Financiële verordening gemeente Brielle 2020’

De raad van de gemeente Brielle;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 29 oktober 2019;

gelet op:

artikel 212 van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de navolgende:

‘Financiële verordening gemeente Brielle 2020’

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

 

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

  • administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college;

  • inkomsten: totaal van de baten voor toevoegingen en onttrekkingen van reserves;

  • rechtmatigheid: het in overeenstemming zijn met geldende wet- en regelgeving, waaronder gemeentelijke verordeningen, raadsbesluiten en collegebesluiten.

  • doelmatigheid: het realiseren van bepaalde prestaties met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen.

  • doeltreffendheid: de mate waarin de beoogde maatschappelijke effecten van het beleid ook daadwerkelijk worden behaald.

  • overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;

 

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

 

 

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

  • 2.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college de taakvelden per programma vast.

  • 3.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

 

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken worden de totale lasten en baten per programma en per taakveld weergegeven.

  • 2.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen het benodigde investeringskrediet weergegeven.

  • 3.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten weergegeven.

  • 4.

    Voor de niet uit de balans blijkende verplichtingen wordt een grensbedrag van € 100.000 gehanteerd.

  • 5.

    In het overzicht incidentele baten en lasten worden incidentele baten en lasten gespecificeerd vanaf € 25.000. Incidentele baten en lasten kleiner dan € 25.000 worden als ‘overige’ per programma opgenomen. Dit grensbedrag geldt niet voor incidentele baten en lasten als gevolg van dotaties en onttrekkingen aan de reserves, deze worden altijd apart opgenomen.

  • 6.

    De begroting en jaarrekening worden opgesteld met inachtneming van het 'Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeente' (BBV)

 

Artikel 4. Kaders begroting

  • 1.

    Het college biedt in de eerste helft van het begrotingsjaar de raad een nota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota binnen een maand na aanbieding vast.

  • 2.

    In de begroting wordt een post onvoorzien van € 2,50 per inwoner opgenomen.

 

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma.

  • 2.

    Het college is bevoegd de geautoriseerde budgetten en investeringskredieten met een bedrag van maximaal € 25.000 te overschrijden zonder vooraf de raad te informeren. De raad dient de overschrijding achteraf te autoriseren.

  • 3.

    Bij de behandeling van de tussenrapportages in de raad bedoeld in artikel 6 lid 1, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doet het college indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.

  • 4.

    Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.

  • 5.

    Het college is bevoegd om op programmaniveau (binnen hetzelfde programma) administratieve begrotingswijzigingen vast te stellen, mits de beleidsdoelen worden behaald.

  • 6.

    Overhevelen van niet bestede incidentele budgetten in een begrotingsjaar is éénmalig mogelijk. Het overhevelen van niet bestede operationele(structurele) budgetten is ongewenst, tenzij er in het jaar van budgettering reeds een financiële verplichting is aangegaan.

 

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente van het lopende boekjaar.

  • 2.

    De tussenrapportages worden aan de raad aangeboden in de vorm van een:

    • a.

      Voorjaarswijziging voor 1 juli van het lopende begrotingsjaar;

    • b.

      Financiële tussenrapportage voor 1 september, waarbij een overzicht wordt verstrekt van alle budgetten met een te verwachten overschrijding van meer dan € 25.000;

    • c.

      Najaarswijziging voor 1 december van het lopende begrotingsjaar.

  • 3.

    De tussenrapportages (met uitzondering van de Financiële tussenrapportage) bevatten een uiteenzetting over de uitvoering en het bijstellen van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en de lasten per programma uitgesplitst naar taakvelden;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

    • c.

      het overzicht van de overhead en de geraamde vennootschapsbelasting;

    • d.

      het totale saldo van de baten en lasten volgend uit de onderdelen a, b en c;

    • e.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    • f.

      het resultaat, volgend uit de onderdelen d en e.

 

Artikel 7. Informatieplicht

  • 1.

    Het college heeft een actieve informatieplicht bij overschrijding van budgetten/investeringskredieten met meer dan € 25.000.

  • 2.

    Het college besluit niet over het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties die afwijken van de criteria in het treasurystatuut.

 

Artikel 8. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

 

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

 

 

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de ‘bijlage afschrijvingsbeleid’ bij deze verordening. Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut worden vanaf een bedrag van € 50.000 afgeschreven. Overige investeringen met economisch nut worden vanaf een bedrag van € 25.000 afgeschreven.

  • 2.

    Er wordt gestart met afschrijven in het jaar dat volgt op het jaar waarin de investering gereed komt of wordt verworven.

 

Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1.

    Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

  • 2.

    Voor openstaande vorderingen betreffende:

    • a.

      onroerendezaakbelastingen;

    • b.

      forensenbelasting;

    • c.

      hondenbelasting;

    • d.

      rioolheffing;

    • e.

      afvalstoffenheffing; en

    • f.

      bijstandsvertrekking,

zijn afspraken gemaakt met betreffende gemeenschappelijke regelingen over de bepaling van de voorziening wegens oninbaarheid.

 

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    In de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de taakvelden plaats.

  • 2.

    In de jaarrekening wordt de stand van de reserves en voorzieningen per 31 december weergegeven.

  • 3.

    In de programmabegroting wordt het eindejaarsaldo van de reserves en voorzieningen geprognotiseerd.

  • 4.

    Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de hoogte van de reserve.

  • 5.

    Bestemmingsreserves waarop in 3 achtereenvolgende jaren geen mutaties zijn geweest, vervallen en vloeien terug naar de algemene reserve. Zo nodig wordt de gemeenteraad voorgesteld, op basis van een geactualiseerd plan, de bestemmingsreserve opnieuw in te stellen.

 

Artikel 12. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2.

    Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3.

    Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten ter grootte van de geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel die worden besteed aan de desbetreffende goederen, werken, diensten en heffingen, gedeeld door de totale geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel.

  • 4.

    De systematiek van extracomptabele kostentoerekening aan de kostprijs van de rioolheffing wordt jaarlijks vastgelegd en toegelicht in de Programmabegroting.

  • 5.

    De systematiek van extracomptabele kostentoerekening aan de kostprijs van de afvalstoffenheffing wordt jaarlijks vastgelegd en toegelicht in de Programmabegroting.

 

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of de garantie wordt gemotiveerd.

  • 3.

    Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4.

    Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

 

Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, heffingen, leges en rechten.

 

Artikel 15. Financieringsfunctie

Het college neemt in het treasurystatuut de regels op die zij hanteert voor het dagelijkse beheer de (beleids)richtlijnen voor de uitvoering van de treasuryfunctie. Het betreft de beleidsmatige vaststelling van de uitgangspunten, doeleinden, de organisatorische en financiële kaders, de informatievoorziening en de administratieve organisatie c.q. interne beheersing. De invulling ervan bepaalt de kaders waarbinnen de treasuryfunctie dient te opereren.

 

Hoofdstuk 4. Financiële organisatie en financieel beheer

 

 

Artikel 16. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen en schulden;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

 

Artikel 17. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • e.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

  • f.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

 

Artikel 18. Interne controle

Het college draagt ten behoeve van het getrouwe beeld en de rechtmatigheid van de jaarrekening zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking, en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neem het college maatregelen tot herstel.

 

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

 

 

Artikel 19. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De "Financiële verordening gemeente Brielle” vastgesteld bij raadsbesluit van 13 december 2016 wordt ingetrokken.

 

Artikel 20. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020, met dien verstande dat de verordening met terugwerkende kracht ook geldt voor de jaarrekening 2019.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald onder de naam “Financiële Verordening Gemeente Brielle 2020”.

 

 

 

 

 

Aldus besloten door de gemeenteraad van Brielle

in de openbare vergadering van 26 november 2019

de griffier, L.C.M. van Steijn

de voorzitter, G.G.J. Rensen

Bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 9

 

Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa

Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut van minder dan € 50.000 en overige investeringen met economisch nut van minder dan € 25.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.

 

Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.

 

De volgende materiële vaste activa worden lineair afgeschreven in:

  • a.

    50 jaar: gebouwen;

  • b.

    20 jaar: herinrichting openbare ruimte;

  • c.

    15 jaar: machines, apparaten en installaties;

  • d.

    60 jaar: kademuren;

  • e.

    25 jaar: verbouwingen;

  • f.

    40 jaar: restauratie;

  • g.

    10 jaar: tractiemiddelen;

  • h.

    20 jaar: accommodaties;

  • i.

    15 jaar: onderhoud (levensduur verlengend);

  • j.

    10 jaar: inventaris;

  • k.

    15 jaar: straatmeubilair;

  • l.

    5 jaar: computers en communicatie;

  • m.

    40 jaar: bouw/aanleg nieuw sportcomplex/begraafplaats;

  • n.

    25 jaar: verbouwing/herstel kademuren;

  • o.

    40 jaar: scholen.

  •  

De volgende materiële vaste activa worden annuïtair afgeschreven in:

  • a.

    maximaal 50 jaar: voor investeringen waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven, zoals riolering en afval;

  • a.

    Investeringen voor 1-1-2019 die nog op annuïtaire basis worden afgeschreven.

 

Naar boven