Gemeenteblad van Schagen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Schagen | Gemeenteblad 2021, 110519 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Schagen | Gemeenteblad 2021, 110519 | Beleidsregels |
Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen houdende regels omtrent het integrale werkren en leveren van maatwerk door wijkteams in het sociaal domein (Integrale beleidsregels sociaal domein gemeente Schagen)
De raad heeft in de maand oktober 2020 de Integrale verordening sociaal domein vastgesteld. In de voorliggende integrale beleidsregels sociaal domein worden de bepalingen uit de integrale verordening nader uitgewerkt. Wat is eigenlijk de bedoeling van deze regelingen? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moeten we teruggaan in de tijd.
In 2015 werden taken op het gebied van jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning en (arbeids)participatie overgedragen aan gemeenten. Gemeenten mochten vanaf dat moment zelf de inhoud en omvang van de voorzieningen bepalen. Doelen van de decentralisatie van deze taken waren onder meer: maatwerk en integrale aanpak van problemen. Maar hoe je dat nu in de uitvoeringspraktijk? Gemeente moeten in het sociale domein vier wetten uitvoeren, die qua focus, definities en kaders enorm van elkaar verschillen en dit maakt het integraal werken niet eenvoudig. Hoe neem je als professional in dit spanningsveld van botsende belangen het juiste besluit? En hoe lever je nu maatwerk zonder dat dit leidt tot willekeur?
StimulanSZ kwam met het antwoord op deze prangende vragen. Zij hebben de methode van de omgekeerde toets ontwikkeld. Met deze methode worden integraal werken en leveren van maatwerk makkelijker. Volgens de methode van de omgekeerde toets wordt eerst gekeken naar het effect dat de inwoner wil bereiken. Daarna wordt bekeken of dit past binnen de grondwaarden van de diverse wetten. Daarbij worden de mogelijke effecten van een besluit in de volle breedte meegewogen. Pas als dit helder is, komt de juridische toets. Hierbij worden de wetsartikelen gezien als instrumenten om de grondwaarden van de wetten te realiseren. Het maatwerk zit hem dus in het proces dat de wijkteamconsulent met de inwoner klant doorloopt. En als dat proces goed wordt doorlopen, dan komt er een besluit uit de bus waarin de inwoner een maatwerkoplossing wordt geboden. Een oplossing dus waarmee hij echt is geholpen.
De integrale verordening en integrale beleidsregels gaan uit van die vraag van de inwoner en kijken naar het effect, net als de omgekeerde toets. De visie en de kernwaarden van de gemeente staan centraal. Waar staat de gemeente Schagen voor? Wat vindt de gemeente Schagen belangrijk? Met deze verordening en beleidsregels worden maatwerk en integraal werken vastgelegd in het gemeentelijk beleid. Deze verordening en beleidsregels helpen wijkteamconsulenten om samen met de inwoner te zoeken naar de beste oplossing als het gaat om vragen op het gebied van Wmo-hulp, werk, inkomen, schulden, participatie of jeugdhulp. Van willekeur is geen sprake meer. Kortom, deze verordening en beleidsregels zijn dus instrumenten om het integrale werken en leveren van maatwerk door de wijkteams te faciliteren.
Artikel 1.1 Uitgangspunten beleidsregels
Link met: artikel 1.2 Uitgangspunten integrale verordening
Deze beleidsregels hebben wij geschreven vanuit een aantal uitgangspunten. De beleidsregels:
Link met: artikel 1.3 Kernwaarden
Bij het toepassen van de beleidsregels houden wij rekening met de doelen van de Jeugdwet, Wmo, Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, Wet gemeentelijke Schuldhulpverlening, Bbz, Wet op het primair onderwijs, Wet op het voorgezet onderwijs, Wet op de expertisecentra, Wet Kinderopvang, Leerplichtwet, RMC, Wet Passend Onderwijs, Algemene Wet Bestuursrecht, Gemeentewet en later het jaar ook de Wet Inburgering. Wij zorgen ervoor dat het effect van een besluit past bij die doelen. Wij betrekken daarbij zes kernwaarden die niet individueel gelezen kunnen worden, maar in samenhang met elkaar en in samenhang met de ambities uit het Integraal Beleidsplan. Het gaat daarbij om de volgende zes kernwaarden:
Wij ondersteunen waar nodig en gaan ervan uit dat je eerst zelf oplossingen vindt voor problemen, bijvoorbeeld met ondersteuning van je familie, vrienden en bekenden (sociaal netwerk) of door gebruik te maken van algemene voorzieningen en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen. We gaan uit van eigen kracht.
Hoofdstuk 2 Van melding tot besluit
Link met : Stap 2 Integrale intake na melding en artikel 2.2.3 lid 1 Gegevens
Tijdens de integrale intake verzamelen wij alle gegevens over je situatie die nodig zijn om de ondersteuningsvraag helder te krijgen. Wij kunnen in ieder geval de volgende gegevens bij jou opvragen:
Artikel 2.2. Beoordelingskader aanvraag
Link met: Stap 3: Aanvraag en artikel 2.3.2 lid 1 Aanvraag voor ondersteuning-op-maat
Artikel 2.3 1 Gebruikelijke hulp Jeugd
Link met: Stap 3: Aanvraag en artikel 2.3.2 lid 1 Aanvraag voor ondersteuning-op-maat
Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg die jullie als ouders geacht worden aan jullie kinderen te bieden. Voor minderjarige kinderen (tot 18 jaar) geldt dat jullie hen behoren te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook als er sprake is van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. Om deze reden wordt voor handelingen die vallen onder gebruikelijke hulp in principe geen ondersteuning-op- maat verleend. De vraag of en zo ja, welk onderdeel van de ondersteuningsvraag tot de gebruikelijke hulp behoort, beoordelen wij op grond van het Afwegingskader gebruikelijke hulp Jeugdwet gemeente Schagen.
Artikel 2.3.2 Gebruikelijke hulp bij het huishouden (Wmo)
Link met: Stap 3: Aanvraag en artikel 2.3.2 lid 1 Aanvraag voor ondersteuning-op-maat
Gebruikelijke hulp is de normale hulp die huisgenoten (partners, ouders inwonende kinderen en andere huisgenoten) elkaar onderling bieden. Zij zijn samen verantwoordelijk voor het eigen huishouden, de eigen en elkaars gezondheid, de levensstijl en de manier waarop het huishouden wordt gevoerd. Er wordt daarom verwacht dat huisgenoten de taken overnemen, die de inwoner zelf niet (meer) uit kan voeren. Dat is de gebruikelijke hulp. Er wordt geen ondersteuning-op maat verleend als er sprake is van gebruikelijke hulp. Wanneer er sprake is van gebruikelijke hulp wordt nader uitgewerkt in het Afwegingskader gebruikelijke hulp bij hulp het huishouden Gemeente Schagen.
Artikel 2.4.1 Andere voorzieningen/andere organisaties
Link met: Stap 3: Aanvraag en artikel 2.3.2 lid 1 Aanvraag voor ondersteuning-op-maat
Artikel 2.5.1 Andere voorziening voortvloeiend uit andere wetten
Link met: Stap 3: Aanvraag en artikel 2.3.2 lid 1 Aanvraag voor ondersteuning-op-maat
Er zijn ook andere voorzieningen die voortvloeien uit andere wetten, waaronder de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (ZVW) en de Beginselenwet Justitiële jeugdinrichtingen (Beginselenwet JI). Wij hoeven geen ondersteuning-op-maat te verlenen als jij gebruik kunt maken van een andere wet.
Artikel 2.5.2 Andere voorzieningen vanuit het onderwijs
Link met: Stap 3: Aanvraag en artikel 2.3.2 lid 1 Aanvraag voor ondersteuning-op-maat
Wij zijn verantwoordelijk voor het leveren van ‘jeugdhulp’ en deze moet het doel hebben dat jij als jeugdige in staat wordt gesteld gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam te zijn en deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer, rekening houdend met jouw ontwikkelingsniveau. Als de ondersteuning gericht is op het realiseren van (passend) onderwijs c.q. onderwijsactiviteiten, dan valt dat niet onder de Jeugdwet maar onder de Wet passend onderwijs. In dit geval is de school aan zet om hierin te voorzien. Onderwijsondersteuning voor het behalen van de onderwijsdoelen moet door passend onderwijs geboden worden. Ook vaardigheden om tot leren te komen zijn geen vaardigheden waar jeugdhulp voor gegeven wordt. Ondersteuning die niet primair gericht is op onderwijs en het leerproces, zoals persoonlijke verzorging op school of begeleiding van jeugdige bij terugkeer naar school als deze is uitgevallen, valt echter wel onder de Jeugdwet.
Artikel 2.5.3 Andere voorziening vanuit de Wet langdurige zorg
Link met: Stap 3: Aanvraag en artikel 2.3.2 lid 1 Aanvraag voor ondersteuning-op-maat
Wij weigeren ondersteuning-op-maat in het kader van de Wmo of Jeugdwet, indien jij aanspraak hebt op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg. Wij weigeren ook ondersteuning-op-maat als er redenen zijn om aan te nemen dat jij daarop aanspraak kan maken. maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit daarover.
Wij kunnen in afwijking van het eerste lid ondersteuning -op- maat in het kader van de Wmo of Jeugdwet verlenen, als, gelet op alle individuele omstandigheden, dringende redenen hiertoe noodzaken. Het gaat hier om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij weigering van ondersteuning-op-maat leidt tot onaanvaardbare consequenties voor jou.
Artikel 2.6 Ingangsdatum van uitkering en ondersteuning-op- maat in het kader van de Wmo en Jeugdwet
Link met: Stap 4: Beslissing en artikel 2.4.1 Inhoud besluit
De uitkering gaat in op datum van melding. De uitkering wordt dus niet toegekend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de melding bij het UWV heeft plaatsgevonden, dan wel in voorkomende gevallen de uitkeringsaanvraag bij de gemeente is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Van dergelijke omstandigheden is met name sprake, indien de betrokkene ter zake van de verlate melding en aanvraag redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest.
De ondersteuning-op-maat in het kader van de Wmo gaat in op de in de verleningsbeschikking vermelde datum. Dit laat overigens onverlet dat de ondersteuning op maat wegens wachttijden feitelijk op een later tijdstip van start kan gaan. Het vorenstaande is niet van toepassing met betrekking tot het vervoersbudget en de (rolstoel)taxikostenvergoeding. Laatstgenoemde voorzieningen gaan in op de eerste dag van de maand waarin het ondergetekende gespreksverslag bij de gemeente is binnengekomen.
Als er sprake is van een spoedeisende situatie, dan wordt de ingangsdatum van de ondersteuning-op-maat in het kader van de Wmo en Jeugdwet gesteld op de datum van de melding, met dien verstande dat gedurende de periode, gelegen tussen de datum van de melding en de datum van het toekenningsbesluit, de voorziening uitsluitend in natura kan worden verstrekt.
Artikel 2.7 Einddatum van ondersteuning-op-maat in het kader van de Wmo en Jeugdwet
Link met: Stap 4: Beslissing en artikel 2.4.1 Inhoud besluit
Ondersteuning- op- maat in het kader van de Jeugdwet wordt verleend voor een periode van maximaal een jaar. Het vorenstaande is niet van toepassing op pleegzorg. Volgens een bestuurlijke afspraak tussen de VNG, Jeugdzorg Nederland en het Rijk (VWS) moeten wij pleegzorg standaard tot 21 jaar inzetten, tenzij het pleegkind aangeeft geen gebruik meer te willen maken van pleegzorg.
Wanneer ondersteuning-op-maat in het kader van de Wmo en de Jeugdwet wordt afgegeven aan een persoon die al beschikt over een andere maatwerkvoorziening(en), kunnen wij besluiten om de einddatum van deze ondersteuning te laten samenvallen met de andere lopende ondersteuningen-op-maat in het kader van de Wmo of Jeugdwet.
Hoofdstuk 3 Werk en participatie
Jij wordt zo goed mogelijk naar duurzaam en passend werk begeleid. Als betaald werk niet mogelijk is, onderzoeken we met je of er andere activiteiten zijn die je kan ondernemen en die een bijdrage leveren aan je persoonlijke ontwikkeling en aan de samenleving als geheel en waarmee stappen kunnen worden gezet richting betaald werk.
3.1 Kostencompensatie werkgevers
Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.8 Looncompensatie werkgever (tijdelijke loonkostensubsidie)
Artikel 3.1.2 Voorwaarden kostencompensatie werkgever
Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.8 Looncompensatie werkgever (tijdelijke loonkostensubsidie)
De werkgever draagt er zorg voor dat er geen sprake is van verdringing van arbeid. Dat wil zeggen dat de werkgever in een periode van zes maanden voorafgaand aan de subsidieverlening, geen arbeidsovereenkomsten tot het verrichten van soortgelijke arbeid heeft beëindigd vanwege bedrijfseconomische redenen of voornemens is deze te beëindigen.
Artikel 3.1.3 Vorm kostencompensatie
Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.8 Looncompensatie werkgever (tijdelijke loonkostensubsidie)
Wij kennen de kostencompensatie toe als bijdrage in de volgende kosten:
Artikel 3.1.4 Hoogte kostencompensatie
Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.8 Looncompensatie werkgever (tijdelijke loonkostensubsidie)
Artikel 3.1.5 Vaststelling hoogte kostencompensatie en uitbetaling kostencompensatie
Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.8 Looncompensatie werkgever (tijdelijke loonkostensubsidie)
De compensatie van tijdelijk productieverlies door verminderde loonwaarde (artikel 3.1.3 sub e) wordt in één keer uitbetaald nadat de arbeidsovereenkomst ten minste een half jaar heeft geduurd, of naar rato wanneer de arbeidsovereenkomst eerder eindigt om in de werknemer gelegen redenen. Duurt de arbeidsovereenkomst langer dan een half jaar, dan wordt de kostencompensatie in meerdere termijnen uitbetaald.
Artikel 3.1.6 Uitsluitingsgrond
Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.8 Looncompensatie werkgever (tijdelijke loonkostensubsidie)
De kostencompensatie wordt door ons geweigerd, indien niet voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden en verplichtingen, of de kostencompensatie niet noodzakelijk wordt geacht voor de arbeidsinschakeling van de werknemer. De kostencompensatie wordt in ieder geval niet noodzakelijk geacht als de werkgever voor dezelfde persoon in dezelfde functie al kostencompensatie heeft ontvangen, of aanspraak kan maken op loonkostensubsidie volgens artikel 10c en 10d van de Participatiewet.
3.1a Reiskostenvergoeding en vervoersvoorziening in het kader van re-integratie
Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding
In de beleidsregels onder 3.1a wordt verstaan onder:
afstand: de afstand tussen de woonplaats van de utkeringsgerechtigde en de locatie waar de arbeid wordt verricht c.q. de activiteiten in het kader van de voorziening gericht op arbeidsinschakeling, inburgering of tegenprestatie worden uitgevoerd, gemeten langs de kortste voor de klant voldoende begaanbare en veilige weg;
Artikel 3.1a.2 Reiskostenvergoeding
Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding
Artikel 3.1a.3 Hoogte van de reiskostenvergoeding
Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding
Ingeval jij met het openbaar vervoer naar de locatie reist, verstrekken wij een vergoeding voor de reiskosten op basis van de kosten van het openbaar vervoer. Wij stellen de hoogte van de reiskostenvergoeding vast op basis van de informatie die beschikbaar is op www.9292ov.nl en gaan daarbij in principe uit van de laagste vervoertarieven.
Ingeval jij met de auto, motor, scooter, brommer of een ander soortgelijk vervoermiddel naar de locatie reist, hanteren wij bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor de reiskosten een tarief van € 0,19 per verreden kilometer. Wij stellen met inachtneming van artikel 3.1a.2, vierde lid, de afstand tussen jouw woonplaats en de locatie vast.
In afwijking van het eerste en tweede lid wordt in het geval van een inburgeringstraject alleen de totale reisafstand vergoed, indien de instantie waar jij het inburgeringstraject volgt is gelegen in de driehoek Alkmaar, Den Helder en Hoorn. Indien jij ervoor kiest een inburgeringstraject te volgen bij een instantie die buiten dit gebied ligt, dan komen de meerkosten van de reis naar de buiten dit gebied gelegen instantie voor jouw rekening.
Artikel 3.1a.4 Uitbetalen van reiskostenvergoeding
Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding
Artikel 3.1a.5 Duur van de reiskostenvergoeding
Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding
Artikel 3.1a.6 Beëindiging reiskostenvergoeding
Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding
Wij kunnen de vergoeding, bedoeld in artikel 3.1a.2 in ieder geval beëindigen, indien:
Artikel 3.1a.7 Vervoersvoorziening
Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding
Wij kennen een vervoersvoorziening, bedoeld in het eerste lid, onder d, toe, indien:
het werk op onregelmatige tijden (s avonds, ’s nachts en in de weekenden) moet worden uitgevoerd en de werkgever op een dusdanig afgelegen locatie is gesitueerd, dat het naar ons oordeel uit oogpunt van veiligheid niet verantwoord is jou het traject per (elektrische) fiets of brommer/scooter te laten afleggen; en
Artikel 3.1a.8 Hoogte van de financiële tegemoetkoming
Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding
Artikel 3.1a.9 Vergoeding kosten reparatie fiets, elektrische fiets, scooter of brommer
Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding
Wij kunnen een vergoeding verstrekken voor de kosten van reparatie van de fiets, elektrische fiets, brommer, scooter of auto die jij met de financiële tegemoetkoming, bedoeld in artikel 3.1a.7, hebt aangeschaft.
3.1b Premie en inkomstenvrijlating
Artikel 3.1b.1 Begripsbepaling
Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding
In de beleidsregels onder 3.1b wordt verstaan onder:
Artikel 3.1b.2 Stimuleringspremie (financieel compliment)
Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding
Als jij in jouw re-integratieproces een bijzondere prestatie verricht, kunnen wij jou eenmalig een premie toekennen van maximaal € 300,-- per jaar.
Artikel 3.1b.3 Inkomstenvrijlating regulier
Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding
3.1c Ontheffen van de arbeids- en re-integratieverplichtingen en de tegenprestatie
Link met : 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoedingen
Indien er door jou belemmeringen worden aangevoerd waardoor het zoeken naar werk en het accepteren van werk niet mogelijk is of wordt bemoeilijkt, wordt onderzoek gedaan naar deze belemmeringen. In eerste instantie wordt gezocht naar mogelijkheden om de belemmeringen (uitgezonderd van medische aard) door jou zelf te laten oplossen, eventueel door een beroep te doen op hulpverlening. Wanneer dat niet mogelijk is of werkaanvaarding op korte of langere termijn in de weg staat, wordt een passend re-integratieaanbod gedaan op grond van artikel 10 van de Participatiewet. Jou wordt medegedeeld dat jij verplicht bent om hieraan mee te werken.
Artikel 3.1c.2 Alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar
Link met : 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoedingen
Artikel 3.1c.3 Alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar
Link met : 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoedingen
Artikel 3.1c.4. Tijdelijke ontheffing op grond van medische, psychiatrische en psychosociale gronden
Link met : 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoedingen
Artikel 3.1c.5. De re-integratieverplichting
Link met : 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoedingen
In geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid of in de persoon gelegen omstandigheden waardoor de uitvoering van het re-integratieaanbod tijdelijk niet mogelijk is, wordt er niet gehandhaafd op het niet nakomen van de re-integratieverplichting. Er wordt beoordeeld of het re-integratieaanbod aangepast moet worden aan de mogelijkheden van de werkzoekende.
Artikel 3.1c.6 Ontheffen van de tegenprestatie
Link met : 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoedingen
Indien door jou wordt geclaimd dat jij niet in staat bent om de tegenprestatie uit te voeren, is artikel 3.1c.4. van deze beleidsregels van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3.1d. 1 Begripsomschrijvingen
Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen
In de beleidsregels onder 3.1d wordt verstaan onder:
taaltoets: toets als bedoeld in artikel 18b, tweede, tiende en elfde lid, van de Participatiewet;
Artikel 3.1d.2. Beheersen van de Nederlandse taal
Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen
Wij mogen van de veronderstelling uitgaan dat jij 8 jaar Nederlandstalig onderwijs hebt gevolgd, indien jij blijkens de Basisregistratie Personen na 1 september 1963 bent geboren en tussen je zesde en vijftiende levensjaar ten minste acht jaar in Nederland hebt gewoond.
Het vorenstaande lijdt uitzondering, ingeval uit het gesprek of dossier aanknopingspunten volgen dat jij geen 8 jaar Nederlandstalig onderwijs hebt gevolgd.
Onder ‘andere documenten’, bedoeld in artikel 18b, tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet wet, kunnen in ieder geval worden geschaard:
het certificaat op grond van de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) of een verklaring van het regionaal opleidingscentrum (ROC) waaruit blijkt dat voor het onderdeel Nederlands als tweede taal ten minste niveau 2 van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal is behaald (artikel 2.4 lid 1 Besluit Inburgering);
Artikel 3.1d.3 Taaltoets bij aanvraag
Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen
Artikel 3.1d.4. Taaltoets zittend bestand
Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen
Artikel 3.1d.5. Taaltoetsafnemer
Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen
Artikel 3.1d. 6. Taaltoetsbeoordeling
Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen
Artikel 3.1d.7. Toetsingswijze
Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen
Artikel 3.1d.8. Uitzonderingen taaltoets
Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen
Wij nemen in afwijking van artikel 3.1d.3, eerste lid, en artikel 3.1d. 4, tweede lid, geen taaltoets af, indien:
uit het door de jou overgelegde curriculum vitae blijkt dat jij gedurende een periode van ten minste 1 jaar een of meer functies hebt vervuld waarvoor een beheersing van de Nederlandse taal op referentieniveau 1F is vereist dan wel noodzakelijk is om de functie(s) in kwestie naar behoren te kunnen uitvoeren;
Artikel 3.1d.9. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid
Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen
Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt in ieder geval indien:
Artikel 3.1d.10. Schriftelijke kennisgeving
Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen
Artikel 3 1d.11. Aanbod verwerven vaardigheden Nederlandse taal
Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen
Artikel 3.1d.12. Relatie met Wet inburgering
Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen
Wanneer jij begonnen bent met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, dan kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van jouw kant, als bedoeld in artikel 18b, zesde lid, onder a, van de Participatiewet.
Artikel 3.1d.13. Relatie met ROC-Kop van Noord-Holland (WEB formele aanbod)
Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen
Wanneer jij begonnen bent met een taaltraject in het kader van de WEB bij ROC Kop van Noord-Holland, dan kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van jouw de kant, als bedoeld in artikel 18b, zesde lid, onder a, van de Participatiewet.
Artikel 3.1d.14. Relatie met de re-integratie
Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen
Wanneer jij begonnen bent met een taaltraject in het kader van de re-integratie, dan kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van jouw kant, als bedoeld in artikel 18b, zes lid, onder a, van de Participatiewet.
3.2 Meedoen aan samenleving (dagbesteding, begeleiding, vervoersvoorzieningen en rolstoelen)
Artikel 3.2.1 Begripsbepalingen
Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving
In de beleidsregels onder 3.2 wordt verstaan onder:
begeleiding: individuele ondersteuning gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie voor kwetsbare inwoners. Het bewerkstelligen van verandering in gedrag en vaardigheden en het begeleiden bij achteruitgang hoort hier ook bij. Het signaleren van en acteren op veranderingen in de gezondheidssituatie, de leefomstandigheden en de sociale omgeving van de cliënt maakt onderdeel uit van dit product. Wanneer mogelijk en passend bij de cliënt kan gebruik worden gemaakt van beeldzorg. Waar mogelijk is de begeleiding erop gericht toe te werken naar een situatie waarin deze niet meer of in mindere mate nodig is en de cliënt gebruik kan maken van reguliere maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van participatie en zelfstandigheid met minder of zonder ondersteuning. De focus ligt hierbij op trainen en coachen. De begeleiding vindt plaats in de dagelijkse leefomgeving. Daar valt een werk(ervarings)plek ook onder.
begeleiding extra: de individuele ondersteuning is net als bij begeleiding gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Begeleiding extra wordt slechts ingezet in de meest complexe situaties. Te denken valt hierbij aan ernstige gedragsstoornissen en multi-probleemsituaties. Er is veelal sprake van langdurig tekortschietende zelfregie over het dagelijks leven. Nodig is over het algemeen methodische begeleiding gericht op verbetering/ontwikkeling. Doel is waar mogelijk activering en waar nodig stabilisatie en handhaving;
dagbesteding: het geven van een zinvolle daginvulling aan inwoners, die wordt aangeboden in een groep. Zingeving en zinbeleving staan hierbij centraal. De activiteiten dragen bij aan de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van de cliënt. Dagbesteding sluit aan op wat iemand (nog) kan leren/ontwikkelen en/of bijdragen in de samenleving. Wanneer mogelijk is de dagbesteding gericht op overdracht richting arbeidsparticipatie. Stabiliseren van de situatie en begeleiding bij achteruitgang hoort ook bij dagbesteding. Het signaleren van en acteren op veranderingen in de gezondheidssituatie, de leefomstandigheden en de sociale omgeving van de cliënt maakt onderdeel uit van dit product;
kortdurend verblijf: dit verblijf is tijdelijk en bedoeld om de mantelzorger te ontlasten. Het kortdurend verblijf is planbaar. Uitgangspunt is dat de inwoner na verblijf elders weer naar huis gaat. Het kortdurend verblijf omvat bed, bad en brood en toezicht. De duur van het verblijf is 1,2 of 3 etmalen per week, met dien verstande dat in specifieke situaties een langere aaneengesloten periode mogelijk moet zijn. Dit laatste kan voor zover de maximale periode op jaarbasis (52 weken x 3 etmalen) niet wordt overschreden. De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de locatie van het verblijf.
Artikel 3.2.3 Vervoer dagbesteding
Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving en artikel 3.6.2 Vervoer dagbesteding
Het bieden van vervoer is verbonden aan dagbesteding voor zover de cliënt niet in staat is om zelf, met behulp van zijn netwerk of met vrijwillige inzet van en naar de dagbesteding te komen. In die gevallen neemt de aanbieder van de dagbesteding de organisatie van het vervoer op zich. Hierbij wordt aangesloten op de afspraken die gemaakt zijn met de cliënt wanneer de dagbesteding wordt ingezet.
Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving en artikel 3.6.3 Begeleiding
Begeleiding is gericht op het bevorderen van jouw zelfredzaamheid en participatie zodat jij zolang mogelijk in jouw eigen leefomgeving kan blijven. Het doel van begeleiding is gericht op wat jij nodig hebt voor het herstel van c.q. het stabiliseren van het evenwicht bij het functioneren bij een of meer van de volgende onderdelen:
Artikel 3.2.5 Gebruikelijke hulp
Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving en artikel 3.6.4 Gebruikelijke hulp
Alle begeleiding van de cliënt door de ouder, door partners onderling, door inwonende kinderen en/of andere huisgenoten is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende situatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat begeleiding daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Er gelden de volgende uitzonderingen op gebruikelijke hulp:
voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke hulp verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt wanneer voor de partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen, deze eigen mogelijkheden en/of voorzieningen hiertoe dienen te worden aangewend.
Artikel 3.2.6 Vervoer algemene uitgangspunten
Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving en artikel 3.6.3 Contact met anderen
Verplaatsen is noodzakelijk om in redelijke mate mensen te ontmoeten, contacten te onderhouden, boodschappen te doen en deel te nemen aan activiteiten. Voor iedere Nederlander is het normaal om kosten te maken voor zijn vervoer. Voor personen die een inkomen hebben op of rondom het sociaal minimum is dit niet anders. Een bijstandsuitkering is namelijk opgebouwd uit een aantal componenten, waaronder een voor het vervoer. Mensen met een beperking kunnen zich niet altijd zo gemakkelijk verplaatsen als mensen zonder beperkingen. Waar een persoon zonder beperking op de fiets stapt, moet de persoon met een beperking hiervoor bijvoorbeeld gebruik maken van de 60+ bus. Dit is bovengebruikelijk vervoer. De gemeente biedt voor dit bovengebruikelijke vervoer een vervoersvoorziening.
Een vervoersvoorziening is een voorziening ter compensatie van beperkingen die worden ondervonden bij het zich lokaal verplaatsen. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen bij verplaatsingen in een straal van maximaal 25 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS uitvoert.
Bij de aanvraag om een vervoersvoorziening worden de volgende factoren meegewogen:
Er bestaat een relatie tussen de leeftijd van de belanghebbende en diens verplaatsingsgedrag. Bij de beoordeling van een vervoersvoorziening wordt daarmee rekening gehouden. Zo bestaat er een groot verschil in verplaatsingsgedrag van dat van een kind, dat van een volwassene en dat van een oudere. Naar mate de leeftijd toeneemt, neemt de vervoersbehoefte eerst toe, en op latere leeftijd weer af.
Bij kinderen onder de 5 jaar wordt geacht dat zij geen zelfstandige vervoersbehoefte hebben omdat de ouders hen meenemen. Kinderen van 5 tot en met 11 jaar kunnen een zelfstandige vervoersbehoefte hebben over de middellange afstand. Zij hebben geen zelfstandige vervoersbehoefte over de lange afstand. Zij worden geacht bij het vervoer begeleid te worden. Kinderen van 12 jaar en ouder en volwassenen hebben een zelfstandige vervoersbehoefte.
Voor motieven voor vervoer komen in aanmerking de dingen die men normaliter van dag tot dag pleegt te doen, zoals boodschappen doen, winkelen, sport, hobby, bezoeken van bijeenkomsten, meedoen met maatschappelijke, culturele en religieuze activiteiten, bezoek huisarts, specialist of ziekenhuis, bezoek familie en vrienden. Hiermee wordt de vervoersbehoefte in kaart gebracht. Gekeken wordt naar de levensstijl van de persoon met beperkingen, waarbij de levensstijl van personen zonder beperkingen als referentiekader wordt gebruikt, of het dagelijkse leven zoals dat vóór de beperkingen werd geleid. Van de persoon met beperkingen wordt wel verlangd dat deze zijn verplaatsingspatroon enigermate aan de beperkingen aanpast.
Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving en artikel 3.6.3 Contact met anderen
Jij komt in aanmerking voor een vervoersbudget, indien jij problemen ervaart op het gebied van vervoer die je niet op eigen kracht kunt oplossen en hierdoor voor je verplaatsingen in de rond jouw woonplaats gelegen regio een bovengebruikelijk beroep moet doen op personen uit jouw sociale netwerk of een algemene voorziening.
Het vervoersbudget, genoemd in het eerste lid, is bedoeld om de bovengebruikelijke vervoerskosten van maximaal 2000 of 1500 km (voor wie beschikt over bijvoorbeeld een scootmobiel of aangepaste fiets) per jaar deels te compenseren.
Indien er meer wordt gereisd dan 1500 dan wel 2000 km, dan komt dit voor jouw eigen rekening.
Artikel 3.2.8 (Rolstoel)taxikostenvergoeding
Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving en artikel 3.6.3 Contact met anderen
Indien jij voor je verplaatsingen in de rond jouw woonplaats gelegen regio geen netwerk van personen, diensten en voorzieningen om jou heen hebt waarop jij een beroep kunt doen en hierdoor voor deze verplaatsingen bent aangewezen op de diensten van een commerciële vervoerder, kan jij in plaats van het vervoersbudget in aanmerking worden gebracht voor een (rolstoel)taxikostenvergoeding. Deze vergoeding kan ook worden toegekend ingeval jij wel een netwerk van personen diensten en voorzieningen om je heen hebt, maar vanwege in de persoon gelegen beperkingen door jou hierop geen beroep kan worden gedaan.
Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving en artikel 3.6.3 Contact met anderen
Met de vervoersvoorziening, bedoeld in het eerste lid, dien jij in de gelegenheid te worden gesteld maximaal tien keer per jaar een bezoek te brengen aan jouw ouders of familieleden. Deze vervoersvoorziening is uitsluitend bedoeld voor het vervoer van jou van de Wlz-instelling naar de woning van jouw ouders of familieleden en vice versa.
Artikel 3.2.10 Vervoersvoorzieningen over de korte en/of middellange afstand
Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving en artikel 3.6.3 Contact met anderen
Indien jij ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebt van langdurige aard, waardoor jij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat bent zelfstandig een korte en/of middellange afstand te overbruggen, kunnen wij jou in aanmerking brengen voor een vervoersvoorziening over de korte afstand (scootmobiel of driewielfiets).
Artikel 3.2.11 Stalling van een elektrisch c.q. via een hulpmotor aangedreven verplaatsingshulpmiddel
Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving en artikel 3.6.3 Contact met anderen
Er bestaan verschillende mogelijkheden voor het realiseren van een stalling.
Allereerst zal gekeken worden of een stallingsmogelijkheid in de woning aanwezig of realiseerbaar is. Is deze niet aanwezig of realiseerbaar, dan zal gekeken worden naar mogelijkheid b (een algemene voorziening per complex), vervolgens naar mogelijkheid c (een algemene voorziening per verdieping of unit) en als laatste naar mogelijkheid d (een individuele voorziening bij de woning).
In afwijking van het derde lid worden de kosten voor aanleg van stallings- en oplaadmogelijkheid niet vergoed door ons, indien jij woonachtig bent in een wooncomplex dat specifiek gericht is op mensen met beperkingen dan wel ouderen of waar uitgaande van het verhuurbeleid inmiddels veelal ouderen wonen. Er mag vanuit worden gegaan dat in dergelijke wooncomplexen al een stallings- en oplaadmogelijkheid in de gemeenschappelijke ruimten is aangelegd of dat deze voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.
Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving en artikel 3.6.4 Rolstoel
Jij kunt voor een rolstoel in aanmerking komen, indien:
Artikel 3.2.13 Sportvoorziening (waaronder sportrolstoel)
Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving en artikel 3.6.4 Rolstoel
Sporten is belangrijk om te blijven participeren. Wanneer het voor jou zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel.
3.3 Vervoer naar school (leerlingenvervoer)
Artikel 3.3.1 Berekening van de afstand per fiets
Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7.2 Onderzoek
Indien het vervoer per fiets betreft, wordt bij de toetsing van de aanvraag de kortste, veilige route gemeten via de www.routeplanner.fietsenbond.nl. Aangezien onze gemeente beschikt over een uitstekend fietsnetwerk, wordt voor de berekening van de afstand van huis naar school de kortste route per fiets aangehouden. Als de afstand tussen de woning en school zes kilometer of korter is, wordt er bij de beschikking op de aanvraag een uitdraai meegestuurd ter onderbouwing van de weigering.
Artikel 3.3.2 Berekening van de afstand per auto
Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7.2 Onderzoek
Wij kunnen jullie als ouders toestemming verlenen om jullie kind zelf met de auto naar school te brengen. Als aanspraak bestaat op bekostiging van de kosten van aangepast vervoer, krijgen jullie een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto. De afstand wordt gemeten via routenet.nl op basis van de kortste route.
Artikel 3.3.3 Vaststellen van de reistijd
Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7 .2 Onderzoek
Het vaststellen van de reistijd per openbaar vervoer vindt plaats op basis van de Reisinformatiegroep bv via 0900-9292 of www.9292.nl. Voor het vaststellen van de reistijd per aangepast vervoer wordt de vervoerder geraadpleegd.
Artikel 3.3.4 Vaststellen kosten openbaar vervoer
Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7.2 Onderzoek
Het vaststellen van de kosten van openbaar vervoer en de daaraan gerelateerde vergoeding vindt plaats op basis van de door de Reisinformatiegroep bv beschikbaar gestelde informatie via 0900-9292 of www.9292.nl.
Artikel 3.3.5 Tijdstip en termijn van uitbetaling
Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7.5 Ingangsdatum en duur van de tegemoetkoming
De vergoeding voor het eigen vervoer (auto, fiets of bromfiets) en de bijdrage voor het openbaar vervoer worden in twee termijnen uitbetaald: In september de eerste termijn over de laatste maanden van het kalenderjaar en In januari de tweede termijn voor de resterende maanden in het volgende kalenderjaar tot aan de zomervakantie.
Indien jouw financiële situatie hiertoe aanleiding geeft, kunnen wij besluiten voor jou een ander betalingsritme aan te houden. Jij dient hiertoe bij ons een schriftelijk, met redenen omkleed, verzoek in te dienen. Jij dient voorts jouw verzoek te onderbouwen met objectieve en verifieerbare gegevens.
Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7.4.1 Tegemoetkoming
Leerlingen die naar het voortgezet (speciaal) onderwijs worden vervoerd door het vervoersbedrijf, worden direct na afloop van de laatste les vervoerd, indien tussen het tijdstip waarop de laatste les eindigt en het tijdstip waarop de leerling door de taxibus, waarin deze is ingedeeld, wordt opgehaald een tijdspanne zit die twee lesuren en een aansluitende pauze overstijgt.
De in het eerste lid genoemde leerlingen worden apart door het vervoersbedrijf vervoerd, indien het lesrooster van de leerling in kwestie zodanig is dat er tussen de aanvang van de schooltijd en het tijdstip waarop de eerste les van de desbetreffende leerling conform zijn of haar lesrooster aanvangt een tijdspanne zit die twee lesuren en een aansluitende pauze overstijgt.
Artikel 3.3.7 Buitenschoolse opvang
Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7.4.1 Tegemoetkoming
Wij hebben de zorgplicht voor het vervoer tussen huis en school en terug, maar zijn niet verplicht om het vervoer naar Buitenschoolse Opvang (BSO) te vergoeden. Het komt echter regelmatig voor dat ouders vragen hun kind van of naar de BSO of ander opvangadres te halen of te brengen. Wij gaan hier als volgt mee om:
Artikel 3.3.8 Beoordeling noodzaak aangepast vervoer op basis van beperking
Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7.3.1 Voorwaarden en artikel 3.7.4.1 tegemoetkoming
Als jullie als ouders aanspraak willen maken op aangepast vervoer, dan kunnen wij jullie bij de indiening van de aanvraag verzoeken bewijsstukken te overleggen waarin wordt onderbouwd waarom voor jullie kind aangepast vervoer noodzakelijk is. Dit kunnen zijn:
een verklaring van een arts, specialist of andere deskundige over de aard van de handicap van de leerling. Deze verklaring kan gevraagd worden bij de aanvraag voor elke eerste aanvraag. Daarnaast zal bij de overstap naar een ander schooltype of bij de overgang van speciaal onderwijs naar voortgezet speciaal onderwijs een dergelijke verklaring moeten worden overgelegd; en
een verklaring van de Commissie Toelating Onderwijsvoorziening ingeval van primair onderwijs, de Commissie Toelaatbaarheid Passend Onderwijs ingeval van voortgezet onderwijs, de Commissie van Onderzoek van de instelling ingeval van cluster 1 of 2 of van de ambulant begeleider van de school, waaruit blijkt welke vorm van vervoer voor de leerling wenselijk is.
Wij behouden ons het recht voor om een medisch advies op te vragen bij een door ons gecontracteerd adviesbureau, indien wij van mening zijn dat bovengenoemde verklaringen onvoldoende zijn onderbouwd. Dit onderzoek richt zich op de mate van zelfredzaamheid van jullie kind. In sommige gevallen kan ook een advies worden gevraagd over de mogelijkheden om de zelfredzaamheid te vergroten. Het is mogelijk een proefperiode in te stellen waarin de leerling zelfstandig reizen uitprobeert. De kosten van dit medische advies zijn voor onze rekening.
Artikel 3.3.9 Inkomenstoetsing
Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7.4.2 Bijzondere regeling naar basisschool
Wanneer een drempelbedrag of een inkomensafhankelijke bijdrage:
Bij de vaststelling van de draagkracht van jullie als ouders wordt het tweede kalenderjaar, voorafgaande aan het schooljaar/peiljaar gehanteerd. Hiervoor hebben wij het verzamelinkomen van jullie als ouders nodig. Hiervoor kunnen jullie een inkomstenverklaring (IB60 / IBRI) bij de belastingdienst opvragen. Drempelbedrag: jullie als ouders hoeven dit alleen in te dienen, wanneer jullie onder het gecorrigeerde verzamelinkomen zitten van het betreffende peiljaar (schooljaar 2020 /2021 bedraagt het bedrag 27.000). Wanneer jullie hieronder zitten of jullie kind gaat naar een SBO of basisschool, dan hoeven jullie geen drempelbedrag te betalen.
Bij een structurele inkomensdaling van minimaal 15% kan het peiljaar worden verlegd en van een ander moment worden uitgegaan. Verlegging van het peiljaar vindt niet plaats bij inkomensschommelingen die in het algemeen normaal kunnen worden geacht bij de gekozen wijze van inkomensverwerving.
Met deze inkomensdaling kan op zijn laatst rekening worden gehouden op het moment dat het betreffende schooljaar start. Als gedurende het schooljaar sprake is van een inkomensdaling, kan geen peiljaarverlegging meer worden toegepast. Om peiljaarverlegging dient schriftelijk te worden verzocht.
Bovenstaande bedragen worden jaarlijks geïndexeerd. Deze worden jaarlijks voor aanvang van het nieuwe schooljaar (mei/juni) door de VNG verstrekt.
Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7.3.1 Tegemoetkoming
De hoofdregel is dat de ouders een aanvraag indienen in de gemeente waar de leerling feitelijk en structureel verblijft. Inschrijving in de gemeente is hierbij niet doorslaggevend. In gevallen van crisisopvang kan op deze hoofdregel een uitzondering worden gemaakt, als de leerling:
Onder crisisopvang wordt in dit verband het volgende verstaan: opvang voor mensen die in noodsituaties verkeren. Voor hen is per direct tijdelijke opvang nodig. In die periode wordt onderzocht welke hulp daarna moet worden ingezet.
Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7.3.1 Tegemoetkoming
Co-ouders zijn ouders, al dan niet gescheiden, die niet bij elkaar wonen. Zij kunnen afspreken om hun kind(eren) gezamenlijk te blijven verzorgen en opvoeden. Er is sprake van co-ouderschap, indien zowel de moeder als de vader in een regelmatige afwisseling de zorg voor het kind of de kinderen heeft. Bij co-ouderschap kan er recht zijn op bekostiging van leerlingenvervoer voor de dagen dat de leerling bij de betreffende ouder verblijft. De beide ouders moeten afzonderlijk een aanvraag indienen voor de dagen dat het kind tijdens weekdagen bij hen verblijft. Het vorenstaande lijdt uitzondering ingeval beide co-ouders woonachtig zijn in dezelfde gemeente. In dat geval dienen de co-ouders gezamenlijk een aanvraag in te dienen.
Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7.4.1 Tegemoetkoming
Indien een leerling om medische redenen begeleiding nodig heeft, zijn jullie als ouders verantwoordelijk voor deze begeleiding (hiervoor kan over het algemeen een vergoeding voor worden verkregen op basis van de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg). Door ons zal vanuit het leerlingenvervoer een zitplaats voor de begeleider beschikbaar worden gesteld. De bekostiging van de begeleiding is als volgt. De begeleider krijgt enkel betaald wanneer deze gezamenlijk met de leerling in het busje zit (in de ochtend met de leerling naar de school en in de middag met de leerling naar huis). Indien nodig wordt de begeleider gebracht of opgehaald van het desbetreffende station. De kosten om hier te komen zijn voor rekening van de begeleider. In de praktijk kan het zijn dat de vervoerder richting het huis van de begeleider rijdt. Meerijden is geen enkel probleem. Alleen kunnen de kosten hiervoor niet op ons worden verhaald.
Hoofdstuk 4 Gezond en veilig opgroeien
Artikel 4.1 De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van je ouder(s) en van je sociale netwerk
Link met: artikel 4.2. Verantwoordelijkheid ouders
Om te kunnen bepalen of inzet van ondersteuning -op -maat in het kader van de Jeugdwet noodzakelijk is, moeten wij de volgende stappen zetten:
Bij het bepalen of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van je ouder(s) en van je sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige ondersteuning te kunnen bieden (stap 4), gaat het om het bepalen van de zogenoemde ‘eigen kracht’. Wij hoeven met andere woorden geen ondersteuning-op-maat te verlenen als jij of je ouders de problemen zelf kunnen oplossen. De eigen kracht van jou en jouw ouders staat dus voorop. Pas als jullie er niet zelf uitkomen, moeten wij ondersteuning bieden. In het kader van de eigen kracht speelt de gebruikelijke hulp en bovengebruikelijke hulp een rol. Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg en begeleiding die alle ouders aan hun kind (behoren te) geven. Bovengebruikelijke hulp is (voor het kind noodzakelijke) zorg en begeleiding die boven de normale dagelijkse zorg en begeleiding uitstijgt, die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. In het Afwegingskader gebruikelijke hulp Jeugdwet gemeente Schagen wordt nader uitgewerkt aan de hand van welke maatstaven wordt bepaald of hulp gebruikelijk of bovengebruikelijk is.
Artikel 4.2 Vervoer van en/of naar een individuele voorziening
Link met artikel 4.4. Ondersteuning-op-maat
Bij het bepalen of ondersteuning-op- maat, in de vorm van een vervoersvoorziening naar een dichtstbijzijnde toegankelijke individuele voorziening jeugdhulp, noodzakelijk is in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, hanteren wij het volgende afwegingskader:
Als jouw ouders in verband met hun financiële situatie het vervoer naar de jeugdhulpvoorziening niet zelf kunnen regelen, dan is er mogelijk sprake van onvoldoende eigen kracht. Bij de beoordeling of hiervan sprake is hanteren wij de volgende formule: (aantal maanden) x (aantal keren per week) x (aantal weken per maand) x (aantal km enkele reis) x 0,25 (= wegingsfactor). De variabele onderdelen zijn afhankelijk van de persoonlijke situatie van jouw ouders. Is de uitkomst van deze berekening gelijk aan of groter dan 250, dan kunnen jouw ouders aanspraak maken op een vervoersvoorziening.
Ingeval de uitkomst van de in derde lid genoemde formule lager is dan 250, dan kunnen je ouders geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening, tenzij uit een berekening van de financiële draagkracht van je ouders blijkt dat hun financiële situatie niet houdbaar is zonder (financiële) ondersteuning door ons. Wij stellen de financiële draagkracht van je ouders vast aan de hand van de rekentool van het NIBUD Het persoonlijk budgetadvies.
Artikel 4.3 Leeftijdsgrens 18-/18+
Link met: artikel 4.5 Overgang naar volwassenheid (18- naar 18 +)
Jeugdhulp valt onder de Jeugdwet. In de Jeugdwet geldt een leeftijdsgrens van 18 jaar. Na de 18e verjaardag valt de hulp onder andere wetgeving, zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015), de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg. Op het moment dat jij 18 jaar wordt, kunnen zich twee situaties voordoen:
Als jij nog een overgangsrecht op jeugdhulp hebt en diezelfde ondersteuning op grond van een andere wet (Zvw, Wlz, of Wmo 2015) kan worden verleend, zijn wij niet meer jeugdhulpplichtig. Afhankelijk van de specifieke vorm van zorg, zal jij als meerderjarige het zorgtraject kunnen voortzetten op grond van een andere wet: de Zvw, de Wlz of de Wmo 2015. De Jeugdwet (en daarmee ook het overgangsrecht op grond van die wet) is niet meer op jou van toepassing.
Als het een vorm van jeugdhulp betreft die voor meerderjarigen niet op grond van een andere wet kan worden voortgezet (dit zal dan gaan om ‘jeugdzorg’, niet zijnde jeugd- GGZ of jeugd-LVB), dan blijven wij wel verantwoordelijk voor het voortzetten van de jeugdhulp op grond van de beschikking. Mocht na afloop van de looptijd van het indicatiebesluit nog aanvullende ‘jeugdzorg’ nodig blijken te zijn, dan zullen wij dit tot uiterlijk je 23e verjaardag moeten voortzetten. Voor noodzakelijke hervatting binnen een half jaar geldt hetzelfde. Voor gesloten jeugdhulp geldt een uitzondering: maximaal 18 jaar + 6 maanden (artikel 6.1.2, vierde lid, Jeugdwet).
Hoofdstuk 5 Wonen in een veilige en gezonde leefomgeving
Artikel 5.1.1 Begripsbepalingen
Link met: 5.2 Zelfstandig en veilig wonen en artikel 5.2.1 Geschikte woning
In de beleidsregels onder 5.1 wordt verstaan onder:
aan- en uitbouw: bij aanbouw wordt een bouwwerk aan de gevel van een bestaand pand gebouwd. Bij aanbouw gaat het om een compleet nieuwe constructie. Bij uitbouw wordt een bestaande ruimte in een woning, bijvoorbeeld de keuken of woonkamer, vergroot, waardoor er meer ruimte beschikbaar komt. Bij uitbouw gaat het niet om een nieuwe constructie.
woningaanpassing: het begrip woningaanpassing wordt gebruikt ter aanduiding van zowel een bouwkundige ingreep (d.w.z. een verbouwing) als een woontechnische ingreep in of aan een woonruimte (d.w.z. het aanbrengen van speciale voorzieningen, bijvoorbeeld een traplift in de woning zonder aantasting van het gebouw). Losse voorzieningen, zoals een tillift of een douchestoel vallen hier niet onder.
Link met: 5.2 Zelfstandig en veilig wonen en artikel 5.2.1 Geschikte woning
De beleidsregels van 5.1 zijn niet van toepassing op voorzieningen aan:
Artikel 5.1.3 Woonvoorzieningen
Link met: 5.2 Zelfstandig en veilig wonen en artikel 5.2.1 Geschikte woning
Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden. Hulpmiddelen ten behoeve van professionele verzorging zijn uitgesloten.
Als een aanvraag om een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening wordt ingediend, dan onderzoeken wij eerst of jij kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning. Dit onderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van het beslissingsmodel primaat verhuizing. Dit beslissingsmodel is als bijlage bij deze integrale beleidsregels gevoegd. Indien uit voornoemd onderzoek blijkt dat een verhuizing naar een adequate of makkelijker aan te passen woning te realiseren is en dit de goedkoopst adequate oplossing is, wijzen wij een aanvraag om een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening af.
Artikel 5.1.4 Sanering huidige vloerbedekking en gordijnen
Link met: 5.2 Zelfstandig en veilig wonen en artikel 5.2.1 Geschikte woning
Jij kunt wanneer er sprake is van een aantoonbare allergie voor huisstofmijt en dit aantoonbare beperkingen met zich meebrengt, in aanmerking komen voor sanering van de huidige vloerbedekking en gordijnen in de slaapkamer. Bij uitzondering kunnen ook de huidige vloerbedekking en gordijnen in de woonkamer worden gesaneerd, indien jij bijvoorbeeld aantoonbaar een groot deel van de dag in de woonkamer doorbrengt (moet doorbrengen). Sanering van gestoffeerde meubels en dergelijke komen niet voor vergoeding in aanmerking. Deze hoeven niet acuut te worden vervangen en kunnen op termijn, passend binnen jouw budget, worden vervangen.
Artikel 5.15 Bezoekbaar maken woning
Link met: 5.2 Zelfstandig en veilig wonen en artikel 5.2.1 Geschikte woning
Indien jij je hoofdverblijf hebt in een in de gemeente gelegen toegelaten instelling kan één woning waar jij regelmatig op bezoek komt bezoekbaar gemaakt worden. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het bereikbaar maken van de woning, de woonkamer en het toilet.
5.2 Beleidsregels inzake een schone en leefbare woning
Link met: 5.2 Zelfstandig en veilig wonen en artikel 5.2.2 Een schone en leefbare woning
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
schoonmaakondersteuning en signalering: schoonmaakondersteuning is gericht op het schoon en leefbaar maken van het huis en signalering is gericht op relevante veranderingen in de gezondheidssituatie, de leefomstandigheden, de sociale omgeving, alsmede de vereenzaming van de cliënt. Relevante veranderingen zijn in dit verband veranderingen die kunnen leiden tot wijzigingen in de omvang van de verleende ondersteuning;
schoon en leefbaar huis: onder een schoon huis wordt verstaan een schone huiskamer, een schone als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimte, een schone keuken, een schone douche en toilet en een schone gang. De woning moet op een aanvaardbaar niveau schoon zijn, dat wil zeggen dusdanig schoon is dat zij niet vervuilt. Dit kan betekenen dat de aanpak niet helemaal voldoet aan je persoonlijke verwachtingen of jouw eigen manier van schoonmaken. De ondersteuning wordt nooit ingezet voor de buitenkant van de woning, waaronder de tuin, de schuur, de stoep en de ramen aan de buitenzijde. Het begrip leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om gevaar voor de gezondheid te voorkomen;
Artikel 5.2.2 Schoonmaakondersteuning en signalering
Link met: 5.2 Zelfstandig en veilig wonen en artikel 5.2.2 Een schone en leefbare woning
In het geval van jouw overlijden wordt schoonmaakondersteuning en signalering, ongeacht of deze maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een pgb is verleend, gecontinueerd tot zes weken na het overlijden. Het vorenstaande is niet van toepassing ingeval er sprake is van een eenpersoonshuishouden.
Artikel 5.2.3 Praktische thuisondersteuning
Link met: 5.2 Zelfstandig en veilig wonen en artikel 5.2.2 Een schone en leefbare woning
Praktische thuisondersteuning omvat in ieder geval de volgende activiteiten:
het ondersteunen (coachen) van jou bij het oefenen met het aanbrengen van (dag)structuur en/of het voeren van regie over eigen huishouden en/of de dagelijkse organisatie van het huishouden. Hieronder wordt verstaan:
maaltijdverzorging: opstellen boodschappenlijstje en ervoor zorgen dat de boodschappen in huis komen (bestellen boodschappen via bezorgservice van de (lokale) supermarkt), ondersteuning bij en of het zelf klaarmaken van broodmaaltijd en warme maaltijd of magnetronmaaltijd en zo nodig lichte ondersteuning bieden bij het nuttigen van de maaltijd;
In het geval van jouw overlijden wordt de praktische thuisondersteuning, ongeacht of deze maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een pgb is verleend, gecontinueerd tot zes weken na het overlijden. Het vorenstaande is niet van toepassing in het geval er sprake is van een eenpersoonshuishouden.
Link met: 5.2 Zelfstandig en veilig wonen en artikel 5.2.3 Beschermd wonen
Het mogelijke gevaar voor jou of voor anderen, genoemd in het eerste lid, sub c, van dit artikel, ontstaat doordat jij in het dagelijkse bestaan niet in staat bent je een adequaat oordeel te vormen. Jij hebt vaak regieproblemen, mist vaardigheden of remmingen om je staande te houden in een zelfstandige woonomgeving, overziet de consequenties van het eigen handelen niet en/of bent niet in staat om op relevante momenten hulp in te roepen.
Artikel 5.2.6 Kortdurend verblijf
Link met: 5.2 Zelfstandig en veilig wonen
Onder kortdurend verblijf wordt verstaan een tijdelijk verblijf van jou in een instelling of in een gezin bedoeld om de mantelzorger(s) te ontlasten. Het kortdurend verblijf is in de regel planbaar. Uitgangspunt is dat de jij na verblijf elders weer naar huis gaat. Het kortdurend verblijf omvat bed, bad, brood en toezicht.
Artikel 5.3. Maatwerk mantelzorgers
Link met : 5.3 Mantelzorg en artikel 5.3.1 ondersteuning mantelzorger
De mantelzorger wil gezien, gewaardeerd en ontlast worden. Dit is een glijdende schaal: door de mantelzorger in beeld te brengen, is het mogelijk deze vervolgens te waarderen. Ook het ontlasten van de mantelzorger kan gezien worden als een indirecte vorm van waardering. De behoefte van iedere mantelzorger is verschillend. Om de mantelzorger daadwerkelijk te ontlasten is maatwerk noodzakelijk. De consulenten van het wijkteam zijn in staat om een afweging te maken welke ondersteuning daadwerkelijk noodzakelijk is, zodat jouw zelfredzaamheid wordt bevorderd en je zo lang mogelijk thuis kan wonen.
De consulenten van het wijkteam krijgen het mandaat om maatwerk te leveren en de benodigde ondersteuning in te zetten. Hierbij wordt, zoals gebruikelijk is, eerst gekeken naar het eigen netwerk van de inwoner, de inzet van algemene voorzieningen (waaronder met name ook zorgvrijwilligers) en daarna pas de professionele ondersteuning. Maatwerk betekent in dit verband dat de consulent in beeld heeft welke behoefte er ligt en een professionele afweging maakt wat in iedere situatie passende ondersteuning is.
Hoofdstuk 6 De vorm van ondersteuning
Artikel 6.1.1 Vestigen krediethypotheek
Link met: 6.2 Ondersteuning in geld
Voor zover met inachtneming van artikel 34 lid 2 onder d van de Participatiewet en artikel 50 lid 1 en 2 van de Participatiewet, bijstand verleend wordt in de vorm van een lening, wordt aan de bijstand de verplichting verbonden om mee te werken aan het vestigen van het recht van hypotheek ter meerdere zekerheid voor de aan de lening verbonden aflossingsverplichting tenzij:
Aan de te verlenen bijstand in de vorm van een lening wordt, indien dit in redelijkheid verlangd kan worden, de voorwaarde verbonden om de woning te verkopen.
Link met: 6.2 Ondersteuning in geld
De geldlening, bedoeld in artikel 6.1.1 lid 1, is ten hoogste de waarde van de woning in het economische verkeer bij vrije oplevering verminderd met de daarop drukkende schulden en het vrij te laten vermogen, bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel d, van de Participatiewet. Voor de waardebepaling van de woning wordt uitgegaan van de WOZ-waarde.
De kosten verbonden aan de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek en de bijkomende kosten, komen ten laste van de belanghebbende.
Artikel 6.1.3 Voorwaarden geldlening
Link met: 6.2 Ondersteuning in geld
Aan de geldlening worden in elk geval verbonden de voorwaarden genoemd in artikel 6.1.4 van deze beleidsregel, tezamen met de bedingen zoals gebruikelijk in een hypotheekakte.
Link met: 6.2 Ondersteuning in geld
Er wordt geen aflossing gevergd indien de hoogte van het inkomen dat niet toelaat.
Tevens wordt geen aflossing gevergd indien belanghebbende een uitkering ter hoogte van de voor betrokkene van toepassing zijnde bijstandsnorm ontvangt en ook niet kan beschikken over andere middelen zoals bedoeld in artikel 31 van de Participatiewet.
Artikel 6.1.5 Heronderzoek aflossing
Link met: 6.2 Ondersteuning in geld
Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van drie jaren vastgesteld.
Eens per drie jaar, of vaker indien (eventueel te verwachten) omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt een onderzoek ingesteld naar de financiële situatie van belanghebbende en overige omstandigheden, met het doel om de aflossingscapaciteit vast te stellen en het bedrag van de aflossing lager dan wel hoger vast te stellen.
Door belanghebbende kan een verzoek tot wijziging van het aflossingsbedrag worden ingediend in geval van wijziging van zijn financiële en/of overige omstandigheden.
Link met: 6.2 Ondersteuning in geld
Indien belanghebbende schuldig nalatig is in het voldoen van de aflossing, wordt op grond van artikel 58 lid 1 onder b van de Participatiewet besloten tot terugvordering en is het openstaande saldo van de lening ineens opeisbaar. Na uitblijven van betaling wordt een dwangbevel verzonden. Dit dwangbevel heeft een executoriale titel.
Artikel 6.1.7 Verkoop van de woning
Link met: 6.2 Ondersteuning in geld
Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering of bij vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond afgelost voor zover de opbrengst daartoe toereikend is.
Bij verkoop van de woning kunnen wij wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard dan wel wegens werkaanvaarding elders door jou, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat het bedrag volledig ingezet wordt voor de aankoop van een andere woning.
Link met: 6.2 Ondersteuning in geld
In de beleidsregels onder 6.2 wordt verstaan onder:
Levensvatbaarheidsonderzoek: een onderzoek dat antwoord geeft op de vraag of de zelfstandige uit het bedrijf of zelfstandig beroep een inkomen zal verwerven dat samen met het overige inkomen naar verwachting toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan.
Artikel 6.2.2. Aanvraag en advies
Link met: 6.2 Ondersteuning in geld
Wij vragen geen advies van een externe partij, indien:
jij als zelfstandige, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, b of c, van het Bbz naast een aanvraag om algemene bijstand op grond van het Bbz een aanvraag ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van het Bbz indient, welke behoefte aan bedrijfskapitaal een bedrag van € 5.000,- niet overstijgt.
Alle andere aanvragen in het kader van het Bbz worden, onderbouwd met een uitgebreid ondernemingsplan, ter advisering voorgelegd aan een door ons gecontracteerde externe partij. Jij als aanvrager bent verplicht bij het opstellen van genoemd ondernemingsplan gebruik te maken van een door ons vastgestelde format.
Artikel 6.2.4. Begeleiding startende ondernemers
Link met: 6.2 Ondersteuning in geld
Aan jou als persoon, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van het Bbz, wordt, indien dit naar ons oordeel noodzakelijk is, gedurende een periode van maximaal één jaar begeleiding aangeboden door ons dan wel door een door ons aangewezen externe partij.
Artikel 6.2.5 Doelgroep voorbereidingsperiode
Link met: 6.2 Ondersteuning in geld
Een voorbereidingsperiode wordt niet aangeboden ingeval jij:
Artikel 6.2 6. Begeleiding tijdens voorbereidingsperiode
Link met: 6.2 Ondersteuning in geld
Aan jou als een persoon, bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bbz, kan begeleiding worden aangeboden door ons of een door ons aangewezen externe partij. De bijstand in de kosten van de begeleiding tijdens de voorbereidingsperiode bedraagt ten hoogste € 3.000,-.
Artikel 6.2.8 Onderzoek naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens
Link met: 6.2 Ondersteuning in geld
Wij zijn bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 6.2.9 Onderzoeken ter zake van bijstand en bedrijfskapitaal
Link met: 6.2 Ondersteuning in geld
In afwijking van het eerste lid vindt de ambtshalve kwijtschelding van de verschuldigde rente en de terugbetaling van de reeds betaalde rente door ons, bedoeld in artikel 21 van het Bbz, binnen 12 maanden na afsluiting van het boekjaar t+ 1 en binnen 12 maanden na afsluiting van boekjaar t + 2 plaats.
Artikel 6.2.10 Heronderzoeken debiteuren
Link met: 6.2 Ondersteuning in geld
Ten aanzien van vorderingen waarvan de betalings- en aflossingstermijnen een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de eerste aflossingstermijn voldaan moet zijn, niet overschrijden, kunnen wij toepassing van het eerste lid achterwege laten zolang de belanghebbende zijn verplichtingen nakomt.
Artikel 6.2.12 Woonkostentoeslag
Link met: 6.2 Ondersteuning in geld
Voor zover jij als zelfstandige bent aangewezen op bijstand voor levensonderhoud op grond van het Bbz houden wij bij de vaststelling van de bijstand rekening met een woonkostentoeslag in verband met het hebben van een eigen woning die jij in gebruik hebt voor eigen bewoning, als de hoogte van de woonkosten daartoe aanleiding geven.
Artikel 6.2.14 Boekhouder of accountant
Link met: 6.2 Ondersteuning in geld
Wij kunnen aan jou als persoon die bijstand voor levensonderhoud op grond van het Bbz ontvangt bijzondere bijstand voor de kosten van een boekhouder of accountant verlenen als dit noodzakelijk is voor het vaststellen van de jaarrekening of eindbalans en/of het opstellen van de aangifte inkomstenbelasting.
6.3 Lage woonlasten en commerciële huur Participatiewet
Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld
In de beleidsregels onder 6.3 wordt onder de volgende begrippen het volgende verstaan:
Artikel 6.3.2 Verlaging van de normbijstand in verband met woonsituatie
Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld
De normen op grond van artikel 21 en 22 van de Participatiewet worden verlaagd met:
Artikel 6.3.3 Commerciële huurprijs voor onderhuur en kostgangerschap en korting van inkomsten
Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld
Een minimale commerciële huurprijs voor kostgangerschap is het bedrag genoemd in lid 1 van dit artikel verhoogd met een bedrag van minimaal € 150,-- per maand indien de warme maaltijden onderdeel uitmaken van de overeengekomen prijs en minimaal € 75,-- per maand indien de warme maaltijden zijn uitgesloten van de overeengekomen prijs.
Bij een overeengekomen prijs die lager is dan het minimale bedrag genoemd in lid 1 en 3 van dit artikel, wordt uitgegaan van de kostendelersnorm omdat er geen sprake is van een uitzondering bedoeld in artikel 22a lid 4 van de Participatiewet, tenzij ter plaatse in de woning onderzoek is gedaan en met behulp van de rekentool voor berekening kamerhuur op de website www.huurdersinfo.nl is vastgesteld dat er sprake is van een commerciële huurprijs.
Artikel 6.4.1 De waarde van de bezittingen in het economische verkeer bij vrije oplevering (artikel 34 lid 1 Participatiewet)
Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld
Artikel 6.4.2 Niet als vermogen in aanmerking nemen (artikel 34 lid 2 onder a Participatiewet)
Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld
Artikel 6.4.3 Vaststelling van vermogen na verhuizing vanuit andere gemeente
Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld
Artikel 6.4. 4 Vaststelling van vermogen bij wijziging van alleenstaande ouder naar alleenstaande
Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld
Artikel 6.4.5 Toename van vermogen tijdens de uitkering
Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld
Bij een vermogenstoename die binnen de grens van de mogelijke toename van het vermogen blijft, wordt de uitkering ongewijzigd voortgezet. Er wordt een beschikking verzonden met de mededeling dat de resterende mogelijke toename verlaagd is. Het bedrag van de mogelijke nieuwe toename wordt in de beschikking opgenomen.
Bij een vermogenstoename die tot een overschrijding van de grens van de mogelijke vermogenstoename leidt, wordt de uitkering beëindigd. Voordat tot beëindiging wordt overgegaan, wordt het vermogen opnieuw vastgesteld aan de hand van de feitelijke situatie. Alleen bij een feitelijk positief vermogen, wordt de uitkering beëindigd.
6.6 Bijstand aan minderjarigen
Artikel 6.6.1 Weggelopen minderjarigen die zelfstandig wonen (alleenstaand, alleenstaande ouders, echtparen of daarmee gelijkgesteld)
Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld
Een minderjarige die zich bij ons meldt voor een uitkering zal verwezen worden naar het wijkteam. Alleen in geval van zeer dringende redenen kan er bijstand verleend worden. Na een gesprek met de jongere zal allereerst bekend moeten worden of er een beroep gedaan kan worden op de jeugdhulpverlening en zo nee waarom niet. Vervolgens zal nagegaan moeten worden met welke hulpverleners er contact is en zal er informatie over de situatie ingewonnen moeten worden bij de hulpverleners. Als de jongere daar geen toestemming voor geeft, betekent het feitelijk dat er geen bijstand verleend kan worden. De jongere kan geen goed argument aanvoeren voor het weigeren van contact met een hulpverlener. Ook contact met de ouders is belangrijk. Het verhaal van de jongere is één kant van het verhaal. Er zullen jongeren zijn die niet willen dat er contact met de ouders wordt opgenomen, omdat zij bijvoorbeeld niet willen dat de verblijfplaats bekend wordt. De jongere kan daarvoor redenen hebben, maar dat moet dan wel met een geloofwaardig verhaal worden onderbouwd. Voordat bij wijze van hoge uitzondering tot bijstandsverlening wordt overgegaan, zal de gehele situatie goed in beeld gebracht moeten worden. De leeftijd van de jongere speelt natuurlijk ook nog een rol. Bijstandsverlening aan een jongere die bijna 18 is, is iets anders dan aan een jongere van 16 jaar.
Artikel 6.6.2 Minderjarigen die bij hun ouders wonen, maar waarvan de ouders niet legaal in Nederland verblijven
Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld
De vraag of sprake is van dringende redenen moet in dit geval worden bezien in het licht van artikel 3, lid 1 en lid 2, en artikel 27, lid 3, van het Verdrag inzake de rechten van het kind. Daarin staat kort gezegd dat de Nederlandse staat zich verbonden heeft om het kind te verzekeren van bescherming en zorg, waarbij rekening wordt gehouden met de rechten en plichten van de ouders. Allereerst moet worden nagegaan of de ouders, of het kind zelf, middelen hebben om te voorzien in de primaire levensbehoeften. Het enkele feit dat het kind legaal verblijf houdt in Nederland en de ouders niet, geeft nog geen recht op bijstand. De CrvB heeft in een zaak waarin de moeder (zonder verblijfsrecht) zwarte inkomsten had en geen inzicht gaf in haar financiële situatie, geoordeeld dat er geen recht op bijstand was voor het kind. Er is sprake van een acute noodsituatie als er geen of onvoldoende inkomsten zijn en het kind ook niet verzekerd is voor ziektekosten.
Het is redelijk om bij het bepalen van de hoogte van de uitkering uit te gaan van het normbedrag voor jongeren van 18 tot en met 20 jaar.
De bijstand wordt verstrekt als normbijstand. Punt is echter dat de norm laag is omdat er vanuit wordt gegaan dat ouders onderhoudsplichtig zijn en bijdragen aan het onderhoud van het kind. Als de ouders geen inkomsten hebben, kan dat niet het geval zijn. De bijstand kan dan worden verhoogd. Het bedrag van de aanvulling moet individueel worden bepaald en is afhankelijk van de situatie van het gezin waarin het kind woont. Tot de primaire levensbehoefte van het kind hoort onderdak, water, voeding en warmte. Als daarin voorzien is, doordat het kind bij de ouders woont, dan moet de aanvullende bijstand daarop worden afgestemd.
6.7 Giften en schadevergoedingen
Artikel 6.7.1. Begripsbepaling
Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld
Artikel 6.7.4. Giften in afwachting van de afhandeling van de bijstandsaanvraag
Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld
Artikel 6.8.1 Begripsbepalingen
Link met: 6.3 Persoonsgebonden budget (pgb)
In de beleidsregels onder 6.8 wordt verstaan onder:
Link met: 6.3 Persoonsgebonden budget (pgb) en artikel 6.3.1 Voorwaarden
Indien jij aanspraak kan maken op een hulpmiddel, schoonmaakondersteuning en signalering, praktische thuisondersteuning, begeleiding, dagbesteding of kortdurend verblijf, kun je aangeven of je deze voorziening in natura of in de vorm van een pgb wilt ontvangen. Ingeval jij de voorziening in de vorm een pgb wenst te ontvangen, dan dien je een budgetplan aan te leveren.
Huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen zijn op grond van de Jeugdwet bevoegd om een individuele voorziening voor jeugdhulp in te zetten. Ditzelfde geldt voor een gecertificeerde instelling. Bij de inzet van jeugdhulp door een arts of gecertificeerde instelling kan gekozen worden voor inzet in de vorm van een pgb. De arts of gecertificeerde instelling dient de mogelijkheid om te kiezen voor de verstrekking van een pgb te bespreken met jou en je ouders. Wanneer jij en je ouders voor een pgb willen kiezen, moeten jullie een aanvraag indienen bij ons. Wij zorgen ervoor dat de aanvraag in behandeling wordt genomen.
Artikel 6.8.4 De aan het pgb verbonden voorwaarden
Link met: 6.3 Persoonsgebonden budget (pgb) en artikel 6.3.1 Voorwaarden
Link met: 6.3 Persoonsgebonden budget (pgb) en artikel 6.3.1 Voorwaarden
voor zover de kosten van het betrekken van de ondersteuning hoger zijn dan de kosten van de voorziening in natura. Als de kosten hoger zijn dan de kosten van een voorziening in natura, zal het pgb nooit hoger zijn dan 100% van de kostprijs van de goedkoopst adequate ondersteuning -op-maat in natura.
als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, zolang het onderzoek voor een voorziening nog niet is afgerond en er op basis hiervan nog geen besluit is genomen over de noodzaak, aard en omvang van de voorziening. De voorziening in natura kan nadien, als er voldoende rust is om een budgetplan te maken, worden omgezet in een pgb.
Artikel 6.8.6 Geen Pgb aan personen uit sociaal netwerk bij specialistische jeugdhulp
Link met: 6.3 Persoonsgebonden budget (pgb) en artikel 6.3.2 Pgb bij hulp door personen uit het sociale netwerk
Bij een indicatie voor ondersteuning -op-maat , in de vorm van specialistische jeugdhulp, is het niet toegestaan om het pgb te besteden aan je ouder(s) en/of andere personen uit jouw sociaal netwerk. Dit staat los van de vraag of zij daartoe beroepshalve gekwalificeerd zijn. Voor specialistische jeugdhulp is de inzet van een daartoe gekwalificeerde beroepskracht aangewezen met voldoende professionele afstand om zo objectief en onafhankelijk te kunnen handelen. Jouw ouders en/of personen uit het sociaal netwerk hebben deze professionele afstand niet, omdat zij vanuit hun hoedanigheid (te veel) betrokken zijn bij jou.
Link met 6.4 Wat is de bijdrage in de kosten
Als jij de leeftijd van achttien jaar nog niet hebt bereikt, dan is op grond van artikel 3.8 lid 4 sub e van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen bijdrage in de kosten van een voorziening verschuldigd. Het vorenstaande lijdt uitzondering ingeval een voorziening of pgb is verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige. Op grond van artikel 6.4 van de Integrale Verordening Sociaal Domein Schagen is de bijdrage in de kosten van voornoemde maatwerkvoorziening of pgb verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
Hoofdstuk 7 Inkomen en schulden
Artikel 7.1.1 Voorwaarden bijzondere bijstand
Link met: 7.2 Bijzondere bijstand en artikel 7.2.1 Vangnet
Aan het recht op bijzondere bijstand zijn de volgende voorwaarden gesteld:
deze kosten kunnen volgens ons niet kunnen worden voldaan uit:
de bijstandsnorm (artikel 5 onderdeel c Participatiewet; zie Algemene bijstand) én
de individuele inkomenstoeslag (artikel 36 Participatiewet; zie Recht op langdurigheidstoeslag),
de individuele studietoeslag (artikel 36b Participatiewet; zie Individuele studietoeslag),
het vermogen (artikel 34 Participatiewet; en
het inkomen (artikel 32 Participatiewet, zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
Artikel 7.1.2 Gebonden bevoegdheid en beoordelingsruimte
Link met: 7.2 Bijzondere bijstand en artikel 7.2.1 Vangnet
Wij hebben geen vrije bevoegdheid (discretionaire bevoegdheid) bij het verlenen van bijzondere bijstand, maar een gebonden bevoegdheid. Dit betekent dat als voldaan is aan de wettelijke voorwaarden, wij verplicht zijn bijzondere bijstand te verlenen De vragen in artikel 7.1.1, eerste lid, onder a, b en c moeten altijd door ons worden beantwoord. Pas als blijkt dat sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten, komen wij toe aan beantwoording van de vraag in artikel 7.1.1, eerste lid, onder d. De rechter zal zonder terughoudendheid moeten toetsen hoe wij de vragen in artikel 7.1.1, eerste lid, onder a, b en c hebben beantwoord. Bij de beantwoording van de in artikel 7.1.1, eerste lid, onder d, genoemde vraag hebben wij beoordelingsruimte. Dit betekent dat wij zelf kunnen bepalen welk deel van het inkomen en vermogen als draagkracht wordt aangemerkt. De rechter zal de wijze waarop wij deze vraag hebben beantwoord slechts terughoudend mogen toetsen. Dit betekent dat de rechter slechts toetst of de manier waarop wij genoemde vraag hebben beantwoord in redelijkheid heeft kunnen leiden tot het besluit.
Artikel 7.2. 1 Advies externe deskundige
Link met : 7.3 Studietoeslag en artikel 7.3.2 Vaststellen beperking
Wij stellen vast of jij door een structurele medische beperking niet in staat bent tijdens de studie inkomsten te verwerven. Indien de complexiteit van jouw medische situatie hiervoor aanleiding geeft, winnen wij hierover advies in bij een externe deskundige.
Artikel 7.2.2. Uitsluiting Wajongers
Link met : 7.3 Studietoeslag en artikel 7.3.1 Doelgroep
De doelgroep Wajongers is uitgesloten van de verlening van de individuele studietoeslag, omdat deze doelgroep gebruik kan maken van de studieregeling in de Wet Wajong zoals neergelegd in artikel 2:44 Wet Wajong.
Artikel 7.2.3. Ingangs- en beëindigingsdatum
Link met : 7.3 Studietoeslag en artikel 7.3.3 Hoogte en duur van de studietoeslag
Artikel 7.2.4 Herbeoordeling aanspraak
Link met : 7.3 Studietoeslag en artikel 7.3.3 Hoogte en duur van de studietoeslag
Wij onderzoeken periodiek of jij nog aan de voorwaarden voor de studietoeslag voldoet. Bij de vaststelling van het tijdstip van de eerstvolgende en de eventueel daarop volgende herbeoordelingen houden wij onder meer rekening met de volgende factoren, te weten: de duur van de (resterende) studie, de aard van de beperkingen, het advies van de extern deskundige en eventuele verhuisplannen.
7.3 Individuele Inkomenstoeslag
Artikel 7.3.1 Wijze waarop rekening wordt gehouden met jouw mogelijkheden om je inkomen te verbeteren
Link met: 7.4 Individuele inkomenstoeslag en artikel 7.4.1 Doelgroep
Artikel 7.3.2 Wijze waarop rekening gehouden wordt met jouw inspanningen om je inkomen te verbeteren
Link met: 7.4 Individuele inkomenstoeslag en artikel 7.4.1 Doelgroep
Je hebt geen recht op een individuele inkomenstoeslag, indien in het jaar voorafgaand aan de datum waarop recht bestaat op individuele inkomenstoeslag een besluit is genomen waarmee de schuldhulpverlening is beëindigd of gewijzigd en waarvoor de oorzaak gelegen is in het feit dat jij niet voldoende gedaan hebt om je inkomen te verbeteren.
Link met : 7.8 Schuldhulpverlening en artikel 7.8.2 schuldhulpverlening en 7.8.3 Besluit
In de beleidsregels onder 7.4 wordt verstaan onder:
diagnose-instrument: een wetenschappelijk gefundeerd assessmentinstrument op basis van een vragenlijst en een vaardighedentest die door jou worden ingevuld. Het instrument meet gedrag en vaardigheden, bereidheid tot gedragsverandering, zelfregie en overtuiging, evenals aanwezige risicofactoren en mogelijke zelfoverschatting van belangrijke vaardigheden;
duurzame financiële dienstverlening: geheel van activiteiten met als doel het in evenwicht brengen en houden van inkomsten en uitgaven van de belanghebbende, waarbij is vastgesteld dat het bestaande schuldprobleem door of in bij jouw gelegen omstandigheden (nog) niet kan worden opgelost; als dit evenwicht is bereikt en naar verwachting duurzaam is, kan de dienstverlening worden stopgezet;
informatie en advies: het geven van informatie en advies over het zelfstandig bereiken van duurzaam financieel evenwicht zonder gebruik te maken van de producten stabilisatie, duurzame financiële dienstverlening, schuldregeling, budgetbeheer, budgetcoaching, begeleiding naar de WSNP en crisisinterventie. Onder informatie en advies wordt ook verstaan de doorverwijzing naar derden;
intake: de fase waarin de gegevens van jou, waaronder jouw inkomen, uitgaven, vermogens- en schuldposities, worden geïnventariseerd. Deze geïnventariseerde gegevens, de uitkomsten van een eventueel in zetten diagnose-instrument, alsmede het verslag van het keukentafelgesprek, vormen de input voor de analyse en het advies tot het volgen van een of meer vervolgstappen in het schuldhulpverleningsproces. Dit advies moet voorzien zijn van een plan van aanpak;
keukentafelgesprek: een laagdrempelig gesprek waarin jij jouw (financiële) situatie weergeeft en geïnformeerd wordt over de schuldhulpverlening en de rechten en plichten. Daarnaast wordt tijdens dit gesprek de hulpvraag vastgesteld en de zelfredzaamheid van jou getoetst. Wanneer jij tijdens het keukentafel aangeeft een aanvraag voor schuldhulpverlening te willen indienen, maakt het keukentafelgesprek onderdeel uit van de intake;
saneringskrediet: een van de twee soorten van een schuldregeling, te weten een krediet dat wordt verstrekt door de kredietbank en is gericht op het aflossen van een schuld. Bij een saneringskrediet wordt door middel van een krediet (een percentage van) de totale schuldenlast afgekocht tegen finale kwijting;
Artikel 7.4.2 2 Doelgroep gemeentelijke schuldhulpverlening
Link met : 7.8 Schuldhulpverlening en artikel 7.8.2 schuldhulpverlening en 7.8.3 Besluit
Artikel 7.4.3 Aanvraag tot schuldhulpverlening
Link met : 7.8 Schuldhulpverlening en artikel 7.8.2 schuldhulpverlening en 7.8.3 Besluit
Indien jij je wendt tot ons voor schuldhulpverlening, dan vindt binnen 4 weken een keukentafelgesprek plaats, waarin onder meer de hulpvraag wordt vastgesteld. In geval van een bedreigende situatie of een situatie waarin minderjarige inwonende kinderen zijn betrokken vindt dit keukentafelgesprek binnen drie werkdagen respectievelijk 2 weken plaats.
Wanneer wij tijdens het keukentafelgesprek tot de conclusie komen dat ter oplossing van jouw schuldprobleem schuldhulpverlening van gemeentewege noodzakelijk is, dan zullen wij binnen 8 weken na het keukentafelgesprek een beschikking afgeven zoals hieronder is omschreven in artikel 7.4.4. Het plan van aanpak kan achterwege blijven indien jouw aanvraag tot schuldhulpverlening alsnog wordt geweigerd. Als jij tijdens het keukentafelgesprek aangeeft dat je afziet van een traject schuldhulpverlening zullen wij geen beschikking afgeven.
Voor zover informatie noodzakelijk en relevant is voor het kunnen opstellen van een plan van aanpak, zoals bedoeld in artikel 7.4.4 lid 6, zullen wij dit intern hiervoor verwerken als dit reeds beschikbaar was vanwege de uitvoering van de Jeugdwet, de Participatiewet, of de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015. Wij kunnen in individuele gevallen dus gebruik van onze bevoegdheid zoals bedoeld is in artikel 8d van de wet.
Wij maken, gelet op artikel 8 lid 2 van de wet gecombineerd met artikel 17 van het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening, geen gebruik van onze bevoegdheid om bij de BKR het gegeven te registreren dat jij schuldhulpverlening ontvangt. Wel zullen wij later in het traject bij de BKR moeten registreren als er een schuldregeling wordt opgestart. De grondslag daarvan ligt in dat geval in een privaatrechtelijke overeenkomst.
Artikel 7.4.4 Aanbod van schuldhulpverlening
Link met : 7.8 Schuldhulpverlening en artikel 7.8.2 schuldhulpverlening en 7.8.3 Besluit
Ter oplossing van een problematische schuldensituatie staan ons twee instrumenten ter beschikking, namelijk de schuldbemiddeling en het saneringskrediet. Het saneringskrediet wordt uitsluitend ingezet, indien jij op het moment dat jij je tot ons wendt voor schuldhulpverlening een inkomen hebt dat lager is dan 120% van de voor jou geldende bijstandsnorm en die, gelet op je leeftijd, opleidingsniveau, gezondheidstoestand, afstand tot de arbeidsmarkt, werkervaring en de mate van jouw employability, geen reëel perspectief hebt om gedurende de aflosperiode van 36 maanden met arbeid een netto besteedbaar inkomen te verdienen dat hoger is dan 130% van de voor jou geldende bijstandsnorm. Voor het saneringskrediet is een maximumbedrag ingesteld van € 5.000,- .
Link met : 7.8 Schuldhulpverlening en artikel 7.8.2 schuldhulpverlening en 7.8.3 Besluit
Voor het beslissen of wij de kosten van het budgetbeheer betalen maken wij de volgende afweging:
Tijdens een WSNP, en ook tijdens een schuldregeling, is conform artikel 295 Faillissementswet een het Vrij Te Laten Bedrag (hierna: VTLB) beschikbaar voor levensonderhoud en vaste lasten. Het VTLB wordt vastgesteld op de wettelijke beslagvrije voet, vermeerderd met diverse correcties afhankelijk van de situatie van werk/inkomen en bepaalde lasten. Als er sprake is van budgetbeheer, en dit noodzakelijk en passend is, dan kunnen de kosten van het budgetbeheer worden gecorrigeerd in de berekening van het VTLB als de gemeente deze kosten niet financiert.
Als er fictief wel wordt gecorrigeerd voor de kosten van het budgetbeheer in de berekening van het VTLB, en er dan evengoed sprake zou zijn van een afloscapaciteit in een al dan niet fictieve schuldregeling, dan zullen de kosten van het budgetbeheer niet door ons worden betaald.
Indien het wel of niet corrigeren van de kosten van het budgetbeheer in de berekening van het VTLB niet of nauwelijks invloed heeft op de hoogte van de afloscapaciteit in een al dan niet fictieve schuldregeling, dan kunnen de kosten wel door ons worden betaald.
Indien de hoogte van jouw netto inkomen met of zonder het corrigeren van de kosten van het budgetbeheer in de berekening van het VTLB lager is dan het VTLB dan betalen wij de kosten van het budgetbeheer.
Los van de afwegingen die volgen uit het derde lid en het vierde lid betalen wij de kosten van het budgetbeheer alleen als dit wordt uitgevoerd of gaat worden uitgevoerd door budgetbeheerders die door de gemeente Schagen zijn gecontracteerd. De betreffende samenwerking met deze gecontracteerde aanbieders volgt uit een aanbestedingsprocedure. Tijdens de intake leggen wij samen met jou vast bij welke budgetbeheerder jij je kunt aanmelden indien wij jouw aanvraag waarschijnlijk gaan toekennen.
Als in een geval als bedoeld onder lid 2 er geen noodzaak is voor budgetbeheer, dit geen passende voorziening is, en/of wij de kosten van het budgetbeheer gelet op lid 4 niet zullen betalen, zullen wij de aanvraag weigeren. Je kan dan evengoed wel gebruik maken van budgetbeheer, met dien verstande dat jij dan zelf moet zorgen voor de betaling van de kosten.
Link met : 7.8 Schuldhulpverlening en artikel 7.8.2 schuldhulpverlening en 7.8.3 Besluit
Jij doet aan ons op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op de schuldhulpverlening. Van een onverwijlde informatieverstrekking als bedoeld in voormelde zin is sprake als jij binnen 10 werkdagen nadat het voor de schuldhulpverlening relevante feit en/of omstandigheid zich heeft voorgedaan ons hierover informeert.
Artikel 7.4.7 Weigeren verzoek
Link met : 7.8 Schuldhulpverlening en artikel 7.8.2 schuldhulpverlening en 7.8.3 Besluit
Wij weigeren de schuldhulpverlening, indien:
Artikel 7.4.8 Beëindiginggronden
Link met : 7.8 Schuldhulpverlening en artikel 7.8.2 schuldhulpverlening en 7.8.3 Besluit
Wij besluiten tot beëindiging van de schuldhulpverlening, indien:
Link met : 7.8 Schuldhulpverlening en artikel 7.8.2 schuldhulpverlening en 7.8.3 Besluit
Wij doen geen aanbod tot schuldhulpverlening, indien minder dan drie jaar voorafgaand aan het verzoek de schuldhulpverlening voortijdig is beëindigd op grond van artikel 7.4.7 onder a, h en er al sprake was van een schuldregeling dan wel betalingsregeling.
Wij doen evenmin een aanbod tot schuldhulpverlening, indien minder dan drie jaar voorafgaand aan het verzoek de schuldhulpverlening op jouw verzoek is beëindigd en er al sprake was van een schuldregeling dan wel betalingsregeling .
Hoofdstuk 8 Afspraken tussen inwoners en gemeente
8.1 Terugvordering, invordering en verhaal Participatiewet, Ioaw, Ioaz
Artikel 8.1.1 Begripsbepalingen
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Artikel 8.1.2 Gebruikmaken van diverse bevoegdheden
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Wij maken gebruik van de navolgende bevoegdheden:
de bevoegdheid om tot herziening en intrekking van de bijstand over te gaan, zoals opgenomen onder artikel 54 lid 3 (tweede volzin) en 4 van de Participatiewet.
De bevoegdheid om tot terugvordering van de bijstand over te gaan zoals opgenomen onder artikel 58 lid 2 onder a tot en met f en artikel 59 van de Participatiewet.
De bevoegdheid om tot invordering over te gaan zoals opgenomen onder artikel 60 lid 2, 3, 4 en 5 en 6 artikel 60a lid 4 van de P-wet.
De bevoegdheid om tot herziening en intrekking van de uitkering over te gaan zoals opgenomen onder artikel 17 lid 3 en 4 van de IOAW.
De bevoegdheid om tot terugvordering van de uitkering over te gaan zoals opgenomen onder artikel 25 lid 2, 3 en 4, 5 en 6 en artikel 26 lid 2 van de IOAW.
De bevoegdheid om tot invordering over te gaan zoals opgenomen onder artikel 28 lid 1, 3, 5, 6 en 7 van de IOAW.
De bevoegdheid om tot herziening en intrekking van uitkering over te gaan zoals opgenomen onder artikel 17 lid 3 en 4 van de IOAZ.
De bevoegdheid om tot terugvordering van de uitkering over te gaan zoals opgenomen onder artikel 25 lid 2,3 en 4 5 en 6 en artikel 26 lid 2 van de IOAZ.
De bevoegdheid om tot invordering over te gaan zoals opgenomen onder artikel 28 lid 1, 3, 5, 6 en 7 van de IOAZ.
Artikel 8.1.3 Herziening en intrekking
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Wij gaan over tot terugvordering van bijstand op de wijze zoals dat in de in artikel 8.1.2 genoemde wetten is opgenomen.
Artikel 8.1.5 Afzien van terugvordering of invordering
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Van terugvordering of invordering wordt geheel of gedeeltelijk afgezien, indien er sprake is van dringende redenen. Deze redenen kunnen alleen betrekking hebben op de gevolgen van de terug- of invordering voor de belanghebbende. Het gaat hier om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij terug- of invordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor jou.
Artikel 8.1.6 Hoorrecht van de belanghebbende
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Artikel 8.1.7 Brutering van de vordering
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Indien een vordering is ontstaan door het niet voldoen aan de inlichtingenplicht, wordt de ten onrechte verstrekte bijstand altijd bruto teruggevorderd. Ook wordt de bijstand verhoogd met de afgedragen loonheffing, als er sprake is van achteraf ontvangen middelen of bijstand die in de vorm van een belaste lening is verstrekt (bijstand in de vorm van een geldlening bij aanspraak op vermogen).
Van brutering wordt afgezien indien:
de vordering is ontstaan in de periode november en/of december van een vorig boekjaar, waarbij het besluit tot terugvordering in de maand januari of februari van het opvolgende jaar aan jou is toegestuurd, waardoor jij in redelijkheid niet in de gelegenheid kon worden gesteld om de vordering netto te voldoen.
Artikel 8.1.8 Kwijtschelding na schuldenregeling
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Artikel 8.1.9 Kwijtschelding na voldoen aan de aflossingsverplichting
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Hetgeen in het eerste lid is bepaald ten aanzien van verwijtbare vorderingen, is niet van toepassing op verwijtbare vorderingen waarvan het besluit tot terugvordering is genomen voor 1 januari 2013. Ten aanzien van verwijtbare vorderingen die dateren van voor 1 januari 2013 geldt een termijn 5 jaar (60 maanden).
Met een verwijtbare vordering wordt voor de toepassing van dit artikel en artikel 8.1. 8 gelijkgesteld, een vordering op grond van artikel 58 lid 2 sub b van de Participatiewet (teruggevorderde geldlening) en een vordering op grond van artikel 58 lid 2 sub f van de Participatiewet (later ontvangen middelen).
Artikel 8.1.10 Verrekening bijstand
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Als jij bijstand van een andere gemeente, een uitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of een uitkering van de Sociale verzekeringsbank ontvangt, wordt de vordering of geldlening in maandelijkse termijnen met deze bijstand of voornoemde uitkering verrekend. Deze verrekening vindt plaats op grond van artikel 60a. van de Participatiewet (pseudo-verrekening).
Artikel 8.1.11 Vaststellen aflossingscapaciteit
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Als de vordering niet in 36 maandelijkse termijnen kan zijn afgelost, wordt een onderzoek ingesteld naar jouw de aflossingscapaciteit, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat dit onderzoek zich toespitst op de vraag of jij in staat bent maandelijks een bedrag af te lossen dat gelijk is aan 5% van de voor jou geldende bijstandsnorm. Daarbij worden jouw financiële- en persoonlijke omstandigheden in acht genomen. Alleen ingeval jij maandelijks minder dan 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm aflost of niets aflost wordt éénmaal per 3 jaar respectievelijk éénmaal per jaar een onderzoek ingesteld naar eventuele wijzigingen in jouw financiële en persoonlijke situatie.
Als jij niet meewerkt aan een onderzoek naar jouw financiële en persoonlijke situatie, wordt het aflossingsbedrag ambtshalve vastgesteld op 5% van de van voor jou geldende bijstandsnorm. Ook kan in dat geval onder toepassing van artikel 60 lid 6 Participatiewet direct beslag worden gelegd op jouw inkomen.
Artikel 8.1.12 Uitstel van de aflossingsverplichting
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Als jij gedurende een bepaalde periode niet in staat bent om aan jouw aflossingsverplichting te voldoen, kunnen wij de aflossingsverplichting gedurende deze periode opschorten.
Artikel 8.1.13 Afgifte dwangbevel
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Bij verzuim van betaling of het niet naleven van de aflossingsregeling, wordt jij ten minste éénmaal telefonisch en éénmaal schriftelijk aangemaand. Als je dan nog niet aan de betalingsverplichting voldoet, wordt een dwangbevel afgegeven (artikel 4:116 Awb).
Artikel 8.1.14 Kosten van aanmaning en invordering
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Artikel 8.1.15 Wettelijke rente
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Uit doelmatigheidsoverwegingen wordt geen wettelijke rente bij jou in rekening gebracht, als jij verzuimt tot betaling van het verschuldigde over te gaan. Dit geldt niet voor rente die is verschuldigd op grond van het Bbz 2004.
Artikel 8.1.16 Overdragen invordering
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Artikel 8.1.17 Overlijden van de belanghebbende
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Als jij overlijdt, wordt het restant van de vordering buiten invordering gesteld, tenzij een pand of hypotheekrecht kan worden uitgewonnen of iemand anders hoofdelijk aansprakelijk voor de vordering is.
Artikel 8.1.18 Bevoegdheid tot verhaal
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Wij maken gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van de kosten van bijstand zoals bedoeld in artikel 61 Participatiewet.
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Als echtgenoten of gewezen echtgenoten onderling hebben bepaald dat na echtscheiding (of scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk) de één tegenover de ander in het geheel geen alimentatie verschuldigd is, kunnen wij toch de kosten van bijstand op de onderhoudsplichtige verhalen.
Artikel 8.1. 20 Starten verhaalsonderzoek
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Artikel 8.1.21 Afzien van het opleggen van een verhaalsbijdrage
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Wij stellen de verhaalsbijdrage op nihil als:
er sprake is van zwaarwegende dringende redenen. Deze redenen kunnen alleen betrekking hebben op de gevolgen van het opleggen van een verhaalsbijdrage voor de onderhoudsplichtige en/of de onderhoudsgerechtigde. Het gaat hier om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij het opleggen van een verhaalsbijdrage leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties van de onderhoudsplichtige en/of de onderhoudsgerechtigde. De gemeente Schagen kan in dat geval geheel afzien van het verhalen van de bijstandsuitkering of inkomensvoorziening;
Artikel 8.1. 22 Afzien van wijziging van de reeds opgelegde verhaalbijdrage
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Wij handhaven de eerder opgelegde verhaalsbijdrage als:
Artikel 8.1.23 Verhaal in rechte
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Als een onderhoudsplichtige de opgelegde verhaalsbijdrage niet of niet behoorlijk voldoet, wordt aan de Rechtbank verzocht om deze bij beschikking vast te stellen.
Artikel 8.1.24 Alimentatiebeschikking wordt niet nagekomen
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Wij maken gebruik van de in artikel 55 van de Participatiewet neergelegde bevoegdheid om jou als alimentatiegerechtigde die een beroep doet op bijstand, te verplichten om de door de rechter vastgestelde alimentatie te doen invorderen. Als een alimentatieplichtige niet aan zijn alimentatieverplichting voldoet, dan ben jij als alimentatiegerechtigde uit hoofde van die verplichting gehouden het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) op te dragen de verschuldigde alimentatie te innen.
Artikel 8.1.25 Termijn heronderzoeken
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Artikel 8.1. 26 Mogelijkheden van kwijtschelding verhaalsbijdrage
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Artikel 8.1.27 Indexering verhaalsbijdragen en alimentatie
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Wij verhogen de door de Rechtbank vastgestelde alimentatie en verhaalsbijdrage jaarlijks met het wettelijk vastgestelde indexeringspercentage. Indien een verhaalsbijdrage (nog) niet door de Rechtbank is vastgesteld, wordt deze verhoging niet toegepast.
8.2 Terug- en invordering Bbz 2004
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Wij maken gebruik van de bevoegdheid tot:
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Bijstand of bedrijfskapitaal wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels. Terugvordering van bijstand en bedrijfskapitaal verstrekt op grond van het Bbz 2004 vindt plaats op grond van artikel 58 Participatiewet, artikel 12 lid 2 sub c, artikel 39 en de artikelen 41 tot en met 43 Bbz 2004.
Artikel 8.2.3 Terugvordering van ten onrechte verleende bijstand
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Artikel 8.2.4 Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal (ook in de vorm van borgtocht)
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Wij kunnen het bedrijfskapitaal dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 Bbz 2004 of de achterstanden in betaling, aflossing en rente terugvorderen indien:
De financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig blijken te zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, dan kunnen de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen terstond worden teruggevorderd. Indien hierbij sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, is over de achterstallige rente¬ en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd.
Artikel 8.2.5 Terugvordering van gezinsleden
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Onverminderd het bepaalde in artikel 8.2.2 en 8.2.3 van deze beleidsregels worden de kosten van bijstand en bedrijfskapitaal, indien de bijstand of bedrijfskapitaal aan een gezin had moeten worden verleend, van de meerderjarige gezinsleden teruggevorderd.
Artikel 8.2.6 Afzien van terugvordering in verband met dringende redenen
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kunnen wij besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 8.2.7 Wijze van invordering Bbz-vorderingen nadat er teruggevorderd is
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Bbz-vorderingen hebben een duidelijk ander karakter, omdat de bijstand is verstrekt in de vorm van een (renteloze) geldlening ten behoeve van inkomstenverwerving in het eigen bedrijf en bedrijfskapitaal ten behoeve van de onderneming. Ook zijn er andere vermogensvrijstellingen die bij het hebben van middelen ter inlossing van de schuld een rol kunnen spelen. Bij bedrijfskapitaal kunnen er bijvoorbeeld materiele activa zijn aangekocht.
Bij de invordering van vorderingen op grond van het Bbz wordt onderscheid gemaakt tussen invordering:
Bij teruggevorderde uitkering levensonderhoud.
Levensonderhoud teruggevorderd op grond van artikel 12 lid 2 sub c Bbz 2004 kan worden ingevorderd door ons. Wij nemen aan de hand van het inkomen een invorderingsbesluit. Bij de vaststelling van de eerste termijn van terugbetaling wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking (bijstand, inkomen uit bedrijf en overig inkomen) en de van toepassing zijnde jaarnorm. Te hoge privé-uitgaven in het jaar van bijstandsverlening kan hierbij als verwijtbaar gedrag gezien worden.
Bij levensonderhoud dat terugbetaald wordt in verband met het eigen vermogen is artikel 13 Bbz 2004 van toepassing. Terugvordering vindt plaats op het moment dat de door ons vastgestelde aflosverplichting niet nagekomen wordt. Na terugvordering is artikel 8.2.7 lid 3 sub a van deze beleidsregel van toepassing met betrekking tot de invordering. Bij vaststelling van de eerste termijn van afbetaling wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking (bijstand, inkomen uit bedrijf en overig inkomen) en de van toepassing zijnde jaarnorm. Te hoge privé-uitgaven in het jaar van bijstandsverlening kan hierbij als verwijtbaar gedrag gezien worden.
Bij bedrijfskapitaal terwijl er nog een bestaand bedrijf bestaat.
Wij beoordelen of er invordering van de hoofdsom plus de renteachterstand ineens moet plaatsvinden. Het krediet is reeds teruggevorderd. Wij beoordelen of er een schuldregeling overeenkomstig artikel 42 Bbz 2004 (gestelde zekerheden blijven buiten de sanering) noodzakelijk is of dat er een lagere betaalverplichting vastgesteld kan worden. Voorwaarde is dat het bedrijf dan levensvatbaar is. De wettelijke rente is van toepassing over de teruggevorderde hoofdsom en renteachterstand (Awb art. 4:98 lid 1).
Bij bedrijfskapitaal na bedrijfsbeëindiging.
Ingeval van bedrijfsbeëindiging is het bedrijfskapitaal direct opeisbaar (hoofdsom plus renteachterstand) op grond van artikel 39 lid 2 sub b Bbz 2004 en kan worden teruggevorderd. Zekerheden worden uitgewonnen. Indien er sprake is van een eigen woning en de lening voor bedrijfskapitaal onder verband van hypotheek of verpanding is verstrekt is artikel 43a tot en met d Bbz 2004 van toepassing.
Bij het bestaan van zekerheden.
Bij het bestaan van zekerheden worden deze uitgewonnen voor zover niet wettelijk geregeld. Bij bezit van een eigen woning moet beoordeeld worden of het behoud van de eigen woning financieel verantwoord is. Wij beoordelen of er sprake is van verwijtbaar handelen bij de “verkoop” van de zekerheden en stemmen hier de incasso op af.
Invordering bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling hoofdsom en de rente.
Indien er sprake is van samenwerkingsverbanden (VOF, BV etc.), waarbij de medevennoot zich aansprakelijk gesteld heeft voor het verstrekte bedrijfskapitaal, zal bij het niet nakomen van de verplichtingen ook de medevennoot aansprakelijk gesteld moeten worden voor de terugbetaling. Er moet dan een privaatrechtelijke procedure worden opgestart bij de belanghebbenden die niet tot de doelgroep van het Bbz 2004 behoorden.
Artikel 8.2.8 Afzien van invordering in verband met gering bedrag
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Wij zien af van (verdere) terugvordering, indien het nog terug te vorderen bedrag gelijk aan of lager is dan € 50,-. Indien wij meerdere vorderingen op jou hebben, dan geldt het minimumbedrag van € 50,- voor het (rest)saldo van alle vorderingen tezamen.
Artikel 8.2.9 Ambtshalve kwijtschelding bijstand
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Wij besluiten ambtshalve tot kwijtschelding indien jij :
gedurende 60 maanden jouw aflossingsverplichting voor de teruggevorderde bijstand onafgebroken en naar draagkracht bent nagekomen en er geen sprake is van vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan; bij onderbreking van het terugbetalingsgedrag kan de periode met 3 jaar worden verlengd.
Ingeval artikel 13 Bbz 2004 bij de toekenning van toepassing was bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz 2004. Deze termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen aan de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden.
Artikel 8.2.10 Ambtshalve kwijtschelding bedrijfskapitaal
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Wij besluiten ambtshalve tot kwijtschelding in de volgende gevallen:
Bij toepassing van artikel 43 lid 2 Bbz 2004 kan besloten worden de termijn van 5 jaar aflossen, alvorens tot kwijtschelding overgegaan kan worden, met 5 jaar te verlengen indien er sprake is van verplichtingen aan bijvoorbeeld andere schulden. Na voldoen aan de verplichtingen kan tot kwijtschelding worden overgegaan, mits er geen sprake is van vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan en alle zekerheden zijn uitgewonnen.
Indien bedrijfskapitaal verstrekt is volgens de artikelen 22 of 26 Bbz 2004 en dit volgens artikel 3 Bbz 2004 niet “om niet” verstrekt kan worden, bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz 2004. Deze termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen aan de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden, mits er geen sprake is van vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan en alle zekerheden zijn uitgewonnen.
Artikel 8.2.11 Kwijtschelding rente
Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso
Artikel 21 lid 1 Bbz 2004 geeft aan dat de op grond van de artikelen 15 en 20 verschuldigde rente ambtshalve wordt kwijtgescholden en reeds betaalde rente terugbetaald, indien het netto inkomen in een of beide boekjaren volgend op het boekjaar van de aanvraag, lager is dan de jaarnorm, tenzij in een boekjaar aan de zelfstandige ook algemene bijstand, bedoeld in artikel 10, is verleend. Het bedrag is ten hoogste de voor dat boekjaar geldende renteverplichting op grond van artikel 15, doch niet meer dan het verschil tussen de jaarnorm en het netto inkomen in het boekjaar.
Als er in het eerste en/of het twee boekjaar volgend op het jaar van aanvraag algemene bijstand is verstrekt, en blijkt dat jouw totale inkomen in die jaren beneden de toepasselijke jaarnorm lag, dan kunnen wij besluiten om alsnog de verschuldigde rente of reeds betaalde rente (deels) kwijt te schelden of na te betalen. De kwijtschelding of nabetaling kan niet meer bedragen dan het verschil tussen de jaarnorm en het netto inkomen inclusief de verstrekte algemene en bijzondere bijstand in het boekjaar. Kwijtschelding is niet mogelijk als het vermogen hoger is dan de grenzen genoemd in artikel 3 Bbz 2004.
8.3 Herziening, intrekking en terugvordering Wmo 2015
Artikel 8.3.1 Gebruikmaken van diverse bevoegdheden
Link met: 8.4 Beëindiging en terugvordering voorziening, artikel 8.4.1 Beëindiging voorziening en artikel 8.4.2 Terugvordering voorziening
Wij maken gebruik van de navolgende bevoegdheden:
Artikel 8.3.2 Herziening en intrekking
Link met: 8.4 Beëindiging en terugvordering voorziening, artikel 8.4.1 Beëindiging voorziening
Artikel 8.3.3 Afzien van terug- en invordering
Link met: 8.4 Beëindiging en terugvordering voorziening en artikel 8.4.2 Terugvordering voorziening
Artikel 8.3.4 Medewerking schuldregeling / Kwijtschelding schulden
Link met: 8.4 Beëindiging en terugvordering voorziening en artikel 8.4.2 Terugvordering voorziening
8.4 Herziening, intrekking en terugvordering jeugdhulp
Artikel 8.4.1 Gebruikmaken van diverse bevoegdheden
Link met: 8.4 Beëindiging en terugvordering voorziening en artikel 8.4.2 Terugvordering voorziening
Wij maken gebruik van de navolgende bevoegdheden:
Artikel 8.4.2 Herziening en intrekking
Link met: 8.4 Beëindiging en terugvordering voorziening en artikel 8.4.2 Terugvordering voorziening
Artikel 8.4.3 Afzien van terug- en invordering
Link met: 8.4 Beëindiging en terugvordering voorziening en artikel 8.4.2 Terugvordering voorziening
Artikel 8.4.4 Medewerking schuldregeling / Kwijtschelding schulden
Link met: 8.4 Beëindiging en terugvordering voorziening en artikel 8.4.2 Terugvordering voorziening
8.5 Terug- en invordering van een tegemoetkoming in het kader van het leerlingenvervoer
8.6 Matigen boete Participatiewet, Ioaw, Ioaz en Bbz 2004
Artikel 8.6. 1. Onverwijld doorgeven van inlichtingen
Link met: artikel 8.1.2, tweede lid, De rol van de inwoner
Onder het begrip “onverwijld” mededeling doen van alle feiten en omstandigheden – zoals genoemd in het eerste lid van artikel 17 van de Participatiewet wordt verstaan dat de feiten en omstandigheden binnen 7 werkdagen na de datum van wijziging moeten worden doorgegeven.
Artikel 8.6.2. Schriftelijke waarschuwing in plaats van bestuurlijke boete
Link met: artikel 8.1.2, tweede lid, De rol van de inwoner
Bij schending van de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 18a onder lid 3 van de Participatiewet wordt een waarschuwing gegeven in plaats van een boete tenzij:
Artikel 8.6.3. Hoogte van de boete
Link met: artikel 8.1.2, tweede lid, De rol van de inwoner
De hoogte van de maximumgrens is afhankelijk van de hoogte van het benadelingsbedrag. Als het benadelingsbedrag lager is dan € 11.600,- geldt namelijk een ander regime dan in gevallen waarin het benadelingsbedrag hoger is dan € 11.600,-. Een en ander is hieronder schematisch uitgewerkt:
Artikel 8.6.4. Verlaging van de boete bij te laat maar uit eigen beweging doorgeven van inlichtingen
Link met: artikel 8.1.2, tweede lid, De rol van de inwoner
De boete wordt verlaagd indien jij de inlichtingen niet of onjuist hebt verstrekt, maar de inlichtingen uit eigen beweging alsnog verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd. Inlichtingen die jij verstrekt in het kader van een controle op de naleving van de inlichtingenverplichting, vallen hier niet onder.
Artikel 8.6.5. Niet verstrekken van inlichtingen bij het indienen van de aanvraag
Link met: artikel 8.1.2, tweede lid, De rol van de inwoner
Als bij het indienen van de aanvraag gegevens niet worden geleverd en daarvoor een hersteltermijn wordt geboden, wordt geen waarschuwing of boete gegeven, omdat niet verwacht kan worden dat jij als aanvrager precies op de hoogte bent van de gegevens die aangeleverd moeten worden en er derhalve geen grond is voor het opleggen van een boete.
Artikel 8.6.6. Verstrekken van inlichtingen tijdens de uitkering, maar niet op de juiste wijze of aan de goede medewerker
Link met: artikel 8.1.2, tweede lid, De rol van de inwoner
Inlichtingen die door jou mondeling of telefonisch worden doorgegeven aan een medewerker van onze gemeente die werkzaam is bij het team Toegang of in één van de wijkteams en inlichtingen die schriftelijk – op welke wijze dan ook – worden doorgegeven aan ons, worden aangemerkt als “te zijn ontvangen”.
Artikel 8.6.7. Te laat verstrekken van inlichtingen in het kader van een rechtmatigheidsonderzoek tijdens de uitkering
Link met: artikel 8.1.2, tweede lid, De rol van de inwoner
Voor het na afloop van de hersteltermijn reageren en / of het verstrekken van inlichtingen na afloop van de hersteltermijn en voordat de uitkering wordt beëindigd, wordt een waarschuwing of boete opgelegd rekening houdend met artikel 18a lid 3 en 4 van de Participatiewet en artikel 8.6.1 van deze beleidsregel.
Het alsnog reageren na afloop van de hersteltermijn is geen spontane melding zoals bedoeld in artikel 4 van deze beleidsregel.
Artikel 8.6.8 Schending van de inlichtingenplicht over bijstand voor de kosten van levensonderhoud die op grond van de Bbz worden verstrekt in de vorm van een lening.
Link met: artikel 8.1.2, tweede lid, De rol van de inwoner
Voor het niet tijdig of niet inleveren van de administratie zoals bedoeld in artikel 38 lid 2 van het Bbz 2004 , wordt een waarschuwing opgelegd of een boete van ten hoogste € 150,--.
Artikel 9.1 Bijzondere omstandigheden
Wij handelen overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor jou gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen doelen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-110519.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.