactie en communicatie tussen de voorschool en het gezin. Extra aandacht is er voor ouders die zich niet in staat voelen de acties voortkomende uit ouderbetrokkenheid uit te voeren.

Ouders

De voorscholen gaan uit van de kracht van ouders en sluiten aan bij wat ouders zelf weten en kunnen (pedagogisch partnerschap).

B1 Gericht ouderbeleid

het bestuur van de voorschool heeft een visie op het pedagogisch partnerschap tussen school en ouders

Alle voorschoolse organisaties hebben een beleidsdocument over ouderbetrokkenheid. Dit document is per locatie vertaald. Het specifieke ouderbeleidsplan is gebaseerd op een analyse van de samenstelling van de eigen ouderpopulatie en op een inventarisatie van wensen en behoeften van de ouders. De voorschool geeft in het plan aan vanuit welke idealen, ouder- of wijkkenmerken of problematiek het beleid en de activiteiten zijn opgezet, alsmede welke resultaten de voorschool bij ouders en peuters wenst te bereiken.

B2 Ouders zijn vooraf adequaat geïnformeerd

 

De jeugdgezondheidszorg informeert ouders over het belang van de voorschool voor geïndiceerde kinderen. Ze worden voorgelicht over nut en noodzaak van deelname. Ook worden ze gewezen op de ouderlijke verplichtingen die een plaatsing op de voorschool met zich mee brengt. Ouders ontvangen de (digitale) folder VVE met de diverse locatie-mogelijkheden.

Voordat een peuter wordt ingeschreven, worden ouders door de voorschool geïnformeerd over de toelating, toeleiding, werkwijze, doelstelling, ambitieniveau, wederzijdse verwachting van ouders en pedagogisch medewerkers, effecten van de voorschool, en materiële zaken als ouderbijdrage.

B3 Intake

 

Alle voorscholen hanteren een intakeformulier met tal van gegevens zoals kind kenmerken en milieu. Tijdens de intake is nadrukkelijk aandacht voor de verplichtingen van ouders tijdens de plaatsing van hun kind op de voorschool.

B4 Thuis ontwikke-lingsstimulerende activiteiten doen

 

De pedagogisch medewerkers stimuleren dat ouders ook thuis actief met hun kinderen aan de slag gaan. Daarvoor kan gebruik worden gemaakt van het taalstimuleringsprogramma TOLK met activiteiten op de voorschool en basisschool, aansluitend bij beheersdoelen SLO. Andere mogelijkheden zijn: workshops, meegeven van verrijkingsmaterialen en/of informatiebijeenkomsten. Thuisactiviteiten van ouders zijn belangrijker voor de ontwikkeling van het kind, dan wat ouders op de voorschool doen (ouderparticipatie en deelname aan de oudercommissie).

B5 Participatie in VVE-activiteiten in de voorschool

er is een planmatige aanpak om de betrokkenheid van ouders te stimuleren, zowel bij het spelend leren op de voorschool en als bij spelend leren in de thuissituatie

Iedere voorschool beschikt over een document (activiteitenkalender), waaruit blijkt welke activiteiten per schooljaar zijn gepland en worden uitgevoerd. Het document geeft een cyclus weer van momenten in het schooljaar waarop ouders geïnformeerd worden, gesprekken met individuele ouders worden gehouden, de terugkoppeling plaatsvindt op basis van de activiteiten van het ouderstimuleringsprogramma en welke verrijkingsmaterialen beschikbaar zijn gesteld c.q. zijn meegegeven. Daarin komt ook de samenwerking met de basisschool aan de orde.

B6 Informeren over de ontwikkeling van hun kind.

 

Er zijn minimaal 2 x per jaar individuele oudergesprekken en/of thuisbezoeken, waarin met ouders wordt gesproken over de ontwikkeling van hun kind en de rol van ouders daarin.

B7 Rekening houden met de thuistaal

 

Medewerkers houden rekening met de thuistaal. Ouders zorgen zelf voor een ‘tolk’ als zij een gesprek met de pedagogisch medewerker of leerkracht wensen. Bij gesprekken over eventuele zorgen, klachten etc. zorgt de aanbieder voor een tolk (liefst beëdigd, maar nooit een van de gezins-/familieleden of uit het netwerk van het gezin).

 

 

 

 

 

Naast bovenstaande voldoen ook de voorscholen aan de wettelijke eis om een klachtenregeling te hebben conform artikel 61a van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Verder spant iedere voorschool zich in voor het instellen van een oudercommissie conform artikel 1:58 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Bij die laatste kan het soms een probleem zijn om daarvoor ouders te vinden. De voorschool moet aannemelijk maken dat ze er alles aan heeft gedaan om tot een oudercommissie te komen.

3.3. Communicatie en verwachtingen

Bij het pedagogisch partnerschap staat het creëren van optimale omstandigheden voor de ontwikkeling van het kind centraal, waarbij ouders en personeel samenwerken. Communicatie is daarbij essentieel. Uitgangspunten daarbij zijn:

  • er is een uitnodigende, open en flexibele houding bij pedagogisch medewerkers, zodat er een goed en frequent laagdrempelig contact tussen ouder en pedagogisch medewerker ontstaat, die is noodzakelijk voor ouders om hun kind in een sfeer van vertrouwen en geborgenheid achter te laten.

  • een wederzijds respect van ouder en pedagogisch medewerker voor elkaars persoon, ideeën en deskundigheid (elkaar zien als serieuze partners).

  • voorschool en ouder staan open voor een uitwisseling van ideeën en inspraak met inachtneming van wettelijke voorschriften en de pedagogisch-educatieve doelstellingen.

  • de focus is gericht op de menselijke relatie en de ouder wordt niet gezien als klant, consument of leverancier van kinderen.

  • de pedagogisch medewerker streeft ernaar kennis te hebben over de gezinnen, hun omstandigheden, cultuur en opvoedingsdoelen.

  • de pedagogisch medewerker houdt rekening met de achtergronden, wensen en verwachtingen van de ouders.

  • ouders en pedagogisch medewerkers delen hun zorgen over het kind en stemmen hun handelen af

 

Van de ouders wordt verwacht dat zij:

  • de gezondheidsaspecten (hygiëne, slaap, voeding, zindelijkheid) bewaken.

  • met het kind praten over school

  • thuis werken met het materiaal dat mee wordt gegeven vanuit de voor- of vroegschool.

  • het kind tijdig afmelden bij ziekte en tijdig beter melden.

  • aanwezig zijn bij kind besprekingen en informatieavonden.

  • reageren op telefoon, schriftelijke en digitale post.

  • bij de pedagogisch medewerker melding doen van gebeurtenissen die van invloed kunnen zijn op het gedrag van het kind.

  • interesse ontwikkelen voor hobby’s of culturele- en sportieve bezigheden.

  • positieve verwachtingen hebben over de ontwikkeling van hun kind.

  • een bemoedigende houding naar en een goede relatie met het kind hebben (steunen, sturen, stimuleren, behulpzaam zijn, bemoedigen, structuur geven en warmte bieden).

  • de ouderbijdrage betalen.

3.4. Ouderbijdrage

Iedere ouder betaalt een bijdrage voor deelname van zijn kind aan de voorschool. De ouderbijdrage wordt vastgesteld conform de adviestabel van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten voor dat jaar (https://vng.nl/sites/default/files/2020-07/vng-adviestabel-ouderbijdrage-peuterwerk-2021.pdf).

We onderzoek of het mogelijk is ouders die in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag een hogere bijdrage te laten betalen. De hoogte van hun ouderbijdrage zou dan gelijk zijn aan de kinderopvangtoeslag die zij ontvangen. Gezien de wijze waarop de kinderopvangtoeslag werkt, lijkt dit een lastig punt. Invoering hiervan doen we alleen als er een werkbare manier is gevonden.

Voor ouders die zeer wisselende inkomsten hebben uit werk of bedrijf en de inkomsten bewegen zich rond het sociaal minimum (max. 120% van het minimumloon) kan, na goedkeuring door de gemeente i.c. de ambtelijke dienst, een uitzondering worden gemaakt. Zij betalen alleen de ouderbijdrage conform de adviestabel van de VNG.

4. Doorgaande leerlijn

De gemeente heeft op basis van de Wet op het Primair Onderwijs (WPO) de opdracht afspraken te maken over een doorgaande leerlijn tussen voorscholen en basisscholen. Dit impliceert indirect, dat alleen voorscholen worden bekostigd die zijn gevestigd in de gemeente Apeldoorn. Voorscholen buiten de gemeentegrenzen komen dus niet voor bekostiging in aanmerking.

Wettelijk hebben ouders de vrijheid van schoolkeuze. Deze vrijheid voor ouders wordt niet aangetast. Wel worden ze er op gewezen dat het de voorkeur verdient dat zij hun kind bij de koppelschool inschrijven.

Uit de cijfers blijkt dat kinderen van de voorschool naar een groot aantal basisscholen uitstromen. Dit zijn niet altijd basisscholen die een samenwerkingsrelatie hebben met een voorschool of beschikken over een intensieve klas. Ook heeft niet iedere voorschool een zogenaamde koppelschool waarmee wordt samengewerkt. Dit vraagt om aanpassing van de aanpak.

4.1. Wettelijk kader

Wet op het primair onderwijs

Artikel 167, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wet op het primair onderwijs bepaalt dat burgemeester en wethouders zorg dragen voor het maken van afspraken over de organisatie van een doorgaande leerlijn van voorschoolse naar vroegschoolse educatie.

 

Wet op het onderwijstoezicht

Uit artikel 15i, eerste lid, onder f blijkt dat de inspectie in het kader van haar toezichthoudende taak onderzoekt of de doorgaande lijn tussen voor- en vroegschoolse educatie kwalitatief voldoet. De inspectie gebruikt de volgende indicatoren:

  • 1.

    Er is VVE-coördinatie tussen de voor- en vroegschool

  • 2.

    Er vindt doorstroom plaats van kinderen van de voor- naar een vroegschool

  • 3.

    Er is een warme overdracht

  • 4.

    Er is afstemming van het aanbod

  • 5.

    Er is afstemming van het pedagogisch klimaat en educatief handelen

  • 6.

    Er is afstemming van de manier om met ouders om te gaan

  • 7.

    Er is afstemming van de interne begeleiding en zorg.

4.2. Samenwerking voorschool en koppelschool

De coördinatoren voor- en vroegschoolse educatie zorgen voor een doorgaande lijn tussen voor- en vroegschool door het opzetten van een structuur voor gezamenlijk overleg over de activiteiten taal, rekenen, sociaal-emotioneel, motoriek (themabehandeling) en scholing.

 

Er zijn drie stadia van samenwerking en afstemming te onderscheiden:

Stadium 1: er is informeel contact, er wordt wederzijds bezoek afgelegd of er is geen of incidenteel gepland overleg.

Stadium 2: minimaal vier keer per jaar wordt een overleg gepland en de afspraken worden vastgelegd.

Stadium 3: structureel overleg, een gezamenlijke jaarplanning, een agenda wordt opgesteld, afspraken worden vastgelegd en de koppels hebben een planning van onderwerpen, die gezamenlijk wordt opgepakt.

 

De bestaande koppels van voorschool en basisschool bevinden zich in stadium 3. Nieuwe koppels werken in 3 schooljaren toe naar stadium 3.

De samenwerking in stadium 3 krijgt vorm op de volgende onderdelen:

  • a.

    Leerkrachten en pedagogisch medewerkers komen bij elkaar op bezoek in de groep.

  • b.

    Er bestaat afstemming op thema’s en activiteiten.

  • c.

    Leerkrachten en pedagogisch medewerkers zijn over en weer op de hoogte van inrichting en aanpassing speel- en leeromgeving.

  • d.

    Er is een gezamenlijke visie op:

    • -

      ontwikkelen en leren en een visie op peuters en kleuters.

    • -

      de rol van spel in het aanbod aan kinderen.

  • e.

    Er is samenwerking ten aanzien van aanbod en begeleiding van spel.

  • f.

    Er bestaat afstemming met betrekking tot streefdoelen.

  • g.

    Er is een gezamenlijk aanpak op het gebied van:

    • -

      van taal en er bestaan afspraken over doelen.

    • -

      van rekenen en er bestaan afspraken over doelen.

    • -

      van de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen.

    • -

      van de motorische ontwikkeling van de kinderen.

    • -

      de inrichting van ruimten.

    • -

      gebruik van materialen en hun doel.

    • -

      het gehanteerde dagschema.

    • -

      het benaderen van NT2-kinderen.

  • h.

    De omgang met ouders wordt op onderdelen afgestemd

  • i.

    Er is informatie-uitwisseling en samenwerking op het gebied van interne begeleiding en zorg

  • j.

    De scholen evalueren de resultaten van de doelgroepkinderen in het laatste koppeloverleg van het schooljaar waarin het kind is ingestroomd .

4.3. Ontwikkeling stadsdeelgericht

Vanaf het schooljaar 2021/2022 gaan we stadsdeelgericht de basisscholen informeren over de voorscholen o.a. over de inhoud van de voorschoolse programma’s, de wijze van werken, de wijze waarop de ontwikkeling wordt gevolgd en de overdracht van gegevens. Op deze manier zorgen we dat alle basisscholen een goed beeld hebben van voorschoolse educatie en niet alleen de basisscholen waarmee wordt samengewerkt. De beide coördinatoren VVE initiëren en faciliteren deze ontwikkeling.

 

Om te voldoen aan het inspectiekader blijven voorscholen de samenwerking met de koppelschool voortzetten. Daarnaast onderzoeken we hoe we binnen het inspectiekader met een bredere groep scholen kunnen werken aan de doorgaande leerlijn.

Op een aantal punten zijn er meer overeenkomsten tussen voorscholen en basisscholen dan op het eerste gezicht wordt gezien. Zowel een aantal basisscholen als voorscholen werkt met programma’s als LOGO 3000 (woordenschat), TOLK (ouderbetrokkenheid) en de ontwikkelingsdoelen van de Stichting Leerplan Ontwikkeling. Verder wordt zowel binnen het basisonderwijs als de voorscholen opbrengst gericht gewerkt.

4.4. Overdracht van gegevens

De overdracht van gegevens van de voorschool aan de basisschool zorgt dat de leerkracht van groep 1 direct kan aansluiten bij het ontwikkelingsniveau van het kind. De leerkracht krijgt zicht op de vaardigheden waarmee het kind de basisschool binnenkomt.

 

De gemeente geeft op basis van de WPO voorschriften. De voorschriften zijn van inhoudelijke en procedurele aard.

Inhoudelijk

  • 1.

    Het gebruik van het ontwikkelingsvolgmodel zeer jonge kinderen (OVM), is verplicht voor de voorscholen (bekostigingsvoorwaarde). Basisscholen nemen deze gegevens over in het leerlingvolgsysteem en gebruiken ze. Het betreft gegevens over de ontwikkeling van het kind, die specifiek ingaan op basale ontwikkelingsbehoeften, speel- en werkgedrag, (senso)motorische ontwikkeling, zintuiglijke ontwikkeling, spraak- en taal(denk)ontwikkeling, wereldoriëntatie en symboolverkenning.

  • 2.

    De gegevens van het OVM worden voor alle doelgroepkinderen van de voorschool overgedragen met een gestandaardiseerde neerslag van het OVM- overzicht. Dit geldt als het overdrachtsformulier met de status van het eerste officiële document van het leerlingvolgsysteem. Naast de onder 1 bedoelde gegevens, bevat het overdrachtsformulier gegevens over het voorschoolse programma waaraan de peuter heeft deelgenomen en de duur van de deelname (aantal weken).

Procedureel

  • 1.

    Elke koppelschool heeft een vaste contactpersoon, die de contacten met de voorschool onderhoudt. De coördinatoren voorschoolse educatie en vroegschoolse educatie beschikken over de namen van deze contactpersonen.

  • 2.

    De pedagogisch medewerker van de voorschool zorgt voor een ‘warme’ overdracht. In een gesprek met de contactpersoon van de basisschool schetst zij een beeld van de ontwikkeling van het kind. Zowel voorschool als basisschool geven de medewerkers tijd voor deze overdracht. Betreft het een zorgpeuter dan is, zo mogelijk, ook de intern begeleider bij de overdracht aanwezig.

  • 3.

    De overdracht vindt plaats met toestemming van de ouders.

  • 4.

    Ieder schooljaar wordt in de warme overdracht tussen voorschool en koppelschool stil gestaan bij de leerlingen die het voorgaande schooljaar zijn doorgestroomd. Daarbij komt ook aan de orde hoe met de gegevens van de voorschool is omgegaan.

  • 5.

    De voorschool registreert de verslaglegging van de basisschool, als bedoeld onder 4.

  • 6.

    Het bestuur van de voorschool bundelt aan het einde van een kalenderjaar de onder 2 bedoelde registraties en brengt ze ter kennis van de gemeente.

  • 7.

    Jaarlijks wordt aandacht gegeven aan de praktische bruikbaarheid van het formulier.

  • 8.

    De bewaartermijn voor de overgedragen gegevens is twee jaar nadat het kind de voorschool heeft verlaten.

5. Dekkend aanbod en huisvesting

5.1. Dekkend aanbod

De gemeente heeft de wettelijke opdracht te zorgen voor dekkend aanbod aan voorscholen. Het Centraal Bureau voor de Statistiek bepaalt het aantal doelgroeppeuters. Uit hun laatste gegevens, gebaseerd op informatie uit 2017, blijkt dat 14% van de Apeldoornse peuters tussen de 2,5 en 4 jaar behoort tot de landelijke doelgroep voor achterstandenbeleid. Dit zijn 330 peuters. Dit betekent dus dat voor minimaal 330 peuters plaats moet zijn in de voorscholen in Apeldoorn. Met een maximale groepsgrootte tussen de 14 en 16 peuters gaat het om 21 tot 24 groepen.

Met een aanbod van 30 groepen voor 462 peuters voldoen we hieraan ruim.

5.2. Huisvesting

Voorscholen maken gebruik van een ruimte die is ingericht naar de eisen van de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang en voldoet aan de eisen die vanuit het educatieve programma worden gesteld dat de voorschool gebruikt. De groepsruimte bevat uiteenlopende hoeken, die de ontwikkelingsmogelijkheden van de kinderen stimuleren, zoals huis-, bouw-, kunst-, taal- en themahoeken. Ook dient er met levensechte materialen gewerkt te worden.

 

Een groot aantal voorscholen is gehuisvest in een basisschool. Hiervoor wordt een niet commercieel huurtarief in rekening gebracht. De gezamenlijke huisvesting draagt bij aan de doorgaande leerlijn. Daarom heeft de verhuur van leegstaande ruimten in een basisschool aan een voorschool prioriteit boven verhuur aan andere partijen.

 

De voorschool beschikt in principe over een eigen binnen- en buitenruimte. Deze kan door een andere groep worden gebruik, maar dit mag op geen enkele manier ten koste gaan van de eisen die worden gesteld vanuit wet- en regelgeving. Ook mag het geen invloed hebben op het groepsgebeuren.

Als sprake is van medegebruik dan zorgt de andere gebruiker dat bij het verlaten van het pand zowel de binnen- als buitenruimte weer in de oorspronkelijk opstelling staat. Medegebruikers voegen geen meubilair of spelmateriaal toe, zonder voorafgaande goedkeuring van de coach in het werkveld en na overleg met de pedagogisch medewerkers van de betreffende voorschool.

6. Monitoring

6.1. Voorscholen

Ontwikkelingsvolgmodel zeer jonge kind (OVM)

Ieder voorschool gebruikt het OVM van de Hogeschool Utrecht (Memelink). Het OVM is geschikt om op basis van observaties resultaten vast te stellen. Observatie vindt plaats op de ontwikkelingsdomeinen: taal, rekenen en sociaal emotionele ontwikkeling. Elke domein kent een aantal ontwikkelingslijnen die zijn onderverdeeld in ontwikkelingsfasen van een half jaar. Een fase is weer onderverdeeld in 5 blokje:

  • 1.

    Ontwikkeling wordt niet waargenomen

  • 2.

    Een enkele keer wordt dit geobserveerd

  • 3.

    Regelmatig wordt deze ontwikkeling waargenomen

  • 4.

    Deze fase heeft zich bijna uitontwikkeld

  • 5.

    Deze fase is geheel van toepassing.

Elke fase beschrijft een vaardigheid/gedrag waarvan de pedagogisch medewerker moet nagaan in hoeverre de peuter zich die eigen heeft gemaakt. De pedagogisch medewerker kleurt de blokjes in. Heeft een kind zich een ontwikkelingsfase geheel eigen gemaakt, dan zijn alle blokjes ingekleurd.

 

Kernpunten waarop gelet moet worden zijn:

  • a.

    De pedagogisch-medewerker legt van elk kind de beginsituatie vast met het OVM binnen drie maanden na de start van het kind op de voorschool

  • b.

    De ontwikkeling van alle kinderen in de groep wordt gevolgd door het OVM in oktober-november en april-mei in te vullen.

  • c.

    Er zijn drie registraties voor iedere peuter die 1½ jaar op de voorschool zit.

  • d.

    Het instrument wordt gebruikt voor de domeinen taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele vaardigheid (spel- en werkgedrag).

 

Ontwikkeling monitor o.b.v. OVM

Op 1 januari 2021 treedt een wijziging van het Toetsbesluit in werking (brief minister OCW van 6 juli 2018) en mogen er geen schoolse toetsen meer bij kleuters in het basisonderwijs worden afgenomen. Gegevens uit het OVM worden daarom gebruikt om de resultaten vast te leggen van de voorschoolse educatie (artikel 167 Wpo).

 

De monitor is gebaseerd op observaties die zijn uitgevoerd voor peuters die uitstromen naar de basisschool (worden vier jaar). Voor zover aanwezig, kunnen de resultaten worden afgezet tegen een landelijk gemiddelde of een landelijke “norm”.

 

De monitors over het schooljaar 2018/2019 en 2019/2020 blijven voorlopig beperkt tot het ontwikkelingsdomein taal en dan gaat het specifiek om de ontwikkelingslijnen taalinhoud, taalgebruik en ontluikende geletterdheid/lezen. Vanaf het schooljaar 2021/2022 wordt de ontwikkellijn rekenen toegevoegd. En in latere jaren onderzoeken we de mogelijkheid om ook de beide andere domeinen in te voegen.

 

De ontwikkeling van een nieuwe monitor vraagt om goede afspraken over de toets momenten en de registratie van gegevens. Iedere voorschool houdt de gevraagde gegevens bij op de afgesproken wijze. Op verzoek worden de gegevens digitaal geleverd aan de partij die door de gemeente is gevraagd de monitor op te stellen.

De resultaten worden teruggekoppeld aan de gemeente en de stuurgroep VVE. Alle partijen nemen deel aan de kwaliteitsdialoog die op basis van de resultaten wordt gevoerd. Afspraken die hieruit voortkomen worden door iedereen geïmplementeerd.

 

Overige afspraken

De voorscholen leveren de volgende informatie aan de gemeente:

  • a.

    Opgave van het aantal geïndiceerde kinderen dat deelneemt aan gefaciliteerde voorschoolse programma’s en de duur van deelname, per 1 april en 1 oktober (door besturen van de voorscholen).

  • b.

    Jaarlijkse opgave per 1 oktober van het aantal geïndiceerde kinderen dat bij een basisschool werd ingeschreven, alsmede de naam van de basisschool (door besturen van de voorscholen) en de jeugdgezondheidzorg doet een

  • c.

    Jaarlijkse opgave vóór 1 februari over het vorige kalenderjaar van het aantal geïndiceerde kinderen per stadsdeel, het aantal kinderen dat geen voorschool bezoekt, redenen van niet bezoeken voorschool, het aantal gehouden voorlichtingsbijeenkomsten door de jeugdgezondheidszorg.

B. Intensieve taalklassen

 

Ieder schooljaar wordt op basis van de achterstandsscore van de scholen bepaald aan welke basisscholen de intensieve taalklassen (ITK) worden verbonden. De ITK is er voor leerlingen met een grote taalachterstand die didactische problemen veroorzaakt en leidt tot discrepantie met andere vakgebieden. De leerlingen hebben voldoende leercapaciteit en de ouders zijn gemotiveerd om hun kind ook thuis te stimuleren.

Kinderen zijn minimaal 6 uur per week in de intensieve taalklas. Zij vinden hier een taalrijke omgeving die hen op een speelse manier uitdaagt.

7. Doelgroep

 

In de intensieve taalklassen ligt de nadruk op de taalontwikkeling. De leerlingen worden in hun ontwikkeling belemmerd doordat ze het Nederlands (nog) niet voldoend spreken en begrijpen. De intensieve taalklassen zijn verbonden aan de onderbouw van de basisschool, met name groep 1 en 2.

Voor de intensieve taalklassen geldt de volgende doelgroepomschrijving:

  • a.

    Vooral taalachterstand en geen algehele leerachterstand blijkend uit observaties en testuitslagen

  • b.

    Leerlingen met kansen (onbenut leerpotentieel)

  • c.

    Enigszins taakgericht gedrag

  • d.

    Geen gedragsprobleem als hoofdprobleem

Zijn er meer leerlingen dan plekken, dan wordt ook de motivatie van ouders meegewogen in de keuze. Het effect van de taalklas is namelijk groter als ouders ook thuis met hun kind aan de slag gaan.

7.1. Leerlingen met een hulpvraag

Bij het vaststellen van een handelingsverlegenheid wordt zo nodig externe deskundigheid ingeschakeld. De door de leerkracht of intern begeleider gesignaleerde problematiek wordt aangemeld bij het schoolmaatschappelijk werk of het Samenwerkingsverband Weer Samen naar School.

De 13 basisscholen met de meeste onderwijsachterstanden beschikken over extra uren maatschappelijk werk, waarop een beroep kan worden gedaan. De maatschappelijk werker zorgt voor een hulpverleningstraject (procesmatig, bemiddeling, informatie, ondersteuning en crisishulp), casemanagement en schoolondersteuning ten behoeve van de intern begeleider en leerkrachten.

Zijn er met name leerproblemen dan kan via het Samenwerkingsverband extra ondersteuning worden ingezet of indien nodig een verwijzing volgen naar het speciaal basisonderwijs of speciaal onderwijs. Bij leerlingen met complexe hulpvragen die niet onderwijs gerelateerd zijn, wordt verwezen naar het pedagogenteam van het Centrum Jeugd en Gezin.

Trajecten kunnen ook samenlopen. Is sprake van ernstige gedragsproblematiek dan is behandeling door een specialistische hulpverlener nodig, maar mogelijk ook plaatsing in het speciaal (basis) onderwijs.

8. Personeel

 

Voor het onderwijs in de intensieve taalklassen worden specifiek leerkrachten benoemd. De nadruk in de ITK ligt op de taalontwikkeling. De leerlingen worden in hun ontwikkeling belemmerd doordat ze het Nederlands (nog) niet voldoend spreken en begrijpen.

8.1. Leerkracht intensieve taalklas

Het personeel van de ITK beschikt daarom naast de wettelijke onderwijsbevoegdheden, over goede communicatieve vaardigheden. Verder is de leerkracht competent in de interactie met de leerlingen en hun ouders.

Bij alle medewerkers wordt het bekwaamheidskompas afgenomen. In dit kompas zijn de volgende indicatoren uitgewerkt:

  • a.

    Zicht op ontwikkeling

  • b.

    Didactisch handelen

  • c.

    Extra ondersteuning

  • d.

    Veiligheid

  • e.

    Ondersteunend en stimulerend schoolklimaat

 

Van de ITK-leerkracht worden de volgende competenties verwacht:

  • a.

    Interpersoonlijk competent in de omgang met leerlingenweet een veilig klimaat te scheppen door te zorgen voor een goede basis voor onderlinge verstandhouding en communicatie.

  • b.

    Pedagogisch competent in de omgang met leerlingen

  • heeft de pedagogische kennis, het inzicht en de vaardigheden in huis om het evenwicht tussen veiligheid en uitdaging in de leeromgeving tot stand te brengen, zowel voor individuele leerlingen als voor de hele groep.

  • c.

    Didactisch competent in de omgang met leerlingen

  • weet een krachtige leeromgeving tot stand te brengen op een eigentijdse, professionele en planmatige manier.

  • d.

    Organisatorisch competent

  • organiseert de onderwijs - leeractiviteiten en -processen zo, dat leerlingen succeservaringen op kunnen doen, zich op hun gemak voelen en weten dat er ruimte is voor eigen initiatief.

  • e.

    Competent in de samenwerking met collega’s

  • levert zijn bijdrage aan het pedagogisch en didactisch klimaat op zijn school, aan onderlinge samenwerking en aan de schoolorganisatie.

  • f.

    Competent in samenwerking met de omgeving

  • heeft de kennis en vaardigheden in huis om goed samen te werken met mensen en instellingen die betrokken zijn bij de leerlingen en zijn school.

  • g.

    Competent in reflectie en ontwikkeling

  • denkt na over zijn beroepsopvatting en professionele bekwaamheden, heeft een goed beeld van eigen sterke en zwakke punten en werkt planmatig aan zijn ontwikkeling.

 

Aangezien de leerkracht Intensieve Taalklassen ingezet wordt op een basisschool van één van de drie grotere schoolbesturen is het zelfstandig een bijdrage leveren aan de voorbereiding en ontwikkeling van het onderwijs een vereiste. Denk aan het uitzetten van de pedagogische koers, het voeren van overleg hierover met de betrokkenen binnen de school en het uitwerken van de koers in didactische werkvormen en leeractiviteiten.

8.2. Coördinator voorschoolse educatie

De begeleiding, organisatie en evaluatie van de Intensieve Taalklassen is in handen van de bovenschoolse coördinator voorschoolse educatie. De coördinator voorschoolse is de leidinggevende van de ITK-leerkrachten, voert functionerings- en beoordelingsgesprekken en organiseert intervisie en nascholing.

De coördinator heeft verder de volgende taken:

  • a.

    Is vraagbaak voor de leerkrachten van de intensieve taalklassen.

  • b.

    Bevordert de samenwerking tussen de vroegscholen en de voorscholen.

  • c.

    Zorgt voor de informatievoorziening t.b.v. het onderwijspersoneel van de basisscholen waarnaar kinderen van voorscholenluitstromen.

  • d.

    Adviseert en initieert ouderbeleid voor voor- en vroegscholen.

  • e.

    Participeert in directieberaden basisonderwijs, specifiek gericht op vve-locaties.

  • f.

    Voert overleg met de coördinator voorscholen

  • g.

    Verricht afstemmingswerkzaamheden doorgaande lijn tussen voor- en vroegschool in samenwerking met de coördinator voorscholen.

  • h.

    Organiseert jaarlijkse bijeenkomsten voor voor- en vroegscholen in samenwerking met de coördinator voorscholen.

  • i.

    Neemt deel aan de volgende overleggen Stuurgroep VVE, werkgroep VVE en beheerscommissie ITK/VVE/EOK/AZC.

  • j.

    Adviseert de gemeente over de ontwikkelingen m.b.t. de doorgaande lijn

9. Ouderbetrokkenheid

 

Het stimuleren van de ouderbetrokkenheid is één van de pijlers van de Intensieve Taalklassen. Ouderbetrokkenheid heeft een positief effect op de prestaties van kinderen. Ouderbetrokkenheid betreft de volgende drie onderdelen:

 

  • Tijdens ouderbijeenkomsten in gesprek gaan met de ouders over het stimuleren van de ontwikkeling van hun kind

  • Ouders stimuleren om op school activiteiten te doen met hun kind

  • Ouders stimuleren om thuis ontwikkelingsstimulerende activiteiten te doen met kind.

Er wordt rekening gehouden met andere ondersteuning in het gezin: denk aan Op Stap, logopedie.

Het betrekken van ouders bij de ontwikkeling van hun kind begint bij het startgesprek aan het begin van het schooljaar. De gemaakte afspraken tijdens het startgesprek en de voortgangsgesprekken over de ontwikkeling van het kind worden vastgelegd in het leerlingvolgsysteem. De ITK-leerkracht bepaalt in overleg met de leerkracht van de groep of dit gezamenlijk wordt opgepakt. Als de periode in de Intensieve Taalklas wordt afgesloten heeft de ITK leerkracht een eindgesprek met de ouders.

9.1. Analyse ouderpopulatie

Voor gericht ouderbeleid is het belangrijk om inzicht te hebben in de ouderpopulatie. Hiervoor is een analyse van de ouderpopulatie nodig zodat reële de verwachtingen ten aanzien van de ouderbetrokkenheid reëel zin. Elk schooljaar vindt een analyse van de ouderpopulatie plaats. Hiervoor is de leerkracht van de Intensieve Taalklas verantwoordelijk. De volgende kenmerken worden in beeld gebracht:

  • Percentage ouders dat valt onder de nieuwe onderwijsachterstandencriteria (inschatting maken op basis van intakegesprek)

  • Percentage gesproken thuistaal niet-Nederlands

  • Percentage eenoudergezinnen

  • Percentage werkende/schoolgaande ouders

 

9.2. Evaluatie ouderbeleid

Aan het eind van ieder schooljaar wordt het ouderbeleid geëvalueerd met de collega’s Intensieve Taalklassen en de collega's van de school, zodat

  • Duidelijk is wat wel en niet werkt om de ouderbetrokkenheid te stimuleren

  • De activiteiten afgestemd zijn op de ouderpopulatie

  • Continuïteit is gewaarborgd door het vastleggen van activiteiten en dit jaarlijks te evalueren. Bij wisselingen van leerkrachten kan hierop voortgebouwd worden.

Op basis van de ouderanalyse en de evaluatie van de ouderactiviteiten van het voorgaande schooljaar formuleert de ITK het ouderbeleid voor het komende schooljaar.

10. Lesprogramma

 

In de intensieve taalklassen zitten minimaal 8 leerlingen en maximaal 12 leerlingen Het lesprogramma in de klassen is gericht op het stimuleren van de taal. Het programma omvat:

  • a.

    Mondelinge communicatie

  • b.

    Woordenschat

  • c.

    Begrijpend luisteren

  • d.

    Verteltafel

  • e.

    Beginnende geletterdheid

  • f.

    Talige hoeken

  • g.

    Educatieve uitstapjes

  • h.

    Ondersteuning van ouders in de thuissituatie

De didactische werkvorm is hierop afgestemd en kenmerkt zich door:

  • a.

    Directe instructiemodel

  • b.

    Begeleide ‘in’oefening in de kleine groepen

  • c.

    Interactie vormen

  • d.

    Coöperatieve werkvormen

  • e.

    Spelvormen

De taakuren die de ITK-leerkracht heeft, worden ingezet voor

  • a.

    Stimuleren van ouders om betrokken te zijn bij de ontwikkeling van hun kind.

  • b.

    Samenwerking met de leerkracht om tot een op de onderwijsbehoefte van de leerling afgestemd aanbod te komen.

  • c.

    Implementeren van het taalonderwijs gekoppeld aan de ontwikkelingen in de school.

Met de groepsleerkracht wordt gesproken over de opbrengstverwachtingen, de methode- en materiaalkeuze, het lesprogramma en de ontwikkeling van de kinderen. Zo zijn de reguliere lessen en de extra ondersteuning in de taalklas goed op elkaar afgestemd.

11. Monitoring

 

Iedere school maakt gebruik van een leerlingenvolgsysteem (LVS). Daarmee wordt de didactische leeftijd en het werkelijk niveau van de leerlingen bepaald. Wijkt het werkelijke niveau in negatieve zin af van de didactische leeftijd dan heeft de leerling een ontwikkelingsachterstand.

11.1. Toetsing tot 2018

De effecten van de intensieve taalklassen werden tot 2018 in beeld gebracht met behulp van de toetsen: Taal voor Kleuters, Rekenen voor Kleuters en Taaltoets Alle Kinderen. Deze toetsen zijn afgeschaft dat wil zeggen dat ze niet meer worden geactualiseerd. Iedere intensieve taal blijft (voorlopig) de Taaltoets Alle Kinderen gebruiken om zicht te houden op de groei van de woordenschat en het zinsbegrip.

11.2. Monitor vanaf schooljaar 2020/2021

Nu de gebruikte toetsen zijn afgeschaft, gaan we de effecten van de intensieve taalklassen in beeld brengen op basis van het LVS dat de basisschool gebruikt, waaraan een intensieve taalklas is verbonden, Omdat niet iedere school hetzelfde LVS gebruikt, wordt gezocht naar overeenkomende gegevens die een betrouwbaar beeld geven van de taalontwikkeling. Centraal staan in de monitor het taalniveau van de leerling bij in- en uitstroom in de ITK, daarmee krijgen we zicht op de groei die de individuele leerlingen doormaken en het niveau van de ITK-leerlingen in verhouding tot het niveau dat een leerling gemiddeld heeft bij instroom in groep 3.

De ontwikkeling van een nieuwe monitor vraagt om goede afspraken over de toets momenten en de registratie van gegevens. Iedere school werkt mee aan de totstandkoming van de monitor en houdt de gevraagde gegevens bij op de afgesproken wijze. Op verzoek worden de gegevens digitaal geleverd aan de partij die door de gemeente is gevraagd de monitor op te stellen.

Het streven is in 2021 een beeld te hebben van de bruikbare gegevens uit de verschillende LVS om een beeld te krijgen van de effecten van de ITK. In het schooljaar 2021/2022 wordt de monitor over het voorgaande schooljaar opgeleverd. Daarna wordt jaarlijks een monitor opgesteld.

11.3. Kwaliteit

Om de kwaliteit van de ITK te bewaken en verder uit te bouwen, brengt de school aan het einde van ieder schooljaar de succesfactoren voor de intensieve taalklas in beeld. Door de factoren die bijdragen aan een hoog rendement van de ITK elk jaar kritisch tegen het licht te houden, houdt de school zicht op de kwaliteit. Deze factoren zijn:

  • a.

    doelen en selectiecriteria

  • b.

    organisatie, inhoud en didactiek

  • c.

    inbedding en doorgaande leerlijn

  • d.

    de competenties van de leerkracht

  • e.

    de wijze waarop ouders betrokken zijn en

  • f.

    monitoring en evaluatie.

Naar boven