Gemeenteblad van Hilversum
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hilversum | Gemeenteblad 2021, 108690 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hilversum | Gemeenteblad 2021, 108690 | Overige besluiten van algemene strekking |
Reglement van Orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad van Hilversum
GEMEENTE HILVERSUM Gemeenteblad III
Reglement van Orde voor de vergaderingen
en andere werkzaamheden van de
Vastgesteld in de raadsvergadering van
21 december 2011 Gem. blad I nr. 105
in werking getreden op 1 maart 2012
(laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 31 maart 2021 n.a.v. de voorstellen van de raadswerkgroep vergaderen)
De raad van de gemeente Hilversum,
Gelezen het voorstel van de voorzitter van de raad d.d. 21 november 2011 en gelet op de artikelen
De hierna genoemde verordening vast te stellen:
Reglement van Orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit Reglement van Orde wordt verstaan onder:
a. voorzitter: de voorzitter van de raad of een raadscommissie of diens vervanger;
b. amendement: voorstel tot wijziging van een ontwerp-verordening of ontwerp-beslissing, naar de vorm geschikt om daarin direct te worden opgenomen;
c. subamendement: voorstel tot wijziging van een aanhangig amendement, naar de vorm geschikt om direct te worden opgenomen in het amendement, waarop het betrekking heeft;
d. motie: korte en gemotiveerde verklaring over een onderwerp waardoor een oordeel, wens of verzoek wordt uitgesproken;
e. voorstel van orde: voorstel betreffende de orde van de vergadering;
f. initiatiefvoorstel: een voorstel voor een verordening of een ander voorstel.
g. raadscommissie: een commissie als bedoeld in artikel 82 van de Gemeentewet;
h. commissielid: een door de raad benoemd persoon niet zijnde raadslid behorend bij een in de raad aanwezige fractie.
i. raadsvergadering: een vergadering als bedoeld in artikel 17 van de Gemeentewet;
j. de Bestuurlijk Driehoek: een overleg waaraan de burgemeester, gemeentesecretaris en griffier deelnemen.
a. het leiden van de vergadering;
c. het doen naleven van het Reglement van Orde;
d. het geven van gelegenheid aan de woordvoerders hun mening over een agendapunt kenbaar te
e. het formuleren van de door de vergadering te beslissen mondelinge vraagpunten;
f. het mededelen van de uitslag van de stemmingen en de advisering;
g. het formuleren van de besluiten en adviezen van de commissie;
h. het voor het verstrijken van de geraamde tijd concluderen of het onderwerp voldoende is behandeld of dat het nogmaals geagendeerd moet worden;
i. hetgeen de Gemeentewet of dit reglement hem verder opdraagt.
1. De griffier is in elke vergadering van de raad en raadscommissies aanwezig.
2. De griffier ondersteunt en adviseert de voorzitter in zijn taak.
3. Bij verhindering of afwezigheid wordt de griffier vervangen door een door de raad daartoe aangewezen plaatsvervangend griffier.
4. De griffier kan, indien daarvoor door de voorzitter uitgenodigd, aan de beraadslagingen als bedoeld in dit reglement deelnemen.
Artikel 4 De gemeentesecretaris
De raad kan het college verzoeken de gemeentesecretaris in de vergadering aanwezig te laten zijn en deel te laten nemen aan de beraadslagingen als bedoeld in dit reglement.
1. De raad heeft een Presidium.
2. Het Presidium bestaat uit de fractievoorzitters. De voorzitter van de raad is voorzitter van het Presidium. De griffier is in elke vergadering van het Presidium aanwezig.
3. De griffier kan gevraagd en ongevraagd rechtstreeks voorstellen doen en adviezen geven aan het Presidium.
4. De voorzitter kan voorstellen de gemeentesecretaris uit te nodigen voor het Presidium.
5. Elke fractievoorzitter wijst een lid van de raad aan, dat hem bij zijn afwezigheid in het Presidium vervangt.
6. Elke fractievoorzitter heeft één stem in het Presidium. Het Presidium heeft, naast de taken opgenomen in de artikelen 10, 19, 24, 48 en 49 van deze verordening, onder meer als taak aanbevelingen te doen aan de raad inzake de organisatie van de werkzaamheden van de raad en van zijn commissies.
7. Het vastgestelde verslag van de vergaderingen van het Presidium wordt ter kennisname aan de gemeenteraad gestuurd.
8. Het Presidium legt jaarlijks verantwoording af aan de gemeenteraad over zijn werkzaamheden.
9. Het Presidium kan voor zijn werkzaamheden een reglement van orde vaststellen.
Artikel 6 Agendering commissievergaderingen
1. Er is een agendacommissie. De agendacommissie bestaat uit vier raadsleden, bij voorkeur twee afkomstig uit de fracties die tot de coalitie behoren en twee die tot de fracties behoren in de oppositie. De leden van de agendacommissie zijn ook commissievoorzitter.
2. De agendacommissie stelt, gehoord het Presidium, de voorlopige agenda’s voor de vergaderingen van de raadscommissies vast. De agendacommissie wijst daarbij tevens aan iedere commissievergadering één van de door de raad benoemde commissievoorzitters toe.
3. De agendacommissie wordt in deze taken ondersteund door de griffier.
4. De vergaderingen van de commissies worden onderverdeeld in een beeldvormend gedeelte en oordeelsvormend gedeelte. In de regel wordt een raads- of commissievoorstel behandeld in zowel het beeldvormende gedeelte als het oordeelsvormende gedeelte van de commissie. De agendacommissie kan hiervan afwijken.
5. In het beeldvormende gedeelte staat de informatievoorziening aan de commissie centraal.
6. De commissie kan in het beeldvormende gedeelte informatie ontvangen van:
a. insprekers die hun mening over het voorstel met de commissie willen delen zoals bedoeld in artikel 22 lid 1;
b. insprekers die een presentatie willen houden zoals bedoeld in artikel 22 lid 3;
c. portefeuillehouders en de hen ondersteunende ambtenaren die toelichten waarom het college of de burgemeester tot het voorliggende voorstel is gekomen; aan hen kunnen tijdens het beeldvormende gedeelte van de vergadering ook vragen worden gesteld over de voor de commissievergadering toegestuurde beantwoording van technische vragen;
d. externe deskundigen en/of vertegenwoordigers van verbonden partijen.
7. De voorzitter van de commissie sluit het beeldvormende gedeelte van de commissievergadering af indien naar zijn/haar oordeel voldoende informatie is uitgewisseld of indien de daarvoor gereserveerde tijd verstreken is.
8. Het oordeelsvormende gedeelte van de vergadering start met het vaststellen van de agenda voor het oordeelsvormende gedeelte.
9. De onderwerpen worden zowel in de beeldvormende commissievergadering als in de oordeelsvormende commissievergadering van één van de volgende kwalificeringen voorzien:
a. advisering aan het college;
10. De commissie kan besluiten een voorstel van de agenda voor het oordeelsvormende gedeelte van de vergadering af te voeren in zij van mening is de beeldvorming over het betreffende voorstel niet voldoende is om de oordeelsvormende fase in te gaan. In dat geval zal de agendacommissie het voorstel opnieuw agenderen voor een beeldvormende commissievergadering, tenzij uit de raadpleging van het presidium zoals beschreven in artikel 6a blijkt dat het voorstel op de raadsagenda kan worden geplaatst.
11. In het oordeelsvormende gedeelte staat de uitwisseling van standpunten tussen de fracties onderling en tussen de fracties en de portefeuillehouder centraal. Het oordeelsvormende gedeelte start met korte en bondige standpunten van de fracties en wordt afgesloten met een korte reactie van insprekers zoals beschreven in artikel 22 lid 8 en de advisering aan de raad of het college.
Artikel 6a Agendering raadsvergaderingen
1. De voorzitter van de gemeenteraad stelt, gehoord het Presidium en de agendacommissie, de voorlopige agenda van de raadsvergadering vast. De voorzitter houdt hierbij rekening met de stemverhoudingen binnen de gemeenteraad.
2. De voorzitter van de gemeenteraad wordt in deze taken ondersteund door de griffier.
Artikel 7 Bestuurlijke Driehoek
1. De Bestuurlijke Driehoek is een overleg waaraan de burgemeester, gemeentesecretaris en griffier aan deelnemen.
2. Met betrekking tot de raads- en commissievergaderingen heeft dit overleg onder meer de taak de besluitvorming van het college en de raad op elkaar af te stemmen.
3. Beslissingen ten aanzien van deze onderwerpen worden genomen op basis van consensus. Bij uitblijven van consensus beslist de burgemeester.
Hoofdstuk 2 Toelating van nieuwe leden; benoeming wethouders; fracties
Artikel 8 Onderzoek geloofsbrieven; beëdiging; benoeming wethouders
1. Bij elke benoeming van nieuwe leden van de raad stelt de raad een commissie in, die uit drie leden van de raad bestaat. De commissie onderzoekt de geloofsbrieven, de daarop betrekking hebbende stukken van nieuw benoemde leden en het proces-verbaal van het (centraal)stembureau.
2. De commissie brengt na haar onderzoek van de geloofsbrieven verslag uit aan de raad en doet daarbij een voorstel voor een besluit over de toelating. In het verslag wordt ook melding gemaakt van een minderheidsstandpunt.
3. Het onderzoek van het proces-verbaal van het centraal stembureau gebeurt in de laatste samenkomst van de raad in oude samenstelling na de verkiezingen.
4. Na een raadsverkiezing roept de voorzitter de toegelaten leden van de raad op om in de eerste vergadering van de raad in nieuwe samenstelling, bedoeld in artikel 18 van de Gemeentewet, de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.
5. In geval van een tussentijdse vacaturevervulling roept de voorzitter een nieuw benoemd lid van de raad op voor de raadsvergadering waarin over diens toelating wordt beslist, om de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.
6. Bij de benoeming van een wethouder wordt overeenkomstig het eerste lid een commissie ingesteld welke onderzoekt of de kandidaat voldoet aan de eisen van de Gemeentewet. De werkwijze van deze commissie is overeenkomstig het tweede lid.
1. De leden van de raad, die door het centraal stembureau op dezelfde kandidatenlijst verkozen zijn verklaard, worden bij de aanvang van de zitting als één fractie beschouwd. Is onder een lijstnummer slechts één lid verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd.
2. Als boven de kandidatenlijst een aanduiding was geplaatst, voert de fractie in de raad deze aanduiding als naam. Als geen aanduiding boven de kandidatenlijst was geplaatst, deelt de fractie in de eerste raadsvergadering aan de voorzitter mee welke naam deze fractie in de raad wil voeren.
3. De namen van degenen die als fractievoorzitter en als diens plaatsvervanger optreden, worden zo spoedig mogelijk doorgegeven aan de voorzitter.
- één of meer leden van een fractie als zelfstandige fractie gaan optreden;
- twee of meer fracties als één fractie gaan optreden;
- één of meer leden van een fractie zich aansluiten bij een andere fractie;
wordt hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling gedaan aan de voorzitter.
b. Met de onder a beschreven veranderde situatie wordt rekening gehouden met ingang van de eerstvolgende raadsvergadering na de mededeling daarvan.
Paragraaf 3.1 Omschrijving, tijdstip van vergaderen; voorbereidingen
Artikel 10 Vergaderfrequentie en -tijden
1. De vergaderingen (raads- en raadscommissievergaderingen) vinden in principe plaats in het raadhuis, op woensdagen volgens een jaarlijks, door het presidium vast te stellen schema. De donderdag na de vergadering is in voorkomende gevallen de vaste uitloopdag.
2. Er wordt in beginsel in een vier-wekelijkse cyclus vergaderd, waarbij in de eerste week de raadsvergadering zal plaatsvinden. In de tweede week vergaderen de commissies Ruimte en Verkeer & Beheer parallel. In de derde week vergaderen de commissies Economie & Bestuur en Samenleving parallel. In de vierde week vindt er in beginsel geen vergadering plaats.
3. De vergaderingen beginnen om 20.00 uur en eindigen om 24.00 uur tenzij de vergadering anders beslist.
4. De voorzitter kan, na het vaststellen van de voorlopige agenda, in bijzondere gevallen een andere dag en/of aanvangsuur bepalen of een andere vergaderplaats aanwijzen. Hij voert hierover overleg met het Presidium, tenzij er sprake is van een spoedeisende situatie.
5. Ieder onderwerp op de agenda van een raadscommissie heeft een vastgestelde begin- en eindtijd.
1. De voorzitter stuurt bij een raadsvergadering ten minste 7 dagen tevoren de leden van de raad en de commissieleden een schriftelijke oproep onder vermelding van dag, tijdstip en plaats van de vergadering.
2. De voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken, met uitzondering van de in artikel 25, eerste en tweede lid, en artikel 86, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet bedoelde stukken, worden tegelijkertijd met de schriftelijke oproep aan de leden van de raad en commissieleden verzonden.
1. In spoedeisende gevallen kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke oproep tot uiterlijk 48 uur voor de aanvang van een vergadering een aanvullende agenda opstellen. Met betrekking tot de raadsagenda consulteert de voorzitter eerst het Presidium. De aanvullende agenda wordt met de daarbij behorende stukken aan de leden van de raad en de commissieleden verzonden en openbaar gemaakt.
2. Bij aanvang van de vergadering stelt de raad of raadscommissie de agenda vast. Op voorstel van een raadslid (t.a.v. de raadsagenda) dan wel een raadslid of commissielid (t.a.v. de commissieagenda) of de voorzitter kunnen bij de vaststelling van de agenda onderwerpen aan de agenda toegevoegd of van de agenda afgevoerd worden.
3. Wanneer de raad of raadscommissie een onderwerp onvoldoende voor de openbare beraadslaging voorbereid vindt, kan deze het onderwerp verwijzen naar een beeldvormend gedeelte van een raadscommissie of aan het college nadere inlichtingen of advies vragen.
4. Op voorstel van een raadslid (t.a.v. de raadsagenda) dan wel een raadslid of commissielid (t.a.v. de commissieagenda) of van de voorzitter, kan de volgorde van behandeling van de agendapunten wijzigen.
5. De voorzitter kan de raadsagenda wijzigen na consultatie van het presidium en de agendacommissie.
6. Als de raad van oordeel is dat een voorstel als bedoeld in het eerste lid voor advies terug aan het college moet worden gezonden, bepaalt de raad in welke vergadering het voorstel opnieuw geagendeerd wordt.
Artikel 13 De portefeuillehouders
1. De portefeuillehouders zijn in de vergaderingen van de commissies en raad aanwezig.
2. In de beeldvormende commissievergadering beantwoorden portefeuillehouders vragen en in oordeelsvormende commissievergadering kunnen zij reageren op de uitwisseling van standpunten tussen de fracties.
Artikel 14 Ter inzage leggen van stukken
1. Stukken, die ter toelichting van de onderwerpen of voorstellen op de agenda dienen, worden gelijktijdig met het verzenden van de schriftelijke oproep voor iedereen op elektronische wijze ter beschikking gesteld. Als na het verzenden van de schriftelijke oproep stukken digitaal ter inzage worden gelegd, wordt hiervan mededeling gedaan aan de leden van de raad en de commissieleden en zo mogelijk in een openbare kennisgeving.
2. Indien bij de totstandkoming van een voorstel participatie heeft plaatsgevonden dan wordt een verslag van de resultaten van de participatie toegevoegd als bijlage bij het raadsvoorstel.
3. In het geval het college aanvullende of gecorrigeerde stukken voor een vergadering heeft, worden deze door het college uiterlijk de maandag voorafgaand aan de raadsvergadering voor 18.00 uur elektronisch ter beschikking gesteld.
4. Als omtrent stukken op grond van artikel 25, eerste of tweede lid en artikel 86, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd, blijven deze stukken in afwijking van het eerste en derde lid, onder berusting van de griffier en verleent de griffier de leden van de raad en de commissieleden inzage.
Artikel 15 Openbare kennisgeving
1. De vergadering wordt door aankondiging in het huis-aan-huisblad, in het gemeentelijk informatieblad en/of door plaatsing op de gemeentelijke website openbaar gemaakt.
2. De openbare kennisgeving vermeldt:
a. de datum, aanvangstijd en plaats, alsmede de voorlopige agenda van de vergadering;
b. de wijze waarop en de plaats waar een ieder de bij de vergadering behorende stukken kan inzien, dan wel digitaal raadplegen;
3. De voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken worden, indien digitaal beschikbaar, op de website van de gemeente geplaatst.
Artikel 16 Handhaving orde; schorsing
1. Een spreker kan in zijn bijdrage worden onderbroken in situaties waarin:
a. de voorzitter het nodig oordeelt hem aan het opvolgen van dit reglement te herinneren;
b. een lid hem interrumpeert. De voorzitter kan bepalen dat de spreker zonder verdere interrupties zijn betoog zal afronden.
2. Als een spreker tijdens de vergadering beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen gebruikt, afwijkt van het in behandeling zijnde onderwerp, een andere spreker herhaaldelijk interrumpeert dan wel anderszins de orde verstoort, wordt hij door de voorzitter tot de orde geroepen. Als de betreffende spreker hieraan geen gevolg geeft, kan de voorzitter hem gedurende die vergadering over het aanhangige onderwerp het woord ontzeggen.
3. De voorzitter is bevoegd, wanneer de orde op enigerlei wijze door toehoorders wordt verstoord, de personen die dit doen en zo nodig ook andere personen, te doen vertrekken, na hen eerst te hebben gewaarschuwd.
4. De voorzitter kan ter handhaving van de orde de vergadering voor een door hem te bepalen tijd schorsen en - als na de heropening de orde opnieuw wordt verstoord - de vergadering sluiten.
Paragraaf 3.2 De raadscommissies
Er bestaan de volgende raadscommissies: de commissie Ruimte, de commissie Verkeer & Beheer,
de commissie Economie & Bestuur en de commissie Samenleving.
1. De raadscommissies adviseren de raad en/of het college en bespreken informatie op verzoek van de raad en/of college, met betrekking tot de tot hun werkterrein horende zaken.
2. Ontwerpen van voorstellen van burgemeester en wethouders en andere ontwerpen van voorstellen worden in de regel vóór de behandeling door de raad besproken in het beeldvormende en oordeelsvormende gedeelte van de vergadering van die commissie tot wier werkterrein het betreffende onderwerp behoort.
3. In principe wordt een voorstel maar aan één commissie voorgelegd. In bijzondere gevallen kan een zaak, die het werkterrein van meer dan één commissie raakt, aan het oordeel van meerdere commissies worden onderworpen. Dit kan in afzonderlijke vergaderingen of bij voorkeur in een gecombineerde vergadering.
4. De commissies kunnen aan de raad alle zodanige voorstellen doen die zij in het belang van de tot hun werkterrein horende zaken nuttig vinden.
Artikel 19 Verzoek tot agendering, vragen, mededelingen
1. Als een raadslid of een commissielid een onderwerp wil agenderen dient hij de daartoe een commissievoorstel in bij de griffier. Het agendapunt wordt opgenomen in de eerstvolgende nog door de agendacommissie vast te stellen agenda van het beeld- en oordeelsvormende gedeelte van de betreffende commissievergadering.
2. De voorzitter stelt in het openbare gedeelte van de vergadering afgevaardigden van de fracties in de gelegenheid bij het agendapunt ‘vragen aan het college’ elk onderwerp ter sprake te brengen, welke betrekking heeft op het beleidsterrein van de betrokken raadscommissie, ook als het niet op de agenda staat.
3. De portefeuillehouders kunnen tijdens dit agendapunt mededelingen doen.
Artikel 20 Samenstelling commissies
1. De voorzitters van de raadscommissies worden voor de zittingsduur van de raad benoemd.
2. De raad benoemt uit zijn midden leden die raadscommissies kunnen voorzitten. De voorzitter is tijdens de vergadering die wordt voorgezeten geen woordvoerder in de desbetreffende raadscommissie.
3. Per onderwerp is er maximaal één woordvoerder per fractie.
4. Portefeuillehouders kunnen zich ambtelijk laten ondersteunen, ook in geheime vergaderingen.
5. Op commissieleden die door een fractie worden afgevaardigd om in de raadscommissie het woord te voeren, zijn de artikelen 15 en 28 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.
Artikel 21 Besluitvorming en verslaglegging
1. Van de onderwerpen in de raadscommissie wordt door de griffier een korte adviezen-, besluiten- en toezeggingenlijst gemaakt, welke binnen twee werkdagen wordt verzonden aan de leden van de raad, de commissieleden en het college.
2. Daarnaast wordt van de commissievergadering een verslag gemaakt. Het conceptverslag wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 7 werkdagen, verzonden aan de leden van de raad, de commissieleden en het college. De wijzigingen worden door griffier, zo nodig in overleg met de voorzitter, beoordeeld en in het concept-verslag verwerkt.
3 Het verslag wordt vastgesteld in de eerstvolgende commissievergadering of in de raadsvergadering en wordt vervolgens gepubliceerd. Alleen in geval van substantiële wijzigingen (ter beoordeling aan de voorzitter, op advies van de griffier) wordt het vastgestelde verslag (gedeeltelijk) opnieuw verspreid, waarbij wijzigingen zichtbaar worden aangeduid.
4. Als besluitvorming in de raadscommissie aan de orde is (zoals bij een voorstel van orde), dan geldt de regel ‘One man, one vote’. De besluiten worden met volstrekte meerderheid van stemmen genomen. Een fractie waarvoor bij het onderwerp geen woordvoerder aanwezig is, wordt geacht niet aan de stemming te hebben deelgenomen.
5. In de andere gevallen, waarin advisering aan de orde is, brengen de woordvoerders namens de fractie advies uit aan de raad of het college. Zonder tegenbericht aan de griffie voorafgaand aan de vergadering, wordt een fractie waarvoor bij het onderwerp geen woordvoerder aanwezig is, geacht een positief advies te hebben uitgebracht.
Artikel 22 Spreekrecht burgers
1. Een persoon of een instelling die in het beeldvormende gedeelte van de raadscommissie de behandeling van een onderwerp als toehoorder bijwoont, heeft het recht daarin het woord te voeren, voor zover lid 4 niet van toepassing is. Hij kan van dat recht gebruik maken, wanneer hij de griffier voorafgaand aan de vergadering heeft meegedeeld, dat hij over dat onderwerp het woord wenst te voeren.
2. Het is mogelijk in de beeldvormende vergadering in te spreken over een nog niet eerder op de concept agenda geagendeerd onderwerp. Dit is mogelijk tijdens het agendapunt vragen aan het college(lid) tot wiens bestuurlijke portefeuille het onderwerp behoort. Een inwoner of inspreker kan van dat recht gebruik maken, wanneer hij de griffier uiterlijk 24 uur voorafgaand aan de betreffende vergadering heeft meegedeeld, dat hij over dat onderwerp het woord wenst te voeren, onder vermelding van de bespreekpunten die hij aan de commissie wil voorleggen.
3. Als iemand een presentatie in een raadscommissie wil geven, dient hij zich bij de griffie aan te melden, waarna de griffie de presentatie agendeert op de eerstvolgende nog door de agendacommissie vast te stellen voorlopige agenda.
4. Onderwerpen waarbij géén spreekrecht wordt verleend zijn:
a. de behandeling van specifieke onderwerpen, die het gehele gemeentelijke werkterrein betreffen, zoals de begroting en het investeringsprogramma;
b. voorstellen van burgemeester en wethouders betreffende het in inspraak brengen van een beleidsvoorstel;
c. een bij het college aanhangige vergunningaanvraag; een besluit van het gemeentebestuur waartegen bezwaar en beroep openstaat of heeft opengestaan;
d. een gedraging waarover een klacht ex artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan of kon worden ingediend;
e. behandeling van voorstellen van burgemeester en wethouders, indien door de raad of raadscommissies voorafgaand over het betreffende voorstel een hoorzitting is gehouden en nadien niet meer is aangepast;
f. het agendapunt mededelingen;
g. benoemingen, keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen;
h. als de voorzitter vaststelt dat een onderwerp zich hiervoor niet leent, tenzij de vergadering anders beslist.
5. De voorzitter van de raadscommissie geeft toehoorders die zich overeenkomstig het eerste lid hebben aangemeld gelegenheid te spreken en vervolgens de leden van de commissie.
6. De spreektijd voor een inspreker bij een geagendeerd onderwerp is maximaal 5 minuten in één termijn, tenzij de voorzitter van de commissie hiervan afwijkt. Voor een presentatie wordt, in overleg tussen de aanvrager, de voorzitter en de griffie maximaal 15 minuten gereserveerd. Dit is inclusief vragen van de fracties, beantwoording door de inspreker(s) en de reactie van het college. Als er meer tijd nodig blijkt te zijn dan wordt het gesprek over het via de presentatie ingebrachte onderwerp voortgezet door agendering van het onderwerp in een volgende commissie.
7. De spreektijd voor een persoon of een instelling bij een onderwerp dat niet eerder op de concept agenda opgenomen was, is maximaal 5 minuten in het beeldvormende gedeelte van de raadscommissie, tenzij de voorzitter van de commissie hiervan afwijkt. Voor de inspraak over onderwerpen die niet eerder op de concept agenda opgenomen waren wordt in totaal per vergadering maximaal 15 minuten ingeruimd. Dit is inclusief vragen van de fracties, beantwoording door de inspreker(s) en de reactie van het college. Als er meer tijd nodig blijkt te zijn dan wordt het gesprek over het via de inspraak ingebrachte onderwerp voortgezet door agendering van het onderwerp in een volgende commissie.
8. De voorzitter kan een inspreker over een geagendeerd onderwerp aan het slot het oordeelsvormende gedeelte van de commissie over het onderwerp nog kort de gelegenheid geven tot reageren.
9. De voorzitter van de raadscommissie kan bij de aanvang of in de loop van de vergadering regels geven ten aanzien van de spreektijd van de spreker, die verplicht is zich daaraan te houden.
10. Bij niet-nakoming van de in het zesde lid bedoelde regels ontneemt de voorzitter van de raadscommissie de spreker het woord.
Bij meerdere aanmeldingen voor het spreekrecht voor één onderwerp kan de voorzitter in overleg met de agendacommissie dan wel de raadscommissie besluiten een aparte bijeenkomst te organiseren.
Artikel 23 Openbare en besloten vergaderingen, geheimhouding en opheffing geheimhouding
In de artikelen 51 tot en met 53 van dit reglement zijn regels opgenomen voor de openbaarheid en beslotenheid van vergaderingen en de geheimhouding. Deze regels gelden voor zowel de raadsvergaderingen als de commissievergaderingen. Er wordt voor de commissievergaderingen dan ook naar die artikelen verwezen.
In artikel 54 van het reglement staan regels over de opheffing van de geheimhouding. Ook dit artikel is voor de raadscommissies van belang.
Paragraaf 3.3 de raadsvergadering
Artikel 24 Presentielijst en zitplaatsen
1. Bij binnenkomst in de vergaderzaal tekent ieder lid van de raad de presentielijst. Aan het einde van elke vergadering wordt die lijst door de griffier door ondertekening vastgesteld.
2. De voorzitter, de leden van de raad, de wethouders en de griffier hebben een vaste zitplaats, door de voorzitter na overleg in het Presidium bij aanvang van iedere nieuwe zittingsperiode van de raad aangewezen
3. Indien daartoe aanleiding bestaat, kan de voorzitter de indeling herzien na overleg in het Presidium.
4. De voorzitter draagt zorg voor een zitplaats voor de gemeentesecretaris en overige personen, die voor de vergadering zijn uitgenodigd.
Artikel 25 Opening vergadering; quorum
1. De voorzitter opent de vergadering op het vastgestelde uur, als het daarvoor door de wet vereiste aantal leden van de raad blijkens de presentielijst aanwezig is.
2. Wanneer een kwartier na het vastgestelde tijdstip niet het vereiste aantal leden aanwezig is, bepaalt de voorzitter, na voorlezing van de namen der afwezige leden, de dag en het uur van de volgende vergadering, met inachtneming van artikel 20 van de Gemeentewet.
Artikel 26 Primus bij hoofdelijke stemming
Als een lid van de raad om hoofdelijke stemming vraagt, deelt de voorzitter mee bij welk lid van de raad de hoofdelijke stemming zal beginnen. Daarvoor wordt bij loting een volgnummer van de presentielijst
aangewezen; bij het daar genoemde lid begint de hoofdelijke stemming.
Artikel 27 Verslag en besluitenlijst
1. De griffier draagt zorg voor het bijhouden van een presentielijst, een verslag en de besluitenlijst van de vergadering.
2. Het conceptverslag van de vergadering wordt zo spoedig mogelijk na de vergadering aan de leden van de raad toegezonden. Het conceptverslag wordt gelijktijdig aan de overige personen die het woord gevoerd hebben, toegezonden.
3. De leden, de voorzitter, de wethouders, de griffier en de gemeentesecretaris hebben het recht een voorstel tot verandering aan de raad te doen, als het conceptverslag onjuistheden bevat of niet duidelijk weergeeft wat gezegd of besloten is. Een voorstel tot verandering moet 48 uur voor de aanvang van de vergadering waarin het verslag wordt vastgesteld bij de griffier worden ingediend.
4. Het verslag bevat ten minste:
a. de namen van de voorzitter, de ter vergadering aan- en afwezige raadsleden, de griffier, de aan- en afwezige wethouders en de overige personen die het woord gevoerd hebben;
b. een vermelding van de zaken die aan de orde zijn geweest;
c. een zakelijke samenvatting van het gesprokene met vermelding van de namen van de woordvoerders;
d. een overzicht van het verloop van elke stemming, met vermelding bij hoofdelijke stemming van de namen van de leden die voor of tegen stemden, onder aantekening van de namen van de leden die zich overeenkomstig de Gemeentewet van stemming hebben onthouden of zich bij het uitbrengen van hun stem hebben vergist;
e. de tekst van de ter vergadering ingediende initiatiefvoorstellen, voorstellen van orde, moties, amendementen en subamendementen;
f. bij het desbetreffende agendapunt de naam en de hoedanigheid van die personen aan wie het op grond van het bepaalde in artikel 25 door de raad is toegestaan deel te nemen aan de beraadslagingen.
5. Het verslag wordt in de eerstvolgende vergadering vastgesteld, waarna dit door de voorzitter en de griffier wordt ondertekend.
6. Er wordt een besluitenlijst opgesteld. Voor zover de aard en de inhoud van de besluitvorming zich daartegen niet verzet, wordt de besluitenlijst zo spoedig mogelijk na de vergadering openbaar gemaakt door plaatsing op de gemeentelijke website.
1. Bij de raad ingekomen stukken, waaronder schriftelijke mededelingen van het college aan de raad, worden op een lijst geplaatst. Deze lijst wordt aan de leden van de raad toegezonden en met de ingekomen stukken ter inzage gelegd.
2. De raad stelt, op voorstel van de voorzitter, de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast.
Artikel 29 Verloop van het debat/ Aantal spreektermijnen / spreektijd
1. Een debat wordt geopend door een raadslid of portefeuillehouder.
2. Vervolgens vindt het debat plaats met in beginsel één woordvoerder per fractie.
3. Raadsleden kunnen zich aanmelden voor het openen van het debat. Bij aanmelding van meerdere personen vindt onderling overleg plaats. In voorkomende gevallen bepaalt de voorzitter wie opent.
4. De voorzitter geeft de portefeuillehouder gelegenheid te reageren.
5. De voorzitter bewaakt de geraamde vergadertijd.
6. De beraadslaging over een onderwerp of voorstel geschiedt in ten hoogste twee termijnen, tenzij de raad anders beslist.
7. Elke spreektermijn wordt door de voorzitter afgesloten.
8. Een lid mag in een termijn niet meer dan één maal het woord voeren over hetzelfde onderwerp of voorstel.
9. Het achtste lid is niet van toepassing op:
a. de rapporteur van een commissie of een spreker als bedoeld in art 52;
b. het lid dat een (sub)amendement, een motie of een initiatiefvoorstel heeft ingediend, voor wat betreft dat amendement, die motie of dat voorstel.
10. Bij de bepaling hoeveel malen een lid over hetzelfde onderwerp of voorstel het woord heeft gevoerd, worden niet meegerekend het spreken over een voorstel van orde en interrupties op andere sprekers.
11. Voor de vergadering geldt een spreektijd van 16 minuten per fractie en 72 minuten voor het
college. Als een fractie de spreektijd in een vergadering heeft opgebruikt, blijft de mogelijkheid bestaan voor die fractie om een (korte) stemverklaring af te leggen.
12. De voorzitter kan een afwijkend voorstel doen over de spreekregels en de spreek-/vergadertijd.
1. De raad kan op voorstel van de voorzitter of een lid van de raad beslissen om over één of meer onderdelen van een onderwerp of voorstel afzonderlijk te beraadslagen.
2. Op verzoek van een lid van de raad of op voorstel van de voorzitter, kan de raad besluiten de beraadslaging voor een door hem te bepalen tijd te schorsen, om het college of de leden van de raad de gelegenheid te geven tot onderling nader beraad. De beraadslagingen worden hervat nadat de schorsingsperiode verstreken is.
Artikel 31 Deelname aan de beraadslaging door anderen
1. De raad kan bepalen dat anderen dan de in de vergadering aanwezige leden van de raad, de wethouder, de gemeentesecretaris, de griffier en de voorzitter deelnemen aan de beraadslaging.
2. Een beslissing daartoe wordt op voorstel van de voorzitter of één der leden van de raad genomen alvorens met de beraadslaging ten aanzien van het aan de orde zijnde agendapunt een aanvang wordt genomen.
Na het sluiten van de beraadslaging en voordat de raad tot stemming overgaat, heeft ieder lid het recht zijn stemgedrag kort te motiveren.
1. Wanneer de voorzitter vaststelt dat een onderwerp of voorstel voldoende is toegelicht, sluit hij de beraadslaging, tenzij de raad anders beslist.
2. Nadat de beraadslaging is gesloten vindt, na een stemming over eventuele amendementen, de stemming plaats over het voorstel, zoals het dan luidt, in zijn geheel tenzij geen stemming wordt gevraagd.
3. Voordat de stemming over het voorstel in zijn geheel plaatsvindt, formuleert de voorzitter het voorstel over de te nemen eindbeslissing.
Artikel 34 Algemene bepalingen over stemming
1. De voorzitter vraagt of stemming wordt verlangd. Als geen stemming wordt gevraagd en ook de voorzitter dit niet verlangt, stelt de voorzitter vast dat het voorstel zonder hoofdelijke stemming is aangenomen.
2. In de vergadering aanwezige leden kunnen aantekening in het verslag vragen, dat zij geacht willen worden te hebben tegengestemd of zich op grond van artikel 28 Gemeentewet van stemming te hebben onthouden.
3. Als door een of meer leden hoofdelijke stemming wordt gevraagd, doet de voorzitter daarvan mededeling.
4. De voorzitter of de griffier roept de leden van de raad bij naam op hun stem uit te brengen. De stemming begint bij het lid dat daarvoor overeenkomstig artikel 26 is aangewezen. Daarna gebeurt de oproeping naar de volgorde van de presentielijst.
5. Bij hoofdelijke stemming is ieder ter vergadering aanwezig lid, dat zich niet van deelneming aan de stemming op grond van artikel 28 Gemeentewet moet onthouden, verplicht zijn stem uit te brengen.
6. De leden brengen hun stem uit door het woord ‘voor’ of ‘tegen’ uit te spreken, zonder enige toevoeging.
7. Heeft een lid zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, dan kan hij deze vergissing nog herstellen voordat het volgende lid gestemd heeft. Merkt het lid zijn vergissing pas later, dan kan hij nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt wel aantekening vragen dat hij zich heeft vergist; in de uitslag van de stemming brengt dit echter geen verandering.
8. De voorzitter deelt de uitslag na afloop van de stemming mee, met vermelding van het aantal voor en tegen uitgebrachte stemmen. Hij doet daarbij ook mededeling van het genomen besluit.
Artikel 35 Stemming over amendementen en moties
1. Als een amendement op een aanhangig voorstel is ingediend, wordt eerst over dat amendement gestemd.
2. Als op een amendement een subamendement is ingediend, wordt eerst over het subamendement gestemd en vervolgens over het amendement.
3. Als twee of meer amendementen of subamendementen op een aanhangig voorstel zijn ingediend, bepaalt de voorzitter de volgorde waarin hierover zal worden gestemd.
Daarbij geldt de regel, dat het meest verstrekkende amendement of subamendement het eerst in stemming wordt gebracht.
4. Als aangaande een aanhangig voorstel een motie is ingediend, wordt eerst over de motie gestemd en vervolgens over het voorstel.
5. Als er zowel motie(s) als amendement(en) zijn ingediend, wordt er eerst gestemd over de amendement(en), vervolgens over de motie(s) en tenslotte over het voorstel.
Artikel 36 Stemming over personen
1. Wanneer een stemming over personen voor het doen van een voordracht of het opstellen van een voordracht of aanbeveling moet plaatshebben, benoemt de voorzitter 3 leden tot stembureau.
2. Ieder ter vergadering aanwezig lid, dat zich niet op grond van de Gemeentewet van stemming moet onthouden, is verplicht een stembriefje in te leveren. De stembriefjes moeten identiek zijn.
3. Er hebben zoveel stemmingen plaats als er personen zijn te benoemen, voor te dragen of aan te bevelen. De raad kan op voorstel van de voorzitter beslissen dat bepaalde stemmingen worden samengevat op één briefje.
4. Het stembureau onderzoekt of het aantal ingeleverde stembriefjes gelijk is aan het aantal leden dat ingevolge het tweede lid verplicht is een stembriefje in te leveren. Wanneer de aantallen niet gelijk zijn, worden de stembriefjes vernietigd zonder deze te openen en wordt een nieuwe stemming gehouden.
5. Voor het bepalen van de volstrekte meerderheid als bedoeld in artikel 30 van de Gemeentewet, worden geacht geen stem te hebben uitgebracht die leden die geen behoorlijk stembriefje hebben ingeleverd.
6. In geval van twijfel over de inhoud van een stembriefje beslist de raad, op voorstel van de voorzitter.
7. Onder de zorg van de griffier worden de stembriefjes onmiddellijk na vaststelling van de uitslag vernietigd.
Artikel 37 Herstemming over personen
1. Wanneer bij de eerste stemming niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt tot een tweede stemming overgegaan.
2. Wanneer ook bij deze tweede stemming door niemand de volstrekte meerderheid is verkregen, heeft een derde stemming plaats tussen twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd.
Zijn bij de tweede stemming de meeste stemmen over meer dan twee personen verdeeld, dan wordt bij een tussenstemming uitgemaakt tussen welke twee personen de derde stemming zal plaatshebben.
3. Als bij tussenstemming of bij de derde stemming de stemmen staken, beslist terstond het lot.
Artikel 38 Beslissing door het lot
1. Wanneer het lot moet beslissen, worden de namen van de personen tussen wie de beslissing moet plaatshebben, door de voorzitter op afzonderlijke, geheel gelijke, briefjes geschreven.
2. Deze briefjes worden, nadat zij door het stembureau zijn gecontroleerd, op gelijke wijze gevouwen, in een stembokaal gedaan en omgeschud.
3. Daarna neemt de voorzitter een van de briefjes uit de stembokaal. Degene wiens naam op dit briefje voorkomt, is gekozen.
1. Ieder lid van de raad kan tot het sluiten van de beraadslagingen amendementen indienen. Een amendement kan het voorstel inhouden om een geagendeerd voorstel in één of meer onderdelen te splitsen, waarover afzonderlijke besluitvorming zal plaatsvinden. Er kan alleen beraadslaagd worden over amendementen die ingediend zijn door leden van de raad, die de presentielijst getekend hebben en in de vergadering aanwezig zijn.
2. Ieder lid dat in de vergadering aanwezig is, is bevoegd op het amendement dat door een lid is ingediend, een wijziging voor te stellen (subamendement).
3. Om in behandeling genomen te kunnen worden, moet elk (sub)amendement en elk voorstel schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend, tenzij de voorzitter - met het oog op het eenvoudige karakter van het voorgestelde –oordeelt dat een mondelinge indiening voldoende is.
4. Intrekking, door de indiener(s), van het (sub)amendement is mogelijk, totdat de besluitvorming door de raad heeft plaatsgevonden.
1. Ieder lid van de raad kan ter vergadering een motie indienen.
2. Om in behandeling genomen te kunnen worden, moet een motie schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend.
3. De behandeling van een motie over een aanhangig onderwerp of voorstel vindt tegelijk met de beraadslaging over dat onderwerp of voorstel plaats.
4. De behandeling van een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp, vindt plaats nadat alle op de agenda voorkomende onderwerpen zijn behandeld.
5. Intrekking, door de indiener(s), van de motie is mogelijk totdat de besluitvorming door de raad heeft plaatsgevonden.
Artikel 41 Schriftelijke vragen
1. Schriftelijke vragen worden kort en duidelijk geformuleerd. De vragen kunnen van een toelichting worden voorzien. Vragen die niet voldoen aan het hiervoor gestelde worden per omgaande aan de indiener teruggestuurd. De vragensteller wordt geacht schriftelijke beantwoording te verlangen, tenzij mondelinge beantwoording is gevraagd.
2. De vragen worden bij de griffier ingediend. Deze draagt er zorg voor dat de vragen zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van de raad en het college of de burgemeester worden gebracht.
3. Schriftelijke beantwoording vindt zo spoedig mogelijk plaats, in ieder geval binnen dertig dagen, nadat de vragen zijn binnengekomen. Mondelinge beantwoording vindt plaats in de eerstvolgende raadsvergadering. Als beantwoording niet binnen deze termijnen kan plaatsvinden, stelt het verantwoordelijk lid van het college of de burgemeester de vragensteller hiervan gemotiveerd in kennis, waarbij bij wijze van uitzondering de termijn waarbinnen beantwoording zal plaatsvinden eenmalig met maximaal 30 dagen wordt verlengd. Dit bericht wordt behandeld als een antwoord.
4. De antwoorden van het college of de burgemeester worden door hen aan de leden van de raad
5. De vragensteller kan, bij schriftelijke beantwoording in de eerstvolgende raadsvergadering en bij mondelinge beantwoording in diezelfde vergadering, na de behandeling van de op de agenda voorkomende onderwerpen nadere inlichtingen vragen omtrent het door de burgemeester of door het college gegeven antwoord, tenzij de raad anders beslist.
Artikel 42 Voorstellen van orde
1. De voorzitter en ieder lid van de raad (in de raadsvergadering) of woordvoerder in de commissie, kunnen tijdens de vergadering mondeling een voorstel van orde doen, dat kort kan worden toegelicht.
2. Een voorstel van orde kan alleen de orde van de vergadering betreffen.
3. Over een voorstel van orde beslist de raad terstond.
1. Om in behandeling genomen te kunnen worden, moet een initiatiefvoorstel schriftelijk bij de voorzitter van de raad worden ingediend.
2. De voorzitter plaatst het voorstel, tenzij een collegeadvies verwacht wordt, op de agenda van de eerstvolgende raadsvergadering, waarvoor de schriftelijke oproep nog niet verzonden is. Bij vaststelling van de agenda wordt de agendering van het initiatiefvoorstel in stemming gebracht.
3. De behandeling van het voorstel vindt plaats nadat alle op de agenda voorkomende voorstellen en onderwerpen zijn behandeld, tenzij de raad oordeelt dat:
a. het voorstel met het oog op de orde van de vergadering samen met een ander geagendeerd voorstel of onderwerp moet worden behandeld;
b. het voorstel eerst moet worden behandeld in een raadscommissie;
c. het voorstel voor advies naar het college moet worden gezonden. In dit geval bepaalt de raad in welke vergadering het voorstel opnieuw geagendeerd wordt.
4. De raad kan voorwaarden stellen aan de indiening en behandeling van een voorstel, niet zijnde een voorstel voor een verordening.
5. Een initiatiefvoorstel kan op verzoek van de indiener(s) of na een besluit van de raad voorafgaand aan inhoudelijke raadsbehandeling eerst worden geagendeerd voor een raadscommissie.
6. Op verzoek van de indiener(s), na een besluit van de raad en/of uit eigen beweging, kan het college een advies aan de raad of raadscommissie uitbrengen over het initiatiefvoorstel.
1. Het verzoek tot het houden van een interpellatie wordt, behoudens in naar het oordeel van de voorzitter van de raad spoedeisende gevallen, ten minste 24 uur voor de aanvang van de vergadering schriftelijk bij de voorzitter ingediend. Het verzoek bevat een duidelijke omschrijving van het onderwerp waarover inlichtingen worden verlangd alsmede de te stellen vragen.
2. De voorzitter brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van de raad en de wethouders.
Bij de vaststelling van de agenda van de eerstvolgende vergadering na indiening van het verzoek wordt het verzoek in stemming gebracht. De interpellatie wordt direct na het vaststellen van de agenda gehouden, tenzij de raad anders beslist.
3. De voorzitter geeft, tenzij de raad anders beslist, achtereenvolgens het woord aan: interpellant, het college, interpellant, de overige leden van de raad, het college, interpellant. Daarna wordt zo nodig gestemd.
1. Als een lid van de raad over een onderwerp inlichtingen als bedoeld in de artikelen 169, derde lid, en 180, derde lid, van de Gemeentewet verlangt, wordt een verzoek daartoe, door tussenkomst van de griffier schriftelijk ingediend bij het college of de burgemeester.
2. De griffier draagt er zorg voor dat de overige leden van de raad een afschrift van dit verzoek krijgen.
3. De verlangde inlichtingen worden schriftelijk of mondeling in de eerstvolgende of in de daarop volgende vergadering gegeven.
4. De gestelde vragen en het antwoord vormen een agendapunt voor de vergadering, waarin de antwoorden mondeling zullen worden gegeven.
Artikel 46 Mondelinge vragen in de raad en in de commissie
1. Op de agenda van de raadsvergadering en de raadscommissie wordt ruimte ingepland om vragen aan het college of de burgemeester te stellen.
2. Het lid van de raad of de woordvoerder in de commissie, die tijdens het onderwerp vragen aan het college wil stellen, meldt deze vragen zo mogelijk op de dag voor de vergadering uiterlijk om 12.00 uur ’s middags aan bij de griffier. De griffier draagt zorg voor de verspreiding van de vragen richting het college en de overige leden van de raad.
3. De voorzitter kan weigeren een onderwerp tijdens het onderwerp vragen aan het college aan de orde te stellen, als hij het onderwerp niet voldoende nauwkeurig acht aangegeven of als het onderwerp in de raadsvergadering op diezelfde dag aan de orde komt. Het onderwerp moet politiek relevant zijn, een zaak van enige importantie betreffen en er moet sprake zijn van een structureel probleem.
4. De voorzitter bepaalt de volgorde, waarin aangemelde onderwerpen tijdens het vragenuur aan de orde worden gesteld.
5. De voorzitter bepaalt per onderwerp de spreektijd voor de vragensteller, voor het college, voor de burgemeester en voor de overige leden van de raad.
6. Per onderwerp wordt aan de vragensteller het woord verleend om één of meer vragen aan het college of de burgemeester te stellen en een toelichting daarop te geven.
7. Na de beantwoording door het college of de burgemeester krijgt de vragensteller desgewenst het woord om aanvullende vragen te stellen.
8. Vervolgens kan de voorzitter aan andere leden van de raad het woord verlenen om hetzij aan de vragensteller, hetzij aan het college of de burgemeester vragen te stellen over hetzelfde onderwerp.
9. Tijdens het onderwerp vragen aan het college worden geen interrupties toegelaten.
Artikel 47 Hoorzittingen; horen deskundigen
1. Een raadscommissie of de raad is bevoegd een hoorzitting te houden.
2. Onder een hoorzitting wordt verstaan: een zitting die op initiatief van een raadscommissie of de raad wordt gehouden om belanghebbenden en/of belangstellenden bij bepaalde voorgenomen plannen of
maatregelen in de gelegenheid te stellen daarover hun mening te geven.
3. Een raadscommissie of de raad is bevoegd aan deskundigen adviezen en inlichtingen te vragen.
Hoofdstuk 5 Begroting en rekening
Artikel 48 Procedure begroting
Onverminderd het bepaalde in de Gemeentewet geschiedt de voorbereiding, het onderzoek, de behandeling en de vaststelling van de begroting volgens een procedure die de raad, op voorstel van het Presidium, vaststelt.
Artikel 49 Procedure jaarrekening
Onverminderd het bepaalde in de Gemeentewet geschiedt de voorbereiding en het onderzoek van de jaarrekening en het jaarverslag, alsmede de vaststelling van de jaarrekening en van een eventueel indemniteitsbesluit volgens een procedure die de raad, op voorstel van het Presidium, vaststelt.
Hoofdstuk 6 Lidmaatschap van andere organisaties
Artikel 50 Verslag en verantwoording
1. Een lid van de raad, een wethouder, de burgemeester of de gemeentesecretaris, die door de gemeenteraad is aangewezen tot lid van het algemeen bestuur van een openbaar lichaam of van een gemeenschappelijk orgaan, ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen, heeft het recht verslag te doen over zaken die in het algemeen bestuur of gemeenschappelijk orgaan aan de orde zijn.
Hij doet dit in aansluiting op de behandeling van de lijst van ingekomen stukken òf voor het sluiten van de vergadering. Door de raad gewenste bespreking van dit verslag kan de voorzitter verwijzen naar de desbetreffende commissie.
2. Ieder lid van de raad kan aan een persoon als bedoeld in het eerste lid, schriftelijke vragen stellen. De regels voor het stellen van schriftelijke vragen van artikel 41, zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Wanneer een lid van de raad een persoon als bedoeld in het eerste lid ter verantwoording wenst te roepen over zijn wijze van functioneren als zodanig, besluit de raad over het toestaan daarvan. De regels voor het vragen van inlichtingen van artikel 45, zijn van overeenkomstige toepassing.
4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op andere organisaties of instituties, waarin de raad één van zijn leden heeft benoemd.
Hoofdstuk 7 Besloten vergadering
Op een besloten raads- of commissievergadering zijn de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing voor zover deze bepalingen niet strijdig zijn met het besloten karakter van die vergadering.
1. De besluitenlijst en het verslag van een besloten vergadering worden niet verspreid, maar liggen uitsluitend ter inzage bij de griffier.
2. Het verslag van een besloten raads- of commissievergadering wordt zo spoedig mogelijk in een besloten raads- of commissievergadering ter vaststelling aangeboden. Tijdens deze vergadering neemt de raad dan wel de raadscommissie een besluit over het al dan niet openbaar maken van dit verslag. Het vastgestelde verslag wordt door de voorzitter en de griffier ondertekend.
1. Als de raad of raadscommissie in een besloten vergadering overeenkomstig artikel 25, eerste lid of artikel 86, eerste lid, van de Gemeentewet geheimhouding heeft opgelegd omtrent de inhoud van de stukken en het verhandelde, beslist de raad of raadscommissie vóór de afloop van die besloten vergadering of omtrent de inhoud van de stukken en het verhandelde geheimhouding zal (blijven) gelden.
2. De geheimhouding moet in acht worden genomen door iedereen die bij de vergadering aanwezig is en door iedereen die op een andere manier kennis heeft van de stukken.
3. De raad of raadscommissie kan besluiten de geheimhouding op te heffen.
Artikel 54 Opheffing geheimhouding
Als de raad op grond van artikel 25 vierde lid, artikel 55, tweede en derde lid, of artikel 86, tweede en derde lid, van de Gemeentewet voornemens is de geheimhouding op te heffen wordt, als daarom wordt verzocht door het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met het desbetreffende orgaan overleg gevoerd.
Hoofdstuk 8 Toehoorders en pers
Artikel 55 Toehoorders en pers
1. De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare vergaderingen bijwonen.
2. Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden.
Artikel 56 Geluid- en beeldregistraties
Degenen die in de vergaderzaal tijdens een openbare raadsvergadering geluid- dan wel beeldregistraties willen maken, mogen het goede verloop van de vergadering niet hinderen of verstoren. Zij delen het voornemen mee aan de voorzitter mee en gedragen zich naar zijn aanwijzingen. Deze aanwijzingen kunnen niet zover gaan dat zij de vrijheid van pers aantasten.
Artikel 57 Verbod gebruik mobiele telefoons
In de vergaderzaal, met inbegrip van de publieke tribune, is tijdens de vergadering het gebruik, alsmede het stand-by houden van mobiele telefoons of andere communicatiemiddelen, die inbreuk kunnen maken op de orde van de vergadering, zonder toestemming van de voorzitter, niet toegestaan.
In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet of bij twijfel over de toepassing van het reglement, beslist de raad of raadscommissie op voorstel van de voorzitter.
Dit reglement treedt in werking op 1 maart 2012.
Op dat tijdstip vervalt het ‘Reglement van Orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van Hilversum’, vastgesteld bij raadsbesluit van 3 februari 2010.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
Toelichting Reglement van Orde van de raad (RvO)
(laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 31 maart 2021)
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Onder ‘aanhangig’ wordt verstaan: aan de orde/in behandeling zijnd.
De omschrijving van de termen amendement en initiatiefvoorstel luiden hetzelfde als in de artikelen 147a en 147b van de Gemeentewet.
De burgemeester is voorzitter van de raad. Artikel 125, derde lid, van de Grondwet en artikel 9 van de Gemeentewet schrijven dit dwingend voor. Artikel 77, eerste lid, van de gemeentewet geeft een regeling voor waarneming door een raadslid van het raadsvoorzitterschap bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester. Daarnaast heeft de raad altijd de mogelijkheid zelf te kiezen voor een andere waarnemer.
De burgemeester heeft het recht op grond van artikel 21 van de Gemeentewet in de vergadering aan de beraadslaging deel te nemen. Als voorzitter zorgt hij o.a. voor de handhaving van de orde in de vergadering.
De raad is verplicht een griffier te benoemen (artikel 100 Gemeentewet). De griffier is in eerste instantie verantwoordelijk voor de bijstand aan de raad. Hij is in principe in elke raadsvergadering aanwezig. De Gemeentewet eist dat de raad de vervanging van de griffier regelt (artikel 107d, eerste lid). In het tweede lid is daarover een bepaling opgenomen. In verband met artikel 22 Gemeentewet (verschoningsrecht) is in het derde lid een bepaling opgenomen met betrekking tot het deelnemen van de griffier aan de beraadslaging .De griffier valt rechtstreeks onder het gezag van de raad, die de werkgever van de griffier is. In de instructie voor de griffier en in dit RvO zijn de taken/ werkzaamheden van de griffier uitgewerkt. Bij besluit van 12 januari 2011 heeft de raad een werkgeverscommissie voor het griffiepersoneel ingesteld en een Verordening werkgeverscommissie vastgesteld.
Artikel 4 De gemeentesecretaris
De gemeentesecretaris houdt zich voornamelijk bezig met de ondersteuning van het college en het leiden van de ambtelijke organisatie. In het kader van die twee taken kan het ook wenselijk zijn dat de secretaris deelneemt aan de beraadslagingen van de raad. De gemeentesecretaris wordt echter benoemd en ontslagen door het college. Dit houdt in dat de raad de gemeentesecretaris niet kan dwingen om in de raad aanwezig te zijn. De raad zal het college moeten verzoeken of het college de secretaris opdraagt in de vergadering aanwezig te zijn om aan de beraadslagingen deel te nemen. Op deze wijze kan de raad onder meer een beroep doen op kennis en informatie, die de gemeentesecretaris bezit of kan de gemeentesecretaris bijvoorbeeld deelnemen aan een discussie over het functioneren van de ambtelijke organisatie.
Het Presidium heeft in een aantal gemeenten voornamelijk een procedurele rol (vaststellen voorlopige agenda, uitnodigen externen, wijzigen vergadermomenten e.d.). Diverse gemeenten hebben dit takenpakket uitgebreid met meer inhoudelijke taken. De VNG is van mening dat het Presidium voor wat betreft de inhoudelijke aspecten van het raadswerk een ondergeschikte rol dient te vervullen omdat anders het gevaar bestaat dat er binnen de raad een nieuw bestuursorgaan wordt gecreëerd, wat in strijd is met de Grondwet, die het primaat immers expliciet bij de raad legt (artikel 125, eerste lid, Grondwet).
Uit praktisch oogpunt kan men er echter voor kiezen de regie van enkele intern/organisatorische kwesties bij het Presidium neer te leggen. In artikel 5 is als aanvullende taak opgenomen dat het Presidium aanbevelingen doet aan de raad inzake de organisatie van de werkzaamheden van de raad en zijn commissies. Hieronder vallen taken als: het initiëren van een aanpassing van het Reglement van Orde, het instrueren van de griffier en aanbevelingen doen aan de raad ter bevordering van het dualiseringsproces.
Het is van belang dat in het Presidium elke partij een stem heeft die even zwaar weegt. Op deze wijze wordt de positie van minderheidsfracties in een dualistisch stelsel versterkt. Ook kan dit de betrokkenheid van alle fracties bij de raadsvergaderingen vergroten.
Het instellen van een Presidium is overigens niet verplicht, maar verdient wel aanbeveling, omdat het een waardevolle bijdrage kan leveren aan de dualisering van verhoudingen tussen raad en college.
De griffier is bij elke vergadering van het Presidium aanwezig, omdat de griffier voor de ondersteuning van de raad zorgt. Hij moet weten hoe de agenda eruit komt te zien en welke punten besproken gaan worden. De aanwezigheid van de gemeentesecretaris kan gewenst zijn, omdat de gemeentesecretaris aandacht moet kunnen vragen voor of een toelichting kan geven op onderwerpen die worden voorbereid door de ambtelijke organisatie. Uiteraard is het aan de raad om te bepalen of het opnemen van een lid dat de aanwezigheid van de secretaris in het Presidium mogelijk maakt, wenselijk wordt geacht in gedualiseerde verhoudingen.
Artikel 6 Agendering commissievergaderingen
Binnen gemeenten waar raadscommissies zijn ingesteld, bestaat veelal de behoefte aan een agendacommissie die functioneert naast het Presidium. Vanuit democratisch oogpunt is het van belang dat zowel fracties die tot de coalitie behoren als fracties in de oppositie raadsleden afvaardigen in de agendacommissie. De leden van de agendacommissie zijn tevens commissie-voorzitter. De agendacommissie wijst aan iedere vergadering van een raadscommissies telkens één door de raad benoemde commissievoorzitter toe. In uitzonderlijke gevallen, zoals in het geval van een gezamenlijke commissie over de kadernota of de begroting kunnen ook meerdere voorzitters aan een vergadering worden toegewezen.
De agendacommissie vervult een belangrijke (coördinerende) rol bij de agendering van zaken in de raadscommissies.
De vergaderingen van de commissies worden onderverdeeld in een beeldvormend gedeelte, waar informatie ophalen centraal staat en een oordeelsvormend gedeelte, waar het uitwisselen van standpunten centraal staat. Deze zogenaamde BOB- structuur (beeldvorming, oordeelsvorming, besluitvorming) geeft duidelijkheid aan alle vergaderdeelnemers en bevordert het debat in de oordeelsvormende gedeelte tussen commissieleden omdat het vragen stellen aan de portefeuille-houder(s) op dat moment al achter de rug is.
De agendacommissie stelt de voorlopige agenda’s van raadscommissies vast. De definitieve vaststelling van de agenda van een beeldvormend gedeelte van een raadscommissie geschiedt door de betreffende commissie bij de aanvang van de vergadering. De agenda van het oordeelsvormende gedeelte wordt vastgesteld aan het begin van dat deel van de vergadering.
In lid 6 worden voorbeelden genoemd van manieren waarop de commissie van informatie kan worden voorzien. In de praktijk zal de beeldvorming over een voorstel al gestart zijn voordat er een commissiebehandeling plaatsvindt. De commissieleden hebben in ieder geval al voor de vergadering kennis genomen van het voorstel en, als er participatie tijdens de totstandkoming van het voorstel heeft plaatsgevonden, van het verslag van de participatie. Daarnaast kan er al ruim voor de commissie een beeldvormende sessie hebben plaatsgevonden of een werkbezoek zijn afgelegd.
Nadat de beeldvorming over een voorstel in de commissie heeft plaatsgevonden volgt meteen daarna de beeldvorming over het volgende voorstel. De voorzitter vraagt op een bepaald moment of een voorstel voldoende beeldvormend besproken is, zodat verder kan worden gegaan met het volgende punt. Als alle geagendeerde voorstellen in het beeldvormende gedeelte aan de orde zijn geweest of indien de beschikbare tijd voorbij is, sluit de voorzitter het beeldvormende gedeelte van de vergadering af. Voorstellen die op dat moment nog niet voldoende besproken zijn kunnen op dat moment worden aangehouden tot een volgende beeldvormende vergadering. Die voorstellen worden dan bij het vaststellen van de conceptagenda voor het oordeelsvormende gedeelte van de vergadering afgevoerd.
Bij een agenda met drie onderwerpen is de volgorde dan:
Actie commissie Conclusie voorzitter/commissie Vervolgstap
Vaststellen agenda beeldvormend gedeelte Vaststellen
Agendapunt 1 Voldoende beeldvormend besproken Naar agendapunt 2
Agendapunt 2 Voldoende beeldvormend besproken Naar agendapunt 3
Agendapunt 3 Tijd op Naar vaststellen agenda beeldvormend gedeelte
Vaststellen agenda oordeelsvormend gedeelte Beslissing commissie t.a.v. agendapunt 3: laten staan of eraf Agendapunt 3 naar volgende beeldvormende vergadering of afhankelijk consultatie presidium*, rechtstreeks naar de raad, naar agendapunt 1
Agendapunt 1 Voldoende oordeelsvormend besproken: advisering Naar agendapunt 2
Agendapunt 2 Voldoende oordeelsvormend besproken: advisering
* In de commissie geldt dat er per fractie één woordvoerder is, die ook mag stemmen over voorstellen van orde, het opleggen van geheimhouding en het vaststellen van de agenda. Vanwege het ’one man one vote’ principe kan dit er toe leiden dat fracties die in de raad samen geen meerderheid van de stemmen hebben, gezamenlijk commissiebehandeling in het oordeelsvormende gedeelte van een voorstel kunnen blokkeren. De commissievergadering is bij raadsvoorstellen op grond van artikel 82 Gemeentewet echter een voorbereidende vergadering voor de gemeenteraad. De voorzitter van de raad zal het betreffende voorstel blijkens lid 10 toch op de conceptagenda van de raad moeten plaatsen indien uit de raadpleging van het presidium blijkt dat een raadsmeerderheid dat wenst. De raad stelt aan het begin van de raadsvergadering de eigen agenda vast en daarbij zijn de stemverhoudingen in de raad doorslaggevend. Als het voorstel op die manier op de raadsagenda komt zal de oordeelsvorming dus alleen in de raadsvergadering plaatsvinden. Het zou vanuit democratisch oogpunt ongewenst zijn als een minderheid van raadsleden vanwege procedurele redenen besluitvorming door een meerderheid van de raad zou kunnen blokkeren. Indien er blijkens consultatie van het presidium geen meerderheid is voor agendering in de raadsvergadering dan zal de agendacommissie het voorstel opnieuw agenderen voor een beeldvormend gedeelte van een raadscommissie.
In lid 11 is geregeld dat de behandeling van een voorstel in het oordeelsvormende gedeelte van de commissie, de fracties aanvangen met het kort en bondig weergeven van hun standpunt als start van het debat. Aan het eind van het debat krijgen insprekers nog kort de gelegenheid voor een reactie, waarna de commissie overgaat tot advisering aan de raad of het college.
Artikel 6a Agendering raadsvergaderingen
De voorzitter van de gemeenteraad stelt, gehoord het Presidium en de agendacommissie, de voorlopige agenda van de raad vast, waarbij rekening wordt gehouden met de verhoudingen binnen de raad.
Artikel 7 Bestuurlijke Driehoek
In de Bestuurlijke Driehoek worden, sinds de invoering van dit vergadermodel niet meer zoals voorheen de voorlopige agenda’s van de vergaderingen vastgesteld, maar wel wordt onder meer de besluitvorming van het college en de raad op elkaar afgestemd.
Hoofdstuk 2 Toelating van nieuwe leden; benoeming wethouders; fracties
Artikel 8 Onderzoek geloofsbrieven; beëdiging; benoeming wethouders
Met de geloofsbrief geeft de voorzitter van het centraal stembureau aan de benoemde kennis van zijn benoeming (artikel V1 Kieswet). Voor dit benoemingsbesluit is bij ministeriële regeling een model vastgesteld. De benoemde geeft schriftelijk aan of hij de benoeming aanneemt (artikel V2 Kieswet). Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt, worden aan de raad stukken overgelegd waaruit blijkt dat de benoemde voldoet aan de eisen om als lid van de raad toegelaten te worden. Dit omvat de volgende stukken:
- een ondertekende verklaring met de openbare betrekkingen die hij bekleedt;
- een uittrekstel uit de GBA met zijn woonplaats, geboorteplaats en –datum;
- en (indien niet-Nederlander) stukken waaruit blijkt dat hij voldoet aan de vereisten van artikel 10, lid 2 Gemeentewet (artikel V3 Kieswet).
Het onderzoek van de geloofsbrieven moet in een openbare vergadering gebeuren. Bij het onderzoek zal ook de gedragscode (artikel 15, derde lid Gemeentewet) betrokken worden. In deze code zijn onder meer bepalingen opgenomen over al dan niet toegestane nevenfuncties. De commissie welke de geloofsbrieven onderzoek brengt verslag uit. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk.
De formulering van het eerste lid benadrukt dat de raad en niet de voorzitter een commissie instelt, die het zg. geloofsbrievenonderzoek verricht nadat de voorzitter van het centraal stembureau nieuwe leden heeft benoemd. Het onderzoek van het proces verbaal (onderzoek naar het verloop van de verkiezing of de vaststelling van de uitslag) gebeurt alleen in de eerste samenkomst van de nieuwe raad na verkiezingen. Het onderzoek van de geloofsbrief strekt zich niet uit tot de geldigheid van de kandidatenlijsten en van de lijstverbindingen.
Ingevolge artikel V4 van de Kieswet beslist de raad over de toelating van zijn leden. Er is een verschil in de procedure bij de samenstelling van een nieuwe raad of bij de vervulling van een tussentijdse vacature.
Na een raadsverkiezing kunnen de raadsleden op de eerste vergadering van de raad in nieuwe samenstelling de eed of verklaring en belofte afleggen. De voorzitter zal hen hiervoor oproepen. Bij tussentijdse vacaturevervulling kan de eed of verklaring en belofte aansluitend aan de beslissing van de raad over de toelating van het betrokken raadslid plaatsvinden. De tekst van de eed of verklaring en belofte die een raadslid bij het aanvaarden van het raadslidmaatschap moet afleggen, staat in artikel 14 van de Gemeentewet.
De mogelijkheid van beroep bij de Raad van State tegen de beslissing tot toelating als lid van de raad is vervallen door inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur in 2002.
Na de gemeenteraadsverkiezingen heeft de commissie voor het geloofsbrievenonderzoek een extra taak, zij adviseert de raad ook over het verloop van de verkiezingen (of dit op wettige wijze is gebeurd) en het vaststellen van de uitslag (is deze juist vastgesteld). Zij doet dit op basis van het proces-verbaal van het centraal stembureau. De raad dient op basis van dit advies een besluit te nemen over het verloop van de verkiezingen en de vaststelling van de uitslag.
De raad heeft dus de bevoegdheid om te besluiten tot het hertellen van de stemmen en zelfs de bevoegdheid om te besluiten tot een herstemming, beide eventueel in een deel van de gemeente bij een aantal specifieke stembureaus. Het proces-verbaal vormt de aanleiding tot een besluit tot hertelling of herstemming. Dit dient concrete aanwijzingen te bevatten waarop de raad tot een dergelijk besluit over gaat. Het feit dat een fractie een klein aantal (bijv. 3) stemmen te weinig heeft om een extra zetel te behalen is geen valide motivering om tot hertelling over te gaan. Een proces-verbaal waaruit blijkt dat kiezers bezwaar hebben gemaakt over de onzorgvuldige wijze waarop het stembureau na sluiting de stemmen heeft geteld, kan dit wel zijn.
Het zesde lid geeft invulling aan een leemte in de Gemeentewet. Uit de Kieswet vloeit het geloofsbrieven onderzoek van raadsleden voort. Omdat de wethouder geen gekozen volksvertegenwoordiger is, is hierover niets in de Kieswet geregeld.
De Gemeentewet geeft wel aan welke formele eisen gesteld worden aan een wethouder, maar niet op welk moment deze getoetst worden. De formele eisen voor het wethouderschap zijn grotendeels vergelijkbaar met de vereisten voor het raadlidmaatschap (Gemeentewet artikel 36a, 36b, 41b en 41c). Het ligt voor de hand om voor het benoemen van wethouders ook een commissie voor het onderzoek naar de geloofsbrieven in te stellen. Dit artikel is ook van toepassing als er geen wethouder van buiten maar uit de raad wordt benoemd, de incompatibiliteiten en nevenfuncties moeten namelijk opnieuw beoordeeld te worden.
Een raadslid dat benoemd wordt tot wethouder mag raadslid blijven totdat de geloofsbrieven van zijn opvolger zijn goedgekeurd (artikel 36b, tweede lid, Gemeentewet). In het geval de coalitie in de raad een meerderheid heeft van één stem kan het verstandig zijn eerst als raadslid ontslag te nemen en een nieuw raadslid te benoemen. De beoogde wethouder mag namelijk niet meestemmen over zijn eigen benoeming. Het vooraf ontslag nemen als raadslid is wel een risico. Want het kan gebeuren dat deze persoon of niet tot wethouder wordt benoemd of dat de geloofsbrieven niet worden goedgekeurd.
In een aantal gevallen blijkt behoefte te bestaan aan een regeling van wat onder een fractie moet worden verstaan. De Gemeentewet kent een dergelijk begrip niet maar gaat onder andere in artikel 33, tweede lid, wel uit van het bestaan van in de raad vertegenwoordigde groeperingen (recht op fractie-ondersteuning). In veel gemeenten bestaan regelingen ten aanzien van vergoedingen aan fracties, faciliteiten voor fracties, commissieleden, etc. In deze nadere regelingen kan worden aangesloten bij het in dit reglement opgenomen fractiebegrip.
Bij de aanvang van de eerste zitting van de nieuwe raad na de verkiezingen, worden de leden die op dezelfde lijst hebben gestaan, als één fractie beschouwd. De fractie gebruikt in de vergadering van de raad de aanduiding die zij boven de kandidatenlijst hadden staan. Op deze manier is de relatie tussen de fractie in de raad en de fractie op de kandidatenlijst voor de burger duidelijk. Het kan echter voorkomen dat een fractie geen aanduiding boven de kandidatenlijst heeft staan. In een dergelijk geval deelt de fractie in de eerste vergadering de aanduiding mee.
In de loop van een zittingsperiode kan het voorkomen dat leden de raad verlaten. Het beëindigen van de zitting in de raad kan verschillende oorzaken hebben (bijv. ziekte, conflict met fractie, te weinig tijd voor raadswerk e.d.). In zo’n geval vindt een verandering in de samenstelling van de fractie plaats. Als dit het geval is, deelt de fractie dit aan de voorzitter mee. Het is ook mogelijk dat een raadslid zijn lidmaatschap niet opzegt maar uit een fractie stapt. Hij kan als zelfstandige fractie verdergaan of zich aansluiten bij een bestaande fractie.
Uitgangspunt van ons kiesstelsel is dat volksvertegenwoordigers op persoonlijke titel worden verkozen (een kandidaat wordt door de voorzitter van het stembureau benoemd). De Kieswet gaat niet uit van politieke partijen, een zetel ‘hoort’ dan ook niet bij een partij maar is verbonden aan de volksvertegenwoordiger die daardoor ook de mogelijkheid heeft om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan.
Ook kan een fractie besluiten om haar naam te veranderen. Op grond van deze bepalingen heeft de raad geen zeggenschap over wijzigingen in de samenstelling, fusies en splitsingen van fracties en de naamvoering.
De raad kan hier dus geen besluit over nemen. Een mededeling aan de voorzitter van de raad is voldoende. De raad is gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering nadat hiervan mededeling is gedaan rekening te houden met de nieuwe situatie.
Gevolg van fractieafsplitsing en ontstaan nieuwe fractie is ook dat leden van de nieuwe fractie deelnemen aan vergaderingen van raadscommissies, de fractievoorzitter lid wordt van het Presidium, de fractie ondersteuning krijgt etc.
Paragraaf 3.1 Omschrijving, tijdstip van vergaderen; voorbereidingen
Artikel 10 Vergaderfrequentie en -tijden
Ingevolge artikel 17 van de Gemeentewet vergadert de raad zo vaak hij daartoe heeft besloten en voorts als de burgemeester het nodig oordeelt of als ten minste een vijfde van het aantal leden van de raad schriftelijk met opgave van redenen daarom vraagt. Het vierde lid brengt tot uitdrukking dat de voorzitter in het bepalen van een andere dag en ander aanvangsuur zoveel mogelijk overleg pleegt in het Presidium. Op deze manier houdt het Presidium ook bij vergaderingen, die niet op het gebruikelijke tijdstip plaatsvinden, invloed op de datum, het tijdstip en de plaats van de vergadering. Het wijzigen van het aanvangsuur is van gemeenschappelijk belang, omdat het merendeel van de raadsleden het raadslidmaatschap combineert met een andere (on)betaalde functie.
In artikel 19, eerste lid van de Gemeentewet is bepaald dat de burgemeester de leden van de raad schriftelijk uitnodigt voor de vergadering. De agenda wordt in de praktijk digitaal verstrekt via het raadsinformatiesysteem. Het eerste lid van artikel 11 RvO bepaalt dat de voorzitter ten minste zeven dagen vóór een vergadering de leden een brief (de schriftelijke oproep) stuurt, waarin de vergadering wordt aangekondigd. De brief vermeldt de dag, tijdstip en plaats van de vergadering. Het tweede lid stelt verplicht dat de voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken, met uitzondering van de in artikel 25, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet bedoelde stukken, tegelijkertijd met de oproep aan de leden worden verzonden. Agenda’s en stukken worden verzonden door ze ter beschikking te stellen via het digitale raadsinformatiesysteem. De in artikel 25, eerste en tweede lid, bedoelde stukken zijn stukken ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd. Hier wordt melding van gemaakt op de stukken. Deze stukken worden ter inzage gelegd in een afgesloten ruimte (kastje) dat alleen voor raads- en commissieleden toegankelijk is.
De oproep en stukken voor de vergaderingen worden gelijktijdig verzonden aan de raadsleden, de commissieleden en het college.
De agendacommissie resp. de voorzitter bepaalt, gehoord het Presidium, hoe de voorlopige agenda’s eruit komen te zien (artikel 6). Het versturen van de agenda en stukken is geregeld in artikel 11. In de dagelijkse praktijk van de gemeente zal het niet altijd mogelijk zijn om een week voor de vergadering een agenda op te stellen, die ook zicht heeft op de ‘waan’ van de dag. In een dergelijke situatie kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke oproep zo nodig een aanvullende agenda en stukken rondsturen. Dit kan echter niet tot op het laatste moment, maar tot uiterlijk twee dagen voor de aanvang van de vergadering. Het tweede lid heeft tot doel om de gemeenteraad een actievere rol te geven in de opstelling van de raadsagenda. Individuele raadsleden kunnen bij aanvang van de raadsvergadering een voorstel doen om onderwerpen aan de agenda toe te voegen of van de agenda af te voeren. Een vergelijkbare regeling geldt bij de commissieagenda.
Het derde lid vloeit voort uit de verplichting van het college om de gemeenteraad van voldoende informatie te voorzien. Als de raad of raadscommissie niet voldoende op de hoogte is van de inhoud en strekking van een onderwerp, is het niet gewenst dat de raad of raadscommissie zich over dit onderwerp uitspreekt. In een dergelijk geval bestaat de mogelijkheid het onderwerp alsnog vanuit de raadsvergadering naar de raadscommissie te verwijzen of aan het college nadere inlichtingen of advies te vragen. Het vierde lid regelt dat de raad op verzoek van een lid of op voorstel van de voorzitter de volgorde van behandeling van de agendapunten kan wijzigen.
In het vijfde lid is opgenomen dat de voorzitter de agenda kan wijzigen na consultatie van het presidium.
Artikel 13 De portefeuillehouders
Artikel 13 is een nadere uitwerking van artikel 21, tweede lid, van de Gemeentewet. Collegeleden zijn aanwezig in de raadsvergadering en bij de commissievergaderingen waarin hun portefeuille aan de order komt. In lid 2 is daarbij toegelicht dat in het beeldvormende gedeelte van de commissie hun rol is om vragen te beantwoorden, terwijl dat in een oordeelsvormend gedeelte van een commissie niet meer nodig is. Daar kunnen portefeuillehouders reageren op het tussen de fracties onderling gevoerde debat.
Artikel 14 Ter inzage leggen van stukken
In dit artikel gaat het, naast om de geheime stukken, om de zogenaamde ‘achterliggende’ stukken waarvan vaak in de raadsvoorstellen melding wordt gemaakt (ambtelijke adviezen, toelichtende nota's, etc.). Alle openbare stukken worden ter beschikking gesteld via het raadsinformatiesysteem. De raad heeft besloten dat, als er door het college participatie heeft plaatsgevonden, een verslag daarvan bij de stukken hoort te worden gevoegd. De deadline voor het aanleveren van stukken die de laatste jaren in Hilversum wordt gehanteerd is nu ook in het Reglement van Orde opgenomen. Aanleveren van stukken na maandag 18.00 uur mag niet omdat de fracties die avond vergaderen ter voorbereiding van de raads- of commissievergadering van die week. Stukken die na de deadline worden aangeleverd kunnen niet meer door de fracties besproken worden.
Een stuk is een ‘document’ in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Een document houdt in: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat. Onder documenten vallen niet alleen de door de overheidsorganen gecreëerde stukken of ander materiaal. Ook alle van buiten komende stukken en ander voor overheidsorganen bestemd materiaal zoals agenda’s, notulen, (concept)adviezen en magneetbanden verkrijgen de status van document in de zin van de Wet openbaar van bestuur.
De griffier vervult de secretariaatsfunctie ten dienste van de raad. Het ligt dan ook in de rede dat stukken, die betrekking hebben op de agenda en de voorstellen van de raadsvergadering en die geheim moeten blijven, bij hem ter inzage worden gelegd in het geheime kastje.
Artikel 15 Openbare kennisgeving
Met dit artikel wordt invulling gegeven aan het voorschrift van artikel 19, tweede lid, van de Gemeentewet. Voor wat betreft de wijze van publicatie is aangesloten bij artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Bij de herziening van het reglement is tevens de verplichting opgenomen de agenda en stukken ook op het internet te plaatsen. Vanuit het oogpunt van service aan de burger is dit gewenst. Elke gemeente beschikt over een website. Dit is echter niet verplicht op grond van de Gemeentewet.
Gemeenten kunnen ervoor kiezen het derde lid niet over te nemen. In het reglement van orde wordt expliciet vastgelegd in welke dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen de aankondiging van de vergadering van de raad wordt geplaatst. Indien de gemeente echter vaak wisselende media benut, is het niet verstandig om de naam van een blad op te nemen, aangezien het reglement dan steeds opnieuw moet worden aangepast.
Artikel 16 Handhaving orde; schorsing
Het eerste lid impliceert dat raadsleden vrijelijk kunnen spreken. Wel zijn ten behoeve van een levendig en inhoudelijk debat interrupties toegestaan voor zover de voorzitter (bij een overvloed aan interrupties of in het belang van de voortgang van de beraadslagingen) niet bepaalt dat een spreker zijn betoog zonder verdere interrupties afrondt. In de raadsvergadering is daarnaast vanwege een evenredige verdeling van de beschikbare tijd een spreektijdenregeling van toepassing. In de commissie is er geen spreektijden regeling, maar onderwerpen in het oordeelsvormende gedeelte van de commissie vangen aan met het uitspreken van korte en bondige standpunten van de fracties ter inleiding van het debat zoals beschreven in artikel 6 lid 11.
Om te bevorderen dat leden van de raad zich niet belemmerd voelen om hun mening te uiten, is in artikel 22 Gemeentewet bepaald dat zij niet in rechte te vervolgd kunnen worden, aan te spreken zijn of verplicht zijn getuigenis af te leggen over hetgeen zij in de vergadering zeggen of schriftelijk overleggen. Het tweede lid heeft naast de raadsleden die het woord voeren, ook betrekking op de wethouders, de secretaris, de griffier of andere personen, die het woord voeren. De voorzitter kan sprekers tot de orde roepen. Indien zij hieraan geen gehoor geven, kan hen het woord worden ontzegd.
De bevoegdheid die in het tweede lid aan de voorzitter wordt gegeven om een spreker over een aanhangig onderwerp het woord te ontzeggen, gaat minder ver dan de mogelijkheid die artikel 26, derde lid, van de Gemeentewet biedt om aan het raadslid, dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, de toegang tot de vergadering te ontzeggen. De laatstgenoemde bevoegdheid van de voorzitter blijft echter onverlet. Een besluit van de voorzitter om iemand het woord te ontnemen is een op feitelijk handelen gerichte beslissing met een intern karakter. Dit is geen besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (JB 9 (2002) 138).
Onder interruptie is overigens niet te verstaan het geven van tekenen van goed- of afkeuring; deze uitingen worden beschouwd als verstoringen van de orde. Voor wat betreft de handhaving van de orde op de publieke tribune wordt verwezen naar de artikelen 55 e.v. van dit reglement.
Paragraaf 3.2 De raadscommissies
Dit artikel spreekt voor zich.
De rol van de raadsleden en commissieleden is ongewijzigd gebleven. Zij kunnen nog steeds per onderwerp als woordvoerder deelnemen aan de commissievergadering. Voorstellen worden in de regel eerst geagendeerd in een beeldvormend gedeelte van de raadscommissie.
Artikel 19 Verzoek tot agendering; vragen; mededelingen
De meeste voorstellen die in de raadscommissies worden besproken, komen van het college. Maar ook bijv. raadsleden en commissieleden kunnen een onderwerp op de voorlopige agenda geplaatst krijgen. Dit gaat in eerste instantie via de griffier die de aanmelding doorgeeft aan de agenda-commissie. Daarnaast is er in de commissie gelegenheid tot het stellen van vragen aan de portefeuillehouders.
Artikel 20 Samenstelling commissies
Alleen raadsleden kunnen op grond van artikel 82 voorzitter zijn van een commissie. Als een raadslid de commissie voorzit, voert hij in die commissievergadering niet inhoudelijk het woord namens zijn fractie. Geregeld is dat er maximaal 1 raadslid of commissielid per onderwerp deelneemt c.q. het woord voert in de raadscommissies.
Artikel 21 Besluitvorming en verslaglegging
De griffier verzorgt een kernachtig overzicht waarin adviezen, besluiten en/of toezeggingen vermeld worden: de besluitenlijst. Deze wordt in de regel binnen twee werkdagen per e-mail verzonden. Een notulist maakt daarnaast een zakelijk verslag.
Het verslag van een commissievergadering kan in een volgende commissievergadering worden vastgesteld of in een raadsvergadering.
Aangezien fracties per onderwerp wel of niet aanwezig kunnen zijn, is een regeling getroffen voor het geval dat bij een specifiek onderwerp niet alle fracties vertegenwoordigd zijn. In lid 5 wordt aangegeven dat fracties die niet aanwezig zijn bij een onderwerp geacht worden een positief advies te hebben gegeven (tenzij aan de griffie anders is bericht).
Artikel 22 Spreekrecht burgers
In lid 1 van dit artikel staat dat burgers alleen het woord mogen voeren bij een onderwerp dat zich daartoe leent. Onderwerpen waarbij op grond van lid 4 géén spreekrecht wordt verleend zijn:
a. de behandeling van specifieke onderwerpen, die het gehele gemeentelijke werkterrein betreffen, zoals de begroting en het investeringsprogramma;
b. voorstellen van burgemeester en wethouders betreffende het in inspraak brengen van een beleidsvoorstel;
c. een bij het college aanhangige vergunningaanvraag of een besluit van het gemeentebestuur waartegen bezwaar en beroep openstaat of heeft opengestaan;
d. een gedraging waarover een klacht ex artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan of kon worden ingediend;
e. behandeling van voorstellen van burgemeester en wethouders, indien door de raad of raadscommissies voorafgaand over het betreffende voorstel een hoorzitting is gehouden en nadien niet meer is aangepast;
f. het agendapunt mededelingen;
g. benoemingen, keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen;
h. als de voorzitter vaststelt dat een onderwerp zich hiervoor niet leent, tenzij de vergadering anders beslist.
Personen die gebruik willen maken van het spreekrecht over een niet eerder op de voorlopige agenda opgenomen onderwerp krijgen daar bij het agendapunt ‘vragen aan het college’ de gelegenheid toe. Aanmelding ten minste 24 uur van tevoren is daarbij vereist, evenals vermelding van de bespreekpunten die aan de commissie zullen worden voorgelegd. Doel van het aanmelden is om de leden van de commissie in de gelegenheid te stellen zich voor te bereiden op het onderwerp. Op die manier zijn de commissieleden ook beter in staat op de bijdrage te reageren. De totale tijd is maximaal 15 minuten omdat er ook voldoende tijd beschikbaar moet blijven voor de andere agendapunten. Als er meer tijd nodig is dan kan agendering plaatsvinden in een volgende commissie.
Ook is het mogelijk om in de commissie een presentatie te houden. In overleg met de aanvrager wordt daarvoor maximaal 15 minuten gereserveerd op de eerstvolgende nog vast te stellen agenda van de desbetreffende commissie.
Na de oordeelsvormende fase is er nog de gelegenheid voor een inspreker om desgewenst kort te reageren. Bij het vaststellen van de agenda voor het oordeelsvormende gedeelte van de vergadering ligt het voor de hand de onderwerpen waarvoor insprekers zijn gekomen eerst te behandelen, zodat insprekers niet onnodig lang hoeven te wachten.
Artikel 23 Openbare en besloten vergaderingen, geheimhouding en opheffing geheimhouding.
Verwezen wordt naar de toelichting bij de artikelen 51 t/m 54 van dit reglement.
Paragraaf 3.3 De raadsvergadering
Artikel 24 Presentielijst en zitplaatsen
De verplichting tot het hebben van een presentielijst vloeit voort uit artikel 20 Gemeentewet. In dit artikel wordt de procedure vastgelegd. De handtekeningen op de presentielijst zijn bedoeld om formeel vast te stellen, dat het vergaderquorum aanwezig is. De lijst kan niet dienen om het stemquorum vast te stellen; daarvoor geldt artikel 29 van de Gemeentewet.
De griffier geeft de ambtelijke ondersteuning die de gemeenteraad nodig heeft. Daarom stelt hij samen met de voorzitter de presentielijst vast en ondertekent deze. Deze ondertekening dient te waarborgen dat de lijst volledig is en het quorum aanwezig was.
De griffier is overeenkomstig artikel 3, eerste lid in elke vergadering aanwezig en heeft daarom een eigen zitplaats. De voorzitter kan na overleg in het Presidium de indeling herzien, indien daartoe aanleiding bestaat. Op grond van artikel 13 zijn portefeuillehouders in de vergadering aanwezig en hebben een eigen zitplaats. Ook andere personen kunnen uitgenodigd worden om ter vergadering aanwezig te zijn. De voorzitter is de aangewezen persoon om voor een zitplaats voor hen te zorgen.
Artikel 25 Opening vergadering; quorum
De vergadering kan beginnen, als meer dan de helft van het aantal zitting hebbende raadsleden aanwezig is en de presentielijst heeft getekend. Artikel 20 van de Gemeentewet voorziet in een procedure voor een tweede vergadering indien het vereiste aantal leden niet op komt dagen.
Artikel 26 Primus bij hoofdelijke stemming
De volgorde van stemmen kan worden bepaald aan het begin van de vergadering; deze volgorde geldt dan voor de gehele vergadering, ook na een eventuele schorsing. Uiteraard is ook hier afwijking mogelijk, bijvoorbeeld door te bepalen dat pas op het moment van stemming de primus wordt bepaald. Dat is de manier waarop het in dit artikel is geregeld. Zie ook artikel 34.
Artikel 27 Verslag en besluitenlijst
Dit artikel regelt de verslag leggende taak van de griffier en de wijze waarop het verslag wordt vastgesteld. Het maken van een verslag is niet verplicht. In de Gemeentewet wordt alleen gesproken over de verplichting op een besluitenlijst openbaar te maken (artikel 23, vijfde lid Gemeentewet). Voor wat betreft de term “verslag” is gekozen om aan te sluiten bij de terminologie (m.b.t. besluitenlijst) van de Gemeentewet (artikel 23, vijfde lid) en de bepalingen in het reglement van orde voor het college.
Het conceptverslag wordt zo spoedig mogelijk verstuurd aan de leden en overige personen die het woord gevoerd hebben. Omdat wethouders (artikel 13), de burgemeester, de griffier en de secretaris ook het woord kunnen voeren in de vergadering, kunnen zij tevens een voorstel tot verandering van het verslag aan de raad doen. Een voorstel tot verandering dient voorafgaand aan de vergadering schriftelijk te worden ingediend. Er is hier gekozen om het voor de griffier zo praktisch mogelijk te regelen.
De griffier verleent de ambtelijke ondersteuning van de raad. Daarom is de griffier aangewezen om voorstellen tot wijzigingen van het verslag in ontvangst te nemen, het verslag op te stellen en deze, tezamen met de voorzitter, te ondertekenen Het is aan de raad om te beslissen of een voorgestelde wijziging of aanvulling geaccepteerd wordt.
Een afwijzing van een dergelijk voorstel is niet vatbaar voor beroep (aldus de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State). Als de secretaris in de vergadering aanwezig is, dient zijn naam, omdat het een belangrijke functionaris blijft, vermeld te worden in het verslag. Hetzelfde geldt voor wethouders.
Verder dient het verslag niet alleen een zakelijke samenvatting van hetgeen de leden hebben gezegd te bevatten. Ook hetgeen de overige aanwezigen zoals bijvoorbeeld de aanwezige wethouders of de gemeentesecretaris of burgers zeggen moet zakelijk samengevat worden. Dit betekent dat die sprekers ook in het verslag genoemd moeten worden.
In het kader van de betrokkenheid van burgers bij de lokale politiek kunnen gemeenten het indienen van burgerinitiatiefvoorstellen mogelijk maken (zie de handreiking Burgerinitiatief op www.actieprogramma.nl ). Als een gemeente burgers die mogelijkheid geeft, moet het verslag hiervan een korte samenvatting weergeven.
Met de inwerkingtreding van de Aanpassingswet dualisering gemeentebestuur is de openbaarmaking van een besluitenlijst van de raadsvergadering verplicht gesteld vanaf 19 februari 2003. Al eerder was in de Gemeentewet de verplichting voor het college opgenomen (artikel 60), door middel van een amendement is dit nu ook voor de raad geregeld in artikel 23, vijfde lid van de Gemeentewet. Tijdens de behandeling van dit amendement in de Tweede Kamer is aangegeven dat de besluitenlijst op zo kort mogelijke termijn moet worden gepubliceerd. Dit kan voordat het verslag is vastgesteld aangezien de besluitenlijst ‘slechts’ een overzicht geeft van (alle) door de raad genomen beslissingen (dus niet alleen besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht maar ook bijvoorbeeld een afspraak om een werkbezoek af te leggen).
Andere vormen van verslaglegging zijn ook mogelijk. Bijvoorbeeld een geluidsopname van de raadsvergadering op CD, met een overzicht van de sprekers, de onderwerpen -voorzien van tijdscodes- en een besluitenlijst.
Omtrent de (aan de raad gerichte) ingekomen stukken worden alleen voorstellen gedaan en besluiten genomen van procedurele aard, bijvoorbeeld ter kennisneming, steunen, afwijzen, in behandeling nemen, doorsturen naar een raadscommissie, doorsturen naar het college etc. Inhoudelijke discussie over de stukken kan de voorzitter buiten de orde verklaren. Wanneer een ingekomen stuk leidt tot inhoudelijke discussie en besluitvorming, dient dit op de gebruikelijke wijze te worden voorbereid.
De schriftelijke mededelingen van het college aan de raad komen in principe ook bij de raad binnen. De mededelingen zijn dan ook een ingekomen stuk. Verder bewaakt de voorzitter de orde van de vergadering. De raad stelt op voorstel van de voorzitter de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast.
Artikel 29 Verloop van het debat/aantal spreektermijnen/spreektijd
Met de invoering van dit vergadermodel wordt ook voorzien in een spreektijdregeling. Om een evenwichtig debat te waarborgen, is bepaald een spreektijd per fractie in te voeren: Een vaste spreektijd van 16 minuten per fractie. Dat levert dan 9 x 16 = 144 minuten. Voor het college is de spreektijd op 72 minuten bepaald. Totaal is dat 3 uur en 36 minuten. Uitgaande van een begintijd 19.30 kan de vergadering dan, met ca 30 minuten technische vergadertijd, rond 23.30 uur afgerond zijn..
Onder de eigen spreektijd valt ook het plaatsen van interrupties, maar niet het kort beantwoorden van interrupties door anderen.
Teneinde de vergaderduur niet te zeer te verlengen wordt over een voorstel dat in onderdelen of artikelen is verdeeld, in principe in zijn geheel beraadslaagd. In het eerste lid is een uitzonderingsmogelijkheid opgenomen.
Door de toevoeging ‘of een lid van de raad’ wordt ook raadsleden het recht toegekend om voor te stellen een voorstel gesplitst te behandelen. Dit brengt tot uitdrukking dat de raad zijn eigen werkwijze bepaalt.
Het recht is aan ieder individueel raadslid toegekend. Dit past in het streven naar dualisering, aangezien dualisering versterking van de vertegenwoordigende en daarmee agenderende rol van de raad veronderstelt. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties over adequate instrumenten te beschikken.
Als de schorsing als bedoeld in het tweede lid aan het einde van de tweede termijn plaatsvindt, zijn er vervolgens twee mogelijkheden: er wordt direct tot stemming overgegaan of aan de beraadslagingen wordt een derde termijn toegevoegd.
In het tweede lid wordt onder meer gesproken over het college dat de mogelijkheid krijgt tot nader beraad. Dit is uiteraard alleen het geval indien het college bij de bespreking van het betreffende onderwerp vertegenwoordigd is.
Artikel 31 Deelname aan de beraadslaging door anderen
Deze bepaling is noodzakelijk in verband met het in artikel 22 Gemeentewet geregelde verschoningsrecht. Het is uiteraard ook mogelijk dat de raad bepaalt dat een bepaalde functionaris in bepaalde gevallen altijd aan de beraadslaging mag deelnemen (bijvoorbeeld de voorzitter van de deelgemeenteraad aan de beraadslaging over deelgemeente-aangelegenheden).
De gemeenteraad kan op grond van dit RvO bepalen dat de griffier, de secretaris en de wethouder(s) deelnemen aan de beraadslagingen. De burgemeester heeft het recht (het woord te voeren en) deel te nemen aan de beraadslagingen op grond van artikel 21, eerste lid van de Gemeentewet. De strekking van artikel 33 blijft alleen onveranderd wanneer aan het eerste lid de griffier, de wethouder en de secretaris worden toegevoegd. Daarmee blijft het artikel uitdrukken dat de raad kan beslissen dat anderen kunnen deelnemen aan de beraadslagingen.
In het tweede lid wordt het begrip ‘beslissing’ gebruikt. Het gaat hier namelijk niet om het besluitbegrip in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Stemverklaringen zullen kort moeten zijn en mogen niet het karakter krijgen van een derde termijn, als laatste reactie op de vorige spreker. De stemverklaringen worden gegeven vóór de hoofdelijke oproep van de leden tot de stemming begint, en worden niet van de spreektijd afgetrokken.
De voorzitter kan de beraadslaging sluiten, als hij vaststelt dat een onderwerp voldoende is toegelicht, tenzij de raad anders beslist. De voorzitter formuleert daarna de te nemen eindbeslissing. Indien geen stemming wordt gevraagd, is het voorstel aangenomen op grond van artikel 32, derde lid, van de Gemeentewet.
Artikel 34 Algemene bepalingen over stemming
Als een lid te kennen geeft een hoofdelijke stemming te wensen, moet de stemming plaatsvinden. De raad heeft niet de bevoegdheid om van deze bepaling van artikel 32 van de Gemeentewet af te wijken. Vraagt niemand stemming, dan wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen.
Wellicht ten overvloede wordt hierbij nog verwezen naar artikel 209, tweede lid Gemeentewet, welke een hoofdelijke stemming verplicht.
De regeling in het eerste deel van het tweede lid kan toepassing krijgen, als de uitkomst van de stemming tevoren duidelijk is en slechts enkele leden zouden tegenstemmen. Een raadslid kan zich alleen onthouden van stemming op grond van artikel 28 Gemeentewet. In alle andere gevallen is een raadslid verplicht stelling in te nemen en te stemmen. Stemmingen zijn in principe ook openbaar. Een volksvertegenwoordiger dient duidelijk te zijn in zijn of haar rol. Door de openbaarheid is het voor de achterban (kiezers) duidelijk hoe ze vertegenwoordigd worden. Bij wie de stemming begint, is geregeld in artikel 26.
In de Winsumuitspraak (Raad van State, 7 augustus 2002) is het hoger beroep op artikel 28 Gemeentewet afgewezen, maar heeft de Afdeling wel geconcludeerd dat het genomen besluit in strijd is met artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht omdat de schijn van belangenverstrengeling onvoldoende was vermeden. Naar aanleiding van deze uitspraak zijn er vragen gerezen over de mogelijke gevolgen voor stemprocedures en de verantwoordelijkheden in gemeenteraden.
In deze uitspraak geeft de Afdeling het rechtsbeginsel neergelegd in artikel 2:4 Awb voorrang boven hetgeen in artikel 28 Gemeentewet is bepaald. Over de mogelijke gevolgen van de uitspraak adviseert toenmalig minister Remkes in zijn beschouwing van 19 mei 2003:“de beslissing over stemonthouding dient voorbehouden te blijven aan het individuele raadslid ; bij stemming heeft de raad geen optie dan te waarschuwen dat het te nemen besluit wel eens aanvechtbaar zou kunnen zijn in een bezwaarschriftprocedure of bij de bestuursrechter of in het kader van een spontane vernietiging door de Kroon (artikel 268 Gemeentewet);de raad kan in dergelijke gevallen een belangrijke rol spelen door in algemene zin te bespreken, individuele raadsleden door hun handelen de schijn van belangenverstrengeling kunnen wekken en hoe dat voorkomen kan worden (en dit bijv. opnemen in de gedragscode); uiteraard is de gedragscode in juridische zin niet bindend, dit is tevens niet wenselijk.”
Bij staking van stemmen is het bepaalde in artikel 32 van de Gemeentewet van toepassing. Als de vergadering voltallig is, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.
Is de vergadering niet voltallig, dan wordt het nemen van het besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Als ook dan de stemmen staken, wordt het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.
In gemeenten kan een elektronisch stemsysteem gebruikt worden waarbij de openbaarheid gewaarborgd wordt doordat de naam van het raadslid gekoppeld wordt aan het voor of tegen. Dit is te lezen op een scherm, de afdruk ervan wordt meegenomen in de verslaglegging.
Deze manier van stemmen is mogelijk op grond van de Gemeentewet. Een elektronisch stemsysteem kan wel problemen opleveren bij de geheime stemming over personen (artikel 31 Gemeentewet). Indien het een vrije ronde betreft waar elk lid eigen kandidaten kan voordragen is dit met de huidige systemen vaak niet mogelijk. Elektronische stemsystemen hebben een aantal beveiligingsmechanismen. Hierdoor zal doorgaans maar één persoon gemachtigd zijn om gegevens in te voeren. Bij vrije stemrondes over personen dient ieder raadslid de mogelijkheid te hebben kandidaten voor te dragen.
Artikel 35 Stemming over amendementen en moties
Voor meer informatie over een amendement of een motie (betekenis, indiening e.d.) wordt verwezen naar de artikelen 1, 39 en 40 van dit reglement. Voor alle duidelijkheid wordt hier een verschil in procedure aangegeven tussen een motie en een amendement. Een amendement komt in stemming voorafgaande aan de stemming over het onderliggende voorstel. Een motie strekt niet tot wijziging van een voorgesteld besluit; over een motie wordt een apart besluit genomen, voordat de besluitvorming over het aanhangige voorstel is afgerond. Bij een motie over een niet-geagendeerd onderwerp geldt dit uiteraard niet en is het vierde lid niet van toepassing (zie artikel 40, vierde lid, RvO).
Artikel 36 Stemming over personen
Eind 2005 is de Gemeentewet gewijzigd wat betreft het stemmen over personen. Voorheen was bepaald dat, indien er wordt gestemd over de benoeming, voordracht of aanbeveling van personen, dit schriftelijk dient te geschieden door middel van gesloten en ongetekende stembriefjes. Op deze wijze zou de geheimhouding zijn gewaarborgd. De verplichting om dit bij stembriefjes te doen is nu vervallen.
Gemeenten kunnen dus ook middels een elektronisch stemsysteem stemmen over personen, mits de geheimhouding gewaarborgd is.
Het RvO gaat vooralsnog uit van een stemming doormiddel van een behoorlijk ingevuld stembriefjes. Een blanco stembriefje wordt niet aangemerkt als een behoorlijk ingevuld stembriefje (MvT artikel 31 van de Gemeentewet, 19 403, nr. 3 p. 86). In geval van een schriftelijke stemming wordt dan ook geen rekening gehouden met blanco stembriefjes. Een blanco of verkeerd ingevuld stembriefje telt wel mee bij de bepaling van het quorum. De raad oordeelt of een stembriefje behoorlijk is ingevuld. Wat onder een (niet) behoorlijk ingevuld stembriefje moet worden verstaan, is in de wet niet geregeld en ook in dit RvO niet nader ingevuld.
Als er wel behoefte bestaat aan een uitwerking van wat onder een behoorlijk stembriefje wordt verstaan kunnen de volgende bepalingen aan dit artikel worden toegevoegd:
Onder een niet behoorlijk ingevuld stembriefje wordt verstaan:
a. een blanco ingevuld stembriefje;
b. een ondertekend stembriefje;
c. een stembriefje waarop meer dan één naam is vermeld, tenzij de stemming verschillende vacatures betreft;
d. een stembriefje waarbij, indien het een benoeming op voordracht betreft, op een persoon wordt gestemd die niet is voorgedragen;
e. een stembriefje waarbij op een andere persoon wordt gestemd dan die waartoe de stemming is beperkt.
Bij een benoeming stelt de raad een specifiek persoon aan in een bepaald ambt (raadslid, wethouder). Op het stembiljet wordt de naam van de te benoemen persoon (of personen in geval van meerdere vacatures) met daarachter de opties ‘voor’ en ‘tegen’ vermeld. Het gaat hier overigens niet over de benoeming tot raadslid, dit is een heel ander soort benoeming dat in artikel 4 van dit reglement wordt toegelicht. Onder voordracht wordt verstaan het als kandidaat voorstellen van een persoon voor een bepaald ambt. Een voordracht is voor de raad bindend, op de stembiljetten dienen de namen van de voorgedragen perso(o)n(en) te worden vermeld met daarachter de opties ‘voor’ en ‘tegen’. Bij een aanbeveling wordt voorgesteld om bepaalde personen voor een bepaald ambt voor te dragen, de raad mag van de aanbevelingen afwijken. Het betreft hier een zogenaamde vrije stemming (zie ook toelichting bij artikel 28).
Op de stembiljetten kunnen de namen van de aanbevolen personen te worden vermeld met daarachter de opties ‘voor’ en ‘tegen’ én een vrije ruimte waar een kandidaat van eigen keuze kan worden ingevuld.
Af en toe blijkt er in gemeenten verwarring te bestaan over het meestemmen in de raad van kandidaat-wethouders over hun eigen benoeming (artikel 28 Gemeentewet).
In de eerste plaats is er, als raadsleden genomineerd worden voor de functie van wethouder, sprake van een vrije stemming. Er is geen sprake van een voordracht. De beoogd wethouder mag dus meestemmen over zijn eigen benoeming. Een voorstel tot benoeming gaat hem persoonlijk aan "wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt" (artikel 28, lid 1, onder a, lid 3, Gemeentewet). Dat is echter in casu niet aan de orde, omdat er ook op een ander persoon kan worden gestemd.
De wetgever heeft nooit de bedoeling gehad de politieke verhoudingen in de raad te beïnvloeden door middel van een verbod op het meestemmen van de kandidaat-wethouder. Los van de formeel-juridische context pleiten de volgende argumenten nog voor bovenstaande zienswijze:
- een democratisch gekozen vertegenwoordiger mag niet te snel het recht op stemming worden ontnomen.
Stel: partij X beveelt meneer Janse en meneer Pieterse aan als wethouders. Als deze personen in de raad zitting hebben en niet mee mogen stemmen houdt dit in, dat de partij ineens twee stemmen in de raad minder heeft. Dat is onaanvaardbaar in het licht van de politieke verhoudingen;
- een aanbeveling is geen voordracht. In het spraakgebruik wordt wel eens gezegd: “Wij dragen de heer X voor”, maar dat is dan niet bedoelt als voordracht waarbij de stemming beperkt is tot die persoon.
Tenslotte is het denkbaar dat een kandidaat-wethouder die voor benoeming wordt aanbevolen, uit moreel-politieke overwegingen en om iedere schijn van belangenverstrengeling te vermijden op eigen initiatief afziet van het meestemmen over de benoeming.
Alhoewel het uitgangspunt is dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met het inperken van het stemrecht van gekozen volksvertegenwoordigers, laat de wet de betrokkenen de ruimte daarin een eigen afweging te maken. De verwarring komt mede door de veelheid aan opvattingen die de afgelopen periode ten aanzien van de interpretatie van artikel 28 Gemeentewet is verschenen.
Artikel 37 Herstemming over personen
De wijziging van het tweede lid strekt ertoe verwarring over de term ‘herstemming’ in artikel 31, tweede lid, van de Gemeentewet te voorkomen
Artikel 38 Beslissing door het lot
In dit artikel wordt een nadere uitwerking gegeven van wat in artikel 31, derde lid, van de Gemeentewet is voorgeschreven.
Het recht van amendement is neergelegd in artikel 147b van de Gemeentewet, waarin artikel 147a van overeenkomstige toepassing is verklaard. Dit artikel verplicht de raad nadere regels te stellen. Deze nadere regels staan in het tweede tot en met het vierde lid van artikel 39 van het RvO. Op basis van artikel 147b van de Gemeentewet is de raad verplicht een amendement te behandelen.
Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft (geen drempelsteun). Door het recht van amendement kan de regelgevende taak van de raad reëel inhoud krijgen en mede ten dienste staan van de inkadering en de controle door de raad. Ook kleine fracties en individuele raadsleden worden zo in staat gesteld actief deel te nemen aan de effectuering van de controlerende, vertegenwoordigende en budgettaire functie van de raad.
Leden van de raad kunnen aan de raad wijzigingen op het voorstel van het college of op initiatiefvoorstellen indienen, de zogenaamde amendementen. Wanneer een amendement is ingediend, kan dit voor een ander raadslid aanleiding zijn, op dit amendement nog weer een wijziging voor te stellen, het subamendement. Een (sub)amendement kan ingediend worden op een voorgesteld besluit, dat aanhangig is. De beraadslaging over het (sub)amendement vindt plaats in ten hoogste twee termijnen. Indien (in uitzonderlijke situaties) een ingediend amendement verdere beraadslaging noodzakelijk maakt, kan de raad besluiten tot een derde termijn.
Voor wat betreft de stemming over amendementen wordt verwezen naar artikel 35. Een voorstel tot splitsing van een voorgesteld beslissing, dat aangenomen wordt, kan meebrengen dat één onderdeel van een besluit wel en een ander niet wordt aanvaard.
In het eerste artikel van dit reglement is de definitie van het begrip motie gegeven. Een motie is een voorstel tot het doen van een uitspraak. Het kan gaan om het uitspreken van een wens (van inhoudelijke, politieke, procedurele aard), het uitspreken van instemming dan wel afkeuring over bepaalde ontwikkelingen of om het doen van een verzoek Een motie betreft dus niet een concreet besluit dat op rechtsgevolg is gericht; een motie heeft geen juridische, maar een politieke betekenis.
Daarom zijn burgemeester en wethouders formeel niet aan een motie gebonden of tot uitvoering ervan verplicht. Wel kan het naast zich neerleggen van een motie door het college leiden tot een vertrouwensbreuk tussen raad en college en hieruit kan het college dan zijn consequentie trekken.
Voor wat betreft de besluitvormingsprocedure omtrent een motie wordt opgemerkt, dat over een motie een apart besluit wordt genomen. Voor de beraadslaging over een motie over een aanhangig onderwerp geldt, dat deze niet plaatsvindt in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het onderwerp, waarop de motie betrekking heeft. Een besluit over een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt aan het einde van de vergadering plaats. Dergelijke moties benaderen de in artikel 43 geregelde initiatiefvoorstellen. Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Dat wil zeggen dat het voor een effectief gebruik van deze instrumenten wenselijk is dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. De mogelijkheid om zonder
drempelsteun een moties in te dienen staat dan ook ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door de raad.
Artikel 41 Schriftelijke vragen
Het vragenrecht geeft aan de leden van de raad het recht informatie te vragen over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van het college of de burgemeester behoren. Het karakter van deze vragen is primair van informatieve strekking. Op grond van deze bepaling kan een raadslid schriftelijke vragen stellen aan het college of de burgemeester, al naar gelang wie verantwoordelijk is. De verantwoordelijke portefeuillehouder moet de vragensteller gemotiveerd in kennis te stellen, als de beantwoording niet binnen de gestelde termijnen kan plaatsvinden. Niet de voorzitter, maar het verantwoordelijk collegelid of de burgemeester geeft het antwoord. De raad kan oordelen dat het bijvoorbeeld wenselijk is dat een collegelid of de burgemeester direct kan antwoorden op een vraag. Om die reden is in het vijfde lid ingevoegd dat de raad anders kan beslissen. In de hier aangegeven procedure wordt de vragensteller in de gelegenheid gesteld nadere inlichtingen over het antwoord te vragen aan degene die het antwoord heeft gegeven. Als de vragensteller van mening is, dat de beantwoording van de vragen tot een besluit van de raad moet leiden, kan hij het recht van initiatief of het interpellatierecht benutten om het onderwerp of het voorstel op de agenda van de raad te krijgen.
Artikel 42 Voorstellen van orde
De voorzitter legt aan de raad ter beslissing voor of er inderdaad sprake is van een voorstel van orde. Over een voorstel van orde wordt direct, zonder beraadslaging, besloten door de raad. Bij staken van stemmen is het voorstel niet aangenomen (artikel 32, lid 4 Gemeentewet is hierop niet van toepassing). Een voorstel van orde betreft bijvoorbeeld het schorsen van de vergadering voor een pauze. Als het gaat om een niet geagendeerd voorstel, moet de procedure van een initiatiefvoorstel gevolgd te worden (artikel 43 RvO).
Artikel 43 Initiatiefvoorstellen
Het is de taak van het college aan de raad de nodige voorstellen te doen. Maar raadsleden kunnen ook zelf een voorstel voor een ontwerpverordening of ontwerpbeslissing ter behandeling bij de raad indienen. Hiervoor is het recht van initiatief toegekend.
In artikel 147a, eerste lid, van de Gemeentewet is dit uitgewerkt. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de raad regelt op welke wijze een initiatiefvoorstel voor een verordening wordt ingediend en behandeld.
Het eerste tot en met het derde lid van artikel 43 voorzien hierin. Artikel 147a, derde lid, bepaalt in tegenstelling tot artikel 147a, tweede lid, dat voor andere initiatiefvoorstellen geen verplichte behandeling voorgeschreven is. Dit betekent dat de raad (aanvullende) voorwaarden kan stellen aan het in behandeling nemen van een ander initiatiefvoorstel. Het vierde lid van artikel 43 geeft hiervoor –in aanvulling op de eerste drie leden- uitdrukkelijk de mogelijkheid.
Algemeen uitgangspunt is dat dualisering de versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden inhoudt. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft.
Het ontbreken van drempelsteun bij het recht van initiatief staat ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door de raad. Ook kleine fracties en individuele raadsleden worden zo in staat gesteld actief deel te nemen aan de controlerende, vertegenwoordigende en budgettaire functie.
Het tweede lid houdt in dat de voorzitter het initiatiefvoorstel zo spoedig mogelijk op de agenda plaatst, maar de voorzitter plaatst het voorstel echter niet meer op de agenda, nadat de oproep verzonden is. Dit laat de mogelijkheid onverlet voor het individuele raadslid om op grond van artikel 12, tweede lid, het initiatiefvoorstel toch aan de agenda toe te voegen. Omdat het voor de hand ligt om de raad ook de mogelijkheid te geven om een initiatiefvoorstel samen met een ander geagendeerd voorstel of onderwerp te behandelen, is dit in het derde lid opgenomen. Een initiatiefvoorstel hoeft formeel niet langs het college, maar in geval het voorstel personele (en financiële) consequenties heeft kan het raadzaam zijn het initiatiefvoorstel ook aan het college voor te leggen voor advies.
De stuurgroep Leemhuis heeft in het evaluatierapport dualisering de aanbeveling gedaan om het college de beleidsvoorbereiding te laten doen en om de rol van het college bij initiatiefvoorstellen te versterken. De VNG vindt het niet nodig om op dit punt de Gemeentewet te wijzigen en het college bij initiatiefvoorstellen een rol te geven.
De positie van de raad, in haar kaderstellende rol is het uitgangspunt. Er is een tendens, dat het college meer betrokken moet worden bij de beleidsvoorbereiding. Toch moeten gemeenten ervoor te waken dat het college de kaderstellende rol van de raad niet gaat overnemen. De VNG heeft duidelijk aangegeven dat samenspel tussen beide organen een oplossing is voor eventuele fricties.
Als de raad andere voorwaarden voor het indienen van een initiatiefvoorstel, niet zijnde een verordening, wenselijk vindt, kunnen deze op basis van het vierde lid worden vastgesteld. Hierbij kan gedacht worden aan strijd met het algemeen belang, het belang van de gemeente of het gemeentelijk beleid. De raad bepaalt of een voorstel in strijd is met de wet (bijvoorbeeld de Wet op de ruimtelijke ordening), het algemeen belang (bijvoorbeeld de volksgezondheid), het belang van de gemeente (bijvoorbeeld het terugtrekken uit een publiek-private samenwerking die gericht is op het renoveren van achtergestelde woonwijken) of het gemeentelijk beleid (het bouwen van een parkeergarage in het centrum als enkele maanden geleden de binnenstad autoluw is gemaakt).
Het kamerlid Kalsbeek heeft de minister van BZK vragen gesteld over het initiatiefrecht. De minister heeft aangegeven: “Het recht op initiatief houdt niet in dat individuele raadsleden en raadsminderheden het recht moeten hebben om onderwerpen op de agenda van de raad te plaatsen maar het houdt in dat zij in beginsel invloed moeten kunnen hebben op de agenda. Het is immers aan de raad om, aan het begin van de raadsvergadering, met meerderheid van stemmen, de agenda vast te stellen. Het is dan ook de raad die beslist welke onderwerpen worden behandeld. Zou elk individueel raadslid het recht toekomen om agendapunten voor de vergadering aan te dragen dan zou het effectief functioneren van de raad in gevaar kunnen komen. Een raadsminderheid die bij herhaling onderwerpen op de agenda plaatst, waarover de raadmeerderheid niet wenst te beraadslagen, kan de besluitvorming van de raad ernstig belemmeren”.
Bij de wijziging van het model reglement van de VNG in 2010 is het toenmalige vijfde lid geschrapt. Dat vijfde lid gaf de mogelijkheid een wethouder na een motie van wantrouwen direct te ontslaan (artikel 49 Gemeentewet). Zonder de bepaling in het vijfde lid was deze ontslagmogelijkheid niet mogelijk door de procedureregels van het reglement van orde. Bij de wijziging van de Gemeentewet van april 2009 is artikel 49 gewijzigd, hierdoor is deze bepaling overbodig geworden en geschrapt.
Dit artikel stelt nadere regels aan artikel 155 van de Gemeentewet. Het interpellatierecht ligt in het verlengde van het mondelinge vragenrecht. Het gaat om een recht van een volksvertegenwoordiger om tijdens een vergadering over een niet geagendeerd onderwerp inlichtingen (via interpellatie) aan het college of de burgemeester te vragen. Daarvoor is verlof van de raad voor nodig.
Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft.
Wel is hier gekozen voor een ondersteuning door de raad bij gewone meerderheid. Minister Pechtold heeft in een brief van 16 december 2005 aan de GroenLinks fractie in Schoonhoven aangegeven dat de raad de ruimte heeft op eigen beleid te ontwikkelen, waardoor de raad dus de vrijheid heeft om te bepalen dat een raadsmeerderheid nodig is om een interpellatiedebat te houden. De minister juicht dit echter niet toe.
Voor de democratie lijkt het hem goed om de regels van de Tweede Kamer te volgen.
Dit houdt in dat de toestemming ven een betekenende minderheid (ondersteuning door 30 van de 150 leden) volstaat.
In een gedualiseerd systeem zijn wethouders geen lid meer van de raad. Toch is het van belang dat zij bij een instrument als de interpellatie ook op de hoogte worden gesteld van de inhoud van het verzoek. Door de toevoeging in het tweede lid wordt hiervoor gezorgd. De toelichting bij artikel 43 over de stuurgroep Leemhuis en de (verplichte) aanwezigheid van collegeleden is ook op dit artikel van toepassing.
In dit artikel wordt een procedurele uitwerking gegeven van de inlichtingenplicht die het college en de burgemeester hebben ten opzichte van de raad.
Deze bepaling vormt een invulling op artikel 155, eerste lid, van de Gemeentewet met betrekking tot het vragenrecht. Het is een facultatieve bepaling. Het is aan de raad om te bepalen of de instelling van mondelinge vragen en daarmee het opnemen van een dergelijke bepaling in het Reglement van Orde wenselijk is. Mondelinge vragen kunnen bijdragen aan een vergroting van de betrokkenheid van burgers bij het bestuur: één van de doelstellingen van dualisering.
Bewust is er gekozen voor een algemene regeling van de mondelinge vragen. De drempel om vragen te stellen wordt verlaagd en de media-aandacht voor de lokale politiek kan worden vergroot. Bij het onderwerp ‘vragen aan het college’ krijgt de raad de mogelijkheid over vooraf ingebrachte onderwerpen (leden van) het college aan de tand te voelen.
Het karakter van de vragen verschilt dan ook van het recht van interpellatie. Het recht van interpellatie heeft als instrument een zwaarder politiek karakter. Leden van de raad kunnen aan het college inlichtingen vragen over het door hem gevoerde bestuur, voor zover dat niet bij geagendeerde onderwerpen aan de orde komt.
Raadsleden vragen daarmee leden van het college zich te verantwoorden voor het door hen gevoerde bestuur. Mondelinge vragen kunnen in de raadscommissie en in de raadsvergadering gesteld worden.
Artikel 47 Hoorzittingen; horen deskundigen
Zoals in lid 2 staat aangegeven kunnen hoorzittingen op initiatief van de raadscommissie of raad worden gehouden.
Hoofdstuk 5 Begroting en rekening
Artikel 48 Procedure begroting en artikel 49 Procedure jaarrekening
In deze artikelen wordt de procedure voor de begroting en jaarrekening vastgelegd. De desbetreffende procedure kan jaarlijks of in zijn algemeenheid voor een langere periode worden bepaald. In de Handreiking voor de financiële verordeningen en controleverordeningen (artikel 212, 213, 213a Gemeentewet) (www.actieprogrammalokaalbestuur.nl) wordt de inhoudelijke kant uitgewerkt.
Hoofdstuk 6 Lidmaatschap van andere organisaties
Artikel 50 Verslag en verantwoording
Leden van de raad (of in voorkomende gevallen de burgemeester, een wethouder of de gemeentesecretaris), die lid zijn van een algemeen bestuur van een gemeenschappelijke regeling, verrichten aldaar hun taak zowel als leden van dat bestuur en als vertegenwoordiger van en in naam van de gemeente. Voor de wijze, waarop zij in het bestuur van de gemeenschappelijke regeling functioneren, zijn zij verantwoording verschuldigd aan de raad, die hen heeft aangewezen. Ook de gemeenschappelijke regeling dient over deze verantwoordingsplicht en over de informatieverstrekking aan de raad bepalingen te bevatten.
In het eerste lid van dit artikel is een regeling getroffen voor mondelinge verslaglegging (uiteraard kan ook een ander moment worden gekozen). En wordt aangegeven dat bespreking in een commissie kan plaatsvinden.
Indien de gemeente geen commissies heeft kan hier een ander daarvoor geëigend overlegorgaan worden opgenomen.
In het tweede lid wordt de mogelijkheid tot het stellen van schriftelijke vragen aangegeven, overeenkomstig de regels, daarvoor gesteld in artikel 41.
Het derde lid bevat de procedure voor de ter verantwoording roeping, die aansluit bij de regels voor
Het is zinvol de bepalingen van dit artikel ook van toepassing te verklaren op andere organisaties, waarin de raad een of meer van zijn leden heeft benoemd. Hierbij valt te denken aan privaatrechtelijke rechtspersonen en vennootschappen, zoals een (raad van commissarissen van) een NV. Hierin voorziet het vierde lid.
Hoofdstuk 7 Besloten vergadering
Dit artikel bepaalt dat de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing zijn op een raads- en commissievergadering achter gesloten deuren. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de bepalingen omtrent het tijdig verzenden van stukken, het recht van amendement, het recht van motie, het maken van het verslag.
De bepalingen van het reglement zijn echter niet van toepassing, voor zover het toepassen van die bepalingen strijdig is met het besloten karakter van de vergadering. Zo zullen er bijvoorbeeld geen beeld- en geluidsregistraties voor openbaar gebruik gemaakt kunnen worden. Ten aanzien van de stukken die betrekking hebben op een besloten vergadering en het behandelde zal de raad moeten besluiten of geheimhouding als bedoeld in de artikelen 25, 55 en 86 van de Gemeentewet wordt opgelegd dan wel opgeheven.
In artikel 23 van de Gemeentewet zijn procedurevoorschriften opgenomen voor ‘het sluiten van de deuren’,
de wijze waarop een vergadering een besloten vergadering wordt.
De procedure komt in het kort hier op neer:
- Als een vijfde van het aantal leden daarom vraagt òf als de voorzitter het nodig vindt, worden de deuren gesloten.
- Dat betekent dat bijvoorbeeld burgers en pers de vergaderkamer moeten verlaten.
- Dan beslist de raad dan wel de raadscommissie of er met gesloten deuren moet worden vergaderd.
- Als de raad of raadscommissie beslist dat met gesloten deuren wordt vergaderd, legt de voorzitter de geheimhouding op aan alle aanwezigen.
In dit artikel wordt uitwerking gegeven aan artikel 23, derde lid, van de Gemeentewet.
In overeenstemming met artikel 27 van het reglement is de griffier verantwoordelijk voor het verslag van de raadsvergadering. Dit geldt ook voor het verslag van een besloten vergadering. Dit verslag ligt ter inzage.
Hetgeen besproken wordt in een besloten vergadering, valt niet van rechtswege onder de geheimhoudingsplicht. Daarvoor is toepassing van de procedure volgens artikel 25 jo artikel 55 jo artikel 86 van de Gemeentewet noodzakelijk.
Artikel 54 Opheffing geheimhouding
In de aangehaalde artikelen wordt aan de raad de mogelijkheid geboden de geheimhouding van stukken op te heffen; stukken die niet per se aan hem behoeven te zijn overgelegd.
Het kan dus (zie bijvoorbeeld artikel 86, tweede lid, van de Gemeentewet) gaan om de situatie dat de burgemeester geheimhouding heeft opgelegd ten aanzien van stukken die hij aan de raadscommissie heeft overgelegd. De raadscommissie kan dan aan de raad verzoeken de geheimhouding op te heffen (indien de burgemeester daar niet toe bereid is). In het onderhavige artikel is nu ter zake een overlegverplichting opgenomen waardoor recht wordt gedaan aan het principe van hoor en wederhoor.
Op grond van artikel 25, derde en vierde lid, van de Gemeentewet kan geheimhouding worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen.
De opgelegde geheimhouding met betrekking tot aan de raad overgelegde stukken vervalt, indien de raad de oplegging niet in zijn eerstvolgende vergadering die volgens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.
Als de raad niet van plan is de opgelegde geheimhouding te bekrachtigen, kan het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met de raad overleg voeren. Deze besloten vergadering kan dan gaan om de vraag waarom de raad de geheimhouding wil opheffen.
Hoofdstuk 8 Toehoorders en pers
Artikel 55 Toehoorders en pers
De hier aangeven procedurebepalingen zijn gebaseerd op de in artikel 26, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet gegeven bevoegdheid aan de voorzitter van de raad om toehoorders die de orde verstoren, kan doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toezegging kan ontzeggen.
Artikel 56 Geluid- en beeldregistraties
Aangezien de vergaderingen van een de raad in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv-stations geluids- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten vergadering betreft
Artikel 57 Verbod gebruik mobiele telefoons
Dit artikel heeft betrekking op het mobiele telefoon- en dataverkeer. Het mobiele telefoonverkeer werkt verstorend tijdens de vergadering. Dit laat echter onverlet, dat indien zwaarwegende redenen dit noodzakelijk maken, de voorzitter aanwezigen toestemming kan geven zijn mobiele telefoon wel stand-by te laten staan. Bij overige apparaten wordt men geacht het geluid uit te zetten.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-108690.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.