Financiële verordening Zundert 2021

De raad van de gemeente Zundert;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 09-02-2021;

 

gehoord het advies van de Ronde d.d. 24-03-2021;

 

gelet op de betreffende bepalingen in de Gemeentewet;

 

besluit:

1. Een Zomernota (i.p.v. een Voorjaarsnota) te handhaven voor de kaderstelling voor een volgend begrotingsjaar en deze vast te stellen vóór het zomerreces;

2. Algemene beschouwingen te houden bij Het Besluit van de Zomernota;

3. In de Zomernota een 2e bestuursrapportage van het lopende begrotingsjaar op te nemen;

4. Een bestuursrapportage aan het einde van het begrotingsjaar te handhaven als 3e bestuursrapportage;

5. De wijzigingen 1 t/m4 in de bestuurlijke planning & control cyclus, te verwerken in de financiele verordening ex art. 212 Gemeentwet;

6. De “Financiële verordening Zundert 2021” vast te stellen onder gelijktijdige intrekking van de "Financiële verordening 2020";

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • a.

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • b.

    inkomsten: totaal van de baten voor toevoegingen en onttrekkingen van reserves;

  • c.

    investeringen: het vastleggen van vermogen in duurzame goederen waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt;

  • d.

    netto schuld: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen gedeeld door het aantal inwoners op 31 december van het begrotingsjaar. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteurenvorderingen en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen wordt verstaan het totaal van leningen aan deelnemingen, leningen aan overige verbonden partijen, leningen aan derden, langlopende uitzettingen, kortlopende uitzettingen, debiteurenvorderingen, liquide middelen en overlopende activa;

  • e.

    onbenutte belastingcapaciteit onroerende zaakbelasting: verschil tussen de opbrengst onroerende zaakbelasting bij de tarieven die minimaal nodig zijn voor toegang tot de procedure van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet en de (geraamde) opbrengst onroerende zaakbelasting;

  • f.

    overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personen-vennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;

  • g.

    programma: een samenhangend geheel van (deel)taakvelden, activiteiten en geldmiddelen gericht op het bereiken van vooraf bepaalde maatschappelijke effecten, waaraan indicatoren gekoppeld zijn;

  • h.

    taakveld: eenheden waarin de programma’s, of de eenheden in overzichten en bedragen in het programmaplan, conform het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) zijn onderverdeeld; en

  • i.

    team: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

 

 

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

  • 2.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college de taakvelden per programma vast.

  • 3.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat tenminste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 4.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    De programma’s bestaan uit de vastgestelde programma-indeling conform artikel 2 lid 1 van deze verordening, aangevuld met het op grond van het BBV verplichte programma “overhead”.

  • 2.

    Bij de begroting en de jaarstukken worden onder elk van de programma’s de lasten en baten per taakveld weergegeven. Tevens dient daarbij te worden aangegeven of het incidentele of structurele lasten en baten betreft.

  • 3.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven.

  • 4.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 5.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten weergegeven.

  • 6.

    Verschillen in de ramingen en/of realisatie groter dan € 25.000 per taakveld ten opzichte van de vorige (gewijzigde) raming worden toegelicht en daarbij wordt tevens aangegeven of deze verschillen incidenteel of structureel zijn.

 

 

Artikel 4. Kaders begroting

  • 1.

    Het college biedt jaarlijks aan de raad een Zomernota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad houdt haar Algemene Beschouwingen bij de behandeling in Het Besluit van de Zomernota en stelt deze nota, voor het zomerreces, vast.

  • 2.

    In de begroting wordt een post onvoorzien van € 100.000 opgenomen.

 

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma.

  • 2.

    Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige (vervangings) investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de begroting automatisch beschikbaar gesteld.

  • 3.

    Het college informeert de raad via tussentijdse rapportages (bestuursrapportage) over verwachte afwijkingen van de door de raad geautoriseerde lasten en baten per programma, evenals van de investeringskredieten. Het college doet daarbij voorstellen voor bijstelling van het budget of voor het bijstellen van het beleid.

  • 4.

    Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor. Bij investeringen groter dan € 500.000 informeert het college de raad in het voorstel over het effect van de investering op de schuldpositie van de gemeente.

  • 5.

    De door de raad beschikbaar gestelde investeringskredieten blijven in de daaropvolgende jaren beschikbaar totdat de raad anders besluit.

  • 6.

    Het college is gemachtigd om in uitzonderingsgevallen, zonder voorafgaand raadsbesluit, de belangen van de gemeente, naar de inzichten op dat moment, zo goed mogelijk te behartigen. Deze omstandigheden zijn aan de orde indien het gemeentebelang in een bepaalde situatie (mogelijk) nadelige gevolgen zou oplopen indien geen beslissing kan worden genomen en ingrijpen geen uitstel duldt. Deze uitzonderingsgevallen worden betiteld als “brandzaak” en terstond na het collegebesluit gemeld aan de raad.

 

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste 2 maanden (1e bestuursrapportage), de eerste 5 maanden (2e bestuursrapportage) en de eerste 9 maanden (3e bestuursrapportage) van het lopende boekjaar. De 2e bestuursrapportage maakt onderdeel uit van de Zomermota.

  • 2.

    De tussenrapportages bevatten een uiteenzetting over de uitvoering, de voortgang en het mogelijk bijstellen van het beleid en de daarmee verbonden strategische doelstellingen. Tevens bevat de rapportage een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en de lasten per programma;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

    • c.

      het overzicht van de overhead en de geraamde vennootschapsbelasting;

    • d.

      het totale saldo van de baten en lasten volgend uit de onderdelen a, b en c;

    • e.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves;

    • f.

      het resultaat, volgend uit de onderdelen d en e; en

    • g.

      de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten.

  • 3.

    In de tussenrapportages worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten en van de investeringskredieten groter dan € 25.000 op programmaniveau toegelicht.

 

Artikel 7. Informatieplicht

Het college besluit niet over:

a) de aan- en verkoop van goederen, werken en diensten groter dan € 500.000;

b) het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 500.000; en

c) het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen,

nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

 

Artikel 8. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

 

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

 

 

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

Immateriële en materiële vaste activa worden gewaardeerd en afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals opgenomen in bijlage 1 afschrijvingsbeleid van deze verordening.

Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor de vorderingen op derden wordt een voorziening voor oninbaarheid gevormd. In bijlage 2 van deze verordening staan de richtlijnen voor het bepalen van oninbaarheid.

 

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

In bijlage 2 van deze verordening is het beleidskader ten aanzien van reserves en voorzieningen opgenomen. Dit kader geeft inzicht in wettelijke voorschriften, begrippen en bevoegdheidsverdeling. Daarnaast worden kaders over de jaarlijkse actualisatie weergegeven en wordt ingegaan op resultaatbestemmingen.

 

Artikel 12. Kostprijs berekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2.

    Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3.

    Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten ter grootte van de geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel die worden besteed aan de desbetreffende goederen, werken, diensten en heffingen, gedeeld door de totale geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel.

  • 4.

    Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijn de activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde rentepercentage van de rentekosten op de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en kredieten. De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt op een half procent afgerond.

 

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.

  • 2.

    Een raadsbesluit met de motivering van het publiek belang als bedoeld in lid 1 is niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

 

Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het college doet de raad jaarlijks een voorstel via de Legesverordening voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, de rioolheffingen, de afvalstoffenheffing, de marktgelden, de lijkbezorgings-rechten en de leges.

 

Artikel 15. Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college neemt bij het uitzetten en het aantrekken van middelen de volgende kaders in acht:

    • a.

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan één jaar worden tenminste twee prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd; en

    • b.

      er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet financiering decentrale overheden.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen, het verstrekken van garanties en het verstrekken van risicodragend kapitaal bedingt het college indien mogelijk zekerheden.

 

Hoofdstuk 4. Paragrafen

 

 

Artikel 16. Lokale heffingen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale heffingen de onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording (BBV) provincies en gemeenten op.

 

Artikel 17. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

In de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de onderdelen op grond van artikel 11 van het BBV op.

 

Artikel 18. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen naast de onderdelen op grond van artikel 12 van het BBV tevens de voortgang van het geplande onderhoud op.

  • 2.

    Het college biedt de raad eens in de vier jaar een onderhoudsplan aan voor diverse disciplines van de openbare ruimte (openbaar groen, openbare verlichting, (onverharde) wegen, civiel technische kunstwerken). Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het reguliere onderhoud en de investeringen. De raad stelt de plannen vast.

  • 3.

    Het college biedt de raad eens in de vier jaar een water- en rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.

  • 4.

    Het college biedt de raad eens in de vier jaar een onderhoudsplan gebouwen aan. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het plan vast.

 

 

Artikel 19. Financiering

In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het BBV op.

 

Artikel 20. Bedrijfsvoering

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

 

 

Artikel 21. Verbonden partijen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf verbonden partijen de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het BBV op.

 

Artikel 22. Grondbeleid

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel van 16 van het BBV op.

  • 2.

    Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een nota grondbeleid aan. De raad stelt de nota vast. In de nota wordt aandacht besteed aan:

    • a.

      de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • c.

      het verloop van de grondvoorraad; en

    • d.

      de uitgangspunten voor de verkoopprijzen van gronden.

 

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

 

 

Artikel 23. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de teams;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

  • g.

    het verstrekken van informatie aan derden.

 

Artikel 24. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de teams;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de teams over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

  • h.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

 

Artikel 25. Interne controle

  • 1.

    Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b, van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel. Het college rapporteert over haar bevindingen op de controle naar de rechtmatigheid van haar beheers-handelingen in de paragraaf bedrijfsvoering van de jaarstukken.

  • 2.

    Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd.

 

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

 

 

Artikel 26. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De financiële verordening Zundert 2020 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt en op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

  • 2.

    Op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut die voor 1 januari 2017 zijn gedaan, blijft de financiële verordening Zundert 2015 van toepassing zoals deze gold op de dag voor de inwerkingtreding van deze verordening.

 

Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 15 maart 2021.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als Financiële verordening Zundert 2021.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 06-04-2021,

de raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

drs. J.J. Rochat J.G.P. Vermue

Bijlagen:

 

BIJLAGE 1. AFSCHRIJVINGSBELEID

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Wettelijk kader

In artikel 212 van de Gemeentewet is opgenomen dat de raad bij verordening de uitgangspunten voor het financieel beleid vaststelt. In artikel 9 van de financiële verordening is vastgelegd dat er een afschrijvingsbeleid voor materiele en immateriële vaste activa wordt vastgesteld.

 

Artikel 2. Begripsbepalingen

a. vermogensbestanddelen: onderdelen van het bezit met een nuttige gebruiksduur van minimaal 2 jaar;

b. activa: op de balans opgenomen vermogensbestanddelen (bezittingen);

c. activeren: het opnemen van vermogensbestanddelen op de balans;

d. afschrijving: boekhoudkundige verwerking van de waardevermindering van kapitaalgoederen;

e. immateriële vaste activa; vermogensbestanddelen die niet concreet waardeerbaar zijn of waarover niet rechtstreeks kan worden beschikt (bijvoorbeeld goodwill, bestedingen in activa van derden);

f. materiële vaste activa: vermogensbestanddelen die kunnen worden aangeduid als (on)roerende zaken (bijvoorbeeld gebouwen, voertuigen en inventaris);

g. financiële vaste activa: in geld waardeerbare vermogensbestanddelen waarover kan worden beschikt; en

h. lineair: jaarlijks met gelijke bedragen.

 

Artikel 3. Grensbedrag voor afschrijving

1. Activa met een aanschafwaarde van minder dan € 25.000 worden niet geactiveerd, met uitzondering van gronden en terreinen. Deze worden altijd geactiveerd.

2. Bij de bepaling van het bedrag van € 25.000 wordt gekeken naar het totaal van de investering en niet naar de prijs per afzonderlijk goed.

 

Artikel 4. Afschrijvingssystematiek

1. Investeringsuitgaven worden direct geactiveerd, zodra de (op)levering is gestart.

2. Activa worden lineair afgeschreven op basis van de economische levensduur van de investering (minus eventuele restwaarde). De restwaarde van activa wordt uit voorzichtigheidsoverwegingen in beginsel voor alle activa op € 0 gewaardeerd.

3. Indirecte kosten (overhead) worden niet geactiveerd, maar in het betreffende jaar ten laste van de exploitatie gebracht, ten laste van desbetreffend taakveld.

4. Op vaste activa met een beperkte levensduur wordt conform BBV jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte levensduur. Er wordt bij het afschrijven in principe geen gebruik gemaakt van de componentenbenadering. Bij deze methode worden de verschillende onderdelen van een actief afzonderlijk geactiveerd en derhalve wordt op deze onderdelen dus ook verschillend afgeschreven op basis van de voor dat onderdeel geldende gebruiksduur. Slechts indien de omvang van een component dermate omvangrijk is en afschrijving op grond van een aparte gebruiksduur gewenst is, kan de componenten-methode worden toegepast.

5. De afschrijving start in het jaar volgend op het jaar waarin de investering (op)geleverd is. De afschrijvingen worden berekend over de werkelijke bedragen, wat inhoudt dat de afschrijvingsbedragen nog wijzigen na votering van de investeringsgelden.

 

Artikel 5. Renteberekening

De rente die aan het actief wordt toegerekend, wordt altijd berekend over de boekwaarde van de activa per 1 januari van het betreffende jaar.

 

 

 

Hoofdstuk 2. afschrijvingsbeleid

 

Artikel 6. Afschrijvingsbeleid immateriële vaste activa

1. Bijdragen in activa van derden worden wel geactiveerd.

2. Kosten voor het afsluiten van geldleningen en kosten van (dis)agio worden niet geactiveerd. Deze worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

3. Kosten van onderzoek en ontwikkeling die niet rechtstreeks samenhangen met een actief worden niet geactiveerd.

4. De volgende afschrijvingstermijnen worden gehanteerd bij nieuwe investeringen:

a. kosten voor onderzoek en ontwikkeling 4 jaar

b. bijdragen aan activa in eigendom van derden maximaal 15 jaar

 

Artikel 7. Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met economisch nut

1. Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven, voor zover het gronden zonder aanvullende bewerkingen zijn of ondergronden van gebouwen en andere voorzieningen. De waarde van grond vermindert immers niet bij normaal gebruik. Gronden die onderdeel uitmaken van Bouwgronden in Exploitaties (GREX) vallen hier niet onder.

Indien het investeringen in terreinen betreft waarvan de waarde gedurende de levensduur afneemt, is sprake van bewerkte terreinen en wordt er wel afgeschreven.

2. De volgende afschrijvingstermijnen worden gehanteerd bij nieuwe investeringen:

a Gronden en terreinen:

Bewerkte terreinen 25 jaar

Evenemententerrein 20 jaar

Milieustraat 20 jaar

Corsobouwplaatsen 15 jaar

Sportvelden en –voorzieningen:

Nieuwe aanleg 25 jaar

Renovatie totaal 20 jaar

Renovatie toplaag 10 jaar

Installaties 15 jaar

Gebouwen (woonruimten, bedrijfsgebouw, scholen, sportaccommodaties en culturele gebouwen):

Nieuwbouw 40 jaar

Renovatie, restauratie 25 jaar

Aankoop bestaande gebouwen 25 jaar

Nieuwbouw semipermanente gebouwen 10 jaar

Inventaris:

Technische installaties (verwarming, airco etc.) 15 jaar

Beveiligingsinstallaties 15 jaar

Telecommunicatie (telefoon, netwerk) 10 jaar

Mobiele telefonie 3 jaar

Schoolmeubilair 20 jaar

Leerpakketten scholen 15 jaar

Inventaris sporthal (sportattributen en -toestellen) 10 jaar

Meubilair overige gebouwen 10 jaar

Riolering:

Drukriolering (civiel) 60 jaar

Drukriolering (elektro mechanisch) 20 jaar

Drukriolering (pomp) 5 jaar

Vrijverval riolering 60 jaar

Hoofdgemalen (civiel) 60 jaar

Hoofdgemalen (elektro mechanisch) 20 jaar

Hoofdgemalen (pomp) 10 jaar

Bergbezinkvoorziening 60 jaar

Bergbezinkvoorziening (elektro mechanisch) 20 jaar

IBA 15 jaar

Automatisering:

hardware (I-pads, laptops etc.) 3 jaar

E-dienstverlening en software 3 jaar

Voertuigen / tractie / materieel:

Voertuigen 7 jaar

Vrachtwagen 7 jaar

Zoutstrooier 10 jaar

Sneeuwruimer 10 jaar

Overig materieel (rioolspuit, bladblazer etc.) 10 jaar

Artikel 8. Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met maatschappelijk nut

1. De volgende afschrijvingstermijnen worden gehanteerd bij nieuwe investeringen:

Parken en groenvoorzieningen:

Nieuwe aanleg 30 jaar

Renovatie 30 jaar

Voorzieningen in parken en plantsoenen 15 jaar

Wegenbouwkundige werken:

Aanleg elementen wegen, pleinen, fiets- en voetpaden 40 jaar

Rehabilitatie verhardingen 40 jaar

Aanleg civieltechnische kunstwerken (bruggen, duikers etc.) 40 jaar

Renovatie / verbetering civieltechnische kunstwerken 40 jaar

Verkeersmaatregelen 25 jaar

Verkeersregelinstallaties 10 jaar

Openbare verlichting – armaturen 20 jaar

Openbare verlichting – lichtmasten 40 jaar

Waterbouwkundige werken:

Aanleg waterwegen, -bergingen en beschoeiing 40 jaar

Renovatie / verbetering waterwegen etc. 40 jaar

Overige activa:

Straatmeubilair 10 jaar

Speelvoorzieningen 15 jaar

 

 

BIJLAGE 2. BELEIDSKADER RESERVES EN VOORZIENINGEN

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Wettelijk kader

In artikel 11 van de financiële verordening is vastgelegd dat er een beleidskader reserves en voorzieningen wordt vastgesteld. Daarnaast bevat de Gemeentewet regels over de wijze van begroten en verantwoorden die zijn uitgewerkt in het Besluit begroting en verantwoording (BBV). Deze regels vormen de leidraad voor het beleidskader reserves en voorzieningen.

 

Artikel 2. Begripsbepalingen

a. reserves: vermogensbestanddelen die als eigen vermogen zijn aan te merken en die vrij te besteden zijn. Reserves vallen uiteen in algemene reserves en bestemmingsreserves;

b. algemene reserves: een bufferfunctie voor het opvangen van financiële tegenvallers in algemene zin;

c. bestemmingsreserves: reserves waaraan de gemeenteraad een bepaalde bestemming heeft gegeven. De reserves hebben over het algemeen een bestedings- of egalisatiefunctie; en

d. voorzieningen: bij voorzieningen gaat het om (on)zekere verplichtingen die tot schulden en/of lasten kunnen leiden en ter egalisatie van kosten. Voorzieningen worden gerekend tot het vreemd vermogen en er kan alleen over beschikt worden voor het doel waarvoor de voorziening is ingesteld.

 

Artikel 3. Algemene uitgangspunten

1. Er wordt terughoudend met reserves en voorzieningen omgegaan en deze worden alleen ingesteld als ze leiden tot het beter realiseren van het gestelde beleidsdoel dan via een reguliere begrotingspost.

2. Instellen van een reserve of voorziening kan alleen door de raad.

3. Het instellen van reserves en voorzieningen moet passen binnen geldende wet- en regelgeving.

4. Reserves en voorzieningen worden alleen ingezet als die leiden tot het aantoonbaar beter realiseren van het gestelde beleidsdoel dan via een reguliere begrotingspost.

5. Er wordt geen rente toegerekend aan reserves en voorzieningen.

6. De reserves en voorzieningen worden jaarlijks tweemaal geactualiseerd, namelijk bij het opstellen van de begroting en bij de jaarrekening. Daarin worden de aard en reden van de reserves en voorzieningen en de wijzigingen toegelicht. Per reserve en voorziening wordt het verloop gedurende het jaar in een overzicht weergegeven. Daaruit blijken:

a. het saldo aan het begin van het begrotingsjaar;

b. de toevoegingen;

c. de onttrekkingen; en

d. het saldo aan het einde van het begrotingsjaar.

 

Artikel 4. Bevoegdheidsverdeling

De bevoegdheidsverdeling is samengevat in onderstaande tabel.

 

Besluit tot Reserve Voorziening

Instelling Raad Raad

Dotatie Raad College

Onttrekking Raad College

Wijziging bestemming Raad Raad

 

Hoofdstuk 2. Reserves

 

Artikel 5. Beleidskader reserves

1. De raad beslist over de vorming van reserves en kan dit op ieder gewenst moment doen.

2. Bij het vormen van reserves gelden de volgende voorwaarden:

a. de reserve moet vooraf worden ingesteld door een expliciet besluit van de raad;

b. de bestemming en het doel moeten in de toelichting van het besluit omschreven zijn. Desgewenst kunnen in de toelichting op het besluit ook de looptijd en de minimale- en/of maximale omvang worden toegelicht; en

c. als het doel bereikt is, houdt de reserve op te bestaan. Een eventueel restant wordt in principe toegevoegd aan de Algemene reserve. Desgewenst kan de raad anders beslissen.

3. Een toevoeging of een onttrekking aan een reserve kan alleen plaatsvinden op basis van een raadsbesluit. Bij voorkeur worden mutaties aan reserves opgenomen in de begroting.

 

Artikel 6. Indeling reserves

1. De reserves worden onderscheiden naar:

a. algemene reserves; en

b. bestemmingsreserves.

2. De functies van reserves kunnen zijn:

a. bufferfunctie: het opvangen van onverwachte tegenvallers en risico’s (weerstandscapaciteit). Dit vormt grotendeels de weerstandscapaciteit en versterkt daarmee het weerstandsvermogen van de gemeente;

b. financieringsfunctie: om kapitaalinvesteringen met eigen middelen te financieren;

c. bestedingsfunctie: reserveren van middelen voor specifieke activiteiten of doelen; en

d. egalisatiefunctie: het egaliseren van jaarlijks terugkerende en (sterk) fluctuerende lasten over meerdere jaren.

 

Artikel 7. Investeringsreserves

1. Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

a. het specifieke doel van de reserve;

b. motivering waarom het gestelde doel via een reserve dient te worden gerealiseerd in plaats van via een reguliere begrotingspost;

c. de omvang van de storting(en);

d. of de stortingen van structureel of incidenteel aard zijn, inclusief de onderbouwing daarvan;

e. omvang van en tijdstip/periode van de onttrekking inclusief de onderbouwing daarvan;

f. de maximale hoogte van de reserve; en

g. de maximale looptijd.

2. Wanneer gebruik gemaakt wordt van een investeringsreserve als dekkingsmiddel, mag dit alleen middels de methode van bruto activeren. Hierbij wordt de investering in zijn geheel afgeschreven en worden de kapitaallasten jaarlijks (gedeeltelijk) gedekt uit de reserve gedurende de geheel afschrijvingstermijn van de investering.

3. Als een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een investering, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt deze aan de algemene reserve toegevoegd.

 

 

Artikel 8. Egalisatiereserves

Het BBV maakt geen onderscheid tussen egalisatiereserves en overige bestemmingsreserves. Gemeente Zundert maakt wel gebruik van egalisatiereserves. Deze reserves hebben als doel schommelingen in de exploitatie op te vangen.

 

Artikel 9. Reserves resultaatbestemmingen

1. Het jaarrekeningresultaat wordt in de balans opgenomen als een apart onderdeel van het eigen vermogen. Dit resultaat kan tot stand zijn gekomen doordat werkzaamheden of leveringen nog niet (geheel) zijn uitgevoerd maar in het volgende jaar alsnog uitgevoerd gaan worden. Om financiële middelen daarvoor beschikbaar te hebben, dient het jaarrekeningresultaat “bestemd” te worden.

2. Voor het bestemmen van het resultaat gelden de volgende voorwaarden:

a. hoofdregel is dat het resultaat wordt toegevoegd aan de algemene reserves;

b. de prestatie was begroot in het rekening jaar en het bijbehorende budget is (deels) onaangewend; en

c. voor de te leveren prestatie is een (contractuele) verplichting aangegaan.

3. Als aan alle voorwaarden wordt voldaan, kan het college, vooruitlopend op besluitvorming door de raad, starten met de werkzaamheden of leveringen. Indien de raad niet akkoord gaat met de voorstellen tot resultaatbestemming zullen de aangegane verplichtingen binnen het budget van het volgend begrotings-jaar opgevangen moeten worden.

 

Artikel 10. Algemene reserve grondbedrijf

1. Dit betreft een reserve die direct gerelateerd is aan de grondexploitaties. Als de boekwaarde hoger is dan de verwachte marktwaarde dan worden eventuele verliezen uit deze reserve gedekt.

2. Voor de bepaling van de verwachte marktwaarde ligt een actuele taxatie door een erkende taxateur ten grondslag.

 

Artikel 11. Overige bestemmingsreserves

Overige reserves met een concreet bestedingsdoel die niet onder bovenstaande bestemmingsreserves vallen.

 

Hoofdstuk 3. Voorzieningen

 

Artikel 12. beleidskader voorzieningen

1. In het Besluit Begroting en Verantwoording is in artikel 44 bepaald wanneer voorzieningen gevormd worden. Voorzieningen worden gevormd wegens:

a. verplichtingen en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, doch redelijkerwijs in te schatten (bijvoorbeeld voor verliezen in de grondexploitaties);

b. op de balansdatum bestaande risico’s terzake van bepaalde te verwachten verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is te schatten (bijvoorbeeld voor dubieuze debiteuren);

c. kosten die in een volgend begrotingsjaar zullen worden gemaakt, mits het maken van die kosten zijn oorsprong mede vindt in het begrotingsjaar of in een voorafgaand begrotingsjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdelen van lasten over een aantal begrotingsjaren (bijvoorbeeld voorziening groot onderhoud);

d. bijdragen aan toekomstige vervangingsinvesteringen, waarvoor een heffing wordt geheven (bijvoorbeeld riolering); en

e. van derden verkregen middelen die specifiek besteed moeten worden (bijvoorbeeld overschotten riolering en afval).

Van een voorziening is dus sprake als het gaat om te kwantificeren financiële verplichtingen of risico’s. Als een risico niet kwantificeerbaar is, zal dat risico opgenomen moeten worden in de paragraaf weerstandsvermogen bij de begroting.

2. De raad heeft de bevoegdheid om voorzieningen in te stellen, op te heffen en te wijzigen. De raad kan dit op ieder gewenst moment doen.

3. Bij het vormen van voorzieningen gelden de volgende voorwaarden:

a. de voorziening moet vooraf worden ingesteld door een expliciet besluit van de raad;

b. de bestemming en het doel moeten in de toelichting van het besluit omschreven zijn;

c. elke voorziening moet de omvang hebben van de betreffende verplichting of het betreffende risico. De omvang mag dus niet groter, maar ook niet kleiner zijn;

d. de uitvoering van het beleid is belegd bij het college. Dit komt tot uitdrukking in de aanwendingen van voorzieningen (bijvoorbeeld bestedingen in groot onderhoud wegen); en

e. indien een voorziening kan worden opgeheven, valt een eventueel restant vrij ten gunste van de exploitatie (i.c. het programma van waaruit de voorziening is gevuld).

4. Mutaties op een voorziening kunnen alleen plaatsvinden op basis van een raadsbesluit, behalve als er sprake is van een wettelijke verplichting. Mutaties aan voorzieningen worden opgenomen in de begroting. Indien nodig, kan dit ook via een apart raadsbesluit. Het besluit van de raad kan een concreet bedrag inhouden. Echter het kan ook afhankelijk zijn van een resultaat, overschot of bedrag wat uit andere mutaties voortvloeit.

5. De onttrekkingen geschieden rechtstreeks ten laste van de voorziening. De aanwending van een voorziening wordt dus rechtstreeks ten laste van de voorziening geboekt en is daarmee geen last die via de exploitatie loopt. Een begrotingswijziging is om deze reden dan ook niet nodig. Het verloop van de voorzieningen wordt toegelicht in de begroting en jaarstukken.

Een uitzondering hierop zijn de egalisatievoorzieningen voor een specifiek doel (bijvoorbeeld riool- en afvalstoffenheffingen). Van deze heffingen wordt een positief / negatief jaarresultaat toegevoegd / onttrokken aan de voorziening.

6. Een voorziening kan in principe niet negatief zijn, het dient immers bepaalde (onzekere) uitgaven te dekken.

 

Artikel 13. indeling voorzieningen

De volgende soorten voorzieningen komen in de gemeente Zundert voor:

a. onderhoudsvoorzieningen: dit betreffen middelen voor groot onderhoud aan kapitaalgoederen, waaronder wegen, civieltechnische kunstwerken en gebouwen;

b. voorziening dubieuze debiteuren: voor openstaande vorderingen op derden wordt een voorziening gevormd voor oninbaarheid;

c. voorziening grondbedrijf: voor te verwachten verliezen van een grondexploitatie wordt voor dit bedrag een voorziening getroffen;

d. egaliatievoorzieningen: bedragen die niet gebruikt zijn, blijven gereserveerd om aan dat doel te besteden (bijvoorbeeld rioolheffingen en afvalstoffenheffing); en

e. overige voorzieningen: reserveringen voor toekomstige uitgaven of verliezen (bijvoorbeeld pensioenrechten wethouder en verliezen grondexploitaties).

 

Artikel 14. Onderhoudsvoorzieningen

1. Aan elke onderhoudsvoorziening dient een meerjarig beheerplan c.q. onderhoudsplan ten grondslag te liggen (ook om de omvang van de voorziening te bepalen). Dit plan mag maximaal 5 jaar oud zijn.

2. Voor de bepaling van de toereikendheid van een onderhoudsvoorziening wordt een periode van minimaal

8 jaar van het onderliggende plan gehanteerd, met daarbij een doorkijk naar de totale levensduur van de betreffende activa.

3. Tussentijdse bijstelling van het beheerplan binnen de vier jaar is verplicht, indien een belangrijke afwijking is opgetreden in de staat van het onderhoud.

 

Artikel 15. Voorziening dubieuze debiteuren

1. Op grond van artikel 10 van deze verordening wordt een voorziening gevormd wegens mogelijke oninbaarheid van openstaande vorderingen. Deze voorzieningen worden op de balans gepresenteerd als een waardecorrectie op de openstaande vorderingen aan de debetzijde van de balans (en dus niet bij de voorzieningen aan de creditzijde van de balans).

2. Voor openstaande vorderingen met betrekking tot belastingen en leges wordt een voorziening voor oninbaarheid gevormd ter grootte van het historisch percentage van oninbaarheid.

3. Voor openstaande vorderingen voor bijstandsverstrekkingen wordt een voorziening voor oninbaarheid gevormd op basis van een risicopercentage op oninbaarheid van de openstaande vorderingen.

 

Artikel 16. Voorziening grondbedrijf

Niet van toepassing

 

Artikel 17. Egalisatievoorziening

1. Er moet sprake zijn van kosten die in een volgend begrotingsjaar zullen worden gemaakt, maar waarvan de oorsprong wel (mede) ligt in het begrotingsjaar of in een voorafgaand begrotingsjaar.

2. De voorziening moet strekken tot gelijkmatige verdeling van de lasten over een aantal begrotingsjaren. Dit om te voorkomen om ongelijkmatig gespreide lasten in de komende begrotingsjaren voor de te verwachten bedragen in de meerjarenraming op te nemen.

3. Voorzieningen die worden gevormd om de (groot) onderhoudslasten van een kapitaalgoed over een aantal jaren te egaliseren kunnen alleen worden ingesteld en gevoed op basis van een beheerplan van het desbetreffende kapitaalgoed. Dit beheerplan dient periodiek te worden geactualiseerd en financieel te zijn getoetst.

 

 

 

Naar boven