Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand houdende regels omtrent het leerlingenvervoer

Inhoudsopgave

1. Begrippenlijst

2. Ouders

3. School

4. Woning

5. Vervoer algemeen

6. Aangepast vervoer

7. Begeleiding in het openbaar vervoer of bij het fietsen

8. Handicap

9. Drempelbedrag en draagkracht

10. Wijzigingen en terugvordering

11. Advisering

12. Ontzegging aangepast vervoer

 

1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

 

In deze beleidsregels verstaat het college onder:

  • a.

    Aangepast vervoer: taxivervoer

  • b.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • c.

    AZC: asielzoekerscentrum;

  • d.

    BSO: buitenschoolse opvang;

  • e.

    COA: het Centraal orgaan opvang asielzoekers;

  • f.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand;

  • g.

    Eigen vervoer: ouders die leerlingen zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets) of een leerling maakt gebruik van fietsvervoer;

  • h.

    Individuele reistijd: de tijd die een leerling in het voortuig doorbrengt vanaf het moment dat de leerling in het voertuig stapt tot het moment dat hij uitstap bij het afzetadres (woon- of huisadres, dan wel uitstapplaats of school/stage);

  • i.

    Openbaar vervoer: voor eenieder openstaand personenvervoer per trein, metro, tram, bus, auto of veerboot;

  • j.

    Ouders: ouders, voogden en verzorgers;

  • k.

    Verordening: de Verordening leerlingenvervoer gemeente Loon op Zand 2020;

  • l.

    VNG: de Vereniging van Nederlandse gemeenten;

  • m.

    VSO: Voortgezet speciaal onderwijs;

  • n.

    WEC: Wet op de expertisecentra;

  • o.

    Woning: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft;

  • p.

    WPO: Wet op het primair onderwijs;

  • q.

    WSF: Wet studiefinanciering 2000.

2. OUDERS

 

Onder ouders verstaat het college: ouders, voogden en verzorgers. Ook pleegouders zijn aan te merken als verzorgers en vallen daarmee onder het begrip ‘ouders’, zoals bedoeld in de verordening. Hetzelfde geldt voor groepsleiders in een gezinsvervangend tehuis, voor groepsopvoeders in een internaat en verder voor alle meerderjarige, handelingsbevoegde personen die op hetzelfde adres verblijven als de leerling, bijvoorbeeld mensen die oppassen of groepsbegeleiders.

2.1. Verantwoordelijkheid van ouders

Het vervoer van leerlingen van huis naar school en terug en de begeleiding van de leerling in het vervoer van huis naar school en terug is een verantwoordelijkheid van de ouders. Deze verantwoordelijkheden kunnen de ouders niet op- of overdragen aan de gemeente. De wettelijke regeling, noch de verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders.

2.2. Verantwoordelijkheid van de gemeente

Het college bepaalt het recht op leerlingenvervoer. Ouders ontvangen hiervoor jaarlijks een beschikking.

 

Het college bespreekt met ouders op welke wijze zij uitvoering geeft aan het leerlingenvervoer, rekening houdend met de eigen kracht en mogelijkheden van het kind en zijn/haar omgeving. Daarbij staan maatwerk en kwaliteit voorop, waarbij het college zoekt naar mogelijkheden om de zelfredzaamheid van kinderen en gezinnen te bevorderen.

3. School

3.1. Particuliere scholen

Aanspraak op leerlingenvervoer kan zowel naar uit ’s rijkskas bekostigde scholen als particuliere scholen bestaan, mits de particuliere school een ‘school’ is in de zin van de onderwijswetten en genoemd staat bij de Onderwijsinspectie.

3.2. Schooltijden

Voor de bepaling van het recht op leerlingenvervoer sluit het college aan op de schoolgids die een school heeft uitgegeven. Uitgegaan wordt van het vaste schoolrooster voor het schooltype dat het kind bezoekt, zoals opgenomen in de schoolgids.

 

3.2.1. Afwijkende schooltijden

Het komt voor dat kinderen vanwege hun beperkingen niet in staat zijn de gehele dag onderwijs te volgen. Ouders verzoeken dan vaak om hun kind eerder op te (laten) halen.

 

Regel

Uitsluitend als de structurele handicap van ten minste zes maanden van een leerling noodzaakt tot het volgen van slechts een deel van het onderwijsprogramma, dient het college de leerling wel tijdens de schooltijd te vervoeren. Dit gebeurt steeds op basis van een medisch advies en na overleg met de leerplichtambtenaar.

 

Het college streeft ernaar om in overleg met de school het vervoer in de ochtend of in de middag gelijktijdig te laten plaatsvinden met het reguliere leerlingenvervoer. Het college vervoert zoveel mogelijk de leerlingen met afwijkende schooltijden van één of meerdere scholen gezamenlijk.

 

3.2.2. Stagevervoer

Regel

Is de stage een onderdeel van het onderwijsprogramma en krijgt de leerling dagelijks leerlingenvervoer naar school, dan bestaat aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres als voldaan is aan de overige eisen van de verordening.

 

Regel

Een verzoek om vervoer naar een stageplek moet vergezeld gaan van een stageovereenkomst en een stageplan. Voor het VSO is dit opgenomen Onderwijskundig Besluit WEC.

 

Naar analogie van de ‘dichtstbijzijnde toegankelijke school’ hanteert het college het begrip ‘dichtstbijzijnde toegankelijke stage’. Het college gaat ervan uit dat scholen dit aspect mee laten wegen in de plaatsing van leerlingen en dat zij stageplekken zoveel mogelijk zoeken in de buurt van het woonadres van de leerling.

 

Het gehanteerde uitgangspunt houdt in dat het college alleen vervoer naar een stageplek buiten de gemeente bekostigt, als de school toereikend motiveert waarom in het betreffende geval een stage binnen de gemeente niet voldoet en een stage buiten de gemeente een duidelijk meerwaarde heeft voor de leerling. De motivering dient specifiek op de betreffende leerling geschreven te zijn.

 

Om het plannen van stageritten beter mogelijk te maken, vindt aangepast vervoer naar en van een stageadres op schooldagen plaats op vaste uren in de ochtend (tussen 07:30 uur en 09:00 uur) en de middag (tussen 15:00 uur en 17:30 uur) of aansluitend aan de schooltijden zoals die in de schoolgids zijn opgenomen, met een marge van plus of min 30 minuten.

Aangepast vervoer naar stageadressen vindt niet plaats tijdens het weekend en gedurende schoolvakanties. Op het moment dat een school een studie(mid)dag heeft en de stage doorgang vindt, biedt het college vervoer naar het stageadres.

 

Stagevervoer vindt alleen plaats in het kader van een arbeidsgericht uitstroomprofiel. Als de leerling een ander, niet arbeidsgericht uitstroompofiel volgt is geen beroep op het leerlingenvervoer mogelijk. De ouders zullen dan een beroep moeten doen op een andere (voorliggende) voorziening. In uitzonderlijke situaties kan het college hiervan afwijken.

3.3. Toegankelijke school

De verordening definieert in artikel 1 de ‘toegankelijke school’.

 

Regel

Wanneer ouders van mening zijn dat de dichterbij gelegen school of scholen niet toegankelijk zijn, moeten de ouders dit aantonen door een verklaring van die scholen, afgegeven door de school of het samenwerkingsverband, dat de betreffende leerling niet is toegelaten.

3.4. Leerlingen

 

3.4.1. Schoolgewenningsdagen

Kinderen vanaf drie jaar en tien maanden mogen ten hoogste vijf dagen de basisschool bezoeken (schoolgewenningsdagen, artikel 39, derde lid, WPO).

 

Regel

De kinderen zijn pas leerling in de zin van de WPO als zij de leeftijd van vier jaar hebben bereikt (artikel 39, eerste lid, WPO). Het college verstrekt bekostiging van het vervoer naar de basisschool of speciale school voor basisonderwijs vanaf het moment dat een kind de leeftijd van vier jaar heeft bereikt en aan de voorwaarden uit de verordening is voldaan.

 

De toelatingsleeftijd voor kinderen in het speciaal onderwijs is geregeld in artikel 39 van de WEC. Voor leerlingen die op grond van de onderwijswetgeving toegelaten zijn op een school voor speciaal onderwijs, ongeacht of zij de leerplichtige leeftijd hebben bereikt, of al voorbij zijn, kunnen de ouders, als zij voldoen aan de voorwaarden van de gemeentelijke verordening leerlingenvervoer, aanspraak maken op bekostiging van de vervoerskosten.

 

3.4.2. Asielzoekerskinderen

Voor kinderen die in een AZC verblijven en daar naar school toe gaan bestaat de Richtlijn schoolvervoer asielzoekers. Deze richtlijn houdt in dat het AZC het vervoer betaalt van het AZC naar de school. Dit betaalt het AZC uit de middelen die het via het COA ontvangt. Overige asielzoekersleerlingen die niet in een AZC verblijven, vallen onder de gemeentelijke regeling leerlingenvervoer.

 

3.4.3. Schakelklas of Taalklas

Een schakelklas (ook wel bekend als Taalklas) is een klas waarin leerlingen extra les krijgen in taal, lezen en nieuwe woordenschat.

 

Bij de plaatsing van kinderen in een schakelklas houdt het samenwerkingsverband zo veel mogelijk rekening met de school die het meest dichtbij ligt, maar door de urgentie die vaak gepaard gaat met een plaatsing, lukt dat niet altijd. Er ontstaat dan een beroep op het leerlingenvervoer op basis van het afstandscriterium. Betreffende leerlingen komen in aanmerking voor leerlingenvervoer voor de kortst mogelijk periode. Op het moment dat een plek vrijkomt op een dichterbij gelegen schakelklas en daarmee geen beroep meer nodig is op het leerlingenvervoer, veronderstelt het college dat de ouders hiervan gebruik maken. Als een plek dichterbij beschikbaar is vervalt de aanspraak op leerlingenvervoer naar de verder weggelegen schakelklas.

 

Regel:

Voor kinderen die vallen onder de gemeentelijke regeling leerlingenvervoer en die naar een schakelklas gaan, bestaat aanspraak op leerlingenvervoer voor zover het de dichtstbijzijnde toegankelijke schakelklas is, en aan de overige vereisten in de verordening is voldaan. Als een plek dichterbij beschikbaar komt vervalt de aanspraak op leerlingenvervoer naar de verder weggelegen schakelklas. Het college biedt leerlingenvervoer naar de schakelklas aan voor de periode van maximaal één jaar.

 

3.4.4. Illegale leerlingen

Het recht op onderwijs, ook voor illegaal in ons land verblijvende leerlingen is gebaseerd op het principe dat de overheid jongeren, waar ook ter wereld, moet toerusten om aan het maatschappelijke leven teel te nemen. Nederland is hiertoe ook internationale verdragsrechtelijke verplichtingen aangegaan. Scholen en gemeenten hoeven leerplichtige leerlingen niet te vragen naar de verblijfsstatus.

 

 

3.4.5. Hoogbegaafde leerlingen

Regel

De ouders moeten aantonen door een verklaring van het schoolbestuur van dichterbij gelegen scholen dat hun kind in de dichtstbijzijnde school niet tot het onderwijs is toegelaten. Hoogbegaafdheid alleen is geen reden om vervoer te verstrekken naar een verder weg gelegen school voor primair onderwijs. Vervoer van hoogbegaafde leerlingen is alleen mogelijk als de ouders aantonen dat de leerling is aangewezen op voltijds hoogbegaafden onderwijs, en aan de overige vereisten van de verordening is voldaan.

3.5. Medische behandeling en zorg

Het komt regelmatig voor dat ouders verzoeken om bekostiging van vervoer naar instellingen waar kinderen dagbehandelingen (zorg) krijgen, al dan niet in combinatie met onderwijs.

 

Regel

Het leerlingenvervoer betreft slechts het vervoer naar en van scholen in de zin van de onderwijswetgeving. Zorginstellingen, medisch kinderdagverblijven en dergelijke vallen hier niet onder.

 

Volgt een kind ook onderwijs op of nabij een zorglocatie, dan kunnen de ouders een (gedeeltelijke) tegemoetkoming voor het leerlingenvervoer krijgen, als het kind voor meer dan 50% onderwijs ontvangt en aan de overige eisen van de verordening is voldaan.

 

Hierbij geldt dat het college leerlingenvervoer aanbiedt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids (zie artikel 1 van de verordening onder ‘reistijd’). Krijgen kinderen voor, tijdens of na schooltijd zorg of behandelingen, dan zijn tocht de schooltijden leidend voor het leerlingenvervoer.

4. WONING

4.1. Woning

Onder ‘woning’ verstaat het college: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Met andere woorden, de plaats van waaruit het kind de school bezoekt. In deze is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven.

 

Niet ter zake doet of de ouders, voogden of verzorgers in de gemeente hun officiële verblijf hebben in de zin van de artikelen 10 en verder van Boek I van het Burgerlijk wetboek. Dit betekent dat als een leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft, dat de ouders in deze andere gemeente (in het algemeen) bekostiging van de vervoerkosten van deze leerling moeten aanvragen.

 

4.1.1. Twee woningen

Een leerling kan twee woningen hebben in de zin van de verordening. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van co-ouderschap, waarbij het kind zowel bij de ene als de andere ouder verblijft, is er sprake van twee hoofdverblijven. Waar de leerling staat ingeschreven doet niet ter zake, doorslaggevend is de feitelijke verblijfplaats van de leerling.

 

Om aanspraak te maken op bekostiging van leerlingenvervoer moeten beide ouders afzonderlijk een aanvraag indienen bij de gemeente waar hij of zij woonachtig is.

 

Het college toetst de aanvraag aan de eigen verordening, waarbij het college onder meer bekijkt of er sprake is van een woning in de zin van de verordening, of de school wel de dichtstbijzijnde toegankelijke is en of voldaan is aan de afstandsgrens. Het komt voor dat slechts in één van beide gemeenten aanspraak op leerlingenvervoer bestaat, doordat de school niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school is.

 

Regel

Om aanspraak te maken op bekostiging van leerlingenvervoer moet iedere ouder afzonderlijk, voor de dagen dat het kind doordeweeks bij hen verblijft, een aanvraag indienen bij de gemeente waar hij of zij woonachtig is.

 

4.1.2. Tijdelijk verblijf

Regel

 

Als vooraf vaststaat dat een leerling gedurende een korte periode (niet meer dan zes weken) in een andere gemeente (B) verblijft en zijn oude school blijft bezoeken, dan merkt het college dit verblijf aan als verblijf in de oorspronkelijke gemeente (A). Deze gemeente (A) zal dan ook het vervoer gedurende deze weken blijven verzorgen. Hierbij gaat het college er van uit dat het kind naar zijn eigen school blijft gaan. Is de afstand van het tijdelijk verblijf van de leerling naar school kleiner dan de kilometergrens die gemeente A hanteert, dan zal uiteraard (tijdelijk) geen aanspraak op bekostiging van vervoerkosten bestaan.

 

Een andere gemeente (buiten de regio) hoeft dit beleid niet te hanteren. In dat geval bepaalt het college van de gemeente waar de leerling feitelijk (kortdurend) verblijft of zij het leerlingenvervoer van de leerling wel of niet vergoedt.

5. Vervoer algemeen

5.1. Afstand

Regel

Het college meet de afstand langs de kortste, voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg. Het college meet de afstand met de routeplanner van de ANWB, met de optie ‘kortste route’. Als de afstand tussen de woning en school korter is dan het voor de leerling geldende afstandscriterium (zes kilometer), stuurt het college bij de beschikking op de aanvraag een uitdraai mee.

 

Als de afstand van de heenreis en de terugreis verschillend is, gaat het college bij het meten van de afstand niet uit van de gemiddelde afstand van de heenweg (’s morgens) en de terugweg (’s middags). Als de reisafstand op de heenweg onder de in de verordening gestelde grens ligt, maar de reisafstand op de terugweg daarboven, of omgekeerd, dan verstrekt het college een gedeeltelijke bekostiging: alleen de heen- of alleen de terugreis.

 

Leerling is jonger dan tien jaar

Als de leerling jonger is dan tien jaar, en de ouders voor het college kunnen aantonen dat het kind niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruikt te maken, komen de ouders in aanmerking voor de bekostiging van de vervoerskosten voor een begeleider. Hierbij kan men denken aan de volgende situaties:

  • de leerling moet één of meerdere malen overstappen;

  • de route van het uitstappunt van de bus naar de school kent gevaarlijke kruisingen.

In dit verband is artikel 7 van belang. Als de leerling op 1 augustus van het jaar negen jaar is, geldt voor het gehele schooljaar dat het college de leerling als negen jaar aanmerkt, ook al wordt de leerling in de loop van het schooljaar tien jaar.

5.2. Soorten vervoer

 

5.2.1. Openbaar vervoer, openbaar vervoer met begeleiding

a. Bekostiging van openbaar vervoer

 

Regel

Het college berekent de kosten van het openbaar vervoer met behulp van de reisplanner op www.9292.nl en de informatie die het openbaar vervoerbedrijf verstrekt op haar eigen website.

 

b. Reistijd met openbaar vervoer is meer dan anderhalf uur per enkele reis

 

Als de leerling, met gebruikmaking van het openbaar vervoer, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer is terug te brengen, verstrekt het college bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer.

 

Het is daarbij niet zo dat de ouders, als zij op basis van het criterium reistijd aanspraak op bekostiging van aangepast vervoer maken, van het college kunnen eisen dat zij de totale reistijd ook daadwerkelijk tot 50% of minder kan terugbrengen in het geval dat het college het vervoer zelf organiseert.

 

Regel

Om te bepalen of het tijdscriterium van anderhalf uur is overschreden, is slechts van belang dat via individuele meting de conclusie valt te trekken, dat de totale reisduur van die leerling met het openbaar vervoer meer dan anderhalf uur bedraagt en deze met het aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer is terug te brengen. Is hiervan sprake dan kunnen ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer.

 

Bij de reistijd telt het college vijf minuten wachttijd bij de bushalte per rit op. Bij de bepaling van de reistijd van het openbaar vervoer gaat het college uit van de dienstregeling zoals deze is vermeld op www.9292.nl.

 

Als de goedkoopst adequate manier van vervoer bestaat uit een combinatie van verschillende vormen van vervoer (bus en trein, fiets en trein et cetera), staat he de gemeente vrij om de wijze van bekostiging te kiezen.

 

Als de gemeente gebruik gaat maken van centrale opstapplaatsen gelden de volgende richtlijnen:

  • de leerlingen dienen van huis naar een opstapplaats te lopen, te fietsen of te worden gebracht. Hiermee mag een reistijd gemoeid zijn van ten hoogste dertig minuten enkele reis;

  • de vertrektijden van de bus moeten zodanig zijn afgestemd op de aanvangs- en eindtijden van de lessen dat er niet of nauwelijks sprake is van wachttijden;

  • wanneer de leerling begeleiding nodig heeft bij het vervoer van huis naar de opstapplaats moeten de ouders zelf voor de begeleiding zorgdragen.

 

5.2.2. Eigen vervoer in de vorm van auto of (brom)fiets

Ten behoeve van het stimuleren van zelfredzaamheid is eigen vervoer de aangewezen vervoersvorm, mits de ouders in staat zijn eigen vervoer te organiseren en de leerling in staat is daarvan gebruik te maken. Of van bekostiging van eigen vervoer sprake kan zijn is ter beoordeling van het college. Bepalend hiervoor is dat dit vervoer voor de gemeente de goedkopere wijze van vervoer is.

 

a. Vervoer per fiets

Voor de bekostiging van vervoer per fiets geldt een vergoeding van € 0,09 (9 eurocent) per kilometer.

 

b. Eigen vervoer per auto

Voor eigen vervoer per auto geldt dat de bekostiging van het eigen vervoer is gerelateerd aan de bekostiging waar de ouders op basis van de bepalingen in de verordening voor in aanmerking komen: voor openbaar vervoer of voor aangepast vervoer. Als het college besluit aan ouders een kilometervergoeding voor eigen vervoer toe te kennen, verstrekt zij een vergoeding volgens de artikelen 13 en 19 van de verordening, die is afgeleid van hoofdstuk 10.2 van de CAO Rijk.

 

Ten aanzien van de vergoeding van autokosten kan het college kiezen voor een schijvenmodel. Als zij deze systematiek hanteert, vergoedt zij de heen- en terugreis tweemaal. De vergoeding is dan als volgt:

 

Aantal kilometers

Kilometervergoeding in Euro’s

0-5000 kilometer

€ 0,24 (65% * € 0,37) per kilometer

5.001 – 10.000 kilometer

€ 0,18 (48% * € 0,37) per kilometer

10.001 – 20.000 kilometer

€ 0,14 (37% * € 0,37) per kilometer

20.001 kilometer en verder

€ 0,12 (33% * € 0,37) per kilometer

 

Ten aanzien van de vergoeding op basis van openbaar vervoer geldt de berekening zoals opgenomen onder paragraaf 5.2.1.

 

Opmerking 1: vergoeding tussen de middag

Het college vergoedt maximaal twee enkele reizen per dag: aan het begin en aan het einde van de schooldag. Het college verstrekt geen bekostiging voor de kosten die ontstaan als de ouders de leerling ook tussen de middag vervoeren.

 

Opmerking 2: twee of meer leerlingen

Als ouders twee of meer leerlingen vervoeren die aangepast vervoer behoeven, gaat het college uit van de rijafstand, uitgaande van de woning van de te vervoeren leerling die het verst van de school verwijderd woont.

6 Aangepast vervoer

5.3. Uitgangspunt

Het vervoer vindt alleen plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids. De leerling heeft recht op maximaal twee vervoersbewegingen per dag. Extra ritten buiten het vaste patroon vinden alleen plaats in opdracht van het college.

5.4. Ophaal- en afzetplaats

 

5.4.1. Woning en school

Bij aangepast vervoer haalt de vervoerder de leerlingen aan huis op, tenzij een leerling de indicatie ‘opstapplaats’ heeft. Aan huis ophalen betekent dat de vervoerder de leerling ophaalt bij de voordeur. Bij een flat of instelling geldt de hal of centrale receptie als ophaalplaats. Voor alle schoollocaties geldt dat per school is bepaald waar de vervoerder de leerlingen afzet, bijvoorbeeld bij de toegang van het schoolterrein of in de centrale hal van de school.

 

5.4.2. Opstapplaats

De gemeente kan opstapplaatsen hanteren. Als de vervoerder een leerling op een opstapplaats moet ophalen, geldt dat het college de ligging van de opstapplaats bepaalt.

 

5.4.3. Overstapplaatsen

Het college kan beslissen dat zij bij de uitvoering van het vervoer, gebruik maakt van overstapplaatsen.

5.5. Individuele begeleiding van het kind in het aangepast vervoer

Het is mogelijk dat een individuele leerling begeleiding nodig heeft. In dat geval verzorgt de ouder, of iemand namens de ouder, de begeleiding. Het college bepaalt of het mogelijk is begeleiding in te zetten. Wanneer is besloten tot inzet van een ouder als begeleider, dient de vervoerder rekening te houden met deze extra zitplaats.

 

Voor de begeleider geldt dat het ophaal- en brengadres gelijk is aan het adres van de te begeleiden leerling. De vervoerder moet de begeleider bij een heenrit na afloop naar huis of de halte terugbrengen. Bij een retourrit dient de vervoerder de begeleider eerst op het thuisadres of de halt op te halen.

5.6. Medische begeleiding

Regel

Het college is niet verantwoordelijk voor medische begeleiding in het leerlingenvervoer. Wel zal de vervoerder een zitplaats ter beschikking moeten stellen voor de medisch begeleider.

5.7. Zelfredzaamheidstrajecten

Aan leerlingen die op grond van artikel 11, eerste lid en 17, eerste lid van de verordening recht hebben op een vervoersvoorziening, verstrekt het college op grond van artikel 17, vierde lid van de verordening een voorziening om zelfstandig te leren reizen indien uit onderzoek van het college blijkt dat de leerling in staat is om zelfstandig te leren reizen. Het college besluit tot het verstrekken van deze speciale voorziening op grond van adviezen van deskundigen en betrokkenen. Ter ondersteuning van het traject om de leerling zelfstandig te laten reizen, kan het college producten inzetten uit de ‘Reiskoffer’, bijvoorbeeld de Go-OV-app, of een Voor-elkaar-pas van Arriva.

 

Als de leerling zelfstandig kan reizen vervalt het recht op leerlingenvervoer. Het college kan besluiten het recht op leerlingenvervoer en de inzet van het product uit de Reiskoffer na inzet van het zelfredzaamheidstraject voortzetten gedurende maximaal één jaar.

5.8. Vervoer

Bij toekenning van aangepast vervoer is groepsvervoer de standaard. In sommige gevallen is groepsvervoer voor een leerling niet passend om medische en/of psychosociale redenen. Voor die gevallen beoordeelt het college of vervoer in kleinere groepen of individueel vervoer noodzakelijk is.

 

5.8.1. Kleinschalig vervoer

Met kleinschalig vervoer is bedoeld dat het om medische en/of psychosociale redenen niet mogelijk is om een leerling anders dan met een gelimiteerd aantal leerlingen te vervoeren. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat het nodig is een leerling om medische en/of psychosociale redenen met een gelimiteerd aantal leerlingen te vervoeren. Het college kent dit kleinschalig vervoer alleen toe op basis van een medisch advies en legt dit vast in een beschikking. Het college toetst de indicatie voor individueel vervoer jaarlijks bij de ontvangst van een nieuwe aanvraag.

 

 

5.8.2. Individueel vervoer

Met individueel vervoer is bedoeld dat het om medische en/of psychosociale redenen niet mogelijk is om een leerling samen met andere leerlingen te vervoeren. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat het nodig is een leerling om medische en/of psychosociale redenen individueel te vervoeren. Het college kent individueel vervoer alleen toe als groepsvervoer en kleinschalig vervoer niet mogelijk is. Het college kent individueel vervoer alleen toe op basis van een medisch advies en legt dit vast in een beschikking. Het college toetst de indicatie voor individueel vervoer jaarlijks bij ontvangst van een nieuwe aanvraag.

5.9. Individuele reistijd

De individuele reistijd per leerling in het voertuig is gelimiteerd tot negentig minuten per enkele reis, tenzij het door de afstand niet mogelijk is om binnen deze maximale tijdsduur te blijven. Een uitzondering hierop geldt voor leerlingen uit cluster 4: hier geldt een maximale reistijd van zestig minuten per enkele reis, tenzij het door de afstand niet mogelijk is om binnen deze maximale tijdsduur te blijven. Voor de bepaling van de individuele reistijd geldt de werkelijk, in de praktijk realiseerbare tijd.

5.10. Aanvang- en eindtijden

Per school gaat het college voor het vervoer uit van de vaste aanvang- en eindtijden zoals aangegeven in de schoolgids. Het gaat hierbij om het vaste rooster voor een schooltype. Afwijkingen hierop zijn alleen toegestaan in overleg met en na goedkeuring van het college en mits door de ouders tijdig aangemeld.

 

Bij een gewijzigde eindtijd door onder andere lesuitval, is de school of de ouder/verzorger verantwoordelijk voor opvang van de leerlingen. Als een leerling tijdens het onderwijs of de lessen bijvoorbeeld ziek wordt of naar de tandarts of huisarts moet, zijn de ouders verantwoordelijk voor het vervoer. Het wegbrengen en ophalen van de leerlingen vindt alleen op de normale begin- en eindtijd volgens de schoolgids plaats.

 

Het college accepteert wachttijden tot maximaal twee lesuren (2 * 50 minuten) bij het voortgezet onderwijs.

5.11. Studiedagen

Scholen nemen in de schoolgids studiedagen op en steeds meer scholen hanteren halve studiedagen, waarbij de leerling alleen één dagdeel naar school hoeft te komen. Vaak gelden verschillende (halve) studiedagen voor onder- of bovenbouw of voor primair of voortgezet onderwijs op dezelfde locatie. Door de halve studiedagen ontstaat een vervoersvraag buiten de roostertijden in de schoolgids om.

 

Het kost de gemeenten veel geld op afwijkende tijden taxi’s te laten rijden, omdat alleen voor de vaste aanvang- en eindtijden vervoer is ingekocht. Voor vervoer vanwege een halve studiedag moet het college extra voertuigen in laten zetten en bovendien vragen aan de vaste chauffeur om beschikbaar te zijn op een tijdstip dat niet is afgesproken in zijn/haar arbeidsovereenkomst.

 

Regel

Er is geen recht op leerlingenvervoer buiten de vaste aanvang- en eindtijden, zoals vastgelegd in het rooster in de schoolgids. Scholen kunnen in hun planning rekening houden met het niet beschikbaar zijn van vervoer bij halve studiedagen.

5.12. Ophaal- en afzetmarges

De afzet- en ophaaltijd aan school zijn gelegen binnen een tijdsmarge van vijftien minuten voor het aanvangstijdstip, respectievelijk na het eindtijdstip van de school volgens de schoolgids.

 

Nota bene: voor Onderwijscentrum Leijpark geldt in verband met de tijd die leerlingen nodig hebben om na uitstappen in het leslokaal te komen, dat de leerlingen uiterlijk tien minuten voor de formele aanvangstijd van de school gebracht moeten zijn. Dit betekent dat de tijdsmarge van 15 minuten vermeerderd kan worden met 10 minuten en de leerling kan worden gebracht tussen de 25 en 10 minuten voor de aanvang van de lessen of na het eindtijdstip van de lessen.

5.13. Vaste zitplaats

Het college streeft ernaar dat een leerling zoveel mogelijk een vaste zitplaats in het voertuig heeft.

5.14. Extreme weersomstandigheden

Bij extreme weersomstandigheden beslist het college of het vervoer al dan niet op een aangepast tijdstip moet plaatsvinden.

5.15. Aanmeldingen, afmeldingen en mutaties

Als een ouder vaststelt dat het niet mogelijk is om een leerling als gevolg van ziekte of vanwege andere oorzaken te vervoeren, moet hij dit melden bij Regiovervoer Midden-Brabant. Betermelding (na ziekte) moet de ouder aan het Regiovervoer Midden-Brabant doorgeven voor 17:00 uur op de dag voorafgaand aan de herstart een geplande rit. Als een ouder een betermelding niet voor 17:00 uur meldt, geldt dat het Regiovervoer Midden-Brabant deze betermelding niet voor de volgende werkdag kan uitvoeren, maar pas de werkdag erna, tenzij het college een aparte werkopdracht verstrekt. Een mutatie of afmelding geldt tot wederbericht.

 

Het college meldt een leerling, waarbij de chauffeur voor de heenrit voor niets aan de deur heeft gestaan, automatisch voor de terugrit af, tenzij de ouder uiterlijk twee uur vóór de geplande ophaaltijd meldt aan het Regiovervoer Midden-Brabant dat de terugrit wel gewenst is.

5.16. Thuis afzetten van de leerling

De chauffeur moet de leerling bij de terugrit aan de ouder of iemand anders die namens de ouder aanwezig is, op het vaste afzetadres overdragen. De chauffeur mag het kind nooit alleen op de stoep achterlaten. De ouder moet ervoor zorgen dat hij thuis is of dat de ouder iemand in huis heeft die namens de ouder de deur open doet. Als op het huisadres niemand de deur opendoet, dan brengt de chauffeur de leerling naar een kinderopvang, gelegen in Tilburg. De chauffeur doet een briefje in de brievenbus met het adres waar de ouder de leerling kan ophalen. De kosten voor de extra opvang zijn voor rekening van de ouder. De ouder krijgt hiervoor een rekening toegestuurd.

6. Begeleiding in het openbaar vervoer of bij het fietsen

6.1. Begeleiding

De afstand van de woning naar school moet meer zijn dan de in hoofdstuk 2 gehanteerde afstand van zes kilometer om voor bekostiging van het vervoer ten behoeve van een begeleider in aanmerking te komen.

 

Indien de afstand van woning naar school korter is dan zes kilometer dienen de ouders in voorkomend geval zelf voor begeleiding zorg te dragen, een onveilige route ontslaat hen niet hiervan.

6.2. Begeleiding door ouders

Regel

Begeleiding is primair een taak van de ouders. Als het niet mogelijk is dat ouders zelf de begeleiding uitvoeren, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Ingeval de leerling in een instelling woont, blijven de ouders en de instelling verantwoordelijk voor de zorg en de daarmee samenhangende begeleiding van de leerling naar school en terug.

 

Als ouders en de instelling er zelf niet in slagen de begeleiding te leveren, kunnen zij daarvoor bijvoorbeeld een oppas, buren, familie of vrijwilligers inschakelen.

6.3. Begeleiding is onmogelijk of begeleiding leidt tot ernstige benadeling

In artikel 12, eerste lid, aanhef en onder c, van de verordening is de volgende bepaling opgenomen:

 

‘Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school zoals bedoeld onder artikel 9 bezoekt, indien aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 11 en dor de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is, dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is.’

 

Deze bepaling bevat een verplichting voor de ouder om ten behoeve van het college genoegzaam aan te tonen en voor het college om de individuele situatie te beoordelen. Per individuele aanvraag zal het college beoordelen of de gevraagde inzet redelijk is.

 

Regel

Van een ernstige benadeling van het gezin is in ieder geval sprake als het reizen per openbaar vervoer de begeleider meer tijd kost dan zes uur reistijd per dag voor leerlingen van het basisonderwijs en meer dan drie uur reistijd per dag voor leerlingen van het speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs en voortgezet (speciaal) onderwijs.

 

Van een ernstige benadeling van het gezin is naar het oordeel van het college sprake als één van de volgende situaties aanwezig is. Er is sprake van een eenoudergezin en:

  • er zijn andere kinderen van onder de 10 jaar thuis zonder identiek schoolbezoek;

  • er sprake is van scholings- of arbeidsverplichtingen van de ouder op de vervoersmomenten van de leerling;

  • de ouder heeft een structurele lichamelijke of zintuiglijke en/of psychische handicap in de zin van de verordening.

Het enkele feit dat beide ouders werken is zonder bijkomende omstandigheden die ene belemmering zijn om zelf te begeleiden of anderen namens hen te laten begeleiden geen reden om aangepast vervoer toe te kennen.

7. Handicap

7.1. Gehandicapte leerling

Voor de bepaling of een leerling gehandicapt is gaat het college uit van de in de verordening opgenomen kenmerken (zie artikelen 12 en 18 van de verordening). Dat wil zeggen dat een leerling door een handicap geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, ook niet onder begeleiding.

7.2. Structurele en tijdelijke handicap

Er is een onderscheid te maken tussen structurele en tijdelijke handicaps. Het college is alleen verantwoordelijk voor het vervoer van structureel gehandicapte leerlingen.

 

Regel

Waar in de verordening sprake is van ‘handicap’, is bedoeld een ‘structurele handicap’. In het leerlingenvervoer kennen we geen ‘tijdelijke handicap’. Het college verzorgt geen vervoer om tijdelijke medische redenen, bijvoorbeeld als een leerling een been heeft gebroken.

 

Echter, het kan voorkomen dat een leerling een groot gedeelte van het schooljaar geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer vanwege herstel of revalidatie. In dat geval kan een leerling indien noodzakelijk, wel een beroep doen op het leerlingenvervoer. Per individuele aanvraag zal het college beoordelen of de gevraagde inzet noodzakelijk is. Als regel geldt:

  • bij een tijdelijke handicap tot zes maanden bestaat geen aanspraak op leerlingenvervoer;

  • bij een tijdelijke handicap die langer duurt dan zes maanden, bekijkt het college of de leerling in aanmerking komt voor leerlingenvervoer. Het college geeft een beschikking af voor de duur van het herstel of de revalidatie. Als de noodzaak voor het vervoer verdwijnt heeft de leerling geen recht meer op leerlingenvervoer.

8. Drempelbedrag en draagkracht

8.1. Drempelbedrag

Regel

Het college bepaalt de berekening van de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 10 van de verordening bepaalde afstand van 6 kilometer met behulp van de informatie van de lokale openbaar vervoerder. Het tarief dat geldt op het moment van aanvraag, geldt voor (de rest van) het schooljaar waarvoor de ouder bekostiging vraag.

 

Voor ouders met meerdere kinderen op het speciaal basisonderwijs brengt het college het drempelbedrag maximaal één keer in rekening.

 

8.1.1. Fietsvergoeding

Ten aanzien van het heffen van een drempelbedrag voor leerlingen die in aanmerking komen voor een fietsvergoeding, geldt dat de fietsvergoeding in een aantal gevallen lager is dan het door de ouders verschuldigde drempelbedrag.

 

Regel

Bij een fietsvergoeding brengt het college geen drempelbedrag in rekening.

 

8.1.2. Terugval in inkomen

Als peiljaar voor het inkomen geldt volgens artikel 4, zevende lid, WPO het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar, waarvoor de ouder bekostiging van de vervoerskosten vraagt, begint.

 

Als het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar waarin het inkomen is bepaald, en het jaar waarin de aanvraag is ingediend, op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 23 van de verordening. Door het kiezen van een later peiljaar kan het voorkomen dat ouders in dat latere peiljaar niet voldoen aan de inkomensgrens en dus geen drempelbedrag hoeven te betalen.

 

Regel

Op aanvraag van de ouder gaat het college bij de toepassing van artikel 15 uit van het inkomen van een ander jaar dan het inkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de bekostiging is gevraagd als:

  • a.

    sprake is van een terugval in inkomen over het voorafgaande aan het jaar waarvoor bekostiging is gevraagd, in welk geval het college uitgaat van het jaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de bekostiging is vastgesteld; of

  • b.

    sprake is van een terugval in inkomen over het jaar waarvoor de bekostiging is vastgesteld, in welk geval het college uitgaat van het jaar waarvoor de bekostiging is vastgesteld.

Voor de toepassing van het eerste lid verstaat het college onder een terugval in inkomen een vermindering van het toetsingsinkomen van de ouder van ten minste 15% ten opzichte van het tweede jaar, voorafgaande aan het jaar waarvoor de bekostiging is vastgesteld.

 

8.1.3. Pleegouders en voogdijinstellingen

Regel

Het college legt geen drempelbedrag op aan pleegouders en voogdijinstellingen.

9. Wijzigingen en terugvordering

9.1. Doorgeven van wijzigingen

Artikel 6, eerste lid, van de verordening regelt dat ouders verplicht zijn wijzigingen door te geven aan het college, die van directe invloed zijn op de verstrekte bekostiging van de vervoerskosten. Ouders dienen dergelijke wijzigingen onverwijld mede te delen aan het college.

 

Regel

Ouders moeten in ieder geval de volgende wijzigingen doorgeven:

  • wijziging van de reistijd, in verband met verandering in bijvoorbeeld het openbaar vervoer;

  • wijziging in het woonadres van de leerling, bijvoorbeeld door verhuizing;

  • wijziging in de gezinssituatie of gezinssamenstelling, die invloed heeft op het al dan niet kunnen begeleiden van leerlingen;

  • wijziging van het adres van de school;

  • wijziging van de schooltijden van de school;

  • toekenning van bekostiging voor het reizen van en naar school.

9.2. Terugvordering

Artikel 6, vierde lid, van de verordening biedt een kapstok om de ten onrechte betaalde bekostiging terug te vorderen of in mindering te brengen bij eventueel nieuw te verstrekken bekostiging.

 

Regel

Het college hanteert het uitgangspunt dat zij ten onrechte ontvangen tegemoetkomingen voor het leerlingenvervoer altijd van de ouders terugvordert.

10. Advisering

10.1. Adviezen van deskundigen uit het onderwijs

Regel

Het Samenwerkingsverband onderwijs beslist over de toelaatbaarheid van kinderen tot het speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs. Dit advies zal de gemeente volgen.

 

Het college heeft de (wettelijke) zorgplicht om ‘passend vervoer’ aan te bieden en is bevoegd te besluiten over de invulling van ‘passend vervoer’ voor de individuele leerling. Hierbij kan het college advies vragen aan deskundigen uit het onderwijs en/of aan een onafhankelijke deskundige.

 

Als het college wil afwijken van het advies van een deskundige, dan zal het college die afwijking moeten motiveren.

11. Ontzegging aangepast vervoer

11.1. De procedure

Bij ernstig normafwijkend gedrag kan het college een leerling de toegang tot het aangepast vervoer ontzeggen. Hierbij volgt zij de volgende procedure:

 

  • 1.

    De gemeente wordt geïnformeerd over het gedrag en bespreekt dit met de ouders.

  • 2.

    Als de conclusie van het onderzoek van de gemeente is dat het voorval is terug te voeren op de ernstige verstandelijke handicap van de leerling en dus aan de leerling niet kan worden toegerekend dan wordt met vervoerder, ouders en eventueel school een passende oplossing gezocht (bijvoorbeeld begeleiding in het aangepast vervoer, eigen vervoer).

  • 3.

    Als de conclusie van het onderzoek van de gemeente is dat het voorval niet is terug te voeren op de ernstige verstandelijke handicap van de leerling, dan wordt het ongewenste gedrag aan de leerling toegerekend. De gemeente neemt de beslissing over al dan niet sanctioneren en over de hoogte van de sanctie. Als bij het incident leerlingen van verschillende gemeenten zijn betrokken hebben gemeenten overleg met elkaar voordat een sanctie wordt opgelegd.

  • 4.

    Voordat een beschikking wordt verstuurd vindt een gesprek plaats met de ouders.

  • 5.

    Afhankelijk van de ernst van het incident ontvangen de ouders van de gemeente een beschikking met:

    • a.

      een schriftelijke waarschuwing, of

    • b.

      een tijdelijke uitsluiting, of

    • c.

      met een (tijdelijke) uitsluiting zonder voorafgaande waarschuwing.

  • 6.

    Als de conclusie van het onderzoek van de gemeente is dat het ongewenste gedrag moet worden toegerekend aan de ouders, voert de gemeente hierover een gesprek met de ouders.

    Afhankelijk van de ernst van het incident ontvangen de ouders van de gemeente een beschikking met:

    • a.

      een schriftelijke waarschuwing, of

    • b.

      een tijdelijke uitsluiting, of

    • c.

      met een (tijdelijke) uitsluiting zonder voorafgaande waarschuwing.

Ad a. Schriftelijke waarschuwing

 

In deze brief wordt in ieder geval meegedeeld dat:

  • bij herhaling van ongewenste gedrag de leerling voor een termijn van maximaal 4 weken wordt uitgesloten van enige vorm van leerlingenvervoer;

  • de leerling van enige vorm van leerlingenvervoer wordt uitgesloten voor een termijn van maximaal 2 maanden exclusief vakanties, als hij zich na de eerste schorsing opnieuw schuldig maakt aan ongewenst gedrag.

Ad b. Tijdelijke uitsluiting

Er is sprake van herhaald gedrag en deze leidt tot een eerste tijdelijke uitsluiting.

 

Vindt opnieuw ongewenst gedrag plaats binnen een periode van 12 maanden na de datum van de eerste waarschuwingsbrief, dan vindt een onderzoek plaats als hierboven beschreven.

 

Is de conclusie van het onderzoek van de gemeente dat het ongewenste gedrag is toe te rekenen aan de leerling, dan vindt een gesprek plaats tussen de ouders van de leerling en de gemeente. Daarna ontvangen de ouders onder verwijzing naar de eerste waarschuwingsbrief een tweede brief (beschikking) waarin hen wordt meegedeeld, dat vanwege de herhaling van ongewenste gedrag:

  • de leerling voor een termijn van 1 dag tot 4 weken wordt uitgesloten van enig vorm van leerlingenvervoer;

  • als de leerling zich na de schorsing opnieuw schuldig maakt aan ongewenst gedrag, dan wordt de leerling uitgesloten van enige vorm van leerlingenvervoer met een maximum van 2 maanden excl. vakanties.

Ad c:

Er is sprake van herhaald gedrag en deze leidt tot een volgende (tijdelijke) uitsluiting

 

Vindt opnieuw ongewenst gedrag plaats binnen een periode van 12 maanden na de datum van de eerste waarschuwingsbrief, dan vindt een onderzoek plaats als hierboven beschreven. Is de conclusie van het onderzoek van de gemeente dat het ongewenste gedrag is toe te rekenen aan de leerling, dan vindt een gesprek plaats tussen de ouders van de leerling en de gemeente. Daarna ontvangen de ouders onder verwijzing naar de eerste en de tweede (waarschuwings)brief een derde brief (beschikking) waarin hen wordt meegedeeld, dat:

  • vanwege de herhaling van ongewenste gedrag de leerling wordt uitgesloten van enig vorm van leerlingenvervoer met een minimum van 1 dag en een maximum van 2 maanden exclusief vakanties.

Toelichting

Valt het einde van het schooljaar binnen de termijn waarvoor de maatregel is opgelegd, dan geldt de uitsluiting voor de van toepassing zijnde periode exclusief de zomervakantie. Dit betekent dat de uitsluiting ook gedeeltelijk in het nieuwe schooljaar kan vallen. Loopt de sanctie af in een volgend schooljaar, dan moeten ouders een aanvraag indienen voor leerlingenvervoer voor dan nieuwe schooljaar.

 

 

Naar boven