Wijzigingsverordening 2021 Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Zuidplas

Artikel I  

De Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Zuidplas wordt als volgt gewijzigd:

 

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Definities

Artikel 1:2 Beslistermijn

Artikel 1:3

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1:7 Termijnen

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

 

Hoofdstuk 2 OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID, VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU

Afdeling 1 Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

Artikel 2:2

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Artikel 2:4 Afwijking termijn

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

Artikel 2:6 Verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Artikel 2:7

Artikel 2:8

Artikel 2:9 Vertoningen op openbare plaatsen

 

Afdeling 2 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen

Artikel 2:10a Straatreclame

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

Artikel 2:13

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Artikel 2:19

Artikel 2:20

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

 

Afdeling 3 Evenementen

Artikel 2:24 Definities

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

Artikel 2:25a Klein evenement

Artikel 2:25b Meerjarige evenementenvergunning

Artikel 2:26 Ordeverstoring

 

Afdeling 4 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Definitie

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting

Artikel 2:28a Terrassen

Artikel 2:29 Sluitingstijd

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Artikel 2:32 Handel in openbare inrichtingen

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

 

Afdeling 5 Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Drank- en Horecawet

Artikel 2:34a Definities

Artikel 2:34b Schenktijden paracommerciële rechtspersonen, privébijeenkomsten en bijeenkomsten derden

Artikel 2:34c Schenktijden voor commerciële kantines

Artikel 2:34d Ontheffingen

Artikel 2:34e Prijsacties horeca

Artikel 2:34f

Artikel 2:34g Voorschriften aan vergunningen

 

Afdeling 6 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:34 Begripsbepaling

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Artikel 2:37 Nachtregister

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

 

Afdeling 7 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

 

Afdeling 7a Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

Artikel 2:40a Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

 

Afdeling 8 Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

Artikel 2:42 Plakken en kladden

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke

Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Artikel 2:48 Verboden drank- en drugsgebruik

Artikel 2:48a Lachgasverbod

Artikel 2:49 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Artikel 2:50a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen of bromfietsen

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

Artikel 2:54

Artikel 2:55

Artikel 2:56

Artikel 2:57 Loslopende honden

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 2:61

Artikel 2:62 Loslopend vee

Artikel 2:63 Duiven

Artikel 2:64 Bijen

Artikel 2:65 Bedelarij

 

Afdeling 9 Bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Definitie

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

Artikel 2:69

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

 

Afdeling 10 Consumentenvuurwerk

Artikel 2:71 Definitie

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

Artikel 2:73a Carbidschieten

 

Afdeling 11 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

 

Afdeling 12 Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

 

Hoofdstuk 3 REGULERING PROSTITUTIE, SEKSBRANCHE EN AANVERWANTE ONDERWERPEN

Afdeling 1 Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

Artikel 3:3 Nadere regels

 

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels e.d.

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

Artikel 3:6 Sluitingstijden

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

Artikel 3:9 Straatprostitutie

Artikel 3:10 Sekswinkels

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

 

Afdeling 3 Beslissingstermijn en weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

 

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

Artikel 3:15 Wijziging beheer

 

Afdeling 5 Overgangsbepaling

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

 

Hoofdstuk 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepaling

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Artikel 4:4

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

 

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

 

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

Artikel 4:12

 

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

 

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

 

Afdeling 6 Vervoer gevaarlijke stoffen

Artikel 4:20 Vervoer van gevaarlijke stoffen

 

Hoofdstuk 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Parkeerexcessen en stopverbod

Artikel 5:1

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

Artikel 5:7 Reclamevoertuigen

Artikel 5:8 Grote voertuigen

Artikel 5:9 Uitzichtbelemmerende voertuigen

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

 

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving

 

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

Artikel 5:15 Ventverbod

Artikel 5:16 Venten met gedrukte stukken

 

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 Definitie

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Artikel 5:18a Locaties en tijden

Artikel 5:19 Standplaatsen in winkelcentra

Artikel 5:20 Gronden voor intrekking

Artikel 5:20a Rechtsopvolging

 

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

 

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

 

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

 

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

 

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

Artikel 5:37 Hinder of overlast

 

Hoofdstuk 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

Artikel 6:2 Toezichthouders

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Artikel 6:6 Citeertitel

 

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 eerste lid van de Bouwverordening gemeente Zuidplas 2018;

  • -

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders

  • -

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • -

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • -

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • -

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • -

    parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • -

    degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • -

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

  • -

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing als beslist wordt op een aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 4:11.

Artikel 1:3

(vervallen)

 

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

 

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

  • 1.

    De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in lid 2, kan een vergunning voor een evenement worden geweigerd als niet is voldaan aan de in artikel 2:25 lid 4 opgenomen termijn voor het indienen van de aanvraag.

Hoofdstuk 2 OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID, VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU

 

Afdeling 1 Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

 

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats:

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

  • is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 2:2

(vervallen)

 

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur uren voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:6 Verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 2:7

(vervallen)

 

Artikel 2:8

(vervallen)

 

Artikel 2:9 Vertoningen op openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu aangewezen openbare plaatsen

  • 2.

    De burgemeester van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 2 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen

 

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen

Vervallen (opgenomen in artikel 3.14 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 2:10a Straatreclame

Vervallen (opgenomen in artikel 3.41 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 2:11 ( Omgevings )vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg.

Vervallen (opgenomen in artikel 3.21 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

Vervallen (opgenomen in artikel 3.22 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 2:13

(vervallen)

 

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

 

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Vervallen (opgenomen in artikel 3.35 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 2:19

(vervallen)

 

Artikel 2:20

(vervallen)

 

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

Vervallen (opgenomen in artikel 3.15 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Afdeling 3 Evenementen

 

Artikel 2:24 Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor een publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoop- en theatervoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g , van de Gemeentewet en artikel 5:22;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39.

    • g.

      sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportevenementen waaronder begrepen free fight, vale tudo, cage fight, kickboksen, MMA en al hun vergelijkbare varianten.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een straatfeest of buurtbarbecue;

  • 3.

    In deze afdeling wordt onder klein evenement verstaan een eendaags evenement waarbij:

    • a.

      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 150 personen;

    • b.

      de activiteiten plaatsvinden tussen 09:00 uur en 23:00 uur;

    • c.

      geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 09.00 uur of na 23.00 uur, dan wel in dit tijdsbestek het maximaal toelaatbare geluidsniveau van 80 dB(A) op de gevels van omringende woningen niet wordt overschreden;

    • d.

      de activiteiten niet plaatsvinden op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormen voor het verkeer en de hulpdiensten; en

    • e.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 25 vierkante meter per object.

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, als de organisator ten minste 14 dagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

  • 3.

    De burgemeester stelt voor het indienen van een aanvraag voor een evenementenvergunning een aanvraagformulier vast.

  • 4.

    Voor het aanvragen van een vergunning voor een evenement dat geen klein evenement is in de zin van artikel 2:24, derde lid, geldt dat de aanvraag 13 weken voor aanvang van het evenement is ingediend.

  • 5.

    Risicoverhogende feiten of omstandigheden waarvan eerst na de aanvraag is gebleken, dienen door de aanvrager of vergunninghouder onverwijld aan de burgemeester te worden gemeld.

  • 6.

    De burgemeester kan plaatsen aanwijzen waar het aantal evenementen en de tijden waarop deze plaatsvinden, beperkt kan worden.

  • 7.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 en 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 8.

    De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid weigeren dan wel intrekken in het geval en onder voorwaarden bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 9.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:25a Klein evenement

(Opgenomen in artikelen 2:24 en 2:25)

 

Artikel 2:26 Ordeverstoring

  • 1.

    Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2.

    Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 4 Toezicht op openbare inrichtingen

 

Artikel 2:27 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder openbare inrichting verstaan een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.

  • 2.

    Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester stelt voor het indienen van een aanvraag van een vergunning een aanvraagformulier vast.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning indien:

    • a.

      de vestiging of exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, of

  • 4.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 5.

    Bij de toepassing van de in liet derde lid, onder a, genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 6.

    Geen vergunning is vereist voor:

    • a.

      een openbare inrichting in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      een openbare inrichting in een zorginstelling of museum;

    • c.

      een openbare inrichting waarvan de exploitatie en openingstijden aansluiten bij winkelvoorzieningen en waar overwegend kleinere spijzen voor directe consumptie worden bereid en verstrekt en uitsluitend niet-alcoholhoudende dranken worden geschonken, zoals een koffie- en theeschenkerij, lunchroom, konditorei of ijssalon;

    • d.

      een openbare inrichting die zich bevindt in een bedrijfskantine of bedrijfsrestaurant;

    • e.

      een Bed&Breakfast voor maximaal vier personen, die niet toegankelijk is voor anderen dan de Bed&Breakfast gasten.

  • 7.

    De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid weigeren dan wel intrekken in het geval en onder voorwaarden bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 8.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

     

Artikel 2:28a Terrassen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning als bedoeld in artikel 2:28 een terras te exploiteren.

  • 2.

    In het geval een aanvraag voor een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2:28 tevens van toepassing is op één of meer bij de openbare inrichting behorende terrassen, beslist de burgemeester eveneens omtrent de ingebruikneming van de openbare weg als bedoeld in artikel 3.14 Verordening Fysieke Leefomgeving.

  • 3.

    De burgemeester kan het in het tweede lid bedoelde gebruik van de openbare weg weigeren indien de verwachting bestaat dat het gebruik:

    • a.

      schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar kan veroorzaken voor de bruikbaarheid van de weg of voor doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • c.

      afbreuk doet aan andere publieke functies van de openbare ruimte, inclusief de bescherming van het uiterlijk daarvan.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op openbare inrichtingen als bedoeld in artikel 2:28, zesde lid, indien:

    • a.

      het terras is gelegen in de onmiddellijke nabijheid van de openbare inrichting;

    • b.

      de omvang van het terras beperkt is tot maximaal zes tafels en twaalf stoelen;

    • c.

      het terras tussen 0.00 uur en 8.00 uur gesloten is;

    • d.

      de stoelen en tafels niet buiten worden opgeslagen;

    • e.

      op het terras geen muziek te gehore wordt gebracht, tenzij het een collectieve festiviteit betreft als bedoeld in artikel 4:2;

    • f.

      de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht en de doorgang van het verkeer niet wordt belemmerd.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Afdeling 5 Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Drank- en Horecawet

 

Artikel 2:34a Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    alcoholhoudende drank;

  • -

    horecabedrijf;

  • -

    horecalokaliteit;

  • -

    inrichting;

  • -

    paracommerciële rechtspersoon;

  • -

    sterke drank;

  • -

    slijtersbedrijf;

  • -

    zwak-alcoholhoudende drank;

dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

 

Artikel 2:34e Prijsacties horeca

Ter bescherming van de volksgezondheid of in het belang van de openbare orde is het verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die in de betreffende horecalokaliteit of op het betreffende terras gewoonlijk wordt gevraagd.

 

Artikel 2:34f

(vervallen)

 

Afdeling 6 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

 

Artikel 2:37 Nachtregister

De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht bij te houden.

 

Afdeling 7 Toezicht op speelgelegenheden

 

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning: a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; b. indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

  • 5.

    De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het tweede lid weigeren dan wel intrekken in het geval en onder voorwaarden bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Afdeling 8 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

 

Artikel 2:40a Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      exploitant: natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • b.

      bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, niet zijnde een seksinrichting, of een daarbij behorend perceel of enig andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

  • 2.

    De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

  • 3.

    Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf te exploiteren:

    • a.

      in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of

    • b.

      indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    • b.

      indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • c.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • e.

      indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • f.

      indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit of de Wet milieubeheer.

  • 5.

    De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag voor een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag voor een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overlegd:

    • a.

      de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant;

    • b.

      het adres waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • c.

      een recent, niet ouder dan drie maanden zijnde, uittreksel van het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • d.

      indien van toepassing de verblijfstitel van de exploitant of beheerder;

    • f.

      een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.

  • 6.

    Indien de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overlegd.

  • 7.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen indien:

    • a.

      door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast; of

    • b.

      door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed; of

    • c.

      de exploitant in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

    • d.

      de exploitant betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed; of

    • e.

      er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden; of

    • f.

      er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde; of

    • g.

      de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd dan wel sprake is van een gewijzigde exploitatie; of

    • h.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is; of

    • i.

      de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit, de Wet milieubeheer of een gebiedsplan.

  • 8.

    Indien een bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd of indien een van de situaties als bedoeld in het zevende lid, sub a tot en met i, van toepassing is, kan de burgemeester de sluiting van het bedrijf bevelen.

  • 9.

    Het is een ieder verboden een overeenkomstig het achtste lid van deze bepaling gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.

  • 10.

    De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

  • 11.

    De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet.

  • 14.

    In afwijking van het derde lid geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.

  • 15.

    Op de vergunning als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 16.

    Op de vergunning als bedoeld in het derde lid is de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur van toepassing.

Afdeling 8 Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

 

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is: a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen; b. met teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing als de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke

 

Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Artikel 2:48 Verboden drank- en drugsgebruik

 

Artikel 2:48a Lachgasverbod

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten, ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben of al dan niet tegen betaling aan te bieden, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten, ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben of al dan niet tegen betaling aan te bieden.

  • 3.

    Het college kan in het aanwijzingsbesluit het in het tweede lid bedoelde verbod beperken tot bepaalde tijden.

Artikel 2:50a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

  • 1.

    Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek toegankelijke openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen of bromfietsen

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.

 

Artikel 2:54

(Vervallen)

 

Artikel 2:55

(Vervallen)

 

Artikel 2:56

(Vervallen)

 

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, begraafplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • c.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen;

    • d.

      buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats als de hond niet is aangelijnd.

  • 2.

    Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht, indien hij zich met de hond op een plaats als bedoeld in het eerste lid bevindt, een plasticzakje of schepje voor de directe verwijdering van de uitwerpselen van de hond bij zich te hebben.

  • 4.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht het in het vierde lid bedoelde hulpmiddel op verzoek van een toezichthouders als bedoeld in artikel 6:2 te laten zien.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden, met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid, onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Vervallen (opgenomen in artikel 3.16 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 2:61

(vervallen)

 

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

 

Artikel 2:64 Bijen

Vervallen (opgenomen in artikel 3.17 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Afdeling 9 Bestrijding van heling van goederen

 

Artikel 2:66 Definitie

 

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld: a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed; b. de datum van verkoop of overdracht van het goed; c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed; d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Op de aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing.

Artikel 2:69

(vervallen)

 

Afdeling 10 Consumentenvuurwerk

 

Artikel 2:71 Definitie

In deze afdeling wordt onder: consumentenvuurwerk verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.

 

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

  • 2.

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73a Carbidschieten

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college carbid te schieten (acetyleengas of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze tot verbranding te brengen).

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 11 Drugsoverlast

 

Afdeling 12 Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

 

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:18, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Zuidplas groepsgewijs niet naleven.

 

Hoofdstuk 3 REGULERING PROSTITUTIE, SEKSBRANCHE EN AANVERWANTE ONDERWERPEN

 

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

 

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

 

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 3.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Afdeling 3 beslissingstermijn en weigeringsgronden

 

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie en wijziging beheer

 

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

 

Artikel 4:1 Begripsbepaling

Vervallen (opgenomen in de Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Vervallen (opgenomen in artikel 3.71 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Vervallen (opgenomen in artikel 3.72 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 4:4

(vervallen)

 

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

Vervallen (opgenomen in artikel 3.73 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

Vervallen (opgenomen in artikel 3.74 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 4:7 Straatvegen

Vervallen (opgenomen in artikel 3.19 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Vervallen (opgenomen in artikel 3.32 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 4:12

(vervallen)

 

Artikel 4:13 Opslag voertuigen,vaartuigen,mest,afvalstoffen enz.

Vervallen (opgenomen in artikel 3.76 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 4:14

(vervallen)

 

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Vervallen (opgenomen in artikel 3.42 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 4:16

(vervallen)

 

Artikel 4:17 Begripsbepaling

Vervallen (opgenomen in de Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Vervallen (opgenomen in artikel 3.20 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 4:20 Vervoer van gevaarlijke stoffen

Vervallen (opgenomen in artikel 3.77 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Hoofdstuk 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE

 

Afdeling 1. Parkeerexcessen en stopverbod

 

Artikel 5:1

(vervallen)

 

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

 

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Artikel 5:7 Reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing.

Artikel 5:8 Grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4.

    Het tweede lid is voorts niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 5.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:9 Uitzichtbelemmerende voertuigen

 

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 2.

    Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      instellingen die zijn vermeld op het landelijke collecte rooster van het Centraal Bureau Fondsenwerving en die geld of goederen inzamelen in de aan hen door het Centraal Bureau Fondsenwerving toegewezen periode en drie maanden voor de inzameling bij het college hebben gemeld dat van de toegewezen periode gebruik wordt gemaakt, en

    • b.

      in de gemeente Zuidplas gevestigde verenigingen en stichtingen die krachtens hun statuten en activiteiten een doel nastreven dat van algemeen belang is, die geld of goederen inzamelen buiten de periodes die door het Centraal Bureau Fondswerving zijn toegewezen aan gecertificeerde instellingen, die voldoen aan de volgende voorwaarden:

      • 1°.

        De collectanten zijn onbezoldigd en worden, indien zij jonger zijn dan 16 jaar, begeleid door een volwassene.

      • 2°.

        De collectanten moeten tijdens het collecteren een door vereniging of stichting gewaarmerkt geldig legitimatiebewijs dragen waarop in ieder geval de naam en/of doel van de vereniging en stichting en de periode waarin wordt gecollecteerd staan vermeld;

      • 3°.

        De inzameling vindt niet plaats op maandag tot en met zaterdag voor 8.00 uur en na 21.00 uur;

      • 4°.

        Uiterlijk vier weken voor aanvang van de inzameling moet aan het college melding worden gedaan van de inzameling onder vermelding van de naam van de inzamelende instelling, naam contactpersoon, het doel waarvoor de opbrengst is bestemd, de plaats, datum en het tijdstip van de inzameling;

      • 5°.

        bij een inzameling van geld dient de collecteopbrengst binnen 14 dagen na afloop van de collecte, door middel van een door de leiding van de collecte ondertekende collectestaat, te worden verantwoord bij de gemeente;

      • 6°.

        bij inzameling van geld mag uitsluitend worden gecollecteerd met collectebussen die zijn verzegeld of met een sleutelslot of plombe zijn afgesloten en waarop duidelijk de naam en/of doel van de collecterende instelling staat vermeld.

  • 5.

    Het college kan binnen veertien dagen na ontvangst van de melding als bedoeld in het vierde lid, onder b, sub 5° de inzameling verbieden of aan de inzameling de voorwaarde verbinden dat die in een ander tijdvak of op een andere locatie plaatsvindt dan in de melding staat vermeld.

Artikel 5:17 Definitie

Vervallen (opgenomen in Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Vervallen (opgenomen in artikel 3.69 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 5:18a Locaties en tijden

Vervallen (opgenomen in artikel 3.70 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 5:19 Standplaatsen in winkelcentra

Vervallen (opgenomen in artikel 3.71 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 5:20 Gronden voor intrekking

Vervallen (opgenomen in artikel 3.73 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 5:20a Rechtsopvolging

Vervallen (opgenomen in artikel 3.74 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Vervallen (opgenomen in artikel 3.29 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Vervallen (opgenomen in artikel 2.15 en 3.30 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

Vervallen (opgenomen in artikel 2.15 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

Vervallen (opgenomen in artikel 3.31 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Artikel 5:32 Crossterreinen

Vervallen (opgenomen in artikel 2.17 en 3.33 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

Vervallen (opgenomen in artikel 2.18 en 3.34 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Vervallen (opgenomen in artikel 3.75 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 5:35 Begripsbepaling

Vervallen (opgenomen in de Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

Vervallen (opgenomen in artikel 3.18 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Vervallen (opgenomen in artikel 3.18 Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast:

    Ambtenaren van de politie, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 2012; alsmede, ambtenaren van het team Handhaving en het team Openbare Orde en Veiligheid gemeente Zuidplas voor zover het betreft zaken welke aan zijn toezicht zijn toevertrouwd.

  • 2.

    Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

 

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

Deze verordening treedt met ingang van de dag na de dag van bekendmaking in werking. Op hetzelfde tijdstip vervallen de volgende verordeningen: Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Zuidpias, vastgesteld op 4 januari 2010; Wijzigingsverordening Algemene Plaatselijke Verordening, vastgesteld op 30 juni 2010; Wijzigingsverordening Algemene Plaatselijke Verordening, vastgesteld op 26 oktober 2010; Algemene Plaatselijke Verordening Zuidpias 2010, vastgesteld op 28 juni 2011; Wijzigingsverordening Algemene Plaatselijke Verordening 2013, vastgesteld op 16 april 2013; Wijzigingsverordening Algemene Plaatselijke Verordening 2013b,vastgesteld op 11 maart 2014.

 

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordeningen bedoeld in artikel 6:4, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

 

Aldus vastgesteld in de openbare digitale raadsvergadering van 23 maart 2021.

 

de plv. griffier,

J.J.A. van Houwelingen

 

de voorzitter,

J.F. Weber

Artikel II  

De toelichting bij de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Zuidplas wordt als volgt gewijzigd:

 

Toelichting Algemene Plaatselijke Verordening (APV) gemeente Zuidplas

 

 

De volgende definities worden toegevoegd aan de toelichting van artikel 1:1:

“K. Parkeren: De definitie van ‘parkeren’ haakt aan bij de definitie ervan in artikel 1 van het RVV 1990. Dit artikelonderdeel verstaat onder parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen. De gegeven definitie bewerkstelligt dat enkele vormen van doen of laten staan van voertuigen, die moeten worden ontzien, buiten de werking van de voorgestelde verbodsbepalingen blijven. Het onmiddellijk in- en uitstappen van personen en het onmiddellijk laden en lossen van goederen zijn dan immers activiteiten die door de modelbepalingen niet worden bestreken. Evenmin zullen deze bepalingen van toepassing kunnen zijn ten aanzien van voertuigen die bij een garagebedrijf stilstaan om benzine te tanken; ook in dit geval is er geen sprake van parkeren.

L. Voertuig: De definitie van ‘voertuig’ haakt aan bij de definitie ervan in artikel 1 van het RVV 1990. ‘Voertuigen’ in de zin van dit artikel zijn: fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen, trams en wagens. Voor kleine voertuigen, zoals kruiwagens, kinderwagens, rolstoelen en dergelijke is een uitzondering gemaakt, omdat anders sommige bepalingen een te ruime strekking zouden krijgen.”

 

De volgende alinea uit toelichting van artikel 1:2 wordt als volgt gewijzigd:

Het merendeel van de aanvragen zal binnen acht weken kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen, zeker die waarvoor meerdere adviezen moeten worden ingewonnen, vergen soms meer tijd. In dat geval kan de beslistermijn op grond van artikel 1:2, tweede lid met ten hoogste acht weken worden verlengd. Op grond van artikel 4:14 Awb wordt de aanvrager van dit verlengingsbesluit in kennis gesteld.

 

De volgende alinea wordt toegevoegd aan de toelichting van artikel 1:2:

De kapvergunning (artikel 4:11) valt onder artikel 2.2, eerste lid, onder respectievelijk d en g, van de Wabo. De beslistermijn op een aanvraag om een omgevingsvergunning is dezelfde als in het eerste lid is opgenomen: acht weken (artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo).

Artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo bepaalt dat de beslistermijn niet met acht, maar slechts met zes weken kan worden verlengd. Daarom is voor de genoemde ontheffing of vergunning een afwijking van het tweede lid opgenomen onder verwijzing naar artikel 3.9 van de Wabo.

 

Vanwege het vervallen van artikel 1:3 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

De titel van de toelichting op artikel 1:7 wordt gewijzigd van “Vergunning voor onbepaalde tijd” naar “Termijnen”

 

De volgende alinea wordt toegevoegd aan de toelichting van artikel 1:7:

Tweede lid

Uit ABRvS 02-11-2016, ECLI:NL:RVS:2016:2927, blijkt dat schaarse vergunningen zich naar hun aard niet lenen voor verlening voor onbepaalde tijd omdat dat zich niet met het formele gelijkheidsbeginsel, waarin tevens een beginsel van gelijke kansen besloten ligt. Het voor onbepaalde tijd verlenen van schaarse vergunningen (meer aanvragers dan beschikbare vergunningen) kan immers tot gevolg hebben dat de markt voor nieuwe aanbieders feitelijk ontoegankelijk wordt. Met dit tweede lid wordt duidelijk gemaakt dat schaarse vergunningen in ieder geval moeten worden aangemerkt als vergunningen die zich naar hun aard niet lenen voor verlening voor onbepaalde tijd.

 

De volgende alinea wordt toegevoegd aan de toelichting van artikel 1:8:

Tweede lid

De wetgever heeft in de Awb een sluitend systeem neergelegd voor de afhandeling van aanvragen: die worden ingewilligd of geweigerd.

 

In artikel 4:5 van de Awb is daarop één uitzondering gemaakt: een aanvraag die zo gebrekkig is dat die moet worden aangevuld voor ze kan worden afgehandeld kan buiten behandeling worden gelaten, mits de aanvrager de kans heeft gekregen om de aanvraag aan te vullen.

 

Gemeenten kunnen bij verordening geen aanvullende gronden stellen waarmee een aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten. Het is echter weinig zinvol – voor zowel de gemeente als de aanvrager – om te beginnen met een inhoudelijk toetsing van een aanvraag als door het (late) tijdstip van indienen van de aanvraag een –volledige en – goede beoordeling hiervan niet redelijkerwijs mogelijk is vóór de beoogde datum van de activiteit waarvoor de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft. Een vergunning of ontheffing zal in dergelijke gevallen niet (tijdig) verleend kunnen worden. Zie in dit verband ook artikel 3:2 van de Awb. Een (snelle) weigering schept (snel) duidelijkheid voor de aanvrager en voorkomt een onnodige inspanning aan de kant van de gemeente. Het tweede lid biedt nu een weigeringsgrondslag voor dergelijke gevallen, voor zover de betreffende aanvraag is ingediend minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

 

De titel van de toelichting op artikel 2:1 wordt gewijzigd van “Samenscholing en ongeregeldheden” naar “Samenscholing en ongeregeldheden”.

 

De titel van de toelichting op artikel 2:1 wordt gewijzigd van “Beperkingen aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen” naar “Verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen”.

 

De titel van de toelichting op artikel 2:9 wordt gewijzigd van “Straatartiest” naar “Vertoningen op openbare plaats”.

 

Vanwege het vervallen van artikel 2:10 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 2:10a vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 2:11 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 2:12 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

De titel van de volgende afdeling wordt als volgt gewijzigd:

AFDELING 2.6 VEILIGHEID OP DE WEG (doorhalen)

 

Artikel 2:13

(vervallen)

 

Vanwege het vervallen van artikel 2:18 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Artikel 2:19

(vervallen)

 

Artikel 2:20

(vervallen)

 

Vanwege het vervallen van artikel 2:22 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

De titel van de volgende afdeling wordt als volgt gewijzigd:

Afdeling 3 Evenementen

 

Artikel 2:24 Definities

De tweede alinea uit toelichting van artikel 2:24 wordt als volgt gewijzigd:

  • a.

    In de eerste plaats is dit het geval bij bioscoop- en theatervoorstellingen. Deze voorstellingen worden niet als evenement aangemerkt.

  • b.

    Daarnaast gelden de bepalingen niet voor warenmarkten. Indien het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h g van de Gemeentewet een (waren-)markt heeft ingesteld, kan de gemeenteraad hiervoor regels vaststellen in een marktverordening. Uitgebreide informatie over markten is te vinden in de Marktverordening gemeente Zuidplas.

Het volgende wordt aan de tweede alinea van artikel 2:24 toegevoegd:

  • g.

    Sportwedstrijden worden niet als een evenement aangemerkt, tenzij het gaat om free fight, vale tudo, cage fight, kickboksen, MMA en al hun vergelijkbare varianten.

De titel van Toelichting artikel 2:25a Klein evenement wordt als volt gewijzigd:

Toelichting Klein evenement

 

De titel van de volgende afdeling wordt als volgt gewijzigd:

Afdeling 4 Toezicht op openbare inrichtingen

 

De volgende alinea uit toelichting van artikel 2:28 wordt als volgt gewijzigd:

Als het bestemmingsplan vestiging van een openbare inrichting ter plaatse niet toelaat, is het moeilijk uit te leggen dat de exploitatievergunning moet worden verleend, maar dat daarvan geen gebruik gemaakt kan worden wegens strijd met het bestemmingsplan. Strijd met het bestemmingsplan is daarom als imperatieve weigeringsgrond opgenomen. Blijkens jurisprudentie is dit aanvaardbaar omdat een dergelijke bepaling geen zelfstandige planologische regeling bevat. Weliswaar brengt dit mee dat de burgemeester treedt in een beoordeling van het geldende bestemmingsplan, maar dit laat de bevoegdheid van het college bij de toepassing van het geldende bestemmingsplan onverlet. Van een doorkruising van de Woningwet of de Wet op de Ruimtelijke Ordening is geen sprake. Als het gaat om ondernemingen waar alcoholhoudende drank wordt geschonken, is een integriteittoets mogelijk op grond van artikel 27, tweede lid, van de DHW jo. artikel 3, van de Wet Bibob. De DHW geldt, zoals hierboven vermeld, niet voor bedrijven waar geen alcohol wordt geschonken waaronder coffeeshops.

 

De volgende alinea uit toelichting van artikel 2:28 wordt als volgt gewijzigd:

Tweede en derde lid

Op grond van het tweede lid is de burgemeester bevoegd een besluit te nemen over het gebruik van de openbare weg als terras. Hiermee wordt voorkomen dat een exploitant, naast de exploitatievergunning, ook een vergunning als bedoeld in artikel 3.14 Verordening Fysieke Leefomgeving moet aanvragen. De gronden (derde lid) waarop de burgemeester het gebruik van de openbare weg als terras kan weigeren zijn gelijk aan de gronden van 3.14 Verordening Fysieke Leefomgeving.

 

De titel van de volgende afdeling wordt als volgt gewijzigd:

Afdeling 5 Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Drank- en Horecawet

 

De titel van de volgende afdeling wordt als volgt gewijzigd:

Afdeling 7 Toezicht op speelgelegenheden

 

De titel van de volgende afdeling wordt als volgt gewijzigd:

Afdeling 7a Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

 

De volgende toelichting wordt aan artikel 2:40a toegevoegd:

Bedrijfsmatige activiteiten kunnen gebruikt worden als een dekmantel voor malafide activiteiten of gebruikt worden om ondermijnende activiteiten te ontplooien. Zij bedreigen niet alleen de lokale, regionale of landelijke markt, maar zorgen voor een onveilig, niet leefbaar woon- en ondernemersklimaat.

 

Het risico bestaat dat malafide ondernemers zich vestigen in sectoren waar het toezicht van de overheid beperkter is. Werd voorheen criminaliteit vooral repressief binnen het strafrecht aangepakt, inmiddels is gebleken dat een integrale aanpak tussen verschillende partners vaak meer oplevert. Bestuurlijke instrumenten als een vergunningplicht kunnen worden gebruikt om malafide ondernemers te weren.

Door de burgemeester de bevoegdheid te geven om gebouwen, straten, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aan een vergunningplicht te onderwerpen kan een onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat worden tegengegaan.

 

De gemeenteraad is op grond van zijn autonome verordenende bevoegdheid bevoegd om openbare belangen zoals een veilig, leefbaar en bonafide ondernemersklimaat te reguleren met een vergunningplicht. Het betreft hier geen vergunning in het belang van de economische ordening, maar primair het belang van openbare orde en veiligheid. Het tegengaan van een onveilig, niet leefbaar of malafide ondernemersklimaat maakt hier onderdeel van uit.

 

De mogelijkheid tot het instellen van een vergunningplicht voor ondernemers is een van de instrumenten voor het tegengaan van malafide ondernemers. Door het invoeren van een vergunningplicht kan de gemeente het ondernemerschap reguleren, controleren en handhaven. Bovendien gaat er een preventieve werking vanuit. Malafide ondernemers worden door de vergunningplicht geweerd. Pandeigenaren worden bovendien gestimuleerd om bonafide ondernemers in hun panden te vestigen.

 

Het instrument van een vergunningplicht is niet ongebruikelijk binnen de gemeente. Binnen de APV bestaat er al een vergunningplicht voor onder andere de horeca en seksinrichtingen.

 

Een nieuwe vergunningplicht kan leiden tot een toename van administratieve lasten. Bedrijven die voorheen geen vergunning nodig hadden, moeten nu wel een vergunning aanvragen. Hiervoor moeten gegevens worden aangeleverd en leges worden betaald. De toename van de administratieve lasten is te rechtvaardigen, omdat de vergunningplicht slechts wordt ingezet als de burgemeester een daartoe goed gemotiveerd aanwijzingsbesluit neemt. Bovendien hebben bonafide ondernemers er baat bij dat malafide ondernemers geweerd worden. Deze laatste groep zorgt voor oneerlijke concurrentie en een slecht imago voor de branche.

 

De titel van de volgende afdeling wordt als volgt gewijzigd:

Afdeling 8 Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

 

De volgende toelichting wordt aan artikel 2:43 toegevoegd:

Door deze bepaling wordt de effectiviteit van het in het vorige artikel 2:42 opgenomen aanplakverbod vergroot. Het tweede lid regelt een rechtvaardigingsgrond voor die gevallen dat de in het eerste lid genoemde stoffen en voorwerpen niet waren bestemd om te bekrassen, te plakken of te kladden of op andere verboden wijze aan te brengen of doen aanbrengen. Het bepaalde in het tweede lid strijdt niet met het in artikel 6, tweede lid, van het EVRM neergelegde beginsel, dat een verdachte tegen wie een strafvervolging aanhangig is, niet is gehouden zijn onschuld te bewijzen en dat, voordat zijn schuld op wettige wijze is vastgesteld, waarbij hem de gelegenheid is geboden zich te verdedigen, de rechter hem niet als schuldig mag aanmerken.

Deze bepaling maakt geen inbreuk op enige bepaling van het WvSv en is evenmin in strijd met enige andere wetsbepaling noch met enig tot de algemene rechtsbeginselen te rekenen beginsel van strafprocesrecht.

De opsporingsambtenaar en het OM hebben de mogelijkheid om aan de hand van de omstandigheden of verkregen indrukken na te gaan of er al dan niet sprake is van een overtreding als bedoeld in het eerste lid.

 

De volgende toelichting wordt aan artikel 2:44 toegevoegd:

Deze verbodsbepaling beoogt het plegen van misdrijven zoals diefstal met braak te bemoeilijken.

 

De titel van artikel 2:48 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 2:48 Verboden drank- en drugsgebruik

 

De volgende toelichting wordt aan artikel 2:48a toegevoegd:

Niet alleen overmatig drankgebruik, ook oneigenlijk gebruik van lachgas (als roesmiddel) leidt vaak tot overlastsituaties. In de ledenbrief lachgas van 14 mei 2020 (Lbr. 20/015) zijn wij ingegaan op de gevaren van oneigenlijk gebruik van lachgas en hebben wij gewezen op het kabinetsvoornemen om dit oneigenlijk gebruik tegen te gaan door lachgas te plaatsen op lijst II van het Opiumbesluit. Ook hebben wij aangegeven welke bestaande model-APV-bepalingen (in totaal 11) gemeenten kunnen gebruiken om overlast door lachgas aan te pakken.

Deze bepalingen zijn goed bruikbaar om hinder en overlast door lachgas tegen te gaan. Een specifieke bepaling over lachgas brengt met zich dat moet worden aangetoond dat de hinder of overlast inderdaad is veroorzaakt door het gebruik van lachgas. In de praktijk kan het lastig zijn om dit concreet aan te tonen. Er zijn gemeenten met een of meer specifieke lachgasverboden in de APV. Bij het opstellen van het voorbeeldartikel hebben die tot leidraad gediend.

 

Een algemeen, voor de gehele gemeente geldend gebruiksverbod stuit op belangrijke juridische bezwaren en is vanuit oogpunt van proportionaliteit ook niet te verdedigen. Daarmee zou er geen evenredigheid meer zijn tussen middel en doel, en dat zou in strijd met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarom beperkt het verbod in het eerste lid zich tot concrete situaties van oneigenlijk lachgasgebruik, voorbereidingen of het bij zich hebben van hulpmiddelen voor dat gebruik, die gepaard gaan met verstoring van de openbare orde, nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat of anderszins hinder tot gevolg hebben. Bij de handhaving moet de gemeente kunnen aantonen dat genoemde situaties de oorzaak zijn van de overlast en dergelijke.

Op grond van het tweede lid kan het college openbare plaatsen aanwijzen waar het oneigenlijk lachgasgebruik, voorbereidingen of het bij zich hebben van hulpmiddelen voor dat gebruik op voorhand verboden is, los van de vraag of dat in de concrete situatie tot ordeverstoring en dergelijke leidt. In het aanwijzingsbesluit moet het college motiveren waarom het verbod in dat specifieke gebied geldt (het belang van de openbare orde of bescherming van het woon- of leefklimaat). Uit politierapportages kan bijvoorbeeld blijken dat op bepaalde openbare plaatsen sprake is van aantoonbare en structurele overlast door lachgas. Het college kan – als dat afdoende lijkt te zijn – in het aanwijzingsbesluit opnemen dat het verbod op bepaalde tijden geldt, bijvoorbeeld tijdens de uitgaansavonden (derde lid).

 

De volgende toelichting wordt aan artikel 2:50a toegevoegd:

Op grond van dit artikel geldt een verbod om op openbare plaatsen en in voor publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of ontbonden is vanwege strijd met de openbare orde. Te denken valt hierbij aan zogenoemde Outlaw Motorcycle Gangs (OMG). Het kan bijvoorbeeld gaan om de naam, logo’s, spreuken, kleding en andere aanduiding op motoren.

 

Strafbaarstelling van het verbod vindt plaats in artikel 6:1. Voor het geval van samenloop met de strafbaarstelling in het Wetboek van Strafrecht (met name relevant na het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak) is voorzien in een anti-samenloopbepaling (tweede lid).

Voor evenementen – die niet altijd hoeven plaats te vinden op openbare plaatsen en in voor publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven – is In artikel 2:26 eenzelfde verbod opgenomen.

 

Het volgende wordt in de toelichting van artikel 2:58 gewijzigd:

Vierde tot en met zesde lid (doorgehaald)

 

Vanwege het vervallen van artikel 2:64 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

De titel van de volgende afdeling wordt als volgt gewijzigd:

Afdeling 9 Bestrijding van heling van goederen

 

De titel van artikel 2:66 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 2:66 Definitie

 

De titel van de volgende afdeling wordt als volgt gewijzigd:

Afdeling 10 Consumentenvuurwerk

 

De titel van artikel 2:71 Begripsbepaling wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 2:71 Definitie

 

De titel van artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling wordt als volgt gewijzigd:

 

Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

 

Het volgende wordt in de toelichting van artikel 2:73a gewijzigd:

Carbidschieten is niet zonder risico. Regelmatig vinden er tijdens het carbidschieten ongelukken plaats waarbij de carbidschieter en de omstanders ernstig gewond raken. Met name als het carbidschieten gebeurt door ondeskundige gebruikers.

 

Het is gewenst om carbidschieten te reguleren. Vandaar dat in dit artikel een vergunningplicht is opgenomen. Aan de vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Daarbij kan worden gedacht aan de tijden waarbinnen carbid geschoten mag worden en aan het aantal (melk)bussen dat mag worden gebruikt.

 

De titel van het volgende hoofdstuk wordt als volgt gewijzigd:

Hoofdstuk 3 REGULERING PROSTITUTIE, SEKSBRANCHE EN AANVERWANTE ONDERWERPEN

 

Vanwege het vervallen van artikel 4:1 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 4:2 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 4:3 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 4:5 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 4:6 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 4:6 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 4:6 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 4:12 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 4:13 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 4:15 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 4:17 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 4:18 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 4:20 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

De titel van het volgende hoofdstuk wordt als volgt gewijzigd:

Hoofdstuk 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE

 

Vanwege het vervallen van artikel 5:1 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 5:17 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 5:18 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 5:18a vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 5:19 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 5:20 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 5:20a vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 5:24 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 5:25 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 5:26 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 5:28 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 5:32 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 5:33 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 5:34 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 5:35 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 5:36 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

Vanwege het vervallen van artikel 5:37 vervalt de toelichting op dit artikel.

 

De titel en toelichting van artikel 6:3 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 6: Binnentreden woningen

Het is soms noodzakelijk dat personen die belast zijn met het toezicht op de naleving dan wel de opsporing van overtredingen van de APV bepaalde plaatsen kunnen betreden. In artikel 5:15 van de Awb is deze bevoegdheid aan toezichthouders toegekend voor alle plaatsen, met uitzondering van het binnen treden van woningen zonder toestemming van de bewoners. De woning geniet extra bescherming op basis van artikel 12 van de Grondwet, dat het zogenaamde ‘huisrecht’ regelt. Het betreden van de woning zonder toestemming van de bewoner is daarom met veel waarborgen omkleed. Op het betreden van een woning met toestemming van de bewoner zijn deze waarborgen niet van toepassing, al gelden daar wel de, zij het wat beperktere, vormvoorschriften van de Awbi.

De bevoegdheid voor het binnentreden zonder toestemming van de bewoner kent drie elementen:

  • 1.

    de bevoegdheid tot binnentreden dient bij of krachtens de wet te zijn verleend;

  • 2.

    de personen aan wie de bevoegdheid is verleend dienen bij of krachtens de wet te worden aangewezen, en

  • 3.

    er dienen bepaalde vormvoorschriften in acht te worden genomen.

De titel en toelichting van artikel 6:4 wordt als volgt gewijzigd:

Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

In artikel 6:4 wordt geen tijdstip vermeld waarop de oude verordening wordt ingetrokken. Dat is ook niet nodig. De datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt, is de datum waarop de oude verordening vervalt.

 

De volgende toelichting wordt aan artikel 6:5 toegevoegd:

Van belang is in de overgangsbepalingen aan te geven of bestaande vergunningen, ontheffingen, enz. al dan niet hun rechtskracht blijven behouden na de inwerkingtreding van deze verordening. Op aanvragen om een besluit, ingediend onder de oude verordening, wordt volgens de Awb beslist overeenkomstig de nieuwe verordening (toetsing ex nunc). Op bezwaarschriften ingediend tegen besluiten genomen onder het oude recht, wordt eveneens besloten krachtens deze verordening met dien verstande dat de bezwaarde niet in een nadeliger positie mag komen dan hij onder het oude recht zou hebben gehad (verbod van reformatio in peius).

Artikel III

Deze verordening treedt in werking de dag na bekendmaking.

 

Naar boven